_____ 00-database-info Nederlands-suomi FreeDict+WikDict dictionary Maintainer: Karl Bartel Edition: 2020.02.08 Size: 10280 headwords Publisher: Karl Bartel. Availability: Licensed under the Creative Commons Attribution-ShareAlike 3.0 Unported license Publication date: 2020-02-08. Notes: * Database Status: big enough to be useful Source(s): Automatic creation of this bilingual dictionary by WikDict [http://www.wikdict.com/]. Base data from Wiktionary.org [https://www.wiktionary.org/] via , DBnary [http://kaiko.getalp.org/about-dbnary/]. The Project: This dictionary comes to you through nice people making it available for free and for good. It is part of the FreeDict project, http://www.freedict.org/. This project aims to make available many translating dictionaries for free. Your contributions are welcome! Changelog: * 2018-09-12 Karl Bartel: Change numbering scheme from YYYY-MM-DD to YYYY.MM.DD * 2018-05-15 Karl Bartel: Add links to sourceDesc * 2017-12-15 Karl Bartel: Add changelog * 2017-11-22 Karl Bartel: Use ref tag to encode license URL _____ 00-database-short Nederlands-suomi FreeDict+WikDict dictionary ver. 2020.02.08 _____ 00-database-url http://www.wikdict.com/ _____ iet iet /ˈit/ iitti 2. 1. anion in submaximale oxidatietoestand 3. 2. mineraal _____ 16 metergebied 16 metergebied /zˈɛstin mˌeːtərɣəbˈit/ rangaistusalue 1. gedeelte van het voetbalveld _____ 16-metergebied 16-metergebied /zˈɛstinmˌeːtərɣəbˈit/ rangaistusalue 1. gedeelte van het voetbalveld _____ 3D-printer 3D-printer /drˈi dˈeːprˈɪntər/ 3D-tulostin (informatica) een apparaat dat driedimensionale objecten kan maken door laagje voor laagje materiaal aan te brengen _____ Aari Aari //ari// aari 1. een taal die in Ethiopië gesproken wordt _____ Abazijns Abazijns /ˌaːbaːzˈɛɪns/ abazan kieli 1. West-Kaukasische taal gesproken in Rusland en Turkije _____ Abchazisch Abchazisch //ɑpˈxazis// abhaasin kieli 1. een taal die in Abchazië gesproken wordt _____ Aboriginal Aboriginal /ˈaːboːrˌiɣinˌɑl/ aboriginaali 1.een oorspronkelijke bewoner van Australië _____ Achilles Achilles /ˌɑxɪlˈɛs/ Akhilleus, Akilles 1. figuur uit de Griekse mythologie _____ Acre Acre /ˈɑkrə/ Acre 1. braziliaanse deelstaat gelegen in de Regio Noord van het land. Hoofdstad is Rio Branco _____ Adam Adam /ˈaːdɑm/ Aadam _____ Adolf Adolf /ˈaːdɔlf/ Adolf _____ Adriatische Zee Adriatische Zee /ˌɑdriˈaːtisə zˈeː/ Adrianmeri 1. randzee van de Middellandse Zee, gelegen tussen Italië en het Balkanschiereiland _____ Afghaans Afghaans //ɑf.ˈxans// //ɑf.ˈχans// //ɑv.ˈɣaːns// afgaani 1. gerelateerd aan Afghanistan _____ Afghanistan Afghanistan //ɑf.ˈɣa.nɪ.ˌstɑn// //ɑf.ˈχa.nɪ.ˌstɑn// //ɑv.ˈɣa.nɪ.ˌstɑn// Afganistan 1. een land gelegen in Centraal-Azië. _____ Afrika Afrika /ˈaːfrikˌaː/ Afrikka 1. het continent ten zuiden van Europa, tussen de Indische en de Atlantische Oceaan. _____ Afrikaans Afrikaans //afriˈkaːns// afrikkalainen 1. komende van of betreffende het continent Afrika _____ Afrikaans Afrikaans //afriˈkaːns// afrikaans 1. een van het Nederlands afstammende taal die wordt gesproken in Zuid-Afrika en Namibië _____ Aken Aken /ˈaːkən/ Aachen 1. een stad in de Duitse deelstaat Noord-Rijnland-Westfalen, niet ver van Maastricht _____ Alagoas Alagoas /ˈaːlaːɣˌoːɑs/ Alagoas 1. Braziliaanse deelstaat gelegen in de Regio Noordoost van het land. Hoofdstad is Maceio _____ Albanees Albanees //ɑɫbaˈneːs// albania 1. een taal die vooral in Albanië en Kosovo gesproken wordt _____ Albanië Albanië //ɑlˈbaːni.jə// //ɑɫˈbani.jə// Albania 1. een land in het westen van de Balkan, grenzend aan de Adriatische en de Ionische Zee en aan Griekenland, Macedonië, Kosovo en Montenegro _____ Algerije Algerije //ɑl.ɣə.'rɛɪ̯.jə// //ɑɫ.ɣə.'rɛː.jə// //ɑɫ.χə.'rɛɪ̯.jə// Algeria 1. een land in Noord-Afrika, officieel de Democratische Volksrepubliek Algerije _____ Algerijns Algerijns /ˌɑlɣɪːrˈɛɪns/ algerialainen 1. Uit/afkomstig van Algerije _____ Algiers Algiers //ɑɫˈxiːrs// //ɑɫˈɣiːrs// Alger 1. Hoofdstad van Algerije _____ Allah Allah /ˈɑlɑh/ Allah 1. God in islamistisch of Arabische context _____ Alpen Alpen /ˈɑlpən/ Alpit 1. een gebergte dat Italië van de rest van Europa scheidt _____ Altair Altair /ɑltˈɛr/ Altair 1. Atair/Altair _____ Amazone Amazone /ˌaːmaːzˈoːnə/ Amazon _____ Amerika Amerika //aˈmɪːriˌka// Amerikka 1 en 2 _____ Amerikaan Amerikaan /ˌaːmɪːrikˈaːn/ 1. amerikkalainen 1. een persoon die in Amerika woont 2. amerikkalainen, yhdysvaltalainen, jenkki 2. een inwoner van de Verenigde Staten van Amerika _____ Amerikaans Amerikaans /ˌaːmɪːrikˈaːns/ amerikkalainen, yhdysvaltalainen 1. betreffende of komende van Amerika _____ Amerikaanse eik Amerikaanse eik /ˈaːmɪːrˌikaːnsə ˈɛɪk/ punatammi _____ Amerikaanse hondsvis Amerikaanse hondsvis /ˈaːmɪːrˌikaːnsə hˈɔndsfɪs/ pikkukoitakala 1. Umbra pygmaea; een exoot die in de wateren van de Benelux voorkomt _____ Amerikaanse toverhazelaar Amerikaanse toverhazelaar /ˈaːmɪːrˌikaːnsə tˌoːvərhaːzˈɛlaːr/ amerikantaikapähkinä _____ Amerikaanse vogelkers Amerikaanse vogelkers /ˈaːmɪːrˌikaːnsə vˈoːɣɛlkərs/ kiiltotuomi _____ Amhaars Amhaars /ˈɑmhaːrs/ amhara 1. een taal die in Ethiopië gesproken wordt _____ Amharisch Amharisch /ɑmhˈaːris/ amhara 1. een taal die in Ethiopië gesproken wordt _____ Amos Amos //ˈamɔs// Aamos _____ Amsterdam Amsterdam //ɑmstər'dɑm// Amsterdam 1. de hoofdstad van Nederland, gelegen in de provincie Noord-Holland _____ Andaloesië Andaloesië /ˌɑndaːlˈuziə/ Andalusia _____ Andalusië Andalusië /ˌɑndaːlˈyziə/ Andalusia _____ Andes Andes /ˈɑndəs/ Andit _____ Andorra Andorra /ɑndˈɔɾraː/ Andorra 1. een kleine staat in Europa die grenst aan Frankrijk en Spanje _____ Andorrees Andorrees /ˌɑndɔɾrˈeːs/ andorralainen 1. van/uit Andorra _____ Andromeda Andromeda /ˌɑndroːmˈeːdaː/ Andromeda 2. 1. mythologische figuur 3. 2. sterrenbeeld _____ Angelsaksisch Angelsaksisch //ɑŋəl'sɑksis// anglosaksilainen 1. het Engels zoals het tussen 400 en 1100 werd gesproken en dat de voorloper van het moderne Engels is _____ Angola Angola //ɑŋ.ˈ(g)ɣo.la// //ɑŋ.ˈgo.la// Angola 1. een land in Zuidwest-Afrika, officieel de Republiek Angola grenzend aan Namibië, Zambia, Congo-Kinshasa en de Atlantische Oceaan. De Angolese exclave Cabinda ligt in het noorden tussen Congo-Kinshasa en Congo-Brazzaville aan de Atlantische Oceaan _____ Anguilla Anguilla /ɑŋˈœylaː/ Anguilla _____ Anjerrevolutie Anjerrevolutie //ˈɑ.nʲər.re.voˌly.si// //ˈɑ.ɲər.re.voˌly.tsi// neilikkavallankumous 1. geweldloze militaire staatsgreep _____ Anna Anna /ˈɑnaː/ Anna 1. meisjesnaam _____ Antarctica Antarctica /ɑntˈɑrktikˌaː/ Etelämanner, Etelänapamanner, Antarktis 1. het continent rond de zuidpool van de aarde _____ Antigua en Barbuda Antigua en Barbuda //ɑn.ˌti.(g)ɣʊa.ɛn.bɑr.ˈbu.da// //ɑn.ˌti.gwa.ɛn.bɑr.ˈbu.da// Antigua ja Barbuda 1. een eilandstaat in het oostelijk deel van de Caribische Zee, op de grens met de Atlantische Oceaan _____ Antwerpen Antwerpen //ˈantˌwɛrpə(n)// //ˈɑntˌʋɛrpə(n)// //ˈɑntˌβ̞ɛrpə(n)// Antwerpen 2. 1. een provinciehoofdstad in België 3. 2. een Belgische provincie _____ Appalachen Appalachen /ˈɑpaːlˌɑxən/ Appalakit 1. een ca. 2500 km lang gebergte in het oostelijk deel van Noord-Amerika _____ Arabisch Arabisch //ɑ'rabis// arabialainen 1. verwijzend naar de Arabische taal,cultuur,het alfabet of Arabië _____ Arabisch Arabisch //ɑ'rabis// arabia, arabialainen 2. 1. een taal oorspronkelijk van het Arabisch schiereiland en de taal waarin de Koran gelezen hoort te worden 3. 2. een van het Aramitisch afgeleid alfabet dat gebruikt wordt voor het schrijven van het Arabisch, Perzisch, Pashto, Urdu en Oeigoers _____ Arabië Arabië /ˈaːraːbˌiə/ Arabia _____ Aragon Aragon /ˌaːraːɣˈɔn/ Aragonia _____ Aragonees Aragonees /ˌaːraːɣoːnˈeːs/ aragonia 2. 1. taal gesproken in Aragon 3. 1. Een inwoner van Aragon _____ Arctische Oceaan Arctische Oceaan /ˈɑrktisə ˌoːseːjˈaːn/ Pohjoinen jäämeri 1. is de oceaan ten noorden van de continenten Azië en Noord-Amerika , waarin het grote ijsveld van de Noordpool ligt _____ Ardèche Ardèche /ɑrdˈɛʃ/ Ardèche 1. een rivier in Frankrijk _____ Argentijn Argentijn //ˌɑrɣɛnˈtɛɪ̯n// //ˌɑrɣɛnˈtɛːn// //ˌɑrχɛnˈtɛɪ̯n// argentiinalainen 1. iemand van Argentijnse komaf _____ Argentinië Argentinië //ˌɑrɣɛnˈtini.jə// //ˌɑrχɛnˈtini.jə// Argentiina 1. een Spaanstalig land in het zuiden van Zuid-Amerika tussen het Andesgebergte en de zuidelijke Atlantische Oceaan. _____ Armeen Armeen //ɑrˈmen// //ɑrˈmeːn// armenialainen 1. een inwoner van Armenië, of iemand afkomstig uit Armenië _____ Armeens Armeens //ɑrˈmens// //ɑrˈmeːns// armeinalainen, armenia 1. betreffende Armenië of het Armeens _____ Armeens Armeens //ɑrˈmens// //ɑrˈmeːns// armenia, armenialainen 1. een taal die wordt gesproken in Armenië _____ Armenië Armenië //ɑrˈmeni.jə// //ɑrˈmeːni.jə// Armenia 1. een GOS-lidstaat in de Kaukasus (Gemenebest van Onafhankelijke Staten). Het is één van de weinige landen die niet aan zee liggen. Het grenst in het oosten aan Azerbeidzjan, in het westen aan Turkije en de Naxçivan-exclave (Azer.), in het noorden aan Georgië en in het zuiden aan Iran _____ Arnhem Arnhem /ˈɑrnhəm/ Arnhem _____ Aromaans Aromaans //aroˈmans// aromania 1. een Romaanse taal die in de Balkan gesproken wordt _____ Arpitaans Arpitaans //ɑrpiˈtaːns// Arpitaani 1. een Romaanse taal die wordt gesproken in Frankrijk, Italië en Zwitserland _____ Aruba Aruba //a.ˈru.ba// //a.ˈry.ba// Aruba 1. een eiland in het zuidelijke gedeelte van de Caraïbische Zee _____ Assam Assam /ˈɑsɑm/ Assam 1. Indiase deelstaat gelegen in het noordoosten van het land. Hoofdstad is Dispur _____ Assamitisch Assamitisch /ˌɑsaːmˈitis/ assami 1. een taal die in Assam, een staat in India, gesproken wordt _____ Assepoester Assepoester //ˈɑsəˌpustər// Tuhkimo 1. het meisje dat hoofdpersoon is het het gelijknamige sprookje _____ Asturië Asturië /ˈɑstyrˌiə/ Asturia 1. één van de 17 autonome regio's van Spanje die in het noordwesten van het land ligt _____ Aswoensdag Aswoensdag /ˈɑsʋunzdˌɑx/ tuhkakeskiviikko 1. Eerste dag van de Vastentijd _____ Athene Athene /ɑtˈeːnə/ Ateena de hoofdstad van Griekenland _____ Atlantis Atlantis //ɑtˈlɑntɪs// Atlantis 1. een mythologisch eiland _____ Atlantische Oceaan Atlantische Oceaan /ɑtlˈɑntisə ˌoːseːjˈaːn/ Atlantin valtameri 1. de tweede grootste oceaan op aarde, gelegen tussen Europa en Afrika enerzijds en Noord- en Zuid-Amerika anderzijds _____ Atlas Atlas //ɑtlɑs// Atlas 2. 1. een figuur uit de Griekse mythologie 3. 2. een gebergte in Noord-Afrika _____ Auckland Auckland /ˈʌʊklɑnt/ Auckland 1. grootste stad van Nieuw-Zeeland, gelegen op het Noordereiland _____ Australisch Hoofdstedelijk Territorium Australisch Hoofdstedelijk Territorium /ʌʊstrˈaːlis hˈoːvtstədələk tˌɛɾritˈoːriˌɵm/ Australian pääkaupunkiterritorio 1. Australisch territorium waarin de federale hoofdstad Canberra gelegen is _____ Australië Australië //aʊ̯ˈstraːli.jə// //ɔʊ̯ˈstrali.jə// //ʌʊ̯ˈstrali.jə// Australia 1. een soevereine staat gelegen tussen de Indische Oceaan en de Grote Oceaan (officieel het Gemenebest van Australië) met de officiële taal Engels _____ Australiër Australiër //aʊ̯ˈstraːli.jər// //ɔʊ̯ˈstraːli.jər// //ʌʊ̯ˈstrali.jər// australialainen 1. een inwoner van Australië _____ Austronesisch Austronesisch //ɑustro'nezis// austronesialainen behorend tot groep van talen _____ Avignon Avignon /ˌaːvɪɣnˈɔn/ Avignon 1. een stad in Frankrijk _____ Aymara Aymara /aːjmˈaːraː/ aimara 1. een Indiaanse taal die in Zuid-Amerika wordt gesproken _____ Azerbeidzjan Azerbeidzjan //ˌazərbɛɪ̯ˈdʒan// //ˌazərbɛːˈdʒan// Azerbaidžan 1 en 2. een Aziatisch land grenzend aan Rusland, Iran, Armenië en Georgië _____ Azeri Azeri //aˈzeːri// //aˈzɪːri// azeri 1. een taal die vooral in Azerbeidzjan, maar ook in Iran, Georgië en Turkije gesproken wordt _____ Aziaat Aziaat /ˌaːziˈaːt/ aasialainen _____ Aziatisch Aziatisch /ˌaːziˈaːtis/ aasialainen 1. afkomstig uit of betreffend Azië _____ Azië Azië /ˈaːziə/ Aasia 1. een continent ten oosten van Europa _____ Babuza Babuza /baːbˈyzaː/ babuza 1. een vrijwel uitgestorven Austronesische taal die gesproken wordt in Taiwan _____ Bahama's Bahama's //ba.ˈha.mas// //ba.ˈɦa.mas// //bɑ.ˈɦa.mas// Bahama, Bahamasaaret 1. een onafhankelijk Engelssprekend land in het Caraïbisch gebied _____ Bahrein Bahrein //ba.ˈrɛɪ̯n// //bɑx.ˈrɛːn// //bɑχ.ˈrɛɪ̯n// Bahrain 1. een eilandstaat in de Perzische Golf en de Golf van Bahrein. Het ligt ingeklemd tussen Saoedi-Arabië in het westen en Qatar in het oosten en zuiden _____ Bakoe Bakoe /bˈaːku/ Baku 1. de hoofdstad van Azerbeidzjan _____ Balearen Balearen /bˈaːləˌaːrən/ Baleaarit _____ Bambara Bambara /bɑmbˈaːraː/ bamanankan, bambara 1. de nationale taal van Mali _____ Bangladesh Bangladesh //ˌbɑŋ.(g)ɣə.la.ˈdɛʃ// //ˌbɑŋ.lɑ.ˈdɛʃ// Bangladesh 1. een land in het zuiden van Azië dat ligt op het Indische subcontinent en grenst voor het grootste gedeelte aan India en voor een klein stukje aan Myanmar/Birma grenst _____ Barbados Barbados //ˈbɑr.ba.ˌdɔs// Barbados 1. een land in het Caribisch gebied bestaande uit één enkel eiland, dat behoort tot de Bovenwindse Eilanden van de Kleine Antillen _____ Barcelona Barcelona /bˌɑrsəlˈoːnaː/ Barcelona _____ Baskenland Baskenland //'bɑskən,lɑnd// 1. Baskimaa 2. 1. geografische regio bij de Spaans-Franse grens 3. 3. Spaanse autonome regio 2. baskialue 2. regio waar Baskisch gesproken wordt _____ Baskisch Baskisch /bˈɑskis/ baski 2. 1. met betrekking tot de Basken 3. 2. met betrekking tot de Baskische taal _____ Baskisch Baskisch /bˈɑskis/ baski, baskin kieli 1. taal die wordt gesproken door de Basken _____ Beieren Beieren /bˈɛiərən/ Baijeri _____ Beiers Beiers /bˈɛiərs/ Baijerin kieli 1. taal gesproken door ten minste 12 miljoen mensen in Oostenrijk... _____ Beiroet Beiroet //bɛɪrut// Beirut 1. hoofdstad van Libanon _____ Belarus Belarus /bəlˈaːrɵs/ Valko-Venäjä 1. officiële naam van het land in Oost-Europa dat vaak Wit-Rusland wordt genoemd. _____ Belg Belg //bɛlx// //bɛɫx// //bɛɫχ// belgialainen 1. een staatsburger van België _____ Belgisch Belgisch //ˈbɛl.ɣɪs// //ˈbɛɫ.ɣis// //ˈbɛɫ.χis// belgialainen 1. met betrekking tot België _____ Belgisch-Kongo Belgisch-Kongo /bˈɛlɣiskˈɔŋoː/ Belgian Kongo _____ België België //ˈbɛlɣijə// //ˈbɛɫɣijə// //ˈbɛɫχijə// Belgia 1. land in West-Europa _____ Belgrado Belgrado /bɛlɣrˈaːdoː/ Belgrad 1. de hoofdstad van Servië _____ Belize Belize //be.ˈliː.zə// Belize 1. een Midden-Amerikaans land, en grenst aan Mexico in het noordwesten en Guatemala in het zuiden en westen. Aan het oosten grenst het aan de Caribische Zee _____ Bengaals Bengaals /bəŋˈaːls/ bengali 1. een taal die in Bangladesh en West-Bengalen gesproken wordt _____ Benin Benin //be.ˈnin// //ˈbe.nɪn// Benin 1. een land in Afrika dat in het westen aan Togo grenst, in het noordwesten aan Burkina Faso, in het noordnoordoosten aan Niger in het oosten aan Nigeria. In het zuiden ligt het aan de Golf van Guinee _____ Berbers Berbers /bərbˈɛrs/ berberi _____ Beringzee Beringzee /bərɪŋzˈeː/ Beringinmeri 1. is de zee in het noordelijk deel van de Grote Oceaan _____ Berlijn Berlijn /bərlˈɛɪn/ Berliini 2. 1. de hoofdstad van Duitsland 3. 2. een duitse deelstaat _____ Bermuda Bermuda /bɛrmˈydaː/ Bermuda eilandstaat _____ Bern Bern /bˈɛrn/ Bern 1. de hoofdstad van Zwitserland _____ Betelgeuze Betelgeuze //ˈbe.tɔɫ.ˌχø.zə// //ˈbe.təl.ˌɣø.zə// //ˈbe.təɫ.ˌɣø.zə// Betelgeuze 1. de één na helderste ster in het sterrenbeeld Orion, na Rigel _____ Bethlehem Bethlehem /bətlˈeːhəm/ Betlehem 1. stad in Judea, bekend als de geboorteplaats van Jesus _____ Bhutan Bhutan //bu.ˈtan// //bu.ˈtɑn// Bhutan 1. een land in Azië dat in de Himalaya ingeklemd ligt tussen China, Tibet en India. Het zuidelijke gedeelte van Bhutan ligt op het Indisch subcontinent _____ Biafra Biafra /biˈɑfraː/ Biafra _____ Birmaans Birmaans /bɪrmˈaːns/ burma 1. een taal die in Myanmar gesproken wordt, een minderheidstaal in Bangladesh, Maleisië en Thailand is... _____ Bislama Bislama /bɪslˈaːmaː/ bislama 1. de taal die naast Engels en Frans in de staat Vanuatu wordt gesproken _____ Blauwbaard Blauwbaard /blˈʌʊbaːrt/ Ritari Siniparta _____ Boedapest Boedapest /bˈudaːpˌɛst/ Budapest 1. de hoofdstad van Hongarije _____ Boeddha Boeddha /bˈudhaː/ Buddha _____ Boekarest Boekarest /bˈukˌaːrɛst/ Bukarest 1. de hoofdstad van Roemenië _____ Bohemen Bohemen /boːhˈeːmən/ Böömi 1. een historische landstreek in de Tsjechische Republiek _____ Bokmål Bokmål /bˈɔkmɑl/ kirjanorja 1. meest gebruikte schrijfwijze van het Noors _____ Bolivia Bolivia //boˈlivi.ja// Bolivia 1. een republiek in Zuid-Amerika die grenst aan Peru, Brazilië, Paraguay, Argentinië en Chili _____ Bologna Bologna /boːlˈɔɣnaː/ Bologna 1. een stad in Italië _____ Bonaire Bonaire /boːnˈɛːrə/ Bonaire 1. een eiland in het zuidelijke gedeelte van de Caraïbische Zee _____ Boogschutter Boogschutter /bˈoːxsxɵtər/ Jousimies 2. teken van de dierenriem van 22 november tot 22 december _____ Borneo Borneo /bˈɔrnəˌoː/ Borneo _____ Bosnisch Bosnisch //ˈbɔsnis// //ˈbɔsnɪs// bosnia 1. een Slavische taal die wordt gesproken in Bosnië _____ Bosnië en Herzegovina Bosnië en Herzegovina //ˈbɔsni.jə ɛn ˌhɛrtsəɣoˈviːna// //ˈbɔsni.jə ɛn ˌɦɛrtsəɣoˈvina// //ˈbɔsni.jə ɛn ˌɦɛrtsəχo(ʊ̯)ˈvina// Bosnia ja Hertsegovina 1. een republiek in het zuidoosten van Europa die ontstaan is bij het uiteenvallen van het voormalige Joegoslavië _____ Botswana Botswana //bɔ.ˈtsʊa.na// //bɔts.ˈʋa.na// //bɔts.ˈβ̞a.na// Botswana 1. een land dat geheel door land is omgeven in het zuiden van Afrika met ruim 1,5 miljoen inwoners, grenzend aan Namibië, Zimbabwe en Zuid-Afrika _____ Boudewijn Boudewijn //ˈbʌʊdəˌʋɛɪn// //ˈbʌːdəˌβ̞ɛːn// Baldwin 1. een jongensnaam _____ Bourgondië Bourgondië /bˈʌʊrɣɔndˌiə/ Burgundi 1. een van de 26 regio's van Frankrijk _____ Brandenburg Brandenburg /brˈɑndənbˌɵrx/ Brandenburg 1. een deelstaat in het oosten van Duitsland _____ Brazilië Brazilië //braˈzili.jə// Brasilia 1. een soevereine staat in Zuid-Amerika (officieel de Federale Repuliek van Brazilië, 'República Federativa do Brasil'), met als officiële taal het Portugees _____ Bretagne Bretagne /breːtˈɑɲə/ Bretagne 1. een schiereiland in het noordwesten van Frankrijk _____ Bretons Bretons /breːtˈɔns/ bretoni 1. een Keltische taal die wordt gesproken in Bretagne _____ Brisbane Brisbane /brˈɪzbaːnə/ Brisbane 1. hoofdstad van de Australische deelstaat Queensland _____ Brit Brit /brˈɪt/ britti _____ Brits Brits //brɪts// brittiläinen 1. gerelateerd aan Groot-Brittannië _____ Britse Maagdeneilanden Britse Maagdeneilanden /brˈɪtsə mˈaːxdənˌɛɪlɑndən/ Brittiläiset Neitsytsaaret _____ Brittannië Brittannië /brˈɪtɑnˌiə/ Britannia _____ Brugge Brugge /brˈɵɣə/ Brugge 1. een Vlaamse provinciehoofdstad _____ Brunei Brunei //bry.ˈnɛɪ̯// //bry.ˈnɛː// Brunei 2. een land op op het eiland Borneo, in Zuidoost-Azië. Het ligt aan de Zuid-Chinese Zee, en wordt verder geheel omringd door Maleisië _____ Brunswijk Brunswijk /brˈɵnsʋɛɪk/ Braunschweig _____ Brussel Brussel /brˈɵsəl/ Bryssel 1. de hoofdstad van België _____ Bulgaars Bulgaars //bɵɫˈγ̊aːrs// bulgarialainen 1. met betrekking tot Bulgarije of de Bulgaarse taal _____ Bulgaars Bulgaars //bɵɫˈγ̊aːrs// bulgaria, bulgarian kieli 1. een Slavische taal die wordt gesproken in Bulgarije _____ Bulgarije Bulgarije /bˌɵlɣaːrˈɛɪə/ Bulgaria 1. een land in Zuidoost-Europa _____ Burkina Faso Burkina Faso //bur.ˌki.na.ˈfa.so// //bur.ˌki.na.ˈfɑ.so// Burkina Faso 1. een republiek in West-Afrika voorheen Opper-Volta genaamd. _____ Burundi Burundi //bu.ˈrun.di// Burundi 1. een land in Afrika dat grenst aan Democratische Republiek Congo, Rwanda en Tanzania _____ Byzantijn Byzantijn /bˌizɑntˈɛɪn/ bysanttilainen _____ Byzantijns Byzantijns /bˌizɑntˈɛɪns/ bysanttilainen _____ Californië Californië /kˈaːlifˌɔrniə/ Kalifornia 1. één van de vijftig deelstaten van de Verenigde Staten. De staat grenst aan de Pacifische Oceaan en aan de Mexicaanse deelstaat Baja California, alsmede aan de Amerikaanse deelstaten Nevada, Oregon en Arizona. _____ Cambodja Cambodja //kɑm.ˈbɔ.dja// //kɑm.ˈbɔ.tʃa// Kambodža 1. een land in Zuidoost-Azië dat in het noorden grenst aan Laos, in het noordwesten en westen aan Thailand en in het oosten en zuidoosten aan Vietnam _____ Cambridge Cambridge /kˈɑmbrɪdɣə/ Cambridge _____ Canada Canada //ˈka.na.da// //ˈkɑ.nɑ.da// Kanada 1. een soevereine staat in de noordelijke helft van Noord-Amerika _____ Canarische Eilanden Canarische Eilanden /kaːnˈaːrisə ˈɛɪlɑndən/ Kanariansaaret _____ Canberra Canberra /kɑnbˈɛrraː/ Canberra 1. de federale hoofdstad van Australië, gelegen in het Australisch Hoofdstedelijk Territorium _____ Cantabrië Cantabrië /kˈɑntɑbrˌiə/ Kantabria 1. één van de 17 autonome regio’s en provincie in het noorden van Spanje gelegen ten oosten van Asturië en ten westen van Baskenland met de hoofdstad Santander _____ Capri Capri /kˈɑpri/ Capri _____ Caracas Caracas //karákas// Caracas 1. de hoofdstad van de Zuid-Amerikaanse staat Venezuela _____ Carthago Carthago /kɑrtˈaːɣoː/ Karthago _____ Castilië Castilië /kˈɑstilˌiə/ Kastilia 1. landstreek in Spanje _____ Castilië en León Castilië en León /kˈɑstilˌiə ɛn leːˈɔn/ Kastilia ja León _____ Castilië-La Mancha Castilië-La Mancha /kˈɑstilˌiəlˈaː mˈɑnxaː/ Kastilia- La Mancha _____ Catalaans Catalaans /kˈaːtaːlˌaːns/ katalaani 1. een Romaanse taal die wordt gesproken in Catalonië, Valencia, Aragón, Balearen, Andorra, Frankrijk en Italië _____ Catalonië Catalonië /kˈaːtaːlˌoːniə/ Katalonia 1. één van de 17 autonome regio’s van Spanje, gelegen in het noordoosten van het Iberisch Schiereiland; de twee officiële talen zijn Catalaans en Spaans _____ Caïro Caïro /kaːˈiroː/ Kairo 1. de hoofdstad van Egypte _____ Cebuano Cebuano /sˌeːbyˈaːnoː/ cebuano 1. een taal die op de Filipijnen en met name op het eiland Cebu gesproken wordt _____ Centraal-Afrikaanse Republiek Centraal-Afrikaanse Republiek //sɛn.ˌtral.a.fri.ˌkan.sə.re.py.ˈblik// //sɛn.ˌtral.ɑ.fri.ˌkans.re.pʏ.ˈbliːk// //sɛn.ˌtraɫ.a.fri.ˌkan.sə.re.py.ˈblik// Keski-Afrikan tasavalta 1. een land in Midden-Afrika, officieel de Centraal-Afrikaanse Republiek, dat geheel door land wordt omsloten _____ Centraal-Koerdisch Centraal-Koerdisch /sɛntrˈaːlkˈurdis/ kurdi, kurdin kieli 1. Iraanse taal gesproken door 6 miljoen mensen in Irak en Iran _____ Ceuta Ceuta /sˈøːtaː/ Ceuta _____ Ceylon Ceylon /sˌeːilˈɔn/ Ceylon _____ Chanoeka Chanoeka //'xɑnuka// hanukka 1. _____ Chennai Chennai /ʃˈɛnɑj/ Chennai 1. hoofdstad van de Indiase deelstaat Tamil Nadu. De voormalige naam van de stad was Madras _____ Cherokee Cherokee //tʃɛ.ˈrɔ.ki// //ˈtʃeː.ro.keː// cherokee 1. een taal die gesproken wordt door de Cherokee-indianen _____ Chili Chili //ˈʃi.li// Chile 1. een land in Zuid-Amerika, grenzend aan Peru, Bolivia en Argentinië en ingeklemd liggend tussen de Stille Zuidzee en het Andesgebergte _____ China China //ˈʃi.na// Kiina, Kiinan kansantasavalta 1. een land in Oost-Azië, officieel de Volksrepubliek China _____ Chinees Chinees //ʃi.ˈnes// kiinalainen, kiina 1. betreffende China _____ Chinees Chinees //ʃi.ˈnes// 1. kiina 1. de voornaamste taal die in China gesproken wordt 2. kiinalainen, kiina 2. persoon _____ Chinese kool Chinese kool /ʃinˈeːsə kˈoːl/ kiinankaali _____ Christus Christus /krˈɪstɵs/ Kristus _____ Colombia Colombia //ko.ˈlɔm.bi.ja// Kolumbia 1. een land in het noordwesten van Zuid-Amerika _____ Colombiaan Colombiaan /kˌoːlɔmbiˈaːn/ kolumbialainen 1. een inwoner van Colombia of persoon die de Colombiaanse nationaliteit bezit _____ Comoren Comoren //ko.ˈmoː.rə(n)// //ko.ˈmo̝ː.rə(n)// Komorit 2. de staat gevestigd op die eilanden _____ Constantinopel Constantinopel /kˌɔnstɑntˌinoːpˈɛl/ Konstantinopoli _____ Cornisch Cornisch //ˈkɔrnis// //ˈkɔrnɪs// korni 1. een Keltische taal die gesproken wordt in Cornwall _____ Cornwall Cornwall /kˈɔrnʋɑl/ Cornwall 1. schiereiland in het zuidwesten van Engeland _____ Corsica Corsica //'kɔrsɪkɑ// Korsika 1. Frans eiland _____ Corsicaans Corsicaans /kˌɔrsikˈaːns/ korsika 1. een taal die op Corsica gesproken wordt _____ Costa Rica Costa Rica //ˌkɔs.ta.ˈri.ka// Costa Rica 1. een staat in Midden-Amerika, tussen Panama en Nicaragua _____ Cree Cree /krˈeː/ cree _____ Cuba Cuba //ˈky.ba// Kuuba land en grootste eiland in het Caribisch gebied _____ Curaçao Curaçao //ky.ra.ˈsʌʊ̯// //kyː.ra.ˈzaʊ̯// Curaçao 1. een eiland en 2. een land _____ Cyprioot Cyprioot /sˌɪpriˈoːt/ kyproslainen 1. inwoner van Cyprus _____ Cyprus Cyprus //ˈki.prʏs// //ˈsi.prʏs// Kypros land in de Middellandse Zee, tussen Europa en Azië, officieel de Republiek Cyprus, eiland in de Middellandse Zee _____ DNA DNA /dnˈaː/ DNA 1. de afkorting van desoxyribonucleic acid (desoxyribonucleïnezuur), een hoogmoleculaire verbinding als basis van de genen en chromosomen _____ Daniël Daniël /dˌaːniˈɛl/ Daniel 1. jongensnaam _____ David David /dˈaːvɪt/ Daavid _____ Deen Deen //den// //deːn// tanskalainen 1. een inwoner van Denemarken _____ Deens Deens //dens// //deːns// tanskalainen 1. betreffende Denemarken of het Deens _____ Deens Deens //dens// //deːns// tanska, tanskalainen 1. een Germaanse taal die wordt gesproken in Denemarken _____ Delhi Delhi /dˈɛlhi/ Delhi 1. het nationaal hoofdstedelijk territorium van India waarin de nationale hoofdstad New Delhi gelegen is. Het territorium is gesitueerd in het noorden van het land _____ Den Haag Den Haag /dˈɛn hˈaːx/ Haag 1. de hoofdstad van de provincie Zuid-Holland en tevens de stad waar de Nederlandse regering zetelt _____ Denemarken Denemarken //ˈdenəˌmɑrkə(n)// //ˈdeːnəˌmɑrkə(n)// Tanska 1. een Scandinavisch land in Noord-Europa _____ Deuteronomium Deuteronomium //dewteɾoˈnomjum// 5. Mooseksen kirja _____ Deventer Deventer //'devəntər// Deventer 1. gemeente en oudste stad in de provincie Overijssel _____ Djibouti Djibouti //(d)ʒi.ˈbu.ti// //dji.ˈbu.ti// Djibouti 1. een land in Oost-Afrika 2. de hoofdstad van _____ Dominicaanse Republiek Dominicaanse Republiek //ˌdo.mi.ni.ˌkan.sə.re.py.ˈblik// //ˌdo.mi.ni.ˌkans.re.pʏ.ˈbliːk// Dominikaaninen tasavalta 1. een land in het Caribisch gebied dat ten westen aan Haïti grenst en samen met de Dominicaanse Republiek het eiland Hispaniola vormt _____ Donau Donau /dˈoːnʌʊ/ Tonava 1. een rivier in Europa die in het Zwarte Woud in Duitsland ontspringt en naar de Zwarte Zee stroomt. _____ Draak Draak /drˈaːk/ Lohikäärme sterrenbeeld nabij de noordelijke hemelpool _____ Drenthe Drenthe //ˈdrɛntə// Drenthe 1. een provincie in het noorden van Nederland, die door Friesland, Groningen, Overijssel en het Duitse Nedersaksen wordt begrensd _____ Duits Duits //dœʏ̯ts// //dœːts// saksalainen, saksa 1. betreffende Duitsland of het Duits _____ Duits Duits //dœʏ̯ts// //dœːts// saksa 1. een taal die gesproken wordt in Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland, Italië en België _____ Duitse Duitse //ˈdœʏ̯tsə// //ˈdœːtsə// saksalainen 1. een vrouw van Duitse komaf _____ Duitse Democratische Republiek Duitse Democratische Republiek /dˈœytsə dˌeːmɔkrˈaːtisə rˌeːpɵblˈik/ Saksan demokraattinen tasavalta _____ Duitse herdershond Duitse herdershond /dˈœytsə hˈɛrdərshˌɔnt/ saksanpaimenkoira 1. is één van de hondenrassen die nog het dichtst bij de wolf staan _____ Duitser Duitser //ˈdœʏ̯tsər// //ˈdœːtsər// saksalainen 1. een inwoner van Duitsland _____ Duitsland Duitsland //ˈdœʏ̯tslɑnt// //ˈdœːtslɑnd// //ˈdœːtslɑnt// Saksa 1. een Midden-Europese staat die wordt gevormd door een federatie van 16 deelstaten en die het Duits als officiële taal heeft _____ Eerste Wereldoorlog Eerste Wereldoorlog /ˈɪːrstə ʋˈɪːrəltˌɔːrlɔx/ Ensimmäinen maailmansota 1. een militair conflict op wereldschaal, dat van 28 juli 1914 tot 11 november 1918 plaatsvond _____ Efeze Efeze //e.ˈfe.zə// Efesos 1. in de oudheid een grote Ionische haven- en handelsstad _____ Efeziërs Efeziërs //eˈfezijərs// Efesolaiskirje _____ Egeïsche Zee Egeïsche Zee /ˈeːɣəˌɪsə zˈeː/ Aigeianmeri _____ Egypte Egypte //e.ˈɣɪp.tə// //e.ˈχɪp.tə// Egypti 1. een Arabisch land op de grens van Afrika en Azië _____ El Salvador El Salvador //ɛl.ˈsɑl.va.dɔr// //ɛɫ.ˈsɑɫ.va.dɔr// El Salvador 1. een land in Midden-Amerika dat grenst aan Guatemala, Honduras en de Stille Oceaan _____ Elzas Elzas //ˈɛlzɑs// Elsass 1. regio in Frankrijk _____ Engeland Engeland /ˈɛŋəlˌɑnt/ Englanti 1. deel van het Verenigd Koninkrijk _____ Engels Engels //ˈɛ.ŋ(g)əls// //ˈɛ.ŋɔɫs// //ˈɛ.ŋəɫs// englantilainen, englanti 1. als van, in of betrekking hebbend op Engelsen, Engeland of het Engels _____ Engels Engels //ˈɛ.ŋ(g)əls// //ˈɛ.ŋɔɫs// //ˈɛ.ŋəɫs// englanti, englantilainen 1. de taal _____ Engelse hoorn Engelse hoorn /ˈɛŋɛlsə hˈɔːrn/ Englannintorvi 1. een grotere en lagere uitvoering van de hobo _____ Engelsman Engelsman //ɛ.ŋɔɫs.mɑn// //ɛ.ŋəls.man// //ɛ.ŋəɫs.mɑn// englantilainen 1. iemand die in Engeland woont _____ Equatoriaal-Guinea Equatoriaal-Guinea //ˌe.kwa.toː.ri.al.ɣi.ˈne.ja// //ˌe.kʋa.to̝ː.ri.aɫ.χi.ˈne.ja// //ˌe.kβ̞a.toː.ri.aɫ.ɣi.ˈne.ja// Päiväntasaajan Guinea 1. een land in Afrika grenzend aan Gabon en Kameroen _____ Eritrea Eritrea //ˌeː.ri.ˈtre.ja// //ˌɪː.ri.ˈtre.ja// Eritrea 1. een Afrikaans land grenzend aan Soedan, Ethiopië, Djibouti en de Rode Zee _____ Erlangen Erlangen /ɛrlˈɑŋən/ Erlangen 1. + 2. stad en stadsdistrict _____ Erzja Erzja /ɛrzjˈaː/ ersä 1. taal vooral in het oosten van Mordovië gesproken wordt _____ Esperanto Esperanto /ˌɛspɪːrˈɑntoː/ esperanto 1. een internationale kunsttaal die oorspronkelijk ontworpen is door Ludovico Zamenhof _____ Estisch Estisch //ˈɛstis// //ˈɛstɪs// viron kieli, viro 1. een taal die vooral wordt gesproken in Estland _____ Estland Estland //ˈɛslɑnd// //ˈɛstlɑnt// Viro, Eesti 1. een land in het noorden van Europa dat grenst aan Letland en Rusland _____ Ethiopië Ethiopië //ˌe.ti.ˈjo.pi.jə// Etiopia 1. een land in Oost-Afrika grenzend aan Eritrea, Djibouti, Somalië, Kenia en Soedan _____ Eurazië Eurazië /ˈøːraːzˌiə/ Euraasia 1. de naam van de grootste landmassa op aarde die de continenten Europa en Azië omvat _____ Europa Europa //øːˈroːpa// //ʏːˈropa// Eurooppa, Europa 1. het Europese continent, dat ten noorden van Afrika en ten westen van Azië ligt. Het belangrijkste Europese orgaan is de Europese Unie (EU). _____ Europeaan Europeaan //ˌøːropeˈjaːn// //ˌʏːropeˈjan// eurooppalainen 1. bewoner van het Europese continent _____ Europees Europees //øːroˈpeːs// //ʏːroˈpes// eurooppalainen 1. afkomstig van of betreffend het continent Europa _____ Europees Hof voor de Rechten van de Mens Europees Hof voor de Rechten van de Mens /ˌøːroːpˈeːs hˈɔf vɔːr də rˈɛxtən vɑn də mˈɛns/ Euroopan ihmisoikeustuomioistuin _____ Europees Parlement Europees Parlement /ˌøːroːpˈeːs pˌɑrləmˈɛnt/ Euroopan parlamentti _____ Europese Centrale Bank Europese Centrale Bank /ˌøːroːpˈeːsə sɛntrˈaːlə bˈɑŋk/ Euroopan keskuspankki _____ Europese Commissie Europese Commissie /ˌøːroːpˈeːsə kɔmˈɪsi/ Euroopan komissio _____ Europese Hof voor de Rechten van de Mens Europese Hof voor de Rechten van de Mens /ˌøːroːpˈeːsə hˈɔf vɔːr də rˈɛxtən vɑn də mˈɛns/ Euroopan ihmisoikeustuomioistuin _____ Europese Investeringsbank Europese Investeringsbank /ˌøːroːpˈeːsə ˈɪnvˌɛstɪːrˌɪŋzbɑŋk/ Euroopan investointipankki _____ Europese Ombudsman Europese Ombudsman /ˌøːroːpˈeːsə ˈɔmbɵdsmˌɑn/ Euroopan oikeusasiamies _____ Europese Raad Europese Raad /ˌøːroːpˈeːsə rˈaːt/ Eurooppa-neuvosto _____ Europese Rekenkamer Europese Rekenkamer /ˌøːroːpˈeːsə rˈeːkəŋkˌaːmər/ Euroopan tilintarkastustuomioistuin _____ Europese Unie Europese Unie //ˌøː.ro.ˌpe.sə.ˈy.ni// //ˌʏː.ro.ˌpe.sə.ˈy.ni// Euroopan unioni unie van 27 Europese staten _____ Europese bever Europese bever /ˌøːroːpˈeːsə bˈeːvər/ Euroopanmajava 1. Castor fiber, een knaagdier dat in Europa voorkomt _____ Europese nerts Europese nerts /ˌøːroːpˈeːsə nˈɛrts/ vesikko 1. Mustela lutreola, een roofdier uit de familie van marterachtige _____ Europoort Europoort /ˈøːroːpˌɔːrt/ Europoort _____ Eva Eva /ˈeːvaː/ Eeva 1. de eerste vrouw _____ Exodus Exodus //ˈɛksodus// 2. Mooseksen kirja _____ Extremadura Extremadura /ˌɛkstrəmaːdˈyraː/ Extremadura _____ Ezechiël Ezechiël //eˈzexijɛl// Hesekiel _____ Facebook Facebook /fˈɛisbˌuk/ Facebook 1. wereldwijd veel gebruikte netwerksite voor sociale contacten _____ Faeröer Faeröer //ˈfæːrøːə̯r// //ˈfɛːrʏːr// Färsaaret 1. en 2., eilandengroep, land _____ Faeröers Faeröers /faːrˈurs/ fääri 1. een Germaanse taal die wordt gesproken op de Faeröer _____ Falklandeilanden Falklandeilanden /fˈɑlklɑndˌɛɪlɑndən/ Falklandinsaaret _____ Februarirevolutie Februarirevolutie /fˌɛbryˌaːrirˌeːvoːlˈytsi/ 1. helmikuun vallankumous 1. Russische revolutie 2. Helmikuun vallankumous (Ranska) 2. Franse revolutie _____ Fenicisch Fenicisch /feːnˈisis/ foinikia _____ Fiji Fiji //ˈfi.(d)ʒi// //ˈfi.dʒi// Fidži 1. een land in Oceanië op het zuidelijk halfrond. Het bestaat uit 332 eilanden waarvan ongeveer 110 bewoond zijn _____ Filipijnen Filipijnen //ˌfi.li.ˈpɛɪ̯.nə(n)// //ˌfi.lɪ.ˈpɛɪ̯.nə(n)// //ˌfi.lɪ.ˈpɛː.nə(n)// Filippiinit 1. een republiek in Oost-Azië bestaande uit een archipel van 7107 eilanden _____ Filipijns Filipijns //fili'pɛɪns// filippiiniläinen 1. de officiële taal van de Filipijnen _____ Filippenzen Filippenzen //filiˈpɛnzə(n)// Filippiläiskirje _____ Finland Finland //ˈfɪnlɑnd// //ˈfɪnlɑnt// Suomi 1. een land in het noorden van Europa _____ Fins Fins //fɪns// suomalainen, suomenkielinen 1. betreffende Finland of het Fins _____ Fins Fins //fɪns// suomi, suomen kieli 1. een taal die wordt gesproken in Finland _____ Flevoland Flevoland //ˈflevoˌlɑnt// //ˈfleːvoˌlɑnd// //ˈfleːvoˌlɑnt// Flevoland 1. een provincie in het midden van Nederland, die door het IJsselmeer... _____ Frankfurt am Main Frankfurt am Main /frˈɑŋkfɵrt ˈɑm mˈɑjn/ Frankfurt am Main _____ Frankrijk Frankrijk //ˈfrɑŋkrɛɪ̯k// //ˈfrɑŋkrɛːk// Ranska 1. een West-Europees land, grenzend aan België, Luxemburg, Duitsland, Zwitserland, Italië, Monaco, Spanje en Andorra _____ Frans Frans //frɑns// ranskalainen, ranska 1. betreffende Frankrijk of het Frans _____ Frans Frans //frɑns// ranska, ranskalainen 1. een taal die gesproken wordt in Frankrijk, België, Luxemburg, Zwitserland, Senegal, Canada, Monaco, Togo en Benin _____ Frans-Polynesië Frans-Polynesië /frˈɑnspˌoːlinˈeːziə/ Ranskan Polynesia _____ Fransman Fransman //ˈfrɑns.man// //ˈfrɑns.mɑn// ranskalainen 1. iemand uit Frankrijk _____ Franstalig Franstalig /frɑnstˈaːləx/ ranskankielinen 1. de Franse taal sprekend _____ Fries Fries /frˈis/ friisi 2. 2. Taal 3. 1. Persoon _____ Friesland Friesland //ˈfrislɑnd// //ˈfrislɑnt// Friesland 1. een provincie in het noorden van Nederland. _____ Gabon Gabon //'ɣa.bɔn// //ɣa.'bɔn// //χa.'bɔn// Gabon 1. een land in West-Afrika, officieel de Gabonese Republiek _____ Galaten Galaten //ɣaˈlatən// Galatalaiskirje _____ Galicisch Galicisch /ɣaːlˈisis/ galego 2. 1. een Spaanse regio in het noordwesten van het Iberisch schiereiland 3. 2. betreffende het Galicisch _____ Galicisch Galicisch /ɣaːlˈisis/ galicia, galego 1. Romaanse taal gesproken in Galicië _____ Galicië Galicië //ɣɑˈlisɪə// //ʝɑˈlisɪə// 1. Galicia 1. Spaanse regio 2. Galitsia 2. historische landstreek _____ Galilea Galilea /ɣˌaːlilˈeːaː/ Galilea _____ Gallisch Gallisch /ɣˈɑlis/ galli 1. uitgestorven taal _____ Gallo Gallo /ɣˈɑloː/ Gallo 1. streektaal die gesproken wordt in Frankrijk _____ Gambia Gambia //'ɣɑm.bi.ja// //'χɑm.bi.ja// Gambia 1. een land in West-Afrika _____ Gelderland Gelderland //ˈɣɛldərˌlɑnd// //ˈɣɛɫdərˌlɑnt// //ˈχɛɫdərˌlɑnt// Gelderland 1. een provincie in het midden van Nederland, die door de Flevoland, Overijssel, Limburg, Noord-Brabant, Zuid-Holland, Utrecht en het Duitse Noord-Rijnland-Westfalen wordt omringd _____ Genesis Genesis //ˈɣenezis// 1. Mooseksen kirja _____ Gent Gent /ɣˈɛnt/ Gent 1. Vlaamse provinciehoofdstad van Oost-Vlaanderen, België _____ Genua Genua /ɣˈeːnyʋˌaː/ Genova 1. een stad in Noordwest-Italië _____ Georgisch Georgisch //ɣeˈjɔrɣis// //ɣeˈjɔrɣɪs// //χeˈjɔrχis// georgia, georgialainen 1. de taal die in Georgië gesproken wordt _____ Georgië Georgië //ɣeˈjɔrɣi.jə// //χeˈjɔrχi.jə// Georgia 1. een soevereine staat in West-Azië, gelegen in de Kaukasus. De officiële taal is het Georgisch _____ Germaans Germaans //ɣɛrˈmaːns// //χɛrˈmans// germaaninen 2. 1. op de Germaanse taal of talen betrekking hebbend 3. 1. op de Germanen betrekking hebbend _____ Germaans Germaans //ɣɛrˈmaːns// //χɛrˈmans// germaaninen 1. taal der Germanen _____ Ghana Ghana //'ɣa.na// //'χa.na// Ghana 1. een land in West-Afrika, officieel de Republiek Ghana _____ Ghanees Ghanees /xhaːnˈeːs/ ghanalainen 1. op Ghana betrekking hebbend _____ Gibraltar Gibraltar /ɣˈɪbrɑltˌɑr/ Gibraltar _____ Goa Goa /ɣˈoːaː/ Goa 1. Indiase deelstaat gelegen in het westen van het land _____ God God /ɣˈɔt/ Jumala 1. een bovennatuurlijk en volmaakt wezen, dat beschikt over superieure krachten en dat onsterfelijk is _____ Goede Vrijdag Goede Vrijdag //ˌɣudə.ˈvrɛɪ̯.dɑx// pitkäperjantai 1. de vrijdag voor Pasen _____ Golf van Mexico Golf van Mexico /ɣˈɔlf vɑn mˈɛksikˌoː/ Meksikonlahti 1. is de zee die begrenst wordt door Mexico, de Verenigde Staten van Amerika en Cuba _____ Goot Goot //χot// gootti 1. lid van een Oost-Germaans volk _____ Gotisch Gotisch /ɣˈoːtis/ goottilainen 1. de uit de oostelijke tak van de Germaanse talen stammende en uitgestorven taal der Goten uit de eerste... _____ Gotland Gotland //ˈɣɔtlɑnt// //ˈʝɔtlɑnt// Gotlanti 1. Zweeds eiland _____ Goudse kaas Goudse kaas /ɣˈʌʊdsə kˈaːs/ goudajuusto 1. _____ Grenada Grenada //ɣre.ˈna.da// //ɣrɛ.ˈna.da// //χre.ˈna.da// Grenada land in het Caribisch gebied _____ Griekenland Griekenland //ˈɣrikə(n)ˌlɑnd// //ˈɣrikə(n)ˌlɑnt// //ˈχrikə(n)ˌlɑnt// Kreikka 1. een land in het zuiden van Europa _____ Grieks Grieks //ɣriks// //χriks// kreikka, kreikan kieli 1. een taal die vooral wordt gesproken in Griekenland en op Cyprus _____ Groenland Groenland //ˈɣrun.lɑnd// //ˈɣrun.lɑnt// //ˈχrun.lɑnt// Grönlanti 1. een groot eiland ten noordoosten van Canada, deel uitmakend van het koninkrijk Denemarken _____ Groenlands Groenlands /ɣrˈunlɑnts/ grönlantilainen _____ Groenlandzee Groenlandzee /ɣrˌunlɑndzˈeː/ Grönlanninmeri 1. de zee ten westen van Groenland _____ Groningen Groningen //ˈɣroːˌnɪŋə(n)// //ˈχroˌnɪŋə(n)// Groningen 2. 1. een provincie in het noorden van Nederland, die door Friesland, Drenthe en het Duitse Oost-Friesland wordt begrensd 3. 2. de hoofdstad van de provincie Groningen 4. 3. de gemeente in de provincie Groningen waarin de stad Groningen ligt _____ Groot-Brittannië Groot-Brittannië //ˌɣroːd brɪˈtɑni.jə// //ˌχrot brɪˈtɑni.jə// Iso-Britannia 1. benaming voor het '[[Verenigd Koninkrijk|Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland]]', dat officieel met Verenigd Koninkrijk wordt aangeduid. _____ Grote Beer Grote Beer /ɣrˈoːtə bˈeːr/ Iso karhu 1. een hoog aan het noordelijk halfrond duidelijk zichtbaar sterrenbeeld _____ Grote Meren Grote Meren /ɣrˈoːtə mˈɪːrən/ Suuret järvet 1. de naam voor de 5 grote meren op of nabij de grens tussen de Verenigde Staten en Canada _____ Guadeloupe Guadeloupe /ɣˈyaːdˌeːlʌʊpə/ Guadeloupe _____ Guatemala Guatemala //ˌgʋɑ.tə.ˈma.la// //ˌgβ̞ɑ.tə.ˈma.la// //ˌɣʊa.tə.ˈma.la// Guatemala land in Midden-Amerika, officieel de Republiek Guatemala _____ Guernsey Guernsey /ɣˈyərnsˌeːi/ Guernsey _____ Guinee Guinee //ɣi.ˈne// //χi.ˈne// Guinea 1. een land in West-Afrika, officieel de Republiek Guinee _____ Gujarati Gujarati /ɣˈyjaːrˌaːti/ gudžarati 1. een taal die oorspronkelijk in Gujerat gesproken wordt. De taal wordt nu ook in Uganda, Tanzania, Kenia en Pakistan gesproken _____ Guyana Guyana //ɣi.ˈja.na// //ɣβ̞i.ˈja.na// //χi.ˈja.na// Guyana 1. een land in Zuid Amerika, officieel de Coöperatieve Republiek Guyana _____ Göttingen Göttingen //ˈgœtɪŋən// Göttingen 1. + 2. stad en district _____ Habakuk Habakuk //ˈhabakʏk// Habakukin kirja _____ Haggai Haggai //hɑˈgɑj// Haggain kirja _____ Hamburg Hamburg /hˈɑmbɵrx/ Hampuri _____ Handelingen van de apostelen Handelingen van de apostelen /hˈɑndəlˌɪŋən vɑn də aːpˈɔstələn/ Apostolien teot _____ Hanzestad Hanzestad //ˈhɑnsəˌstat// hansakaupunki 1.stad die deel uitmaakt van de Hanze _____ Hausa Hausa /hˈʌʊzaː/ hausan kieli 1. taal die in Niger en Nigeria gesproken wordt en, als een lingua franca door veel anderen in Afrika _____ Hawaïaans Hawaïaans /hˌaːʋaːiˈaːns/ havaiji 1. taal gesproken in de Amerikaanse staat Hawaï _____ Haïti Haïti //ha.ˈhi.ti// //ɦa.ˈi.ti// //ɦɑ.ˈi.ti// Haiti 1. een land in het Caribisch gebied _____ Haïtiaans Haïtiaans /hˌaːiʃˈaːns/ haitilainen _____ Haïtiaans Creools Haïtiaans Creools //haʔitiˈjanskreˌjols// haiti 1. taal gesproken door 6 000 000 mensen _____ Hebreeuws Hebreeuws //he'breus// heprea, heprealainen 1. de officiële taal van Israël, de heilige taal van de Joden en de taal van de Tenach _____ Heer Heer //her// Herra 1. de christelijke aanduiding voor God _____ Heilige Geest Heilige Geest /hˈɛɪləɣə ɣˈeːst/ Pyhä Henki 1. _____ Heilige Stoel Heilige Stoel /hˈɛɪləɣə stˈul/ Pyhä istuin 1. de pauselijke regering _____ Hendrik Hendrik //ˈhɛndrɪk// Heikki 2. 1. mannelijke voornaam 3. 2. spelwoord voor de letter h _____ Herman Herman //ˈɦɛr.mɑn// Hermanni 1. een jongensnaam _____ Hettitisch Hettitisch /hɛtˈitis/ heetti 1. een dode taal die in het huidige Turkije werd gesproken _____ Hildesheim Hildesheim /hˈɪldɛshˌɛɪm/ Hildesheim 1. + 2. stad en district _____ Hindi Hindi /hˈɪndi/ hindi 1 een taal die vooral gesproken wordt in de noordelijke staten van India _____ Hof van Justitie van de Europese Unie Hof van Justitie van de Europese Unie /hˈɔf vɑn jɵstˈitsi vɑn də ˌøːroːpˈeːsə ynˈi/ Euroopan unionin tuomioistuin _____ Holland Holland //ˈɦɔlɑnt// Hollanti 2. 1. een gedeelte van het westen van Nederland dat de provincies Noord- 3. 2. heel Nederland _____ Holocaust Holocaust //ˈholokaust// holokausti _____ Honduras Honduras //hɔn.ˈdyː.rɑs// //ɦɔn.ˈduː.rɑs// Honduras 1. een land in Centraal Amerika, officieel de Republiek Honduras _____ Hongaar Hongaar //hɔŋ(g).ˈɣar// //ɦɔŋ.ˈɣar// //ɦɔŋ.ˈχar// unkarilainen, madjaari 1. iemand afkomstig uit Hongarije _____ Hongaars Hongaars //hɔŋ(g).ˈɣaːrs// //ɦɔŋ.ˈɣars// //ɦɔŋ.ˈχars// unkarilainen, unkari 1. betreffende Hongarije of het Hongaars _____ Hongaars Hongaars //hɔŋ(g).ˈɣaːrs// //ɦɔŋ.ˈɣars// //ɦɔŋ.ˈχars// unkari 1. een taal die wordt gesproken in Hongarije _____ Hongaarse Hongaarse //hɔŋ(g).ˈɣar.sə// //ɦɔŋ.ˈɣar.sə// //ɦɔŋ.ˈχar.sə// unkarilainen _____ Hongarije Hongarije //ˌhɔŋ(g)ɣaˈrɛɪ̯.jə// //ˌɦɔŋɣaˈrɛː.jə// //ˌɦɔɴχaˈrɛɪ̯.jə// Unkari 1. een land in het midden van Europa met de officiële naam "Republiek Hongarije" (Magyar Köztársaság) _____ Hongkong Hongkong //hɔŋˈkɔŋ// Hongkong 1. een speciale administratieve regio van de Volksrepubliek China _____ Hooglied Hooglied //hug'lid// Laulujen laulu _____ Hosea Hosea //hoˈzeja// Hoosea _____ Hubble-ruimtetelescoop Hubble-ruimtetelescoop /hˈɵblərˌœymtətˌeːlɛskˈoːp/ Hubble-avaruusteleskooppi 1. een telescoop die als een kunstmaan rond de aarde draait _____ IJsland IJsland //ˈɛɪ̯slɑnd// //ˈɛɪ̯slɑnt// //ˈɛːslɑnt// Islanti 1.een Europees land, dat omgeven is door de Atlantische Oceaan en tussen Groenland en Europa in ligt. Tot 1944 behoorde IJsland bij Denemarken, maar tegenwoordig is het zelfstandig. De officiële naam is Lýðveldið Ísland. _____ IJslander IJslander //ˈɛɪ̯sˌlɑndər// //ˈɛːsˌlɑndər// islantilainen 1. inwoner van IJsland _____ IJslands IJslands //ˈɛɪ̯slɑnds// //ˈɛɪ̯slɑnts// //ˈɛːslɑnts// islanti 1. een Germaanse taal die wordt gesproken op IJsland _____ IP-adres IP-adres //i'peʔadrɛs// IP-osoite 1. een combinatie van getallen waarmee een computer in een IP-netwerk kan worden herkend _____ Iberisch Schiereiland Iberisch Schiereiland /ibˈɪːri sxˈirɛɪlˌɑnt/ Pyreneiden niemimaa 1. een Europees schiereiland dat zich ten zuiden van de Pyreneeën bevindt en waarop de landen Spanje en Portugal zijn gelegen _____ Ido Ido /ˈidoː/ ido _____ Ier Ier //iːr// irlantilainen _____ Ierland Ierland //ˈiːrlɑnd// //ˈiːrlɑnt// Irlanti 1. een groot eiland in Noordwest-Europa _____ Iers Iers //iːrs// iiri 1. een Keltische taal die wordt gesproken in Ierland _____ Ierse Ierse //ˈiːrsə// irlantilainen _____ India India //ˈɪn.di.ja// Intia 1. een soeverein land in het zuiden van Azië _____ Indische Oceaan Indische Oceaan //ˌɪndisəˌosiˈan// //ˌɪndisˌə̯osejˈaːn// Intian valtameri 1. de oceaan die tussen Oost-Afrika en Zuid-Azië ligt _____ Indonesisch Indonesisch //ɪndo'nezis// indonesia 1. een taal die voornamelijk in Indonesië gesproken wordt _____ Indonesië Indonesië //ˌɪn.do.ˈne.zi.jə// Indonesia 1. een land dat bestaat uit een groot eilandengebied tussen Zuidoost-Azië en Australië _____ Ingrisch Ingrisch /ˈɪnɣrˌɪs/ inkeroinen 1. Finoegrische taal die door ongeveer 300 Ingriërs gesproken wordt _____ Internationaal Monetair Fonds Internationaal Monetair Fonds /ˌɪntərnˌaːʃoːnˈaːl mˌoːnətˈɛr fˈɔnts/ Kansainvälinen valuuttarahasto _____ Inuktitut Inuktitut /ˈinɵktˌitɵt/ inuktitut _____ Ionische Zee Ionische Zee /iˈoːnisə zˈeː/ Joonianmeri 1. randzee van de Middellandse Zee, gelegen tussen Zuid-Italië en West-Griekenland _____ Irak Irak //i.ˈrɑk// Irak 1. een land in het Midden-Oosten dat voor een groot deel in en rond het stroomgebied van de rivieren de Eufraat en de Tigris ligt _____ Iran Iran //i.ˈrɑn// Iran 1. een land in het Midden-Oosten met als hoofdstad Teheran _____ Islamabad Islamabad /ˈɪslaːmˌaːbɑt/ Islamabad _____ Israël Israël //ˈɪs.ra.hɛl// //ˈɪs.ra.ɛɫ// Israel 1. een land in het Midden-Oosten, gelegen aan de Middellandse Zee _____ Italiaan Italiaan //italiˈjaːn// italialainen 1. een persoon die uit Italië komt _____ Italiaans Italiaans //italiˈjaːns// italia 1. een Romaanse taal die wordt gesproken in Italië, San Marino, Vaticaanstad, Slovenië en Zwitserland _____ Italië Italië //iˈtaːli.jə// Italia 1. een land _____ Ivoorkust Ivoorkust //i.ˈvoːr.kʏs// //i.ˈvoːr.kʏst// //i.ˈvo̝ːr.kʏst// Norsunluurannikko een land in West-Afrika, officieel de Republique de Côte d'Ivoir _____ Jakob Jakob /jˈaːkɔp/ Jaakob _____ Jakobus Jakobus //jaˈkobʏs// Jaakobin kirje _____ Jamaica Jamaica //(d)ʒa.mɛɪ̯.ka// //dʒɑ.mɑɪ̯.ka// Jamaika 1. een land in het Caraïbisch gebied ten zuiden van Cuba en ten westen van het eiland Hispaniola _____ Janus Janus /jˈaːnɵs/ Janus 2. 2. Romeinse god 3. 3. maan _____ Japan Japan //jaˈpɑn// //jɑˈpɑn// Japani 1. een land in het oosten van Azië _____ Japanner Japanner /jˈaːpɑnər/ japanilainen _____ Japans Japans //jɑ'pɑns// japanilainen 1. betreffende Japan of het Japans _____ Japans Japans //jɑ'pɑns// japani, japanin kieli 1. een taal die in Japan gesproken wordt _____ Javaans Javaans /jaːvˈaːns/ jaava _____ Javaans Javaans /jaːvˈaːns/ jaava 1. een taal die door meer dan 75 miljoen mensen op Java en Bali gesproken wordt _____ Javaanse neushoorn Javaanse neushoorn /jˈaːvaːnsə nˈøːshɔːrn/ Jaavansarvikuono 1. Rhinoceros sondaicus, neushoornsoort levend op West-Java en in Vietnam _____ Jemen Jemen //ˈjemən// //ˈjeːmən// Jemen 1. een land in het Midden-Oosten, officieel de Republiek Jemen _____ Jena Jena /jˈeːnaː/ Jena 1. en 2. _____ Jeremia Jeremia //ˌjerəˈmija// Jeremia, Jeremias _____ Jesaja Jesaja //jeˈzaja// Jesaja _____ Jezus Jezus //ˈje.zʏs// Jeesus 1. centrale figuur in het Nieuwe Testament _____ Jezus Christus Jezus Christus /jˈeːzɵs krˈɪstɵs/ Jeesus Kristus 1. Jezus van Nazareth _____ Jharkhand Jharkhand /jhɑrkhˈɑnt/ Jharkhand 1. Indiase deelstaat gelegen in het oosten van het land _____ Jiddisch Jiddisch //ˈjɪdis// jiddiš 1. een taal die door de Joden in West-Europa gesproken werd _____ Job Job //'jɔb// Job _____ Joegoslavië Joegoslavië /jˈuɣɔslˌaːviə/ Jugoslavia _____ Jood Jood //jot// juutalainen _____ Joost mag het weten Joost mag het weten /jˈoːst mɑx hət ʋˈeːtən/ Luoja tietää 1. _____ Jordanië Jordanië //jɔr.ˈda.ni.jə// Jordania 1. een land in het Midden-Oosten, officieel het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië _____ Julirevolutie Julirevolutie /jˌylirˌeːvoːlˈytsi/ Heinäkuun vallankumous _____ Jupiter Jupiter //ˈjypiˌtɛr// Jupiter, Juppiter _____ Jura Jura //'jyra// Jura 2. 1. kanton 3. 2. gebergte _____ Kaap de Goede Hoop Kaap de Goede Hoop /kˈaːp də ɣˈudə hˈoːp/ Hyväntoivonniemi 1. de naam van de zuidwestelijkste punt van Afrika _____ Kaapstad Kaapstad /kˈaːpstɑt/ Kapkaupunki 1. één van de hoofdsteden van Zuid-Afrika, gelegen bij de Kaap de Goede Hoop _____ Kaapverdië Kaapverdië //kab.ˈvɛr.di.jə// //kap.ˈfɛr.di.jə// Kap Verde 1. een land in West-Afrika _____ Kamberaas Kamberaas /kˌɑmbɪːrˈaːs/ kambera 1. Austronesische taal, gesproken door 250.000 personen in het oosten van Soemba (Indonesië) _____ Kameroen Kameroen //ˌka.mə.ˈrun// Kamerun 1. een land in Midden-Afrika, officieel de Republiek Kameroen _____ Kandahar Kandahar /kˈɑndaːhˌɑr/ Kandahar 1. een stad gelegen in Zuid-Afghanistan en de hoofdstad van de gelijknamige provincie _____ Kannada Kannada /kɑnˈaːdaː/ kannada 1. taal die in de Indische staat Karnataka gesproken wordt _____ Kantonees Kantonees /kˌɑntoːnˈeːs/ kantonilainen een Chinese taal gesproken door ongeveer 54 miljoen mensen in het zuiden van China en ook buiten het land _____ Karelisch Karelisch /kaːrˈeːlis/ karjala 1. een aan het Fins verwante taal die wordt gesproken in Karelië, Rusland en Finland _____ Karelië Karelië //kɑˈrelɪə// Karjala 1. deel van Rusland _____ Karnataka Karnataka /kˌɑrnaːtˈaːkaː/ Karnataka 1. Indiase deelstaat gelegen in het zuiden van het land _____ Kasjoebisch Kasjoebisch /kɑʃˈubis/ kašubi 1. een Westslavische taal die gesproken wordt in het oosten van Pommeren _____ Kaspische Zee Kaspische Zee /kˈɑspisə zˈeː/ Kaspian meri 1. een grote door land omsloten zoutwatervlakte op de grens van Europa en Azië _____ Kazachs Kazachs /kˈaːzɑxs/ kazakki 1. een taal die van oorsprong door de Kazachen in Kazachstan gesproken werd _____ Kazachstan Kazachstan //ˈka.zɑx.stɑn// //ˈka.zɑχ.stɑn// Kazakstan 1. een land in Centraal-Azië en het uiterste oosten van Europa _____ Kazak Kazak /kˈaːzɑk/ kazakki 1. inwoner van Kazachstan _____ Kaïn Kaïn /kˈaːɪn/ Kain _____ Kelt Kelt //kɛɫt// Keltti 1. een lid van een Indo-Europees volk waarvan de meeste leden op de Britse eilanden en in Bretagne leven _____ Keltisch Keltisch //ˈkɛl.tis// //ˈkɛɫ.tis// kelttiläinen 1. met betrekking tot Kelten _____ Kenia Kenia //ˈke.ni.ja// Kenia 1. een land in Oost-Afrika, de Republiek Kenia, grenzend aan Somalië, Ethiopië, Oeganda, Tanzania en de Indische Oceaan _____ Kerstmis Kerstmis //ˈkɛrs(t)məs// //ˈkɛrsmɪs// //ˈkɛrstmɪs// joulu 1. een feest ter herinnering van de geboorte van Jezus met een vieringsdatum die verschilt per christelijke traditie _____ Keulen Keulen /kˈøːlən/ Köln _____ Khmer Khmer /kmˈɛr/ khmer 1. een taal die in Cambodja gesproken wordt _____ Kiev Kiev /kˈif/ Kiova 1. de hoofdstad van Oekraïne _____ Kirgizisch Kirgizisch /kɪrɣˈizis/ kirgiisi 1. de taal die in Kirgizië gesproken wordt _____ Kirgizië Kirgizië //kɪr.ˈɣi.zi.jə// //kɪr.ˈχi.zi.jə// Kirgisia 1. een land in Centraal Azië, officieel de Kirgizische Republiek, dat geheel door land omsloten is _____ Kiribati Kiribati //ˌki.ri.ˈba.ti// Kiribati 1. een land in Oceanië, officieel de Republiek Kiribati _____ Klaagliederen Klaagliederen //ˈklaxlidərə(n)// Valitusvirret _____ Klaas Vaak Klaas Vaak /klˈaːs vˈaːk/ nukkumatti 1. denkbeeldig mannetje dat mensen 's nachts iets in de ogen strooit zodat ze kunnen slapen _____ Klingon Klingon /klɪŋˈɔn/ klingon 1. een kunsttaal die uitgevonden is door Marc Okrand voor Star Trek-films _____ Koerdisch Koerdisch /kˈurdis/ kurdi, kurdin kieli 1. een taal die door de Koerden gesproken wordt _____ Koeweit Koeweit //ˈkuwɛɪ̯t// //ˈkuʋɛɪ̯t// //ˈkuβ̞ɛ:t// Kuwait 1. een kleine olierijke monarchie op het Arabische schiereiland in Azië aan de kust van de Perzische Golf _____ Kolossenzen Kolossenzen //kolɔˈsɛnzə(n)// Kolossalaiskirje _____ Komi Komi /kˈoːmi/ komi 1. macrotaal die door 220 duizend mensen in Rusland gesproken wordt _____ Kongo-Vrijstaat Kongo-Vrijstaat /kˈɔŋoːvrɛɪstˈaːt/ Kongon vapaavaltio _____ Koningen Koningen //ˈkoningən// kuningasten kirjat, kuninkaiden kirjat _____ Koran Koran /kˈoːrɑn/ Koraani _____ Korea Korea //koˈre.ja// Korea 1. een schiereiland in Oost-Azië _____ Koreaans Koreaans //koreˈjaːns// korea 1. een taal die in Korea gesproken wordt _____ Korintiërs Korintiërs //koɾinˈtjɛʀs// Korinttolaiskirje _____ Kosovo Kosovo //ˈkɔsɔˌvo// Kosovo 1. een land op het Balkanschiereiland dat volgens Servië en veel andere staten een provincie van Servië is, maar dat zichzelf als een onafhankelijke staat beschouwt. _____ Krakau Krakau /krˈaːkʌʊ/ Krakova 1. na Warschau en Łódź de op twee na grootste stad van Polen _____ Kreeft Kreeft /krˈeːft/ Krapu teken van de dierenriem van 21 juni tot 23 juli _____ Kreta Kreta /krˈeːtaː/ Kreeta 1. bij Griekenland behorend eiland in de Egeïsche Zee _____ Krim Krim /krɪm/ Krim een schiereiland aan de noordkust van de Zwarte Zee _____ Krim-Tataars Krim-Tataars /krˈɪmtˈaːtaːrs/ krimintataari 1. één van de Turkse talen, gesproken door ongeveer een half miljoen mensen, oorspronkelijk van de Krim afkomstig maar door een deportatie in 1944 nu vooral in Oezbekistan en Kirgizië, maar ook in Moldavië, Roemenië en Turkije gesproken _____ Kroatisch Kroatisch //kroˈwatis// //kroˈwaːtɪs// kroatia, kroatialainen 1. een taal die vooral in Kroatië gesproken wordt _____ Kroatië Kroatië //kroˈwatsi.jə// //kroˈwaːsi.jə// Kroatia 1. een land in Oost-Europa ten zuiden van Hongarije _____ Kronieken Kronieken //ˈkronikən// Aikakirjat _____ La Mancha La Mancha /lˈaː mˈɑnxaː/ La Mancha _____ La Rioja La Rioja /lˈaː riˈoːjaː/ La Rioja _____ Lagerhuis Lagerhuis /lˈaːɣərhˌœys/ alahuone _____ Laos Laos //ˈla.ɔs// Laos 1. een land in Azië grenzend aan Myanmar, China, Vietnam, Cambodja en Thailand _____ Laotiaans Laotiaans /lˌaːoːʃˈaːns/ lao 1. een taal die in Laos gesproken wordt _____ Latijn Latijn //laˈtɛɪn// latina 1. de taal van het Romeinse Rijk die hedendaags nog gebruikt wordt in de wetenschap en in de religie _____ Latijnse alfabet Latijnse alfabet /lˈaːtɛɪnsə ˈɑlfaːbˌɛt/ latinalaiset aakkoset 1. de reeks lettertekens oorspronkelijk gebruikt om teksten in het Latijn te schrijven en tegenwoordig met aanpassingen voor veel talen gebruikt _____ Leeuw Leeuw /lˈeʊ/ Leijona 2. teken van de dierenriem van 23 juli tot 23 augustus _____ Leiden Leiden /lˈɛɪdən/ Leiden _____ Lesotho Lesotho //le.'sɔ.to// Lesotho 1. een land in zuidelijk Afrika, officieel het Koninkrijk Lesotho _____ Let Let //lɛt// latvialainen 1. een inwoner van Letland, of iemand afkomstig uit Letland _____ Letland Letland //ˈlɛtlɑnd// //ˈlɛtlɑnt// Latvia 1. een Europees land aan de Oostzee _____ Letlands Letlands //ˈlɛtlɑnds// //ˈlɛtlɑnts// latvialainen 1. betreffende Letland _____ Lets Lets //lɛts// latvialainen, latviankielinen 1. betreffende Letland _____ Lets Lets //lɛts// latvia, latvian kieli 1. de officiële taal van Letland _____ Leuven Leuven //ˈløːˌvə(n)// Leuven 1. de provinciehoofdstad van Vlaams-Brabant in België _____ Libanon Libanon //ˈli.ba.nɔn// //ˈli.bɑ.nɔn// Libanon land in het Midden-Oosten, officieel de Libanese Republiek _____ Liberia Liberia //li.'beː.ri.ja// //li.'bɪː.ri.ja// Liberia land in West-Afrika, officieel de Republiek Liberia _____ Libië Libië //ˈli.bi.jə// Libya 1. een land in Noord-Afrika, officieel de Grote Libisch-Arabische Socialistische Volks-Jamahiriyah _____ Liechtenstein Liechtenstein //ˈlixtə(n)ˌstɛɪ̯n// //ˌlixtə(n)ˈstɛːn// //ˌliχtə(n)ˈstɛɪ̯n// Liechtenstein 1. een klein land in Europa gelegen tussen Zwitserland en Oostenrijk _____ Lijflands Lijflands /lˈɛɪflɑnts/ liivi 1. een Finoegrische taal die in Estland en Letland gesproken wordt _____ Limburg Limburg //ˈlɪm.bʏrx// //ˈlɪm.bʏrχ// Limburg 1. provincie in het zuiden van Nederland _____ Limburgs Limburgs //ˈlɪm.bʏrxs// //ˈlɪm.bʏrχs// limburgi, limburg 1. verzamelnaam van een reeks variëteiten van de Germaanse taalfamilie _____ Litouwen Litouwen //liˈtaʊ̯.wə(n)// //liˈtɔʊ̯.β̞ə(n)// //ˈliˌtʌʊ̯.β̞ə(n)// Liettua 1. een Europees land ter hoogte van Wit-Rusland _____ Litouwer Litouwer //liˈtaʊ̯.wər// //ˈlitɔʊ̯.β̞ər// //ˈlitʌʊ̯.β̞ər// liettualainen 1. inwoner van Litouwen _____ Litouws Litouws //liˈtaʊ̯s// //ˈlitɔʊ̯β̞s// //ˈlitʌʊ̯s// liettualainen 1. betreffende Litouwen of het Litouws _____ Litouws Litouws //liˈtaʊ̯s// //ˈlitɔʊ̯β̞s// //ˈlitʌʊ̯s// liettua, liettualainen 1. een Baltische taal die wordt gesproken in Litouwen _____ Lodewijk Lodewijk /lˈoːdəʋˌɛɪk/ Ludvig 1. eigennaam van Frankische herkomst _____ Lojban Lojban //ˈloʒban// lojban 1. een kunsttaal ontwikkeld door James Cooke Brown _____ Lombardije Lombardije /lˌɔmbɑrdˈɛɪə/ Lombardia _____ Londen Londen //ˈlɔndən// Lontoo 1 en 2 _____ Lotharingen Lotharingen /lˈɔtaːrˌɪŋən/ Lothringen _____ Luik Luik //lœʏ̯k// //lœːk// Liège 2. 1. een provinciehoofdstad in België 3. 2. een Belgische provincie _____ Lukas Lukas //ˈlykɑs// Luukas _____ Luxemburg Luxemburg //ˈlyksəmˌbʏrx// //ˈlyksəmˌbʏrχ// Luxemburg 1.-3. _____ Luxemburgs Luxemburgs //ˈlyksəmˌbʏrxs// //ˈlyksəmˌbʏrχs// luxemburg 1. een taal die in Luxemburg gesproken wordt _____ Maagd Maagd //maxt// Neitsyt 2. 1. aan de hemelequator liggend tussen rechte klimming 11u35m en 15u08m en tussen declinatie +14º en -22º 3. 2. teken van de dierenriem waar de zon in staat van ca. 23 augustus tot ca. 23 september _____ Maagdeneilanden Maagdeneilanden /mˈaːxdənˌɛɪlɑndən/ Neitsytsaaret _____ Maas Maas //mas// Maas 1. een rivier die onspringt in Frankrijk en door België en Nederland stroomt _____ Macau Macau /mˈaːkʌʊ/ Macao 1. een stad op een eiland aan de zuidkust van China, ten westen van Hong Kong _____ Macedonisch Macedonisch /mˌaːsədˈoːnis/ makedonia 1. Slavische taal die vooral wordt gesproken in de Noord-Macedonië _____ Macedonië Macedonië //ˌmasəˈdoni.jə// //ˌmasəˈdoːni.jə// Makedonia 2. 3. land 3. 1. historisch Grieks koninkrijk 4. 2. regio in Griekenland _____ Macedoniër Macedoniër //ˌmasəˈdoni.jər// //ˌmasəˈdoːni.jər// makedonialainen 1. inwoner van Macedonië _____ Madagaskar Madagaskar //ma.da.'ɣɑs.kɑr// //ˌma.dɑ.'χɑs.kɑr// Madagaskar 2. de staat op het bovengenoemde eiland, de Republiek Madagaskar _____ Madhya Pradesh Madhya Pradesh /mˈɑdhiˌaː prˈaːdɛʃ/ Madhya Pradesh 1. een Indiase deelstaat gelegen in het centrum van het land met de hoofdstad Bhopal _____ Madrid Madrid /mˈɑdrɪt/ Madrid _____ Maharashtra Maharashtra /mˌaːhaːrˈɑʃtraː/ Maharashtra 1. Indiase deelstaat gelegen in het westen van het land _____ Malagasy Malagasy /mˈaːlaːɣˌaːzi/ malagassi 1. macrotaal die op Madagaskar gesproken wordt _____ Malawi Malawi //ma.'la.wi// //ma.'la.ʋi// //ma.'la.β̞i// Malawi 1. een land in zuidelijk Afrika, officieel de Republiek Zambia, dat niet aan de zee grenst _____ Malayalam Malayalam /mˈaːlaːjˌaːlɑm/ malajalam 1. een taal die in Kerala (een staat van India) gesproken wordt _____ Maldiven Maldiven //mɑl.ˈdi.və(n)// //mɑɫ.ˈdi.və(n)// Malediivit 1. een land in de Indische Oceaan _____ Maleachi Maleachi //maleˈjɑxi// Malakia _____ Maleis Maleis //mɑ.ˈlɛɪs// malaiji 1. een Austronesische taal en de officiële taal van Maleisië, Brunei en Singapore die ook in delen van... _____ Maleisië Maleisië //maˈlɛ:zi.jə// //maˈlɛɪ̯zi.jə// Malesia 1. een land in het zuidoosten van Azië dat bestaat uit twee afzonderlijke delen die gescheiden worden door de Zuid-Chinese Zee _____ Mali Mali //'ma.li// Mali 1. een land in West-Afrika, officieel de Republiek Mali _____ Malta Malta //ˈmɑlta// //ˈmɑɫta// Malta 2. 1. eiland in de Middellandse Zee 3. 2. land in de Middellandse Zee _____ Maltees Maltees //mɑlˈteːs// //mɑɫˈtes// malta 1. taal _____ Man Man //mɛn// Mansaari 1. een eiland in de Ierse Zee _____ Manaus Manaus /mˈaːnʌʊs/ Manaus _____ Manipur Manipur /mˈaːnipˌɵr/ Manipur 1. Indiase deelstaat gelegen in het noordoosten van het land _____ Mantsjoe Mantsjoe /mˈɑntʃu/ mantšu 1. taal die door de Mantsjoes gesproken werd. _____ Manx Manx /mˈɑnks/ manksi 1. een Keltische taal die (als tweede taal) wordt gesproken op het eiland Man _____ Maori Maori /mˈaːoːrˌi/ maori 1. taal die door de Maori's wordt gesproken _____ Marathi Marathi /mˈaːrɑtˌi/ marathi 1. taal die met name in Maharashtra, een staat in India gesproken wordt, onder andere in Mumbai (Bombay) _____ Maria Maria /mˈaːriˌaː/ Maria _____ Maria-Boodschap Maria-Boodschap /mˈaːriˌaːbˈoːdsxɑp/ Marian ilmestyspäivä 1. het hoogfeest ter gedachtenis van de aankondiging (annunciatie) van de geboorte van Jezus aan Maria _____ Marokko Marokko //ma.ˈrɔ.ko// Marokko 1. land in het uiterste noordwesten van Afrika _____ Mars Mars /mˈɑrs/ Mars _____ Marshallees Marshallees /mˌɑrshɑlˈeːs/ marshalli 1. een taal die op de Marshalleilanden gesproken wordt _____ Marshalleilanden Marshalleilanden //mɑr.ʃəl.ɛɪ̯.lɑn.də(n)// //mɑr.ʃəl.ɛː.lɑn.də(n)// //mɑr.ʃəɫ.ɛɪ̯.lɑn.də(n)// Marshallinsaaret 1. een land in Oceanië _____ Martinique Martinique /mˈɑrtinˌik/ Martinique _____ Matteüs Matteüs //mateˈʏs// Matteus _____ Mauritanië Mauritanië //ˌmaʊ̯.ri.ˈta.ni.jə// //ˌmɔʊ̯.ri.ˈta.ni.jə// //ˌmʌʊ̯.ri.ˈta.ni.jə// Mauritania 1. een land in Noord-Afrika, officieel de Islamitische Republiek Mauritanië _____ Mauritius Mauritius //maʊ̯.'ri.si.jəs// //mɔʊ̯.'ri.si.jəs// //mʌʊ̯.'ri.tsi.jəs// Mauritius 1. een land in de Indische Oceaan, officieel de Republiek Mauritius _____ Mayotte Mayotte /mˈaːjɔtə/ Mayotte _____ Melanesië Melanesië /mˌeːlaːnˈeːziə/ Melanesia _____ Melbourne Melbourne /mˈɛlbʌʊrnə/ Melbourne 1. tweede grootste stad van Australië en hoofdstad van de deelstaat Victoria _____ Melilla Melilla /meːlˈɪlaː/ Melilla _____ Mercurius Mercurius /mˈɛrkyrˌiɵs/ Merkurius _____ Mesopotamië Mesopotamië /mˈeːzoːpˌoːtaːmˌiə/ Mesopotamia 1. historische land tussen de rivieren Eufraat en Tigris, het huidige Irak _____ Messias Messias //mɛˈsijɑs// Messias 1. de in de joodse Tenach voorspelde Redder die door God gezonden zal worden en die door de christenen met Jezus gelijkgesteld wordt _____ Mexico Mexico //ˈmɛg.zi.ˌko// //ˈmɛk.si.ˌko// Meksiko 1. een land in Amerika, officieel de Verenigde Mexicaanse Staten grenzend aan de Verenigde Staten, Belize en Guatemala, de Grote Oceaan en de Golf van Mexico _____ Micronesia Micronesia //ˌmi.kro.ˈne.zi.ja// Mikronesia 1. een land in Oceanië, officieel de Federale Staten van Micronesia _____ Middelfrans Middelfrans /mˈɪdɛlfrˌɑns/ keskiranska 1. _____ Middelhoogduits Middelhoogduits /mˈɪdɛlhˌoːxdœyts/ keskiyläsaksa 1. Hoogduits uit de periode 1050-1350 _____ Middellandse Zee Middellandse Zee /mˈɪdɛlˌɑndsə zˈeː/ Välimeri 1. randzee van de Atlantische Oceaan, gelegen tussen Zuid-Europa, Noord-Afrika en West-Azië _____ Middelnederduits Middelnederduits /mˈɪdɛlnˌeːdərdˌœyts/ keskialasaksa 1. de West-Germaanse taal die van 1100-1400 in het noorden van Duitsland, met name in de Hanzesteden gesproken werd _____ Middelnederlands Middelnederlands /mˈɪdɛlnˌeːdərlˌɑnts/ keskihollanti 1. de voorloper van het Nieuwnederlands. _____ Midden-Amerika Midden-Amerika /mˈɪdənaːmˈɪːrikˌaː/ Keski-Amerikka 1. het gebied tussen Noord-Amerika en Zuid-Amerika _____ Midden-Oosten Midden-Oosten /mˈɪdənˈoːstən/ Lähi-itä 1. regio die bestaat uit Zuidwest-Azië en het noordoosten van Afrika _____ Milaan Milaan /mˈilaːn/ Milano 1. stad in het noordwesten van Italië _____ Moksja Moksja /mˈɔkʃaː/ mokša 1. een taal die in het zuiden van Mordovië gesproken wordt _____ Moldavië Moldavië //mɔlˈdaːvi.jə// //mɔɫˈdavi.jə// Moldova 1. een land en regio in Zuidoost-Europa grenzend aan de Oekraïne en Roemenië _____ Monaco Monaco //moˈnako// //ˈmo.na.ko// Monaco 1. een dwergstaatje in Zuid-Europa, officieel het Vorstendom Monaco, dat aan Frankrijk grenst _____ Mongolië Mongolië //mɔŋ.ˈ(g)ɣo.li.jə// //mɔŋ.ˈɣo.li.jə// //mɔŋ.ˈχo.li.jə// Mongolia 1. een land in Azië en omringd door China in het zuiden en Rusland in het noorden _____ Mongools Mongools /mɔŋˈoːls/ mongoli, mongolia 1. macrotaal die de officiële taal van Mongolië is en die ook in China en Rusland gesproken wordt _____ Montenegrijns Montenegrijns //ˌmɔntəneˈgrɛɪ̯ns// //ˌmɔntəneˈgrɛːns// //ˌmɔntəneˈɣrɛɪ̯ns// montenegrolainen 1. vorm van het Servo-Kroatisch, gesproken in Montenegro _____ Montenegro Montenegro //ˌmɔntəˈnegro// //ˌmɔntəˈneːɣro// Montenegro 1. land in Zuidoost-Europa gelegen aan de Adriatische Zee en grenzend aan Kroatië, Bosnië en Herzegovina, Servië en Albanië _____ Montserrat Montserrat //mɔnsɛ'rɑ// Montserrat _____ Moravië Moravië /mˈoːraːvˌiə/ Määri _____ Mordovië Mordovië /mˈɔrdoːvˌiə/ Mordva 1. autonome republiek van Rusland _____ Mozambique Mozambique //ˌmo.zɑm.ˈbik// //ˌmo.zɑm.ˈbɪk// Mosambik 1. een land in zuidelijk Afrika, officieel de republiek Mozambique _____ Murcia Murcia /mˈɵrʃaː/ Murcia _____ NAVO NAVO /nˈaːvoː/ NATO 1. NAVO _____ Nahuatl Nahuatl //ˈna.wɑtl̥̩// //ˈna.wɑtl̩// nahuatl 1. de taal die door de oorspronkelijke bewoners van Mexico gesproken wordt _____ Nahum Nahum //ˈnahʏm// Nahum _____ Namen Namen /nˈaːmən/ Namur 1. provincie in het oosten van België _____ Namibië Namibië //na.'mi.bi.jə// Namibia 1. een land in zuidelijk Afrika _____ Napels Napels /nˈaːpəls/ Napoli 1. stad in Italië _____ Napolitaans Napolitaans /naːpˌoːlitˈaːns/ napoli 1. een taal die in Napels, Campanië, Basilicata en noordelijk Calabrië gesproken wordt _____ Nauru Nauru //na.ˈu.ru// //ˈnaʊ̯.ru// //ˈnɑuru// Nauru 1. een land in de Stille Oceaan _____ Nauruaans Nauruaans //nɑuruˈwans// nauru 1. taal die door 6 000 mensen wordt gesproken in Nauru _____ Navajo Navajo /nˌaːvˈaːjoː/ navaho 1. een taal die door de Navajo gesproken wordt _____ Navarra Navarra /nˌaːvˈɑɾraː/ Navarra _____ Nederland Nederland //ˈnedərˌlɑnt// //ˈneːdərˌlɑnd// //ˈneːdərˌlɑnt// Alankomaat, Hollanti 1. land in het noordwesten van Europa, grenzend aan Duitsland en België, belangrijkste deel van het Koninkrijk der Nederlanden _____ Nederlander Nederlander //ˈne.dər.ˌlɑn.dər// alankomaalainen 1. een inwoner van Nederland of persoon die de Nederlandse nationaliteit bezit _____ Nederlands Nederlands //ˈne.dər.ˌlɑnds// //ˈne.dər.ˌlɑnts// alankomaalainen, hollantilainen 1. met betrekking tot Nederland of de Nederlandse taal _____ Nederlands Nederlands //ˈne.dər.ˌlɑnds// //ˈne.dər.ˌlɑnts// hollanti, hollantilainen 1. Westgermaanse taal die gesproken wordt in Nederland, Vlaanderen, Suriname en op de Antillen _____ Nederlandse Nederlandse //ˈne.dər.ˌlɑn.tsə// //ˈne.dər.ˌlɑnd.sə// hollannitar 1. een vrouwelijke inwoner van Nederland _____ Nederlandse Antillen Nederlandse Antillen //ˌne.dər.lɑnt.sə.ɑn.ˈtɪ.lə(n)// //ˌneː.dər.lɑnt.sə̯an.ˈtɪ.lə(n)// Alankomaiden Antillit 1. een voormalig land binnen het Koninkrijk der Nederlanden _____ Nedersaksisch Nedersaksisch /nˌeːdərsˈɑksis/ alasaksa 1. een in Noord-Duitsland en Nederland gesproken West-Germaanse taal zonder Hoogduitse klankverschuiving _____ Nehemia Nehemia //neheˈmija// Nehemia _____ Nepal Nepal //ˈnepɑɫ// //ˈneːpɑl// Nepal 1. een land in Azië, gelegen in de Himalaya tussen India en China (Tibet) _____ Nepali Nepali /nˈeːpaːlˌi/ nepali 1. een taal die vooral in Nepal gesproken wordt _____ Neptunus Neptunus /nˈɛptynˌɵs/ Neptunus _____ New Delhi New Delhi /nˈyʊ dˈɛlhi/ New Delhi 1. nationale hoofdstad van India _____ Nibelungenlied Nibelungenlied /nˌibəlˌɵŋənlˈit/ Nibelungein laulu _____ Nicaragua Nicaragua //ˌni.ka.ˈra.gβ̞a// //ˌni.ka.ˈra.ɣuwa// //ˌni.kɑ.ˈra.gʋa// Nicaragua 1. een staat in Midden-Amerika, tussen Honduras en Costa Rica _____ Nieuw-Caledonië Nieuw-Caledonië /nˈiwkˈaːlədˌoːniə/ Uusi-Kaledonia _____ Nieuw-Zeeland Nieuw-Zeeland //niβ̞.ˈze.lɑnt// //nyʊ̯.ˈze.lɑnd// Uusi-Seelanti 1. een land in het zuidwesten van de Grote Oceaan, gelegen naast Australië _____ Nieuw-Zuid-Wales Nieuw-Zuid-Wales /nˈiwzˈœydʋˈaːləs/ Uusi Etelä-Wales 1. Australische deelstaat gelegen in het zuidoosten van het land _____ Nieuwe Testament Nieuwe Testament /nˈiwə tˌɛstaːmˈɛnt/ Uusi testamentti 1. samenstelling van Bijbelboeken _____ Nieuwjaar Nieuwjaar /nˈiwjaːr/ uusivuosi 1. de feestdag ter gelegenheid van het begin van een nieuw jaar van de gebruikte kalender _____ Niger Niger //'ni.ɣər// //'ni.χər// Niger 2. 1. een land in West-Afrika 3. 2. een rivier in West-Afrika _____ Nigeria Nigeria //ni.'ɣeː.ri.ja// //ni.'χɪː.ri.ja// Nigeria 1. een land in West-Afrika _____ Nijmegen Nijmegen /nɛɪmˈeːɣən/ Nijmegen _____ Nobelprijs Nobelprijs /nˌoːbɛlprˈɛɪs/ Nobel-palkinto 1. een jaarlijkse geldprijs voor wetenschappers en anderen die een opmerkelijke prestatie hebben geleverd _____ Nogai Nogai /nˈoːɣɑj/ nogai 1. Turkse taal gesproken door 87 duizend mensen in het zuiden van Rusland _____ Noor Noor //noːr// //no̝ːr// norjalainen 1. een inwoner van Noorwegen _____ Noord-Afrika Noord-Afrika //nɔːrt ˈafrɪkɑ// //nɔːrt ˈɑfrɪkɑ// Pohjois-Afrikka gedeelte van het Afrikaanse continent ten noorden van de Sahara _____ Noord-Amerika Noord-Amerika /nˈɔːrdaːmˈɪːrikˌaː/ Pohjois-Amerikka het continent dat ten noorden van [[Zuid-Amerika]] ligt, tussen de Grote, Arctische en de Atlantische Oceaan _____ Noord-Brabant Noord-Brabant //noːrd.ˈbra.bɑnt// //no̝ːrd.ˈbra.bɑnt// //ˌnoːrd.bra.bɑnd// Pohjois-Brabant 1. een provincie in het zuiden van Nederland, die aan Gelderland, Limburg, Zeeland, Zuid-Holland en België grenst _____ Noord-Europa Noord-Europa /nˈɔːrdøːrˈoːpaː/ Pohjois-Eurooppa het noordelijk deel van Europa _____ Noord-Holland Noord-Holland //noːrt.ˈɦɔ.lɑnt// //no̝ːr.ˈtɔ.lɑnt// //ˈnoːrd.hɔ.lɑnd// Pohjois-Hollanti 1. een provincie in het midden van Nederland, ... _____ Noord-Korea Noord-Korea //ˌnoːrt koˈre.ja// //ˌno̝ːrt koˈre.ja// Pohjois-Korea 1. een land in Oost-Azië, officieel de Democratische Volksrepubliek Korea _____ Noordelijk Sami Noordelijk Sami /nˈoːrdələk sˈaːmi/ pohjoissaame 1. een van de Samitalen die in Scandinavië gesproken wordt _____ Noordelijk Territorium Noordelijk Territorium /nˈoːrdələk tˌɛɾritˈoːriˌɵm/ Pohjoisterritorio 1. Australisch territorium gelegen in het noorden van het land _____ Noordpool Noordpool /noːrdpˈoːl/ pohjoisnapa 1. Noordpool _____ Noordzee Noordzee //ˈnoːrdzeː// //ˈnoːrtseː// //ˈno̝ːrtse// Pohjanmeri 1. de zee die tussen de Britse Eilanden en Noorwegen ligt _____ Noors Noors //noːrs// //no̝ːrs// norjalainen, norja 1. betreffende Noorwegen en/of het Noors _____ Noors Noors //noːrs// //no̝ːrs// norja, norjan kieli 1. de taal die wordt gesproken in Noorwegen _____ Noorwegen Noorwegen //ˈnoːrˌweɣə(n)// //ˈnoːrˌβ̞eɣə(n)// //ˈno̝ːrˌʋeχə(n)// Norja 1. een land in het noorden van Europa _____ Normandië Normandië //nɔrˈmɑndɪə// Normandia 1. streek in het noorden van Frankrijk _____ Numeri Numeri //ˈnumeɾi// 4. Mooseksen kirja _____ OESO OESO /ˈuzoː/ OECD _____ Obadja Obadja //oˈbɑtja// Obadja 1. boek in het Oude Testament _____ Occitaans Occitaans /ˌɔksitˈaːns/ oksitaani 1. een taal die in het zuiden van Frankrijk gesproken wordt _____ Oceanië Oceanië //oseˈjani.jə// //oseˈjaːni.jə// Oseania 1. de collectieve naam voor een groot aantal eilanden in de Stille Oceaan bij Papoea-Nieuw-Guinea en Australië _____ Oeganda Oeganda //u.'ɣɑn.da// //u.'χɑn.da// Uganda 1. een land in Oost-Afrika, officieel de Republiek Oeganda _____ Oekraïens Oekraïens //ukraˈɦins// //ukraˈʔins// ukraina, ukrainalainen 1. een Slavische taal die in de Oekraïne gesproken wordt _____ Oekraïne Oekraïne //ukraˈɦinə// //ukraˈʔinə// Ukraina 1. een land in Oost-Europa met als hoofdstad Kiev _____ Oezbeeks Oezbeeks /uzbˈeːks/ uzbekki 1. een taal die verwant is aan het Turks en die door de Oezbeken gesproken wordt _____ Oezbekistan Oezbekistan //us.ˈbe.kɪ.stɑn// //uz.ˈbe.kɪ.stɑn// Uzbekistan 1. een land in centraal Azië, officieel de Republiek Oezbekistan, dat geheel door land wordt omsloten _____ Oktoberrevolutie Oktoberrevolutie /ˌɔktoːbˌɛrrəvoːlˈytsi/ Lokakuun vallankumous _____ Olympisch Olympisch /oːlˈɪmpis/ olympolainen _____ Olympische Spelen Olympische Spelen //o.ˌlɪm.pi.sə.ˈspe.lə(n)// Olympialaiset, olympiakisat 1. een vierjaarlijks sportevenement dat zijn oorsprong in de stad Olympia in de Griekse landstreek Elis heeft _____ Olympische Winterspelen Olympische Winterspelen /oːlˈɪmpisə ʋˈɪntərspˌeːlən/ talviolympialaiset 1. een evenement dat eens in de vier jaar wordt gehouden waarbij allerlei wintersporten competitief beoefend worden _____ Oman Oman //o.ˈman// //ˈo.mɑn// Oman 1. een land in het Midden-Oosten, officieel het Sultanaat Oman _____ Onzevader Onzevader /ɔnzˈeːvaːdər/ Herran rukous 1. christelijk gebed _____ Oost-Duitsland Oost-Duitsland /ˈoːstdˈœytslɑnt/ Itä-Saksa _____ Oost-Timor Oost-Timor //os.ˈti.mɔr// Itä-Timor 1. een land in Zuidoost-Azië, bestaande uit een gedeelte van het eiland Timor en de kleinere eilandjes Atauro en Jaco in het geheel _____ Oostenrijk Oostenrijk //ˈostə(n)ˌrɛɪ̯k// //ˈoːstə(n)ˌrɛɪ̯k// //ˈoːstə(n)ˌrɛːk// Itävalta 1. een republiek in Midden-Europa grenzend aan Zwitserland en Liechtenstein in het westen, aan Duitsland en Tsjechië in het noorden, aan Slowakije en Hongarije in het oosten en aan Italië en Slovenië in het zuiden _____ Oostenrijker Oostenrijker //ˈo.stə.ˌrɛɪ̯.kər// //ˈo.stə.ˌrɛː.kər// //ˈos.tə(n).ˌrɛɪ̯.kər// itävaltalainen 1. een inwoner van Oostenrijk of persoon die de Oostenrijkse nationaliteit bezit _____ Oostzee Oostzee /oːstzˈeː/ Itämeri 1. zee die tussen Zweden en de Baltische staten ligt _____ Openbaring Openbaring //ɔpenba'ɾing// Johanneksen ilmestys _____ Oranje-Vrijstaat Oranje-Vrijstaat /ˈoːrɑɲəvrɛɪstˈaːt/ Oranjen vapaavaltio _____ Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa /ˌɔrɣaːnizˈaːtsi vɔːr vˈɛɪləxhˌɛɪt ɛn sˈaːmənʋˌɛrkɪŋ ɪn øːrˈoːpaː/ Euroopan turvallisuus- ja yhteistyöjärjestö _____ Oriya Oriya /ˈoːriˌiaː/ orija 1. de officiële taal van de Indiase staat Orissa _____ Oslo Oslo /ˈɔsloː/ Oslo 2. 1. de hoofdstad en grootste stad van Noorwegen en is gelegen in het zuidoosten van het land 3. 2. een provincie in Noorwegen _____ Ossetië Ossetië /ˈɔsəʃə/ Ossetia _____ Ottawa Ottawa /ɔtˈaːʋaː/ Ottawa 1. de hoofdstad van Canada _____ Oude Testament Oude Testament /ˈʌʊdə tˌɛstaːmˈɛnt/ Vanha testamentti 1. samenstelling van Bijbelboeken _____ Oudengels Oudengels /ˌʌʊdəŋˈɛls/ muinaisenglanti 1. het Engels zoals het tussen 400 en 1100 werd gesproken en dat de voorloper van het moderne Engels is _____ Oudfrans Oudfrans /ˈʌʊdfrɑns/ muinaisranska 1. het Frans zoals dat in het noorden van Frankrijk gesproken werd van de 10e tot de 14e eeuw _____ Oudhoogduits Oudhoogduits /ˈʌʊdhoːxdˌœyts/ muinaisyläsaksa 1. de voorloper van het huidige Duits in de periode 700-1050 _____ Oudkerkslavisch Oudkerkslavisch /ˌʌʊdkərkslˈaːvis/ muinaiskirkkoslaavi 1. de Slavische taal die rond de negende eeuw rond Thessaloniki gesproken werd _____ Oudnederlands Oudnederlands /ˈʌʊdnədˌɛrlɑnts/ muinaishollanti 1. een West-Germaanse taal die gesproken werd tussen ongeveer 800 en 1150 in delen van Nederland, België, Frankrijk en Duitsland en die de voorloper was van het Middelnederlands en vervolgens het huidige Nederlands. _____ Oudnoords Oudnoords /ˈʌʊdnɔːrts/ muinaisnorja 1. een taal die de voorganger van de Scandinavische talen was _____ Oudsaksisch Oudsaksisch //ɑutˈsɑksis// muinaisalasaksa 1. de voorloper van het huidige Nedersaksisch in de periode 650-1100 _____ Oudzweeds Oudzweeds //ɑʊ̯tˈzʋets// //ɔʊ̯tˈzβ̞ets// muinaisruotsi 1. een taal die in de middeleeuwen in Zweden werd gesproken _____ Overijssel Overijssel //ˌovəˈrɛɪ̯sɔɫ// //ˌovəˈrɛɪ̯səl// //ˌovəˈrɛːsəɫ// Overijssel 1. een provincie in het midden van Nederland _____ Oxford Oxford /ˈɔksfɔrt/ Oxford _____ Pakistan Pakistan //ˈpa.kɪ.ˌstɑn// Pakistan 1. een land in het zuiden van Azië grenzend aan India, Afghanistan, Iran en China. De officiële naam is de Islamitische Republiek _____ Palau Palau //pa.ˈlaʊ̯// //pa.ˈlɔʊ̯// //pa.ˈlʌʊ̯// Palau 1. een eilandenstaat in Oceanië _____ Palestina Palestina /pˌaːlɛstˈinaː/ Palestiina _____ Palmzondag Palmzondag /pˈɑlmzɔndˌɑx/ Palmusunnuntai, palmusunnuntai 1. de zondag voor Pasen _____ Panama Panama //ˈpa.na.ma// //ˈpɑ.nə.ma// Panama 1. een land Centraal-Amerika _____ Panamakanaal Panamakanaal /pˌaːnaːmˌaːkaːnˈaːl/ Panaman kanava _____ Panamees Panamees /pˌaːnaːmˈeːs/ panamalainen 1. iemand afkomstig uit Panama _____ Papoea-Nieuw-Guinea Papoea-Nieuw-Guinea //ˌpa.pu.wa.niβ̞.ɣi.ˈne.ja// //ˌpa.pu.wa.niβ̞.χi.ˈne.ja// //ˌpa.pu.wa.nyʊ̯.ɣi.ˈne.ja// Papua-Uusi-Guinea land en staat in Oceanië _____ Paraguay Paraguay //ˈpa.ra.gʋɑɪ̯// //ˈpa.ra.gβ̞ɑɪ̯// //ˈpa.ra.ɣʊɛɪ̯// Paraguay 1. + 2. land en rivier in Zuid-Amerika, officieel de Republiek Paraguay, dat geheel door land omsloten wordt. _____ Parijs Parijs /paːrˈɛɪs/ Pariisi 1. de hoofdstad van Frankrijk _____ Parijzenaar Parijzenaar /pˈaːrɛɪzənˌaːr/ pariisilainen een inwoner van Parijs _____ Pasen Pasen /pˈaːsən/ pääsiäinen 1. het belangrijkste feest van het christendom, waarbij de Opstanding van Jesus centraal staat _____ Pasjtoe Pasjtoe /pˈɑʃtu/ paštu 1. taal die vooral in Afghanistan en Pakistan door 50 tot 60 miljoen Pathanen wordt gesproken _____ Patagonië Patagonië /pˈaːtaːɣˌoːniə/ Patagonia 1. benaming voor het zuidelijke deel van Zuid-Amerika, tussen de Colorado en de Straat van Magellaan _____ Peru Peru //peˈru// Peru 1. een land in Zuid-Amerika _____ Perzisch Perzisch /pˈɛrzis/ persia 1. een Indo-Iraanse taal die gesproken wordt in Iran, Afghanistan en Tadzjikistan _____ Peshawar Peshawar /pˈɛshaːʋˌɑr/ Peshawar _____ Petrus Petrus //'pɛtɾus// Pietari, Pekka 2. discipel van Jezus _____ Picardië Picardië //pɪˈkɑrdɪʲə// Picardie regio in Noord-Frankrijk _____ Pieter Pieter /pˈitər/ Pietari, Pekka 1. jongensnaam _____ Pinksteren Pinksteren /pˈɪŋkstərən/ helluntai 1. Christelijk feest _____ Pluto Pluto /plˈytoː/ Pluto 1. _____ Pohnpeiaans Pohnpeiaans /pˌɔhnpɛɪˈaːns/ ponape 1. taal gesproken op het Micronesische eiland Pohnpei en vele gebieden daarbuiten _____ Polaris Polaris /poːlˈaːrɪs/ Pohjantähti 1. Polaris _____ Polen Polen //ˈpolə(n)// //ˈpoːlə(n)// Puola 1. een land in het midden van Europa met de officiële naam Republiek Polen (Rzeczpospolita Polska) _____ Polynesië Polynesië /pˌoːlinˈeːziə/ Polynesia 1. eilanden in de Grote Oceaan of Stille Oceaan die samen Oceanië vormen _____ Pool Pool //pol// //poɫ// //po̝ɫ// puolalainen 1. een inwoner van Polen, of iemand afkomstig uit Polen _____ Pools Pools //poɫs// //poːls// //po̝ɫs// puola, puolalainen 1. een taal die in Polen gesproken wordt _____ Portugal Portugal //'pɔrtyɣɑl// Portugali 1. een land in het zuidwesten van Europa, officieel de Portugese Republiek _____ Portugees Portugees //ˌpɔr.ty.ˈɣes// //ˌpɔr.ty.ˈχes// portugali, portugalilainen 1. verwijzend naar Portugal of naar de Portugese taal _____ Portugees Portugees //ˌpɔr.ty.ˈɣes// //ˌpɔr.ty.ˈχes// 1. portugalilainen, portugali 1. een inwoner van Portugal 2. portugali 2. taal gesproken in Portugal _____ Praag Praag //prax// //praç// Praha hoofdstad van Tsjechië _____ Prediker Prediker //ˈpredəkər// Saarnaaja, Saarnaajan kirja, Salomon Saarnaaja _____ Proto-Indo-Europees Proto-Indo-Europees /prˈoːtoːˈɪndoːˌøːroːpˈeːs/ indoeurooppalainen kantakieli 1. _____ Pruisen Pruisen /prˈœyzən/ Preussi _____ Psalmen Psalmen //ˈpsɑlmən// Psalmit, Psalmien kirja _____ Puerto Rico Puerto Rico /pyˈɛrtoː rˈikoː/ Puerto Rico 1. een met de Verenigde Staten geassocieerde vrijstaat in het oostelijk deel van de Caribische Zee _____ Punjabi Punjabi /pˈɵɲaːbˌi/ pandžabi 1. taal die in de Punjab, zowel in India als in Pakistan gesproken wordt _____ Pyreneeën Pyreneeën /pˈirənˌeːən/ Pyreneet 1. een gebergte op de grens van Frankrijk en Spanje _____ Qatar Qatar //ka'tar// //ka'tɑr// //kɑ'tar// Qatar 1. een land in het Midden-Oosten _____ Quechua Quechua /kvˈɛxyˌaː/ ketšua 1. macrotaal die door indianen in Ecuador, Peru en Bolivia wordt gesproken _____ Queensland Queensland /kvˈeːnslɑnt/ Queensland 1. Australische deelstaat gelegen in het noordoosten van het land _____ RNA RNA /rnˈaː/ RNA 1. _____ Raad van de Europese Unie Raad van de Europese Unie /rˈaːt vɑn də ˌøːroːpˈeːsə ynˈi/ Euroopan unionin neuvosto _____ Ram Ram /rˈɑm/ oinas 2. teken van de dierenriem van 21 maart tot 20 april _____ Rechters Rechters //ˈʀɛʃteʀs// Tuomarien kirja _____ Reto-Romaans Reto-Romaans /rˈeːtoːroːmˈaːns/ retoromaani 1. Romaanse taal die gesproken wordt door 40.000 mensen in Zwitserland _____ Rhodesië Rhodesië /rhoːdˈeːziə/ Rhodesia _____ Rijn Rijn //rɛɪ̯n// //rɛːn// Rein 1. één van de langste en belangrijkste rivieren van Europa die op de grens ligt tussen Midden- en West-Europa. _____ Rode Kruis Rode Kruis /rˈoːdə krˈœys/ Punainen Risti _____ Rode Zee Rode Zee /rˈoːdə zˈeː/ Punainenmeri 1. langgerekte binnenzee, gelegen tussen Azië en Afrika _____ Roemeens Roemeens //ruˈmens// //ruˈmeːns// romanialainen, romania 1. betreffende Roemenië of het Roemeens _____ Roemeens Roemeens //ruˈmens// //ruˈmeːns// romania 1. een Romaanse taal die wordt gesproken in Roemenië _____ Roemenië Roemenië //ruˈmeni.jə// //ruˈmeːni.jə// Romania 1. een land in Oost-Europa ten noorden van Bulgarije _____ Rome Rome //ˈro:mə// Rooma 1. de hoofdstad van Italië _____ Romeins Romeins /rˈoːmɛɪns/ roomalainen 1. met betrekking tot Rome _____ Romeinse Rijk Romeinse Rijk //roˈmɛɪnsə rɛɪk// Rooman imperiumi, Rooman valtakunta 1. een historisch rijk dat op zijn hoogtepunt de gehele Middellandse Zeeregio in handen had _____ Roodkapje Roodkapje /rˈoːdkɑpjə/ Punahilkka _____ Rus Rus /rˈɵs/ venäläinen 1. een inwoner van Rusland _____ Rusland Rusland /rˈɵslɑnt/ Venäjä 1. een soevereine staat met het Russisch als officiële taal die zich uitstrekt van het oosten van Europa tot het oosten van Azië _____ Russisch Russisch //ˈrʏsis// venäläinen, venäjä 1. betreffende Rusland of het Russisch _____ Russisch Russisch //ˈrʏsis// venäjä, venäjän kieli 1. een Slavische taal die gesproken wordt in Rusland _____ Rwanda Rwanda //ru.ˈwɑn.da// //ru.ˈʋɑn.da// //ˈrβ̞ɑn.da// Ruanda 1. een land in Oost Afrika, officieel de Rwandese Republiek, dat geheel door land omsloten wordt _____ SI-stelsel SI-stelsel /ˌɛsˈiːstˈɛlsəl/ Kansainvälinen yksikköjärjestelmä 1. Internationaal Stelsel van Eenheden _____ Saba Saba /sˈaːbaː/ Saba _____ Sahara Sahara /saːhˈaːraː/ Sahara 1. zandwoestijn in Noord-Afrika _____ Saint Vincent en de Grenadines Saint Vincent en de Grenadines //sent.ˌvɪn.sɛnt.ɛn.də.χre.na.ˈdi.nəs// Saint Vincent ja Grenadiinit 1. een land in het Caraïbisch gebied _____ Saksen Saksen /sˈɑksən/ Saksi 1. Duitse deelstaat _____ Salomo Salomo /sˈaːloːmˌoː/ Salomo 1. koning van Israël _____ Salomonseilanden Salomonseilanden //ˈsa.lo.mɔns.ˌɛɪ̯.lɑn.də(n)// //ˈsa.lo.mɔns.ˌɛː.lɑn.də(n)// Salomonsaaret 1. een land in Melanesië _____ Sami Sami /sˈaːmi/ saamelaiskielet 1. een verzameling talen die gesproken worden in Noorwegen, Zweden, Finland en Rusland door de Saami _____ Samisch Samisch /sˈaːmis/ saamelaiskielet 1. een verzameling talen die gesproken worden in Noorwegen, Zweden, Finland en Rusland door de Saami _____ Samoa Samoa //sa.ˈmo.wa// Samoa 1. een land in Oceanië ten noorden van Nieuw-Zeeland en ten oosten van Australië, dat het westelijke deel van de Samoa-eilanden omvat _____ Samoaans Samoaans /sˌaːmoːˈaːns/ samoa 1. een taal die gesproken wordt door 370.337 mensen in Samoa, Amerikaans Samoa, Fiji, Nieuw-Zeeland, Tonga en de Verenigde Staten _____ Samuel Samuel //saˈmwɛl// Samuel, Samuli _____ San Marino San Marino //ˌsan maˈrino// San Marino 1. een dwergstaat in Italië met republikeinse staatsinrichting. _____ Sanskriet Sanskriet /sɑnskrˈit/ sanskrit, sanskriitti 1. een klassieke taal en één van de officiële talen van India _____ Sao Tomé en Principe Sao Tomé en Principe //saʊ̯.to.ˌme.je̞n.prɪn.ˈtsi.pə// //ˌsa.o.to.me.jɛn.ˈprɪn.si.pə// //ˌsa.o.to.me.ʔɛn.ˈprɪn.si.pə// São Tomé ja Príncipe 1. een land en eilandengroep aan de westkust van Afrika in de golf van Guinea _____ Saoedi-Arabië Saoedi-Arabië //sa.ˌu.di.ɑ.ˈra.bi.jə// //zaʊ̯.di.ja.ˈra.bi.jə// Saudi-Arabia 1. en 2., land en staat in Azië _____ Sardinië Sardinië /sˈɑrdinˌiə/ Sardinia 1. een Italiaans eiland in de Middellandse Zee _____ Sardisch Sardisch /sˈɑrdis/ sardi 1. Romaanse taal die wordt gesproken door 1,3 miljoen mensen op Sardinië _____ Satan Satan //ˈsatɑn// Saatana _____ Saturnus Saturnus /sˈaːtɵrnˌɵs/ Saturnus 1. _____ Saudi-Arabië Saudi-Arabië //saˌudiaˈrabijə// Saudi-Arabia 1. en 2., land en staat in Azië _____ Sava Sava //ˈsa.va// Sava 1. een rivier in Zuidoost-Europa met een lengte van 940 km. _____ Scandinavië Scandinavië /skˈɑndinˌaːviə/ Skandinavia 1. Denemarken, Noorwegen en Zweden. _____ Schelde Schelde //ˈsχɛldə// Schelde 1.een rivier die ontspringt in de gemeente Gouy in noordelijk Frankrijk _____ Schiermonnikoog Schiermonnikoog /sxˌirmɔnikˈoːx/ Schiermonnikoog _____ Schotland Schotland //ˈsxɔtlɑnt// //ˈsçɔtlɑnt// Skotlanti 1. deel van het Verenigd Koninkrijk _____ Schots-Gaelisch Schots-Gaelisch //ˌsxɔts.ɣa.ˈe.lis// //ˌsxɔts.ɣa.ˈe.lɪs// //ˌsχɔts.χa.ˈe.lis// gaeli 1. Keltische taal die door ongeveer 60.000 personen wordt gesproken op de Schotse eilanden en in mindere mate in het westen van Schotland _____ Sefanja Sefanja //səˈfɑnja// Sefanja _____ Seine Seine /sˈɛɪnə/ Seine 1. een rivier in Frankrijk _____ Sellafield Sellafield /sˌɛlaːfˈilt/ Sellafield _____ Semitisch Semitisch //seˈmitis// seemiläinen 1. _____ Senegal Senegal //ˈse.ne.ˌɣɑl// //ˈse.ne.ˌχɑɫ// Senegal 1. een land in West-Afrika _____ Servisch Servisch //ˈsɛrvis// //ˈsɛrvɪs// serbia, serbialainen 1. een Slavische taal die wordt gesproken in Servië _____ Servië Servië //ˈsɛrvi.jə// Serbia 1. een land in Zuidoost-Europa. _____ Serviër Serviër //ˈsɛrvi.jər// Serbialainen 1. een inwoner van Servië, of iemand afkomstig uit Servië _____ Servo-Kroatisch Servo-Kroatisch //sɛrvoːkroːˈaːtis// serbokroaatin _____ Seychellen Seychellen //se.ˈʃɛ.lə(n)// //sɛɪ̯.ˈʃɛ.lə(n)// Seychellit 1. een land in de Indische Oceaan, officieel de Republiek der Seychellen _____ Shona Shona /ʃˈoːnaː/ shona 1. een taal die gesproken wordt door ongeveer 11.000.000 mensen in Zimbabwe, Botswana, Malawi en Zambia _____ Siberië Siberië /sˈibɪːrˌiə/ Siperia _____ Siciliaans Siciliaans /sˌisiliˈaːns/ sisilia 1. een taal die op Sicilië gesproken wordt _____ Sicilië Sicilië //sɪˈsɪlɪʲə// Sisilia Italiaans eiland ten zuiden van het Italiaanse schiereiland _____ Sierra Leone Sierra Leone //ˌsʲɛ.rɑ.le.ˈjo.ne// //ˌʃæː.ra.le.ˈjo.nə// //ˌʃɛ.ra.le.ˈjo.nə// Sierra Leone 1. een land in West-Afrika, officieel de Republiek Sierra Leone _____ Silezië Silezië //siˈleziˌʲə// Sleesia 1. een historische regio in Midden-Europa _____ Singapore Singapore //sɪŋ.(g)ɣa.poːr// //sɪŋ.gɑ.poːr// //sɪŋ.gɑ.po̝ːr// Singapore 1. een stadsstaat in Zuidoost-Azië _____ Sint Eustatius Sint Eustatius /sˈɪnt ˈøːstaːtˌiɵs/ Sint Eustatius _____ Sint Maarten Sint Maarten //sɪnt.'maːr.tən// Saint-Martin _____ Sint-Helena Sint-Helena /sˈɪntheːlˈeːnaː/ Saint Helena _____ Sint-Petersburg Sint-Petersburg /sˈɪntpˈeːtərzbˌɵrx/ Pietari 1. een stad in Rusland, het voormalige Leningrad _____ Sirius Sirius /sˈiriˌɵs/ Sirius 1. Sirius _____ Slavisch Slavisch /slˈaːvis/ Slaavi _____ Sloveens Sloveens //sloˈvens// //sloˈveːns// //sloˈweːns// sloveeni, slovenialainen 1. een Slavische taal die wordt gesproken in Slovenië _____ Slovenië Slovenië //sloˈveni.jə// //sloˈveːni.jə// //sloˈweːni.jə// Slovenia 1. een land in Centraal-Europa _____ Slowaaks Slowaaks //slo.ˈwaks// //slo.ˈʋaks// //slo.ˈβ̞aks// slovakki 1. een Slavische taal die wordt gesproken in Slowakije _____ Slowakije Slowakije //ˌslowaˈkɛɪ̯.jə// //ˌsloʋaˈkɛɪ̯.jə// //ˌsloβ̞aˈkɛː.jə// Slovakia 1. een land in Midden-Europa; het oostelijke deel van het voormalige Tsjechoslowakije. _____ Sneeuwwitje Sneeuwwitje /snˈeʊʋɪtʲə/ Lumikki _____ Socialistische Federale Republiek Joegoslavië Socialistische Federale Republiek Joegoslavië /sˌoːʃaːlˈɪstisə fˌeːdɪːrˈaːlə rˌeːpɵblˈik jˈuɣɔslˌaːviə/ Jugoslavian sosialistinen liittotasavalta 1. officiële naam van Joegoslavië van 1963 tot 1992 _____ Soedan Soedan //su.ˈdɑn// //zu.ˈdaːn// Sudan 1. land in Noordoost Afrika, officieel de Republiek Sudan _____ Soendanees Soendanees //sundaˈnes// sunda 1. taal die vooral in het westen van Java gesproken wordt _____ Somalisch Somalisch /soːmˈaːlis/ somali 1. een taal die vooral wordt gesproken in Somalië _____ Somalië Somalië //so.'ma.li.jə// Somalia 1. een land in Oost-Afrika, officieel de Somalische Republiek _____ Sorbisch Sorbisch /sˈɔrbis/ sorbi 1. een groep Slavische talen die wordt gesproken in het oosten van Saksen en het zuidoosten van Brandenburg _____ Sovjet-Unie Sovjet-Unie /sˈɔvjɛtynˈi/ Neuvostoliitto _____ Spaans Spaans //spaːns// espanjalainen, espanja 1. met betrekking tot Spanje of het Spaans _____ Spaans Spaans //spaːns// espanja, espanjalainen 1. een taal die oorspronkelijk werd gesproken in (het centrale deel van) Spanje, maar nu ook in alle Zuid- en Midden-Amerikaanse landen, met uitzondering van Brazilië en de Guyana's _____ Spanjaard Spanjaard //ˈspɑ.ɲard// //ˈspɑɲ.jart// espanjalainen 1. een inwoner van Spanje, of iemand afkomstig uit Spanje _____ Spanje Spanje //ˈspɑ.ɲə// //ˈspɑɲ.jə// Espanja 1. een land in het zuidwesten van Europa op het Iberisch Schiereiland _____ Spitsbergen Spitsbergen /spˈɪtzbɛrɣən/ Huippuvuoret 1. een Noorse eilandengroep _____ Spreuken Spreuken //ˈspɾøkə(n)// Sananlaskut _____ Sri Lanka Sri Lanka //sri.ˈlɑŋ.ka// Sri Lanka 1. een republiek in Azië gelegen op een eiland ten zuiden van India _____ Steenbok Steenbok /stˈeːnbɔk/ Kauris 2. teken van de dierenriem van 22 december tot 20 januari _____ Stier Stier /stˈir/ Härkä 2. 2. astrologisch teken 3. 1. sterrenbeeld _____ Stille Zaterdag Stille Zaterdag /stˈɪlə zˈaːtərdˌɑx/ lankalauantai _____ Stockholm Stockholm /stˈɔkhɔlm/ Tukholma 1. de hoofdstad van Zweden _____ Straatsburg Straatsburg /strˈaːtzbɵrx/ Strasbourg 1. hoofdstad van de Franse regio Grand Est _____ Sudan Sudan //suˈdɑn// Sudan land in Noordoost Afrika, officieel de Republiek Sudan _____ Suriname Suriname //ˌsy.ri.ˈna.mə// Surinam, Suriname 1. een land in Zuid-Amerika _____ Swahili Swahili /sʋˈaːhilˌi/ swahili 1. een Bantoetaal die veel gesproken wordt in Oost-Afrika _____ Swaziland Swaziland //ˈswa.zi.ˌlɑnd// //ˈsʋa.zi.ˌlɑnt// //ˈsβ̞a.zi.ˌlɑnt// Swazimaa 1. een land in zuidelijk Afrika, officieel het Koninkrijk Swaziland _____ Sydney Sydney /sˈɪdnəˌi/ Sydney 1. de grootste stad van Australië en de hoofdstad van de deelstaat Nieuw-Zuid-Wales _____ Syrië Syrië //ˈsi.ri.jə// //ˈzi.ri.jə// Syyria 1. een land in het Midden-Oosten, officieel de Arabische Republiek Syrië _____ T-shirt T-shirt /tˈeːʃˈɪrt/ t-paita 1. dun kledingstuk voor het bovenlichaam met korte mouwen en zonder kraag _____ Tadzjieks Tadzjieks /tɑdzjˈiks/ tadžikki 1. de officiële taal van Tadzjikistan en een variant van het Perzisch _____ Tadzjikistan Tadzjikistan //taˈdʒikɪˌstɑn// Tadžikistan 1. een land in een land in Centraal-Azië met als hoofdstad Doesjanbe _____ Tagalog Tagalog /tˈaːɣaːlˌɔx/ tagalog 1. taal die op de Filipijnen gesproken wordt _____ Tahitiaans Tahitiaans /tˌaːhiʃˈaːns/ tahiti 1. een Polynesche taal uit de Oceanische tak van de Austronesische talen gesproken op Tahiti _____ Taiwan Taiwan //tɑj'ʋɑn// Taiwan _____ Tallinn Tallinn //'tɑlɪn// Tallinna, Rääveli 1. de hoofdstad van Estland _____ Talmoed Talmoed //ˈtɑlmut// Talmud 1. _____ Tamil Tamil /tˈaːmɪl/ tamili 1. taal die gesproken wordt in India, Sri Lanka, Singapore, en Maleisië _____ Tanger Tanger /tˈɑŋər/ Tanger _____ Tanzania Tanzania //ˌtɑn.za.ˈni.ja// Tansania 1. een land in Oost-Afrika _____ Tartaars Tartaars /tˈɑrtaːrs/ tataari 1. taal uit de Turkse talen met ongeveer anderhalf miljoen sprekers die vooral wordt gesproken in Tatarstan, een deelrepubliek van Rusland maar ook in andere delen van de vroegere Sovjet-Unie en daarbuiten _____ Tasmanië Tasmanië /tˈɑsmaːnˌiə/ Tasmania _____ Tataars Tataars /tˈaːtaːrs/ tataari 1. taal uit de Turkse talen met ongeveer anderhalf miljoen sprekers die vooral wordt gesproken in Tatarstan, een deelrepubliek van Rusland maar ook in andere delen van de vroegere Sovjet-Unie en daarbuiten _____ Tatarstan Tatarstan /tˈaːtɑrstˌɑn/ Tatarstan 1. de autonome republiek van Rusland met de hoofdstad Kazan _____ Telugu Telugu /tˈeːlyɣˌy/ telugu 1. een Dravidische taal met ongeveer 70 miljoen sprekers _____ Tenerife Tenerife /tˈeːnɪːrˌifə/ Teneriffa 1. het grootste eiland van de Canarische Eilanden, een tot Spanje behorende eilandengroep in de Atlantische Oceaan _____ Terschelling Terschelling /tˈɛrsxɛlˌɪŋ/ Terschelling _____ Tessalonicenzen Tessalonicenzen //tɛsaloniˈsɛnzə(n)// Tessalonikalaiskirje _____ Texel Texel /tɛksˈɛl/ Texel _____ Thai Thai /tˈɑj/ thai 1. de officiële taal van Thailand _____ Thailand Thailand //ˈtɑɪ̯.lɑnt// //ˈtɛɪ̯.lɑnd// Thaimaa 1. een land in Azië dat vroeger Siam heette _____ Theems Theems /tˈeːms/ Thames 1.de grootste rivier van Engeland _____ Thora Thora //ˈtora// pentateukki 1.-3. _____ Tiber Tiber /tˈibər/ Tiber 1.de rivier die stroomt door Rome _____ Tibet Tibet /tˈibɛt/ Tiibet 2. 1. autonome regio 3. 1. voormalig land _____ Tibetaans Tibetaans /tˌibətˈaːns/ tiibet 1. een taal die wordt gesproken in Tibet en buiten Tibet door een grote groep vluchtelingen _____ Tigrinya Tigrinya /tˈɪɣrinˌiaː/ tigrinja 1. taal gesproken door meer dan 5 miljoen mensen in Eritrea, Ethiopië, Duitsland en Israël _____ Tilburg Tilburg /tˈɪlbɵrx/ Tilburg _____ Timoteüs Timoteüs //timoˈtejʏs// Timoteus _____ Titus Titus //ˈtitʏs// Titus _____ Togo Togo //'to.ɣo// //ˈto.χo// Togo 1. een land in West-Afrika _____ Toki Pona Toki Pona /tˈoːki pˈoːnaː/ toki pona 1. bepaalde kunsttaal _____ Tonga Tonga /tˈɔŋaː/ Tonga _____ Toscane Toscane /tɔskˈaːnə/ Toskana _____ Transvaal Transvaal /trˌɑnsvˈaːl/ Transvaal _____ Trinidad en Tobago Trinidad en Tobago //ˌtrinidɑd ɛn toˈbaːɣo// //ˌtrinidɑt ɛn toˈbaːɣo// //ˌtrinidɑt ɛn toˈbaχo// Trinidad ja Tobago 1. een land in het Caribisch gebied, officieel de Republiek Trinidad en Tobago _____ Triëst Triëst /trˈiɛst/ Trieste _____ Troje Troje /trˈɔjə/ Troija _____ Tsjaad Tsjaad //tʃad// //tʃat// Tšad 1. een land in Centraal-Afrika, officieel de Republiek Tsjaad _____ Tsjechisch Tsjechisch //ˈtʃɛxis// //ˈtʃɛxɪs// //ˈtʃɛχis// tšekki, tšekkiläinen 1. Slavische taal die vooral wordt gesproken in de Tsjechische Republiek _____ Tsjechische Republiek Tsjechische Republiek /tʃˈɛxisə rˌeːpɵblˈik/ Tšekin tasavalta 1. een land in [[Midden-Europa]]. _____ Tsjechië Tsjechië //ˈtʃɛxi.jə// //ˈtʃɛχi.jə// Tšekki 1. een land in Midden-Europa, officieel de Tsjechische Republiek, en is het westelijke deel van het voormalige Tsjecho-Slowakije. _____ Tsjecho-Slowakije Tsjecho-Slowakije /tʃˈɛxoːslˌoːʋaːkˈɛɪə/ Tšekkoslovakia 1. een vroegere staat in Europa, ten zuiden van Polen (van 1918 tot 1993) _____ Tsjernobyl Tsjernobyl //tʃɛnobil// Tšernobyl _____ Tsjetsjeens Tsjetsjeens /tʃɛtʃˈeːns/ tšetšeeni 1. een taal die in Tsjetsjenië gesproken wordt _____ Tsjetsjenië Tsjetsjenië /tʃˈɛtʃənˌiə/ Tšetšenia 1. _____ Tunesië Tunesië //ty.ˈne.zi.jə// //tʏ.ˈne.zi.jə// Tunisia land in Noord-Afrika, officieel de Republiek Tunesië _____ Turijn Turijn /tyrˈɛɪn/ Torino 1. de hoofdstad van de regio Piëmont en de provincie Turijn _____ Turk Turk //tʏrk// turkkilainen 1. Inwoner van Turkije _____ Turkije Turkije //tʏrˈkɛɪ̯.jə// //tʏrˈkɛː.jə// Turkki 1. land in Europa en Azië _____ Turkmeens Turkmeens /tɵrkmˈeːns/ turkmeeni 1. de taal die door de Turkmenen in Turkmenistan en Afghanistan gesproken wordt _____ Turkmenistan Turkmenistan /tˈɵrkmənˌɪstɑn/ Turkmenistan _____ Turks Turks //tʏrks// turkki, turkin kieli 1. een taal die vooral in Turkije gesproken wordt _____ Turkse lelie Turkse lelie /tˈɵrksə leːlˈi/ varjolilja _____ Tuvalu Tuvalu //ˌtu.va.ˈlu// Tuvalu 1. een land in Oceanië _____ Tweede Wereldoorlog Tweede Wereldoorlog /tʋˈeːdə ʋˈɪːrəltˌɔːrlɔx/ Toinen maailmansota 1. het geheel van afzonderlijke militaire conflicten die van 1939 tot 1945 werden uitgevochten tussen twee allianties _____ Tweelingen Tweelingen /tʋˈeːlɪŋən/ Kaksoset 2.teken van de dierenriem van 21 mei tot 21 juni _____ U-bocht U-bocht /ybˈɔxt/ U-käännös 1. een bocht van 180° _____ USB-poort USB-poort //yʔɛsˈbeʔport// USB-portti 1. aansluitmogelijkheid waardoor apparaten gegevens uit kunnen wisselen volgens de USB-standaard _____ Uranus Uranus /ˈyraːnˌɵs/ Uranus, Uranos _____ Urdu Urdu /ˈɵrdy/ urdu 1. de officiële taal van Pakistan en één van de officiële talen van India _____ Uruguay Uruguay //ˈu.ru.ˌgʋɑɪ̯// //ˈu.ru.ˌgβ̞ɑɪ̯// //ˌu.ru.ˈɣʊɛɪ̯// Uruguay 1. en 2. land en staat in Zuid-Amerika _____ Utrecht Utrecht //ˈytrɛx// //ˈytrɛxt// //ˈytrɛχt// Utrecht 2. de hoofdstad van de provincie Utrecht _____ VN VN /fˌeːˈɛn/ YK 1. Verenigde Naties _____ Vaderdag Vaderdag /vˈaːdərdˌɑx/ Isänpäivä 1. een dag waarop vaders extra verwend worden _____ Valencia Valencia /vˈaːlənʃˌaː/ Valencia _____ Valentijnsdag Valentijnsdag /vˈaːləntˌɛɪnzdɑx/ ystävänpäivä 1. 14 februari, de dag van de verliefden _____ Vanuatu Vanuatu //va.nu.ˈwa.tu// Vanuatu 1. een land in Oceanië, officieel de Republiek Vanuatu _____ Vaticaanstad Vaticaanstad //vatiˈkanstɑt// //vatiˈkaːnstɑd// //vatiˈkaːnstɑt// Vatikaanivaltio 1. land in Europa, het kleinste onafhankelijke land ter wereld, het territorium van de Heilige Stoel. _____ Veiligheidsraad Veiligheidsraad /vˌɛɪlɪxhɛɪdsrˈaːt/ Yhdistyneiden kansakuntien turvallisuusneuvosto _____ Venda Venda /vˈɛndaː/ venda 1. een Bantoetaal die in Zuid-Afrika gesproken wordt _____ Venetiaans Venetiaans /vˌeːnəʃˈaːns/ venetsia 1. een taal die in de Veneto-regio gesproken wordt _____ Venetië Venetië /// Venetsia 1. provincie in Italië _____ Venezuela Venezuela //ˌvenəzyˈweːla// //ˌvenəzyˈβ̞ela// //ˌvenəzyˈβ̞eːla// Venezuela 1. een land in het noorden van Zuid-Amerika _____ Venus Venus /vˈeːnɵs/ Venus 1. planeet _____ Verenigd Koninkrijk Verenigd Koninkrijk //vəˈrenəχt ˈkonɪŋkˌrɛɪ̯k// //vəˈreːnəxt ˈkoːnɪŋkˌrɛːk// //vəˈreːnɪx ˈkoːnɪŋkˌrɛɪ̯k// Yhdistynyt kuningaskunta _____ Verenigde Arabische Emiraten Verenigde Arabische Emiraten //vɛrenəɣdə arabisə emiratən// Arabiemiirikunnat, Yhdistyneet arabiemiirikunnat land in het Midden-Oosten, officieel de Verenigde Arabische Emiraten, vaak afgekord tot V.A.E. _____ Verenigde Naties Verenigde Naties /vərˈeːnɪxdə nˈaːtsis/ Yhdistyneet kansakunnat _____ Verenigde Staten Verenigde Staten /vərˈeːnɪxdə stˈaːtən/ Yhdysvallat 1. een land dat een groot deel van het Noord-Amerikaanse continent beslaat en opgedeeld is in vijftig staten. In het zuiden grenst het aan Mexico en in het noorden aan Canada. De officiële naam is de 'Verenigde Staten van Amerika' _____ Verenigde Staten van Amerika Verenigde Staten van Amerika //və.ˌre.nəx.də.ˈsta.tə(n).vɑn.ɑ.ˈmeː.ri.ka// //və.ˌreɪ̯.nəχ.də.ˌsta.tə(n).vɑn.ɑ.ˈmɪː.ri.ka// //vɛ.ˌʁe.nɪx.də.ˈsta.tə(n).va.na.ˈmeː.ʁi.ka// Yhdysvallat 1. een land dat een groot deel van het Noord-Amerikaanse continent beslaat en opgedeeld is in vijftig staten _____ Vietnam Vietnam /vˈitnɑm/ Vietnam _____ Vietnamees Vietnamees /vˌitnaːmˈeːs/ vietnam, vietnamin kieli 1. de officiële taal van Vietnam _____ Viking Viking //ˈvikɪŋ// viikingit 1. een Scandinavische krijger, behorend tot de noordelijke tak van de Germanen _____ Vissen Vissen /vˈɪsən/ Kalat 2. teken van de dierenriem van 19 februari tot 21 maart _____ Vlaams Vlaams /vlˈaːms/ flaami 1. betrekking hebbende op Vlaanderen of de Vlamingen _____ Vlaams Vlaams /vlˈaːms/ flaami, flaamilainen 1. het Nederlands dat in Vlaanderen gesproken wordt _____ Vlaamse gaai Vlaamse gaai /vlˈaːmsə ɣˈaːj/ närhi 1. Garrulus glandarius, een kraaiachtige zangvogel _____ Vlaanderen Vlaanderen /vlˈaːndərən/ Flanderi 1. de noordelijke deelstaat van België _____ Vlieland Vlieland /vlˈilɑnt/ Vlieland _____ Voerman Voerman /vˈurmɑn/ Ajomies sterrenbeeld nabij de noordelijke hemelpool _____ Volapük Volapük /vˈoːlaːpˌɵk/ volapük 1. een kunstmatige taal die in 1880 door Johann Martin Schleyer gemaakt werd _____ Volkenbond Volkenbond /vˈɔlkənbˌɔnt/ Kansainliitto _____ Vroeglatijn Vroeglatijn //ˈvruxlaˌtɛin// arkaainen latina, varhaislatina 1. de voorganger van het klassiek Latijn _____ Vuurland Vuurland /vˈyrlɑnt/ Tulimaa 1. een archipel aan de zuidpunt van Zuid-Amerika _____ Waal Waal //wal// valloni (demoniem) 1. een bewoner of iemand die afkomstig is uit Wallonië _____ Waals Waals /ʋˈaːls/ valloni 1. betrekking hebbend op Wallonië of de Walen _____ Waals Waals /ʋˈaːls/ valloni 1. een taal die verwant is aan het Frans en die in Wallonië gesproken wordt _____ Waddenzee Waddenzee /ʋˌɑdənzˈeː/ vattialue 1. een binnenzee die aan de ene kant grenst aan de Waddeneilanden en de Noordzee en aan de andere kant begrensd wordt door het vasteland van Nederland, Duitsland en Denemarken _____ Wales Wales /ʋˈaːləs/ Wales, Kymrinmaa 1. een van de delen van het Verenigd Koninkrijk, gelegen op een groot eiland in het noordwesten van Europa. _____ Walhalla Walhalla /ʋɑlhˈɑlaː/ Valhalla 1. een speciale hemel in de Noorse mythologie, voorbehouden voor de gesneuvelden in de strijd _____ Wallonië Wallonië //ʋɑˈlonɪə// Vallonia _____ Warschau Warschau /ʋˈɑrsxʌʊ/ Varsova 1. hoofdstad van Polen _____ Wat is uw naam? Wat is uw naam? /ʋɑt ɪs yʊ nˈaːm/ Mikä sinun nimesi on?, Mikä teidän nimenne on? 1. _____ Waterman Waterman /ʋˈaːtərmˌɑn/ Vesimies 2. teken van de dierenriem van 20 januari tot 19 februari _____ Weegschaal Weegschaal /ʋeːxsxˈaːl/ Vaaka teken van de dierenriem van 23 september to 23 oktober _____ Weichsel Weichsel /ʋˈɛɪxsəl/ Veiksel 1. de grootste rivier van Polen _____ Weimarrepubliek Weimarrepubliek /ʋˌɛɪmɑɾrˌeːpɵblˈik/ Weimarin tasavalta _____ Wellington Wellington /ʋˌɛlɪŋtˈɔn/ Wellington 1. hoofdstad van Nieuw-Zeeland, gelegen op het Noordereiland _____ Welsh Welsh /ʋˈɛlʃ/ kymri 1. een Keltische taal die wordt gesproken in Wales _____ Wenen Wenen /ʋˈeːnən/ Wien 1. de hoofdstad van Oostenrijk _____ Wereldbank Wereldbank /ʋˈɪːrəltbˌɑŋk/ Maailmanpankki _____ Wereldhandelsorganisatie Wereldhandelsorganisatie /ʋˈɪːrəlthˌɑndɛlsˌɔrɣaːnizˌaːtsi/ Maailman kauppajärjestö _____ West-Afrika West-Afrika /ʋˈɛstˈaːfrikˌaː/ Länsi-Afrikka _____ West-Australië West-Australië /ʋˈɛstˈʌʊstraːlˌiə/ Länsi-Australia 1. grootste van de Australische deelstaten, gelegen in het westen van het land _____ West-Duitsland West-Duitsland /ʋˈɛstdˈœytslɑnt/ Länsi-Saksa _____ Westelijke Sahara Westelijke Sahara /ʋˈɛstələkə saːhˈaːraː/ Länsi-Sahara _____ WikiWoordenboek WikiWoordenboek /ʋˈiki ʋˌɔːrdənbˈuk/ Wikisanakirja 1. de Nederlandstalige versie van Wiktionary _____ Wikipedia Wikipedia /ʋˌikipˈeːdiˌaː/ Wikipedia 1. een door de Wikimedia Foundation gecreëerde rechtenvrije encyclopedie op het internet... _____ Wikipediaan Wikipediaan /ʋˌikipˌeːdiˈaːn/ wikipedialainen 1. een gebruiker op Wikipedia _____ Wiktionary Wiktionary //ˈwikʃoˌnɛri// //ˈʋɪkʃəˌnɛri// Wiki-sanakirja 1. een deelproject van de Wikimedia Foundation met als doel het produceren van een compleet en rechtenvrij woordenboek en thesaurus in zoveel mogelijk talen _____ Willem Willem //ˈwɪləm// //ˈʋɪləm// //ˈβ̞ɪləm// Vilho 2. 1. een jongensnaam 3. 2. spelwoord voor de letter w _____ Wit-Rusland Wit-Rusland //wɪt.ˈrʏs.lɑnd// //ʋɪt.ˈrʏs.lɑnt// //β̞ɪt.ˈrʏs.lɑnt// Valko-Venäjä land in Oost-Europa. _____ Wit-Russisch Wit-Russisch //ˌwɪtˈrʏsɪs// //ˌʋɪtˈrʏsis// //ˌβ̞ɪtˈrʏsis// valkovenäjä 1. een Slavische taal die vooral in Wit-Rusland wordt gesproken _____ Witte Donderdag Witte Donderdag /ʋˈɪtə dˈɔndərdˌɑx/ kiirastorstai _____ Wotisch Wotisch /ʋˈoːtis/ vatja 1. Finoegrische taal die door de Woten in Ingrië gesproken werd _____ X-benen X-benen /ˈɪksbˈeːnən/ pihtipolvet 1. een afwijking van de normale stand van de benen, waarbij de knieën naar binnen gericht zijn. _____ Xhosa Xhosa //ˈkoːsa// Xhosan kieli 1. een taal die in Zuid-Afrika gesproken wordt _____ Yoruba Yoruba /joːrˈybaː/ joruba 1. taal die door de Yoruba in Nigeria, Benin, Togo en Sierra Leone gesproken wordt _____ Zagreb Zagreb /[ˈzɑː.greb]/ Zagreb 1. hoofdstad van Kroatië _____ Zalig Pasen Zalig Pasen /zˌaːləx pˈaːsən/ Hauskaa pääsiäistä, Hyvää pääsiäistä 1. een uitdrukking om iemand een gelukkige paasviering te wensen _____ Zambia Zambia //'zɑm.bi.ja// Sambia 1. een land in zuidelijk Afrika, officieel de Republiek Zambia, dat geheel door land wordt omsloten _____ Zecharja Zecharja //zəˈxɑrja// Sakarja _____ Zeeland Zeeland //ˈzelɑnt// //ˈzeːlɑnd// //ˈzeːlɑnt// Zeeland 1. een provincie in het zuiden van Nederland, die aan Noord-Brabant, Zuid-Holland, België en de Noordzee grenst _____ Zimbabwe Zimbabwe //zɪm.ˈbɑ.bʊə// //zɪm.ˈbɑp.wə// Zimbabwe land in zuidelijk Afrika, officieel de Republiek Zimbabwe _____ Zoeloe Zoeloe //ˈzulu// zulu 2. taal die door de Zoeloes gesproken wordt _____ Zuid-Afrika Zuid-Afrika //zœʏ̯t.'a.fri.ka// //zœː'.dɑ.fri.ka// //zœːt.'a.fri.ka// Etelä-Afrikka land in het zuiden van Afrika _____ Zuid-Amerika Zuid-Amerika //ˌzœʏ̯t aˈmɪːrika// //ˌzœːd aˈmeːrika// Etelä-Amerikka een continent dat ten zuiden van Noord-Amerika ligt, tussen de Grote en de Atlantische Oceaan _____ Zuid-Australië Zuid-Australië /zˈœydˈʌʊstraːlˌiə/ Etelä-Australia 1. Australische deelstaat in het zuiden _____ Zuid-Europa Zuid-Europa /zˈœydøːrˈoːpaː/ Etelä-Eurooppa het zuidelijk deel van Europa _____ Zuid-Holland Zuid-Holland //zœʏ̯.ˈtɔ.lɑnt// //zœːt.ˈɦɔ.lɑnt// //ˈzœːd.hɔ.lɑnd// Etelä-Hollanti 1. een provincie in het midden van Nederland, die aan Noord-Holland, Utrecht, Gelderland, Noord-Brabant, Zeeland en de Noordzee grenst _____ Zuid-Korea Zuid-Korea //ˌzœʏ̯t koˈre.ja// //ˌzœːt koˈre.ja// Korean tasavalta, Etelä-Korea 1. en 2., land en republiek in Azië _____ Zuidpool Zuidpool /zœytpˈoːl/ etelänapa 1. Noordpool _____ Zwarte Zee Zwarte Zee /zʋˈɑrtə zˈeː/ Mustameri 1. de zee die ligt ingeklemd tussen Europa en Klein-Azië _____ Zweden Zweden //ˈzweːdə(n)// //ˈzʋedə(n)// //ˈzβ̞eːdə(n)// Ruotsi 1. een land in het noorden van Europa, grenzend aan Noorwegen en Finland. De officiële naam is het Koninkrijk Zweden (Konungariket Sverige) _____ Zweeds Zweeds //zweds// //zʋets// //zβ̞ets// ruotsalainen, ruotsi 1. betreffende Zweden of het Zweeds _____ Zweeds Zweeds //zweds// //zʋets// //zβ̞ets// ruotsi, ruotsin kieli 1. een Germaanse taal die wordt gesproken in Zweden en Finland _____ Zwitserduits Zwitserduits /zʋˈɪtsərdˌœyts/ sveitsinsaksa 1. verzamelnaam voor een groep Duitse dialecten die gesproken worden door ongeveer zes miljoen mensen in Zuid-Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk, Liechtenstein en Oost-Frankrijk _____ Zwitserland Zwitserland //ˈzwɪtsərˌlɑnd// //ˈzʋɪtsərˌlɑnt// //ˈzβ̞ɪtsərˌlɑnt// Sveitsi 1. een soeverein land in het zuiden van Centraal-Europa met als hoofdstad Bern en als officiële talen het Duits, het Frans, het Italiaans en het Reto-Romaans _____ Zürich Zürich /zˈyrɪx/ Zürich _____ a capella a capella /ˈaː kaːpˈɛlaː/ a cappella 1. zonder instrumentale begeleiding _____ aaien aaien /ˈaːjən/ silittää 1. zachtjes strelen _____ aal aal /ˈaːl/ ankerias 2. 3. paling 3. 4. kleine en jonge paling _____ aalbes aalbes /aːlbˈɛs/ viinimarja, herukka _____ aalmoezenier aalmoezenier /ˌaːlmuzənˈir/ almujenjakaja 1. geestelijke voor militairen, gevangenen en leden van jeugdbewegingen _____ aals aals /ˈaːls/ koiruoho _____ aalscholver aalscholver /ˈaːlsxɔlvər/ merimetso _____ aambeeld aambeeld /ˈaːmbeːlt/ alasin _____ aambeien aambeien /ˈaːmbɛɪən/ peräpukama 2. knobbelachtige zwelling van aders in het onderste deel van de endeldarm en in de anus _____ aan aan /ˈaːn/ -lle 1. (predicatief) actief, in bedrijf _____ aanbeeld aanbeeld /ˈaːnbˌeːlt/ alasin 1. het smeedblok waarop de smid het gloeiend metaal smeedt _____ aanbetaling aanbetaling /ˈaːnbətˌaːlɪŋ/ käsiraha 1. een eerste betaling bij het kopen van iets op afbetaling of in termijnen _____ aanbevelen aanbevelen /ˈaːnbəvˌeːlən/ suositella Nog na te kijken vertalingen _____ aanbevelenswaard aanbevelenswaard /ˈaːnbəvˌeːlɛnswˌaːrt/ suositeltava _____ aanbevelenswaardig aanbevelenswaardig /ˈaːnbəvˌeːlənsʋˌaːrdəx/ suositeltava 1. een aanbeveling verdienend _____ aanbeveling aanbeveling /ˈaːnbəvˌeːlɪŋ/ suositus _____ aanbevelingsbrief aanbevelingsbrief /ˈaːnbəvˌeːlɪŋzbrˌif/ suositus 1. een brief waarin men iets of iemand aanbeveelt _____ aanbidder aanbidder /ˈaːnbˌɪdər/ ihailija _____ aanbieden aanbieden /ˈaːnbˌidən/ tarjota _____ aanbieding aanbieding /ˈaːnbˌidɪŋ/ tarjous 1. iets voordelig te koop aanbieden _____ aanbod aanbod /ˈaːnbˌɔt/ tarjonta, toimitus, hankinta 1. een aanbieding _____ aanbodeconomie aanbodeconomie /ˈaːnbˌoːdəkˌoːnoːmˌi/ tarjonnan taloustiede _____ aandacht aandacht /ˈaːndˌɑxt/ huomio 1. gerichte belangstelling of interesse _____ aandachtig aandachtig /ˈaːndɑxtəx/ tarkkaavainen 1. met belangstelling, met aandacht, met interesse _____ aandachtshoer aandachtshoer /ˈaːndɑxtshˌur/ huomiohuora 1. vrouw in de media die teveel belust is op aandacht _____ aandeel aandeel /ˈaːndˌeːl/ osake 1. waardepapier _____ aandeelhebber aandeelhebber /ˈaːndˌeːlhɛbər/ osakas 1. eigenaar van aandelen, actionaris _____ aandeelhouder aandeelhouder /ˈaːndˌeːlhʌʊdər/ osakas, osakkeenomistaja 1. een houder van één of meer bewijzen van aandeel _____ aandrijven aandrijven /ˈaːndrˌɛɪvən/ käyttää 2. doen bewegen _____ aandrukken aandrukken /ˈaːndrˌɵkən/ painaa 1. vaster drukken _____ aanduwen aanduwen /ˈaːndˌywən/ painaa 1. vaster duwen _____ aangenaam aangenaam /ˈaːnɣənˌaːm/ miellyttävä 1. een positief gevoel oproepend _____ aangeven aangeven /ˈaːnɣˌeːvən/ vilkuttaa 2. aanduiden _____ aangewend aangewend /ˈaːnɣəʋˌɛnt/ sovellettu 1. voor een bepaald doel gebruikt _____ aangifte aangifte /ˈaːnɣˌɪftə/ ilmoittaminen, ilmoitus, tiedotus _____ aangrenzend aangrenzend /ˈaːnɣrˌɛnzənt/ naapuri- 1. rechtstreeks grenzend aan iets anders _____ aanhalingsteken aanhalingsteken /ˈaːnhˌaːlɪŋstˌeːkən/ lainausmerkki 1. leesteken om geciteerde woorden van die van de auteur te onderscheiden _____ aanhangwagen aanhangwagen /ˈaːnhɑŋʋˌaːɣən/ peräkärry _____ aanklagen aanklagen /ˈaːnklˌaːɣən/ syyttää 1. iemands handelingen bij een hof aanhangig maken met een officiële beschuldiging _____ aanklager aanklager /ˈaːnklˌaːɣər/ syyttäjä 1. iemand die een proces aanspant _____ aankomen aankomen /ˈaːnkˌoːmən/ saapua 1. een bestemming bereiken _____ aanleg aanleg /ˈaːnlˌɛx/ kyky 3. talent _____ aanleiding aanleiding /ˈaːnlˌɛɪdɪŋ/ syy 1. datgene wat iets tot gevolg heeft _____ aanloop aanloop /ˈaːnlˌoːp/ vauhdinotto 3. een loop of tred voorafgaand aan een sprong, duik, enzovoort _____ aanmatigend aanmatigend /ˈaːnmˌaːtiɣənt/ röyhkeä _____ aanmoedigen aanmoedigen /ˈaːnmˌudəɣən/ rohkaista 1. moed inspreken _____ aanmoediging aanmoediging /ˈaːnmˌudiɣˌɪŋ/ rohkaisu 1. het inspreken van moed _____ aannemer aannemer //ˈaːneːmər// rakennusurakoitsija 1. iemand die een (bouw)werk uitvoert tegen een bepaalde prijs _____ aanpak aanpak /ˈaːnpˌɑk/ lähestymistapa 1. manier van aanpakken _____ aanpakken aanpakken /ˈaːnpˌɑkən/ käydä käsiksi 3. een probleem oplossen _____ aanpasbaar aanpasbaar /ˈaːnpˌɑsbaːr/ mukautuva, sopeutuva 1. in staat om zich aan te passen _____ aanpassen aanpassen //ˈaːmpɑsə(n)// sovittaa 1. aansluiten, voegen naar, bruikbaar maken _____ aanpassing aanpassing /ˈaːnpˌɑsɪŋ/ mukautuminen 2. 1. een verandering in een richting 3. 2. het zich aanpassen _____ aanraakscherm aanraakscherm //ˈanrakˌsxɛrm// //ˈanrakˌsχɛrm// kosketusnäyttö 1. een beeldscherm dat ook als invoerapparaat voor een computer kan worden gebruikt door het scherm aan te raken. _____ aanraken aanraken /ˈaːnrˌaːkən/ koskea, koskettaa 1. fysiek contact maken met iets _____ aanrander aanrander /ˈaːnrˌɑndər/ hyökkääjä 1. een persoon, in de regel van het mannelijke geslacht die iemand anders aanvalt om seksuele redenen _____ aanrechtblad aanrechtblad /ˈaːnrˌɛxtblɑt/ työtaso 1. _____ aanroepen aanroepen /ˈaːnrˌupən/ 1. pyytää 1. 2. kutsua 3. een subprogramma uitvoeren _____ aanschaffen aanschaffen /ˈaːnsxˌɑfən/ ostaa 1. kopen _____ aanslag aanslag /ˈaːnslˌɑx/ attentaatti 4. terroristische aanval _____ aanspraak aanspraak /ˈaːnsprˌaːk/ vaatimus 1. het recht om het bezit of genot van iets te vorderen _____ aansprakelijkheid aansprakelijkheid /ˈaːnsprˌaːkələkhˌɛɪt/ vastuu, velvoite _____ aansprakelijkheidsverzekering aansprakelijkheidsverzekering /ˈaːnsprˌaːkəlˌɛɪkhɛɪdsfˌɛrzəkˌɪːrɪŋ/ liikennevakuutus 1. een verzekering tegen aansprakelijkheidsgevolgen _____ aansteker aansteker /ˈaːnstˌeːkər/ sytytin 1. apparaatje om vuur te maken _____ aanstelling aanstelling /ˈaːnstˌɛlɪŋ/ nimittäminen 1. benoeming in een functie, dienst etc. _____ aanstichten aanstichten /ˈaːnstˌɪxtən/ yllyttää 1. veroorzaken _____ aanstichter aanstichter /ˈaːnstˌɪxtər/ aloittaja _____ aantal aantal /ˈaːntˌɑl/ luku, lukumäärä 1. een telbare hoeveelheid _____ aantasten aantasten /ˈaːntˌɑstən/ vahingoittaa 1. aanvallen, aangrijpen _____ aantekening aantekening /ˈaːntˌeːkənˌɪŋ/ muistiinpano _____ aantonende wijs aantonende wijs /ˈaːntˌoːnəndə ʋɛɪs/ indikatiivi 1. de vorm van het werkwoord die de werkelijkheid aangeeft _____ aantrekken aantrekken /ˈaːntrˌɛkən/ vetää puoleensa 1. een kracht uitoefenen die zaken naar zich toe doet bewegen _____ aanvaarden aanvaarden /ˈaːnvˌaːrdən/ hyväksyä 2. accepteren, in bezit ontvangen _____ aanvaarding aanvaarding /ˈaːnvˌaːrdɪŋ/ hyväksyntä _____ aanval aanval /ˈaːnvˌɑl/ hyökkäys 1. een poging de tegenpartij geweld aan te doen of van zijn positie te beroven _____ aanvallen aanvallen /ˈaːnvˌɑlən/ hyökätä _____ aanvaller aanvaller /ˈaːnvˌɑlər/ hyökkääjä 2. 2. een persoon in de voorste linie 3. 1. iemand die aanvalt _____ aanvangen aanvangen /ˈaːnvˌɑŋən/ aloittaa 1. beginnen, starten _____ aanvankelijk aanvankelijk /ˈaːnvɑnkˌeːlək/ aluksi 1. in het begin _____ aanvoegende wijs aanvoegende wijs /ˈaːnvˌuɣəndə ʋɛɪs/ subjunktiivi, konjunktiivi 1. een werkwoordswijs waarmee men een wens of onzekerheid tot uitdrukking kan brengen. _____ aanvoerder aanvoerder /ˈaːnvˌurdər/ pomo 1. een bevelhebber, een leider _____ aanvullen aanvullen //ˈanvʏlə(n)// lopettaa 1. het ontbrekende bijvoegen _____ aanvullend aanvullend /ˈaːnvˌɵlənt/ lisä- 1. die of dat aanvult _____ aanwezig aanwezig /ˈaːnʋˌeːzəx/ läsnä (oleva) _____ aanwijzing aanwijzing /ˈaːnʋˌɛɪzɪŋ/ 1. osoitus 2. 1. het aanwijzen 3. 2. vingerwijzing 2. käyttöohje 3. inlichting of voorschrift over hoe men moet handelen _____ aanzien aanzien // ‘a.nzi.n// maine _____ aanzienlijk aanzienlijk /ˈaːnzˌinlək/ huomattava 1. voornáám, groot _____ aap aap /ˈaːp/ apina 1. het meest met de mens verwante vierhandige zoogdier uit de orde der primaten _____ aar aar /ˈaːr/ tähkä 2. 1. bloeiwijze van granen 3. 2. bovenste deel van de halm van gras- of graangewassen _____ aard aard //aːrt// luonne 1. wezen, natuur, karakter _____ aardappel aardappel /ˈaːrdɑpəl/ peruna _____ aardappelpuree aardappelpuree //ˈardɑˌpəɫpyˈre// perunamuusi 1. een puree van zeer fijn gemaakte, met melk aangemengde aardappels _____ aardappelsalade aardappelsalade /ˌaːrdɑpˌɛlsaːlˈaːdə/ perunasalaatti 1. een salade die gemaakt wordt uit aardappelen _____ aardartisjok aardartisjok /ˈaːrdɑrtˌɪʃɔk/ maa-artisokka _____ aardbei aardbei /ˈaːrdbɛɪ/ mansikka 2. eetbare vrucht van die plant _____ aardbeiboom aardbeiboom /ˌaːrdbɛɪbˈoːm/ lännenmansikkapuu _____ aardbeiklaver aardbeiklaver /ˈaːrdbɛɪklˌaːvər/ rakkoapila _____ aardbeving aardbeving /ˈaːrdbəvˌɪŋ/ maanjäristys 1. een schokkende of trillende beweging van een gedeelte van de aardkorst, meestal te wijten aan verschuivingen van delen van de daaronder liggende aardmantel _____ aarde aarde //ˈardə// 1. maa, maapallo 1. planeet 2. maa 2. grond _____ aarden aarden /ˈaːrdən/ maadoittaa, maattaa 1. zich thuis voelen, wennen, gewoon worden _____ aardewerk aardewerk /ˈaːrdəʋˌɛrk/ keramiikka _____ aardgas aardgas //artxɑs// maakaasu 1. een gas dat uit de aarde komt en dat grotendeels uit methaan bestaat _____ aardgaswinning aardgaswinning /ˈaːrdɣɑsʋˌɪnɪŋ/ maakaasun talteenotto 1. het ontginnen van aardgas _____ aardig aardig //ˈar.dəx// //ˈar.dəχ// //ˈaːr.dɪx// ystävällinen, kiva, mukava 1. aangenaam in omgang _____ aardkorst aardkorst /ˈaːrdkɔrst/ maan kuori 1. het buitenste gedeelte van de aarde, aardschil _____ aardkunde aardkunde /ˈaːrdkɵndə/ geologia _____ aardmeting aardmeting /ˈaːrdmətˌɪŋ/ geodésia 1. bepaling van de afmetingen van de aardbol _____ aardmuis aardmuis /ˈaːrdmœys/ peltomyyrä 1. Microtus agrestus, een zoogdier uit de orde van knaagdieren _____ aardolie aardolie /ˌaːrdoːlˈi/ raakaöljy _____ aardpeer aardpeer //ˈartpɪːr// maa-artisokka _____ aardrijkskunde aardrijkskunde //ˈardrɛiksˌkʏndə// maantiede _____ aardrijkskundige aardrijkskundige /ˌaːrdrɛɪkskˈɵndəɣə/ maantieteilijä _____ aardslak aardslak /ˈaːrdslɑk/ etana _____ aardvarken aardvarken //ˈaːrtfɑrkə(n)// maasika 1. een zoogdier met een lange, kleverige tong dat vooral 's nachts actief is _____ aardveil aardveil /ˈaːrdvɛɪl/ maahumala 1. _____ aardverschuiving aardverschuiving /ˈaːrdvərsxˌœyvɪŋ/ maanvyöry 1. het naar beneden schuiven van een grote massa grond _____ aarmunt aarmunt /ˈaːrmɵnt/ viherminttu _____ aarsmade aarsmade //ˈarsmadə// kihomato 1. een kleine worm die parasitair voorkomt in de darmen van de mens _____ aarts- aarts- /ˈaːrts/ arkki- _____ aartsbisdom aartsbisdom //ˈaːrz.bɪz.dɔm// //ˈaːrʦ.bɪs.dɔm// //ˈaːrʦ.bɪz.dɔm// arkkihiippakunta 1. het belangrijkste gebied van een kerkprovincie, dat geleid wordt door de aartsbisschop. _____ aartsbisschop aartsbisschop //ˈaːrzbɪsxɔp// //ˈaːrʦbɪsxɔp// //ˈaːrʦbɪsχɔp// arkkipiispa 1. de voornaamste bisschop van een kerkprovincie. _____ aartsengel aartsengel /ˌaːrtsəŋˈɛl/ arkkienkeli 1. een hemelgeest in een rang boven een engel _____ aartshertog aartshertog /ˈaːrtshərtˌɔx/ arkkiherttua 1. een keizerlijke prins in het vroegere Oostenrijk-Hongarije _____ aartshertogdom aartshertogdom /ˈaːrtshərtˌɔxdɔm/ arkkiherttuakunta _____ aartshertogin aartshertogin /ˈaːrtshərtˌoːɣɪn/ arkkiherttuatar 1. adellijke titel, vrouw van een aartshertog _____ aarvederkruid aarvederkruid /ˈaːrvədˌɛrkrœyt/ tähkä-ärviä _____ aarzelen aarzelen //ˈarzələ(n)// aikailla 1. onzeker zijn, twijfelen _____ aarzeling aarzeling /ˈaːrzəlˌɪŋ/ empiminen 1. onzekerheid, twijfel, weifel _____ aas aas /ˈaːs/ ässä 1. speelkaart _____ aasgier aasgier //'as.xir// haaskalintu 1. Neophron percnopterus, een van aas levende gier _____ abacus abacus //ˈɑbɑkʏs// abakus 2. 1. raam met staven 3. 2. dekplaat van een kapiteel _____ abbreviatie abbreviatie /ˌɑbrəviˈaːtsi/ lyhenne, lyhennös 1. het inkorten van een woord of een frase _____ abces abces /ɑbsˈɛs/ paise 1. een ophoping van pus in het lichaam, daarbij een onnatuurlijke holte vormend _____ abdij abdij //ɑbˈdɛɪ̯// //ɑbˈdɛː// luostari 1. een klooster met aan de leiding een abt of abdis _____ abdis abdis //ɑbˈdɪs// abbedissa 1. bestuurster van een abdij. _____ abdomen abdomen /ɑbdˈoːmən/ vatsa _____ abdominaal abdominaal //ˌɑbdoʊmiˈnaːɫ// abdominaali 1. de onderbuik betreffend _____ abductie abductie /ɑbdˈɵksi/ abduktiivinen päättely wegvoering _____ aberratie aberratie /ˌaːbərrˈaːtsi/ aberraatio _____ ablatief ablatief //ˌɑb.la.ˈtif// //ˌɑb.la.ˈtiːf// ablatiivi 1. de zesde naamval die onder meer de instantie aangeeft waarvan iets uitgaat of vertrekt _____ abnormaal abnormaal /ˌɑbnɔrmˈaːl/ epänormaali 1. ongewoon _____ abominabel abominabel //ɑbomɪˈnabəl// inhottava bijzonder slecht _____ abonnee abonnee //ɑbɔ'ne// tilaus 1. iemand die op iets geabonneerd is _____ abonnement abonnement /ˌaːbɔnəmˈɛnt/ jäsenmaksu _____ abonneren abonneren //ɑbɔ'nerə(n)// tilata 1. een abonnement aangaan _____ abrikoos abrikoos //abri'kos// aprikoosi 1. een vrucht van de abrikozenboom _____ abscis abscis //ɑpsɪs// abskissa 1. de afstand tot de opstaande as van een coördinatenstelsel _____ absint absint //ɑp'sɪnt// absintti 1. een soort likeur op basis van anijs _____ absint-alsem absint-alsem /ˈɑbsɪntˈɑlsəm/ koiruoho _____ absolute waarde absolute waarde /ˌɑbsoːlˈyt ʋˈaːrdə/ itseisarvo 1. grootte van een reëel getal of lengte van een andere grootheid _____ absolutie absolutie //ɑpso'lysi// synninpäästö 1. het vergeven van de zonden _____ absoluut absoluut //ɑpso'lyt// absoluuttinen 2. 1. niet beschouwd in betrekking tot iets soortgelijks 3. 2. volledig, volkomen 4. 3. beslist, zeker 5. 4. geheel onafhankelijk en zonder binding met iets of iemand anders _____ absorberen absorberen //ɑpsɔr'berə(n)// absorboida _____ absorptie absorptie /ɑbsˈɔrpsi/ absorptio _____ abstractie abstractie //ɑp'strɑksi// abstrahointi 1. een begrip dat los staat van de dagelijkse werkelijkheid _____ abstraheren abstraheren /ˌɑbstraːhˈɪːrən/ abstrahoida 1. concretiseren _____ absurd absurd //ɑpsʏrt// järjetön 1. erg onlogisch, belachelijk _____ abt abt //ɑb// //ɑpt// apotti 1. het hoofd van een abdij _____ academie academie /ˌaːkaːdəmˈi/ akatemia _____ academisch academisch //ɑkɑ'demis// akateeminen _____ accent accent /ɑksˈɛnt/ aksentti 1. de manier waarop iemand de klanken uitspreekt _____ acceptatie acceptatie //ɑk.sep.ˈtaː.tʃi// hyväksyminen 1. _____ acclimatiseren acclimatiseren /ˌɑkklimˌaːtizˈɪːrən/ akklimatisoida 1. aan een andere omgeving wennen _____ accommodatie accommodatie /ˌɑkkɔmoːdˈaːtsi/ akkommodaatio 2. 1. voorzieningen ten behoeve van ... 3. 2. aanpassing _____ accordeon accordeon /ˌɑkkɔrdəˈɔn/ hanuri, harmonikka 1. een muziekinstrument waarbij door trekken en duwen een toon wordt geproduceerd _____ accu accu //ɑky// akku, varaaja 1. een toestel om elektriciteit op te slaan _____ accumulator accumulator /ˌɑkkymylˈaːtɔr/ akku 1. toestel dat de opeenhoping van elektrische lading mogelijk maakt _____ accusatief accusatief //ˌɑkusaˈtif// //ˌɑkyzaˈtiːf// akkusatiivi, kohdanto 1. naamval voor het lijdend voorwerp _____ acetaat acetaat /ˌaːsətˈaːt/ asetaatti 1. een ester of zout afgeleid van azijnzuur _____ aceton aceton /ˌaːsətˈɔn/ asetoni 1. kleurloze vloeistof die als oplosmiddel wordt gebruikt met als chemische formule: C₃H₆O _____ acetylcholine acetylcholine //ˌɑsəˈtilxoˌlinə// //ˌɑsəˈtiɫχoˌlinə// //ˌɑsɛˌtylxoˈlin(ə)// asetyylikoliini 1. een neurotransmitter die vooral betrokken is bij de impulsoverdracht van de zenuw naar de skeletspiercellen _____ acetyleen acetyleen //ˌɑ.sə.ti.ˈlen// asetyleeni 1. een verbinding van waterstof en koolstof met de samenstelling H₂C₂, die als gasvormige brandstof voor het vormen van hete vlammen gebruikt wordt _____ acetylsalicylzuur acetylsalicylzuur //xxxx// asetyylisalisyylihappo 1. _____ achilleshiel achilleshiel /ˌɑxɪlɛshˈil/ akilleenkantapää 1. kwetsbare plaats _____ achillespees achillespees /ˌɑxɪlɛspˈeːs/ akillesjänne _____ acht acht /ˈɑxt/ kahdeksan 1. het getal 8 _____ achtbaan achtbaan //ˈɑxtbaːn// vuoristorata 1. een attractie met een karretje dat over een baan met bochten, stijgingen en dalingen rijdt _____ achtendertig achtendertig /ˌɑxtəndˈɛrtəx/ kolmekymmentäkahdeksan 1. het getal 38 _____ achtentachtig achtentachtig /ɑxtˈɛntɑxtəx/ kahdeksankymmentäkahdeksan 1. het getal 88 _____ achtentwintig achtentwintig /ˌɑxtəntʋˈɪntəx/ kaksikymmentäkahdeksan 1. het getal 28 _____ achtenveertig achtenveertig /ˌɑxtənvˈɪːrtəx/ neljäkymmentäkahdeksan 1. het getal 48 _____ achtenvijftig achtenvijftig /ˌɑxtənvˈɛɪftəx/ viisikymmentäkahdeksan 1. het getal 58 _____ achtenzestig achtenzestig /ˌɑxtənzˈɛstəx/ kuusikymmentäkahdeksan 1. het getal 68 _____ achter achter /ˈɑxtər/ takana _____ achteraan achteraan /ˌɑxtɪːrˈaːn/ taakse _____ achterbank achterbank /ˈɑxtərbˌɑŋk/ takaistuin 1. de bank in het achterste deel van een voertuig _____ achterblijver achterblijver /ˈɑxtərblˌɛɪvər/ hidastelija _____ achterdek achterdek /ˈɑxtərdˌɛk/ peräkansi 1. het achterste deel van het dek van een schip _____ achterdochtig achterdochtig /ˌɑxtərdˈɔxtəx/ epäilevä _____ achtergrond achtergrond /ˈɑxtərɣrˌɔnt/ tausta 1. de indirecte oorzaak van actualiteiten _____ achterhoofd achterhoofd /ˌɑxtərhˈoːft/ takaraivo 1. het achterste deel van het hoofd _____ achterkant achterkant //ˈɑxtәrkɑnt// perä _____ achterkleinkind achterkleinkind //ˈɑxtərklɛɪŋkɪnt// lapsenlapsenlapsi 1. het kind van iemands kleinkind _____ achterlaten achterlaten /ˌɑxtərlˈaːtən/ jättää 1. dumpen, weggaan van, verlaten _____ achterlicht achterlicht /ˈɑxtərlˌɪxt/ takavalo 1. lamp(en) aan de achterkant van een voertuig _____ achterlijk achterlijk /ˈɑxtərlək/ jälkeenjäänyt 1. achterstand vertonend in de ontwikkeling _____ achterna achterna //ɑxtər'na// perään 1. iemand of iets volgend _____ achternaam achternaam /ˌɑxtərnˈaːm/ sukunimi 1. een naam die van geslacht op geslacht en indien gewenst door het huwelijk overgedragen wordt _____ achterruit achterruit /ˈɑxtərrˌœyt/ takaikkuna 1. ruit aan de achterkant van een voertuig die zorgt voor zicht achter op de weg _____ achtersteven achtersteven /ˌɑxtərstˈeːvən/ perä 1. de achterzijde van een schip _____ achteruit achteruit /ˈɑxtɪːrˌœyt/ peruuttaa 1. in achterwaartse richting _____ achteruitkijkspiegel achteruitkijkspiegel /ˌɑxtɪːrˌœytkɛɪkspiɣˈɛl/ peruuttaa 1. een spiegel aan een auto of motorfiets waarmee men de situatie op de weg achter zich kan zien _____ achtervoegsel achtervoegsel //'ɑx.tər.vux.səl// jälkiliite 1. een woorddeel dat achter de stam van een woord gevoegd wordt _____ achtervolgen achtervolgen /ˈɑxtərvˌɔlɣən/ ahdistaa 1. iemand inhalen _____ achthoek achthoek /ɑxtˈuk/ kahdeksankulmio 1. een vorm met acht hoeken _____ achthonderd achthonderd //ˈɑxtˌɦɔndərt// kahdeksansataa 1. het getal 800 _____ achting achting /ˈɑxtɪŋ/ kunnioitus 1. aanzien _____ achtste achtste //ˈɑxstə// kahdeksas _____ achttien achttien /ɑxtˈin/ kahdeksantoista 1. "18", het getal tussen zeventien en negentien _____ achttiende achttiende /ˈɑxtində/ kahdeksastoista _____ acidose acidose /ˌaːsidˈoːsə/ asidoosi _____ acne acne /ˈɑknə/ akne _____ acrobaat acrobaat /ˌɑkroːbˈaːt/ akrobaatti _____ acrocyanose acrocyanose /ˌɑkroːsˌiaːnˈoːsə/ akrosyanoosi 1. blauwkleuring van handen, voeten _____ acroniem acroniem /ˌɑkroːnˈim/ akronyymi _____ acrylamide acrylamide /ˈɑkrilˌaːmidə/ akryyliamidi _____ acteur acteur //ɑkˈtør// näyttelijä 1. persoon _____ actie actie /ˈɑksi/ akti _____ actief actief //ɑk'tif// aktiivinen 1. met iets bezig zijnde _____ actiegroep actiegroep /ˈɑksiɣrˌup/ toimintaryhmä _____ actievoerder actievoerder /ˈɑksivˌurdər/ aktivisti _____ actinium actinium /ˈɑktinˌiɵm/ aktinium 1. Scheikundig element _____ activa activa /ɑktˈivaː/ omaisuus 1&2.1.1.1.(boekhouding) de in geld uitgedrukte waarde die het geheel aan bezittingen van een onderneming vertegenwoordigt _____ activist activist /ˌɑktivˈɪst/ aktivisti _____ activiteit activiteit /ˌɑktivitˈɛɪt/ aktiviteetti 1. iets waarmee men actief is _____ actrice actrice //ɑkˈtrɪsə// näyttelijätär 1. vrouw _____ actuaris actuaris /ˌɑktyˈaːrɪs/ aktuaari _____ actueel actueel //ɑktyˈwel// ajankohtainen, tämänhetkinen _____ acupunctuur acupunctuur /ˌaːkypɵnktˈyr/ akupunktio 1. een Chinese behandelingsmethode waarbij, ter genezing van een kwaal of ter bestrijding van pijn, op bepaalde plaatsen naalden in de huid worden gestoken _____ acuut acuut //aˈkyt// akuutti 1. plots ontstaan, op korte termijn verlopend _____ adamsappel adamsappel //ˈadɑmzɑpəl// aataminomena deel van het strottenhoofd bij de man _____ adder adder /ˈɑdər/ kyy 2. 1. gifslang 3. 2. persoon _____ addertong addertong /ˈɑdərtˌɔŋ/ käärmeenkielet _____ additief additief /ˌɑditˈif/ lisäaine 1. chemisch product _____ adel adel /ˈaːdəl/ aateli 1. bevoorrechte groep personen _____ adelaar adelaar //ˈadəˌlar// kotka 1. een roofvogelsoort _____ adelaarsvaren adelaarsvaren /ˈaːdəlˌaːrsfaːrən/ sananjalka _____ ademen ademen //ˈa.də.mə(n)// hengittää 1. de voor het leven nodige lucht inzuigen en weer uitdrijven _____ ademhaling ademhaling /ˈaːdɛmhˌaːlɪŋ/ hengitys 1. door levende wezens ingezogen en uitgeblazen lucht _____ adenitis adenitis /ˈaːdənˌitɪs/ adeniitti 1. (lymfe)klierontsteking _____ adenoom adenoom /ˌaːdənˈoːm/ adenooma 1. goedaardig klierweefselgezwel _____ adequaat adequaat //a.de.'kʋat// asianmukainen 1. correct en passend bij het beoogde doel _____ ader ader /ˈaːdər/ (veri)suoni, laskimo 1. bloedvat met zuurstofarm bloed _____ adieu adieu /ˈaːdiˌy/ hyvästi _____ adjectief adjectief /ˌɑtjɛktˈif/ adjektiivi, laatusana 1. een woordsoort dat wordt gebruikt om een eigenschap of hoedanigheid van een zelfstandig naamwoord te benoemen _____ adjectivum adjectivum /ˈɑtjɛktˌivɵm/ adjektiivi 1. een woordsoort dat wordt gebruikt om een eigenschap of hoedanigheid van een zelfstandig naamwoord te benoemen _____ admiraal admiraal /ˌɑdmirˈaːl/ amiraali 1. opperbevelhebber van een oorlogsvloot _____ admittantie admittantie /ˌɑdmɪtˈɑntsi/ admittanssi 1. de reciproke complexe impedantie _____ adoptie adoptie /aːdˈɔpsi/ adoptio _____ adres adres //aˈdrɛs// osoite 1. aanduiding van de plaats waar iemand woont of iets is gevestigd _____ adresboek adresboek /aːdrˈɛsbˌuk/ osoitekirja 1. een boek met alfabetisch en/of systematisch geordende adressen _____ adsorptie adsorptie /ɑdsˈɔrpsi/ adsorptio 1. een fenomeen dat optreedt aan het grensvlak van twee fasen, waarbij moleculen of atomen zich aan dit grensvlak hechten _____ advent advent //ɑtˈfɛnt// adventti 1. een periode van vier weken voor Kerstmis    2. de tijd waarin de komst en wederkomst van Jezus Christus worden verwacht _____ adventskalender adventskalender /ˈɑdvəntskˌaːlɛndər/ joulukalenteri 1. de kalender bestaat vaak uit een platte kartonnen doos waarin 24 genummerde vakjes zijn aangebracht, elk nummer staat voor een datum van 1 tot 24 december, elke avond mag in de adventstijd een vakje met de juiste datum geopend worden en het daarin gevonden snoepje is dan van jou _____ advertentie advertentie /ˌɑdvərtˈɛntsi/ ilmoitus 1. een aankondiging in een krant, reclameblad, tijdschrift ... _____ advies advies //ɑt'fis// neuvo 1. een gegeven raad _____ advocaat advocaat /ˌɑdvoːkˈaːt/ asianajaja 1. pleiter, verdediger in rechtszaken _____ aerodynamica aerodynamica /ˌaːroːdinˈaːmikˌaː/ aerodynamiikka _____ aeroob aeroob //ɛːrop// aerobinen 1. _____ af en toe af en toe /ˈɑf ɛn tˈu/ silloin tällöin _____ afasie afasie /ˌaːfaːzˈi/ afasia 1. het onvermogen te spreken _____ afdeling afdeling //ˈɑfdelɪŋ// osasto 1. groep van werknemers die aan soortgelijke taken werken _____ afdingen afdingen /ˈɑfdˌɪŋən/ tinkiä 1. door onderhandelen een prijs omlaag zien te krijgen _____ afdruk afdruk /ˈɑfdrˌɵk/ kopio 1. resultaat van het afdrukken _____ afdwalen afdwalen /ˈɑfdʋˌaːlən/ harhailla 1. het juiste pad kwijt raken _____ afdwingen afdwingen /ˈɑfdʋˌɪŋən/ johdattaa 1. onder dwang iets verkrijgen _____ affakkelen affakkelen /ˈɑffˌɑkələn/ käyristyvä, loimuava 1. verbranden van overtollig gas via een hoge fakkel _____ affix affix /ˈɑffˌɪks/ affiksi 1. een gebonden morfeem dat aan een ander morfeem wordt toegevoegd om zo een nieuw woord te vormen _____ affricaat affricaat //ˌɑfriˈkat// affrikaatta 1. een combinatie van twee medeklinkers, waarvan de eerste een plosief is en de tweede een homorgane wrijfklank _____ afgaan afgaan /ˈɑfɣˌaːn/ räjähtää 2. afgeschoten worden _____ afgezant afgezant /ˈɑfɣəzˌɑnt/ lähettiläs 1. iemand die als officiële vertegenwoordiger naar een andere partij gestuurd wordt _____ afgietsel afgietsel /ˈɑfɣˌitsəl/ valos _____ afgod afgod //'ɑfxɔt// epäjumala _____ afgoderij afgoderij //ɑfxodə'rɛi// epäjumalanpalvelus _____ afgraving afgraving /ˈɑfɣrˌaːvɪŋ/ kaivaminen 1. een stuk land waarvan de grond verwijderd is, of waar men nog steeds aan het graven is _____ afgrond afgrond //ˈɑfxrɔnt// //ˈɑfχrɔnt// //ˈɑvɣrɔnd// horna 1. een grote steile diepte _____ afhangen afhangen /ˈɑfhˌɑŋən/ riippua 1. ~ van: naargelang iets verandert mee veranderen _____ afhankelijk afhankelijk /ˈɑfhˌɑŋkələk/ riippuvainen _____ afhankelijkheid afhankelijkheid /ˈɑfhˌɑŋkələkhˌɛɪt/ riippuvuus _____ afkalven afkalven /ˈɑfkˌɑlvən/ poikia 1. geleidelijk land verliezen doordat de oever in het water verzakt _____ afkeuren afkeuren /ˈɑfkˌøːrən/ tuomita 1. niet geschikt verklaren _____ afkorting afkorting //ɑfkɔrtɪŋ// lyhenne, lyhennös 1. het inkorten van een woord of een frase _____ aflaat aflaat //ˈɑflat// ane 1. een kwijtschelding van tijdelijke straffen die men zou moeten ondergaan na het sterven, binnen de rooms-katholieke traditie _____ afleiding afleiding /ˈɑflˌɛɪdɪŋ/ häiriö 1. een gebeurtenis of activiteit die de gedachten op iets anders richt _____ afleveren afleveren /ˈɑflˌeːvərən/ toimittaa 1. brengen naar en achterlaten op de plek van bestemming _____ afmelden afmelden /ˈɑfmˌɛldən/ kirjautua ulos 1. de sessie binnen een programma beëindigen _____ afpersing afpersing //ˈɑf.pɛr.sɪŋ// kiristys 1. mensen onder voor de buitenwereld onzichtbare bedreiging zaken tegen hun wil laten doen _____ afranselen afranselen /ˈɑfrˌɑnsələn/ rummuttaa 1. een pak slaag geven _____ afrikaantje afrikaantje /ˈaːfrikˌaːntʲə/ samettikukka 1. een geslacht van eenjarige planten Tagetes _____ afscheid afscheid /ˈɑfsxˌɛɪt/ jäähyväiset 1. een begroeting bij het elkaar verlaten _____ afscheiden afscheiden /ˈɑfsxˌɛɪdən/ erittää 2. een stof voortbrengen en afgeven aan de omgeving _____ afschrikken afschrikken /ˈɑfsxrˌɪkən/ karkaista 2. het bijzonder snel afkoelen van een heet voorwerp door het in een koelvloeistof te dompelen _____ afspraak afspraak //ˈɑfsprak// aika 1. een overeenkomst _____ afspraakje afspraakje /ˈɑfsprˌaːkjə/ heila 1. een afspraak tussen verliefden om elkaar te ontmoeten _____ afstammeling afstammeling /ˈɑfstˌɑməlˌɪŋ/ jälkeläinen _____ afstand afstand //ˈɑfstɑnt// etäisyys, välimatka 1. de ruimte die zich ergens tussen bevindt _____ afstandsbediening afstandsbediening /ˈɑfstˌɑndzbədˌinɪŋ/ kaukosäädin een toestel dat vanaf afstand een ander toestel bestuurt _____ afstoffen afstoffen //ˈɑfstɔfə(n)// pyyhkiä pölyt 1. ontdoen van stof _____ aft aft //ɑf// //ɑft// afta 1. een kleine zweer in de mond ten gevolge van een virus _____ aftreding aftreding /ˈɑftrˌeːdɪŋ/ ero 1. _____ aftrekken aftrekken /ˈɑftrˌɛkən/ vähentää 1. rekenkundige bewerking waarbij een getal met een getal verminderd wordt _____ aftrekking aftrekking //ˈɑftrɛkɪŋ// vähentäminen 1. rekenkundige bewerking waarbij een getal van een ander getal afgetrokken wordt _____ afval afval /ˈɑfvˌɑl/ detritus 1. onbruikbare resten die weggegooid worden _____ afvalligheid afvalligheid /ˈɑfvˌɑləxhˌɛɪt/ luopuminen, luopumus 1. het ontrouw worden aan zijn geloof _____ afwasmachine afwasmachine /ˈɑfʋˌɑsmaːʃˌinə/ astianpesukone 1. een apparaat om automatisch de afwas te doen _____ afwasser afwasser /ˈɑfʋˌɑsər/ astianpesukone 1. een apparaat om automatisch de afwas te doen _____ afwaswater afwaswater /ˈɑfʋˌɑsʋaːtər/ astianpesuvesi 1. het sop waarin met het eetgerei schoonmaakt of -gemaakt heeft _____ afweren afweren //ɑfˈwerə(n)// torjua 1. een aanval neutraliseren _____ afwezig afwezig /ˈɑfʋˌeːzəx/ poissaoleva 1. niet op een bepaald tijdstip en plaats zijn _____ afwezigheid afwezigheid /ˈɑfʋˌeːzəxhˌɛɪt/ poissaolo 1. het afwezig zijn op een bepaald tijdstip en plaats _____ afwijken afwijken /ˈɑfʋˌɛɪkən/ poiketa 1. niet de gangbare norm volgen _____ afzetten afzetten /ˈɑfzˌɛtən/ suistaa vallasta 9. tot afstand dwingen _____ afzonderen afzonderen //ˈɑfˌsɔnd(ə)rən// eristää 2. afscheiden _____ agaat agaat /aːɣˈaːt/ akaatti 1. een doorzichtige, maar soms ook opake variëteit van trigonaal kwarts en een subvariëteit van chalcedoon _____ agent agent //a'ɣɛnt// toimija 1. persoon belast met de handhaving van de openbare orde _____ agglomeratie agglomeratie /ˌɑɣloːmɪːrˈaːtsi/ agglomeraatio _____ aggregatietoestand aggregatietoestand /ˈɑɣrəɣˌaːtitˌustɑnt/ faasi 1. elk van de toestanden, afhankelijk van druk en temperatuur, waarin een stof kan voorkomen _____ agnosticisme agnosticisme /ˌɑɣnɔstisˈɪsmə/ agnostismi _____ agnosticus agnosticus /ɑɣnˈɔstikˌɵs/ agnostikko 1. iemand die ten aanzien van het bovennatuurlijke stelt dat dit niet te kennen valt _____ agnostisch agnostisch /ɑɣnˈɔstis/ agnostinen _____ agoeti agoeti /ˈaːɣutˌi/ aguti 1. Zuid-Amerikaans knaagdier van ongeveer 40 cm lengte _____ agorafobie agorafobie /ˌaːɣoːrˌaːfoːbˈi/ agorafobia _____ agrafie agrafie /ˌɑɣraːfˈi/ agrafia, kirjoituskyvyttömyys 1. _____ agressie agressie /ɑɣrˈɛsi/ hyökkäys _____ agressief agressief /ˌɑɣrɛsˈif/ aggressiivinen, hyökkäävä 1. aanvallend _____ agrimonie agrimonie //aɣriˈmoni// verijuuri _____ aha aha /ˈaːhaː/ ahaa _____ ahornsiroop ahornsiroop /ˌaːhɔrnsirˈoːp/ vaahterasiirappi 1. _____ aids aids /ˈɑjts/ AIDS 1. een virusziekte waarbij het natuurlijke afweersysteem van het lichaam steeds verder afgebroken wordt _____ air air //ɛːr// koppavuus _____ airbag airbag /ˈɑjrbɑx/ turvatyyny 1. beschermingssysteem in voertuigen _____ akelig akelig /ˈaːkələx/ ankea _____ aker aker //'akər// tammenterho 2. vrucht van de eik _____ akkerboterbloem akkerboterbloem //ˈɑ.kər.ˌbo.tər.ˌblum// peltoleinikki _____ akkerhoningklaver akkerhoningklaver /ˈɑkərhˌoːnɪŋklˌaːvər/ rohtomesikkä _____ akkerhoornbloem akkerhoornbloem /ˌɑkərhɔːrnblˈum/ ketohärkki _____ akkerkers akkerkers /ˈɑkɛrkərs/ rikkanenätti _____ akkerkool akkerkool /ˌɑkərkˈoːl/ linnunkaali _____ akkerpaardenstaart akkerpaardenstaart /ˈɑkərpˌaːrdənstˌaːrt/ peltokorte _____ akkerwinde akkerwinde /ˈɑkərʋˌɪndə/ peltokierto _____ akkoord akkoord /ˈɑkɔːrt/ sointu 2. samenklank van drie of meer, verschillende tonen _____ akoestiek akoestiek //ˌakusˈtik// akustiikka 1. de voortplanting van klank in een besloten ruimte en de ervaring die deze voortplanting bezorgd aan de luisteraar _____ al al /ˈɑl/ jo 1. reeds _____ al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel /ˈɑl ɪs də lˈøːɣən nˈɔx zoː snˈɛl də ʋˈaːrhɛɪt ˈɑxtərhˌaːlt haːr ʋˈɛl/ valheella on lyhyet jäljet _____ albatros albatros /ˈɑlbɑtrˌɔs/ albatrossi 1. een grote zeevogel met lange vleugels _____ albe albe /ˈɑlbə/ alba _____ albinisme albinisme /ˌɑlbinˈɪsmə/ albinismi het ontbreken van pigmentkleurstof in de huid _____ album album /ˈɑlbɵm/ albumi _____ alchemie alchemie /ˌɑlxəmˈi/ alkemia 1. vroegere occulte wetenschap, waarin o.a. werd geprobeerd om goud en edelmetalen uit andere elementen... _____ alcohol alcohol /ˈɑlkoːhˌɔl/ alkoholi 1. een groep koolwaterstoffen die gekenmerkt zijn door de aanwezigheid van een -O-H-verbinding _____ alcoholisme alcoholisme /ˌɑlkoːhoːlˈɪsmə/ alkoholismi _____ alcoholvrij alcoholvrij /ˌɑlkoːhɔlvrˈɛɪ/ alkoholiton 1. met een verwaarloosbaar alcoholgehalte _____ alexandrijn alexandrijn /ˌaːlɛksɑndrˈɛɪn/ aleksandriini _____ alfa alfa //ˈɑlfa// alfa 1. een aanduiding of markering van "de eerste" van een reeks _____ alfabet alfabet /ˈɑlfaːbˌɛt/ aakkoset de lettertekens van een taal _____ alfabetisch alfabetisch //ɑlfɑ'betis// aakkosellinen 1. gerangschikt volgens de letters van het alfabet _____ alfalfa alfalfa /ɑlfˈɑlfaː/ sinimailanen _____ alfastraling alfastraling /ˈɑlfɑstrˌaːlɪŋ/ alfasäteily 1. _____ algebra algebra //ˈɑɫɣəbra// algebra 1. een deel van de wiskunde dat zich bezighoudt met de betrekkingen van door letters en tekens aangeduide grootheden _____ algemeen algemeen /ˌɑlɣəmˈeːn/ yleinen _____ algoritme algoritme /ˈɑlɣoːrˌɪtmə/ algoritmi _____ alibi alibi /ˈaːlibˌi/ alibi 1. het kunnen aantonen dat men elders was tijdens het zich voltrekken van een misdaad, waardoor men uitgesloten kan worden van beschuldiging _____ alinea alinea //aˈlineja// alinea _____ alk alk //ɑlk// ruokki 1. Alca torda, een zeevogel die veel op de zeekoet lijkt, maar een dikkere snavel heeft _____ alkaan alkaan /ɑlkˈaːn/ alkaani _____ alkali alkali /ˈɑlkaːlˌi/ alkali _____ alkalisch alkalisch /ɑlkˈaːlis/ alkalinen met betrekking tot alkali _____ alkaloïde alkaloïde /ˈɑlkaːlˌoːidə/ alkaloidi 1. een stikstof bevattende plantenbase _____ alkoof alkoof /ɑlkˈoːf/ alkovi 1. een kleine raamloze zijkamer, vaak gebruikt als slaapkamer _____ alledaags alledaags /ˌɑlədˈaːxs/ arkinen _____ alleen alleen //ɑl.ˈen// vain, ainoastaan 1. slechts _____ allegorie allegorie /ˌɑləɣoːrˈi/ alegoria _____ allel allel //ɑ.ˈlɛl// //ɑ.ˈlɛɫ// alleeli 1. één van de alternatieve uitvoeringen van een gen, die allemaal in homologe chromosomen op dezelfde plaats liggen _____ allergeen allergeen /ˌɑlərɣˈeːn/ allergeeni 1. stof die overgevoeligheid veroorzaakt _____ allergie allergie //ˌɑlɛrˈɣi// allergia 1. een reactie van het immuunsysteem op lichaamsvreemde stoffen (allergenen), die op zich helemaal niet schadelijk hoeven te zijn _____ allergisch allergisch /ɑlˈɛrɣis/ allerginen 1. overgevoelig _____ allergologie allergologie /ˌɑlərɣˌoːloːɣˈi/ allergologia wetenschap die allergieën bestudeert _____ alles alles //ˈɑləs// kaikki 1. al het mogelijke, de gehele verzameling of hoeveelheid zonder uitzondering _____ alliantie alliantie /ˌɑliˈɑntsi/ allianssi 1. een bondgenootschap _____ alligator alligator /ˌɑliɣˈaːtɔr/ alligaattori 1. een grote krokodilachtige uit het geslacht Alligator _____ allofoon allofoon /ˌɑloːfˈoːn/ allofoni 1. een alternatieve vorm die een foneem in een bepaalde fonologische context aanneemt _____ almacht almacht //ɑɫmɑxt// kaikkivoipaisuus 1. absolute macht, macht over alles _____ almachtig almachtig /ɑlmˈɑxtəx/ kaikkivaltias _____ alnico alnico /ˈɑlnikˌoː/ alnico _____ alomtegenwoordigheid alomtegenwoordigheid /ˌaːlɔmtˌeːɣɛnʋˈɔːrdəxhˌɛɪt/ läsnäolo kaikkialla _____ aloë aloë /ˈaːloːə/ aaloet _____ aloë vera aloë vera /ˈaːloːə vərˈaː/ lääkeaaloe _____ alpaca alpaca //ɑlˈpaka// alpakka 2. 1. Vicugna pacos, een kameelachtig dier 3. 2. zilverkleurige metaallegering _____ alpenden alpenden /ˈɑlpəndən/ sembramänty _____ alpenhoorn alpenhoorn /ˈɑlpɛnhˌɔːrn/ alppitorvi 1. een van hout vervaardigd blaasinstrument met een lengte tot vier meter _____ alpineskiën alpineskiën /ˌɑlpinɛskˈiən/ alppihiihto 1. sport waarbij men op ski's een heuvel of berg afdaalt. _____ alruin alruin /ˈɑlrœyn/ rohtomandrake _____ als als //ɑls// //ɑs// jos 2. indien _____ als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel /ɑls də kˈɑt vɑn hˈœys ɪs dˈɑnsən də mˈœyzən ɔp tˈaːfəl/ kun kissa on poissa, hiiret hyppivät pöydällä 1. als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel _____ alsem alsem /ˈɑlsəm/ koiruoho _____ alsmede alsmede /ɑlsmˈeːdə/ samoin kuin 1. en ook _____ alsof alsof /ˈɑlsɔf/ niin kuin 1. luidt een vergelijking in _____ altaar altaar /ˈɑltaːr/ alttari 1. offertafel voor godsdienstige plechtigheden _____ alternatief alternatief //ɑltərnaˈtif/, /ɑltɛrnaˈtif// vaihtoehto, vaihtoehtoinen 1. een andere mogelijkheid of methode _____ altijd altijd /ˈɑltɛɪt/ aina 2. 1. op elk moment 3. 2. telkens opnieuw 4. 3. in elk geval _____ altruïstisch altruïstisch /ˌɑltryˈɪstis/ altruistinen 1. _____ altviool altviool //ˈɑltfiˌjoːl// alttoviulu 1. een muziekinstrument in de familie van de strijkinstrumenten, verwant aan maar groter en lager klinkend dan de viool _____ aluminium aluminium //alyˈminijʏm// alumiini 1. scheikundig element met symbool Al en atoomnummer 13. Het is een zilverwit hoofdgroepmetaal _____ alver alver /ˈɑlvər/ salakka _____ alvleesklier alvleesklier /ˌɑlvleːsklˈir/ haima 1. een klier die enzymen afscheidt in de twaalfvingerige darm om de afbraak van zetmeel, vet en eiwitten te bevorderen _____ amalgaam amalgaam //amɑl'ɣaːm// amalgaami _____ amandel amandel /aːmˈɑndəl/ 1. manteli 1. een vrucht van de amandelboom 2. mantelipuu, manteli 3. amandelboom _____ amandelboom amandelboom /ˌaːmɑndɛlbˈoːm/ mantelipuu _____ amandelmelk amandelmelk /ˈaːmɑndˌɛlmɛlk/ mantelimaito 1. een melkachtige drank die uit fijngemalen amandelen en water bereid kan worden _____ amarant amarant /ˌaːmaːrˈɑnt/ revonhännät _____ amateur amateur /ˌaːmaːtˈøːr/ amatööri 1. een persoon die iets als hobby doet _____ ambacht ambacht /ˈɑmbɑxt/ käsityötaito 1. een handwerkvak dat vaak aanzienlijke vaardigheden vereist _____ ambassade ambassade /ˌɑmbɑsˈaːdə/ suurlähetystö 1. de officiële vertegenwoordiging van de ene regering in de hoofdstad van de andere. _____ ambassadeur ambassadeur /ˌɑmbɑsaːdˈøːr/ suurlähettiläs 1. iemand die door de ene staat is aangesteld om deze staat bij een andere staat te vertegenwoordigen _____ ambivalentie ambivalentie /ˌɑmbivaːlˈɛntsi/ ambivalenssi 1. _____ ambulance ambulance /ˈɑmbylˌɑnsə/ ambulanssi, sairaankuljetusauto 1. voertuig om gewonden of zieken van en naar het ziekenhuis te brengen _____ amechtig amechtig //ɑˈmɛxtəx// hengästynyt 1. sterk hijgend _____ americium americium /ˈaːmɪːrˌisiˌɵm/ amerikium _____ amethist amethist /ˌaːmɛtˈɪst/ ametisti 1. een vaak prachtig violet gekleurde vorm van kristallijn kwarts, die kleine hoeveelheden titaan en ijzer bevat _____ amfetamine amfetamine /ˌɑmfətaːmˈinə/ amfetamiini stimulerend middel, uit de groep van de wekaminen _____ amfibie amfibie /ˌɑmfibˈi/ sammakkoeläin _____ amfoor amfoor /ɑmfˈoːr/ amfora 1. een door de oude Grieken en Romeinen gebruikte buikige kruik met twee oren _____ amfoteer amfoteer /ˌɑmfoːtˈɪr/ amfoteerinen 1. _____ amine amine /aːmˈinə/ amiini 1. een organische verbinding die kan worden beschouwd afgeleid te zijn van ammoniak door vervanging van één of meer N-H-bindingen door N-C-bindingen _____ aminozuur aminozuur /ˌaːminoːzˈyr/ aminohappo _____ ammoniak ammoniak /ˈɑmoːnˌiɑk/ ammoniakki 1. een chemische verbinding van stikstof en waterstof _____ amnesie amnesie /ˌɑmneːzˈi/ amnesia 1. geheugenverlies _____ amnestie amnestie /ˌɑmnɛstˈi/ amnestia 1. een verklaring dat afgezien zal worden van strafvervolging voor een bepaalde groep _____ amnion amnion /ˌɑmniˈɔn/ vesikalvo 1. lamsvlies, het binnenste der eivliezen van het embryo in het moederlichaam _____ amoebe amoebe //ɑˈmøbə// ameebat, ameba 1. een ééncellig diertje _____ amorf amorf //a.'mɔrf// amorfinen 1. niet geordened _____ amper amper //ˈɑmpər// tuskin 1. nauwelijks _____ amplitudemodulatie amplitudemodulatie /ˌɑmplitˌydəmˌoːdylˈaːtsi/ amplitudimodulaatio _____ ampul ampul /ˈɑmpɵl/ ampulli 1. dichtgesmolten medicijnflesje, waarin steriele injectiestoffen worden afgeleverd _____ amputatie amputatie /ˌɑmpytˈaːtsi/ amputaatio _____ ampère ampère /ɑmpˈɛrə/ ampeeri _____ ampèremeter ampèremeter /ˈɑmpɪːrˌeːmətər/ ampeerimittari 1. stroommeter _____ amusement amusement /ˌaːmyzəmˈɛnt/ hilpeys 1. iets waarmee men zich vermaakt _____ amuseren amuseren /ˌaːmyzˈɪːrən/ huvittaa 1. op aangename wijze een indruk op iemand maken, iemand doen (glim)lachen _____ amylase amylase /ˌaːmilˈaːsə/ amylaasi _____ anaal anaal /aːnˈaːl/ anaalinen 1. met betrekking tot de darmuitgang van de mens _____ anabolisme anabolisme /ˌaːnaːboːlˈɪsmə/ anabolia 1. opbouw bij de stofwisseling waarbij simpele stoffen omgezet worden tot chemisch ingewikkeldere stoffen _____ anachronisme anachronisme /ˌaːnɑxroːnˈɪsmə/ anakronismi _____ anachronistisch anachronistisch /ˌaːnɑxroːnˈɪstis/ anakronistinen 1. in strijd met de heersende tijdrekening _____ anaconda anaconda //anaˈkɔnda// anakonda 1. zeer grote en zware wurgslang uit het geslacht Eunectes _____ anafylaxie anafylaxie //ˌa.na.fi.lɑkˈsi// anafylaksia 1. een medische term voor een snelle systemische allergische reactie _____ anale seks anale seks /aːnˈaːlə sˈɛks/ anaaliseksi 1. seks waarbij de anus en het rectum een rol spelen _____ analfabetisme analfabetisme /ˌaːnɑlfˌaːbətˈɪsmə/ lukutaidottomuus 1. het voorkomen van mensen die niet kunnen lezen of schrijven _____ analgeticum analgeticum /ˈaːnɑlɣˌeːtikˌɵm/ analgeetti 1. een pijnstiller _____ analogie analogie /ˌaːnaːloːɣˈi/ analogia 1. een overeenkomst tussen twee verschillende zaken die bijv. kan dienen als basis voor een bepaalde redenering of vergelijking _____ analoog analoog /ˈaːnaːlˌoːx/ analoginen 2. 1. overeenkomend met 3. 2. tegenovergestelde van digitaal (geluidsopname, uurwerk) _____ analyse analyse //ɑnɐ'liːzə// analyysi _____ analyseren analyseren /ˌaːnaːlizˈɪːrən/ analysoida 1. gedetailleerd en nauwkeurig bekijken _____ anamnese anamnese /ˌaːnɑmnˈeːsə/ anamneesi 1. een vraaggesprek naar de ziektegeschiedenis _____ ananas ananas /ˈaːnaːnˌɑs/ ananas, ananaskasvi 1. een vrucht van de ananasplant _____ ananaskers ananaskers /ˈaːnaːnˌɑskərs/ karviaiskoiso _____ anarchie anarchie /ˌaːnɑrxˈi/ anarkia _____ anarchisme anarchisme /ˌaːnɑrxˈɪsmə/ anarkismi _____ anarchistisch anarchistisch /ˌaːnɑrxˈɪstis/ anarkinen 1. betrekking hebbend op anarchisme _____ anatomie anatomie /ˌaːnaːtoːmˈi/ anatomia _____ anatomisch anatomisch /ˌaːnaːtˈoːmis/ anatominen 1. met betrekking tot de anatomie _____ ander ander /ˈɑndər/ muu 1. niet deze _____ ander ander /ˈɑndər/ muu 1. diegene die je niet zelf bent _____ anderhalf anderhalf /ˈɑndərhˌɑlf/ puolitoista _____ andijvie andijvie /ˌɑndɛɪvˈi/ endiivi 1. Cichorium endiva, een eetbaar eenjarig gewas dat nauw verwant is aan witlof _____ andreaskruis andreaskruis /ˈɑndrəˌɑskrœys/ Pyhän Andreaan risti 1. een kruis van twee even lange, schuingeplaatste balken _____ androloog androloog /ˈɑndroːlˌoːx/ andrologi _____ androïde androïde /ˈɑndroːˌidə/ androidi _____ anekdote anekdote //a.nɛg.ˈdo.tə// anekdootti 1. een amusant, kort verhaal _____ anemie anemie /ˌaːnəmˈi/ anemia 1. _____ anemisch anemisch /aːnˈeːmis/ aneeminen 1. aan bloedarmoede lijdend _____ anemoon anemoon //ɑnəmon// vuokko 1. een plant van het geslacht Anemone _____ anesthesie anesthesie /ˌaːnɛsteːzˈi/ anestesia _____ angelologie angelologie /ˌɑŋəlˌoːloːɣˈi/ enkelioppi 1. leer van de Engelen _____ angina pectoris angina pectoris /ɑŋˈinaː pˈɛktoːrˌɪs/ angina pectoris 1. hartkramp, pijn op de borst _____ anglicanisme anglicanisme /ˌɑŋlikaːnˈɪsmə/ anglikaanisuus _____ anglicisme anglicisme /ˌɑŋlisˈɪsmə/ anglismi 1. een woord of uitdrukking overgenomen uit het Engels of gevormd naar het Engels (een zogenaamd barbarisme) _____ anglist anglist /ɑŋlˈɪst/ anglisti 1. _____ angst angst //ɑŋst// pelko 1. het gevoel dat er onheil of gevaar dreigt _____ angststoornis angststoornis /ɑŋststˈoːrnɪs/ ahdistuneisuushäiriö _____ anijs anijs /aːnˈɛɪs/ anisruoho, anis 1. Pimpinella anisum een schermbloemige plant _____ anijszaad anijszaad /ˌaːnɛɪsˈaːt/ anis 1. het zaad van de anijsplant _____ anion anion /ˌaːniˈɔn/ anioni _____ anjer anjer /ˈɑɲər/ neilikka _____ anker anker /ˈɑŋkər/ 1. ankkuri 2. 1. onderdeel van een vaartuig 3. 3. onderdeel van een uurwerk 2. ankkuri, roottori 6. onderdeel van een elektromotor/dynamo _____ annalen annalen /ɑnˈaːlən/ annaali _____ annexatie annexatie //ˌɑnɛkˈsatsi// liittäminen 1. het verplicht of gedwongen toetreden tot een groep _____ annuleren annuleren //ɑny'lerə// kumota 1. iets afgelasten _____ anomalie anomalie /ˌaːnoːmaːlˈi/ anomalia 1. afwijking van organen _____ anonimiteit anonimiteit /ˌaːnoːnˌimitˈɛɪt/ anonymiteetti 1. naamloosheid _____ anorexia anorexia /ˈaːnoːrˌɛksiˌaː/ anoreksia 1. magerzucht, eetstoornis _____ anorexie anorexie /ˌaːnoːrɛksˈi/ anoreksia 1. verlies van eetlust _____ anorganisch anorganisch /ˌaːnɔrɣˈaːnis/ epäorgaaninen 1. niet tot de koolstofverbindingen behorend _____ anoxie anoxie /ˌaːnɔksˈi/ anoksia _____ ansjovis ansjovis /ˈɑnʃoːvˌɪs/ anjovis _____ antecedent antecedent /ˌɑntəsədˈɛnt/ etujäsen 1. de naam voor het woord waarnaar een ander woord, meestal een betrekkelijk voornaamwoord, verwijst _____ antenne antenne /ɑntˈɛnə/ antenni 1. een vrij opgestelde elektrische geleider voor het uitzenden en/of ontvangen van elektromagnetische straling _____ antibioticum antibioticum /ˈɑntibˌioːtˌikɵm/ antibiootti _____ antichrist antichrist /ˌɑntɪxrˈɪst/ antikristus _____ anticlimax anticlimax /ˈɑntɪklˌimɑks/ antikliimaksi 1. een weinig spannende, soms teleurstellende ontknoping van het verhaal _____ antidepressivum antidepressivum //ˌɑntideprɛˈsivʏm// masennuslääke 1. een middel tegen ziekelijke neerslachtigheid _____ antidotum antidotum /ˈɑntidˌoːtɵm/ antidootti 1. een tegengif _____ antiek antiek /ɑntˈik/ antiikkinen 1. oud, maar waardevol _____ antiek antiek /ɑntˈik/ antiikkinen 1. oude kunst-, sier- en gebruiksvoorwerpen, die verzameld en verhandeld worden _____ antifoon antifoon /ˌɑntifˈoːn/ antifoni 1. vers dat gezongen wordt als inleiding of afsluiting van een psalm _____ antiheld antiheld /ˈɑntihəlt/ antisankari 1. een hoofdpersonage in een verhaal met niet de typerende positieve eigenschappen van een held _____ antilichaam antilichaam /ˌɑntilɪxˈaːm/ vasta-aine _____ antilope antilope //ɑnti'lopə// antilooppi 1. een verzamelnaam voor slanke holhoornige hoefdieren die voornamelijk in Afrika leven _____ antimaterie antimaterie /ˌɑntimˌaːtərˈi/ antiaine 1. _____ antimoon antimoon /ˌɑntimˈoːn/ antimoni _____ antisemiet antisemiet /ˌɑntizəmˈit/ antisemitisti _____ antisepticum antisepticum /ˈɑntizˌɛptikˌɵm/ antiseptiikka _____ antistollingsmiddel antistollingsmiddel /ˌɑntɪstˌɔlɪŋsmɪdˈɛl/ antikoagulantti 1.een middel dat gebruikt worden om de natuurlijke stollingsneiging van het bloed te onderdrukken _____ antithese antithese /ˌɑntɪtˈeːsə/ antiteesi 1. het tegenovergestelde _____ antivries antivries /ˌɑntɪvrˈis/ pakkasneste 1. een stof die veelal aan koelwater wordt toegevoegd om het vriespunt ervan te verlagen om bevriezen ervan te voorkomen _____ antoniem antoniem //ɑntoˈn'''i'''m// antonyymi 1. het bezitten van een tegengestelde betekenis _____ antoniem antoniem //ɑntoˈn'''i'''m// antonyymi 1. een woord waarvan de betekenis tegengesteld is aan die van een ander woord _____ antrax antrax /ˈɑntrɑks/ pernarutto 1. een infectieziekte die wordt veroorzaakt door de bacterie Bacillus anthracis _____ antropologie antropologie /ˌɑntroːpˌoːloːɣˈi/ antropologia _____ antropoloog antropoloog /ˈɑntroːpˌoːloːx/ antropologi _____ antropomorfiseren antropomorfiseren /ˌɑntroːpˌoːmɔrfizˈɪːrən/ antropomorfisoida _____ antwoord antwoord //ˈɑnt.ʋɔːrt// vastaus 1. de reactie op een vraag, van repliek voorzien _____ antwoordapparaat antwoordapparaat /ˌɑntʋɔːrdˌɑpaːrˈaːt/ puhelinvastaaja _____ antwoorden antwoorden //ˈɑnt.ʋɔːr.də(n)// vastata 1. het geven van een antwoord _____ anus anus /ˈaːnɵs/ peräaukko _____ apart apart /ˈaːpɑrt/ erittäin 2. bijzonder, opmerkelijk _____ apathie apathie /ˌaːpɑtˈi/ apatia 1. lusteloosheid _____ apathisch apathisch /aːpˈɑtis/ apaattinen _____ aperitief aperitief /ˌaːpɪːritˈif/ aperitiivi 1. een eetlust opwekkende alcoholische drank die voor de maaltijd genuttigd wordt _____ apocalyps apocalyps /ˈaːpoːkˌaːlɪps/ maailmanloppu 1. einde van de wereld, zoals beschreven in het Bijbelboek Openbaringen _____ apocalyptisch apocalyptisch /ˌaːpoːkaːlˈɪptis/ apokalyptinen _____ apocope apocope /ˌaːpoːkˈoːpə/ apokopee _____ apostel apostel //ɑˈpɔstəl// apostoli 2. 1. leerling van Jezus 3. 2. verkondiger van een nieuwe leer _____ apostrof apostrof /ˈaːpɔstrˌɔf/ heittomerkki, apostrofi 1. typografisch teken, lijkend op een komma maar hoger geplaatst, dat aangeeft dat iets is weggelaten _____ apotheek apotheek //apo'tek// apteekki, farmasia 1. plaats waar men geneesmiddel en en andere gezondheidsproducten kan kopen. _____ apotheker apotheker /ˈaːpɔtˌeːkər/ apteekkari _____ appel appel //ɑ.ˈpɛl// //ɑ.ˈpɛɫ// //ˈɑ.pəl// //ˈɑ.pəɫ// //ˈɑpəɫ// omena 1. vrucht _____ appelboom appelboom /ˌɑpɛlbˈoːm/ omenapuu 1. boom waaraan appels groeien _____ appelboor appelboor /ˌɑpɛlbˈoːr/ omenapora _____ appelmoes appelmoes /ˌɑpɛlmˈus/ omenasose 1. een moes van gekookte appels _____ appelsap appelsap //ˈɑpəlˌsɑp// omenamehu 1. een vruchtensap bereid uit appels _____ appelsien appelsien //ˌɑpəlˈsin// appelsiini 1. Vrucht van de appelsienboom _____ appeltaart appeltaart /ˈɑpɛltˌaːrt/ omenapiirakka, omenapiiras 1. een taart gevuld met appels _____ applaus applaus //ɑ'plɔus// suosionosoitus 1. geklap in de handen als teken van goedkeuring of bewondering _____ april april //ɑˈprɪl// huhtikuu 1. de vierde maand van het jaar _____ aprilvis aprilvis /ˈɑprɪlvˌɪs/ aprillinarri 1. _____ aquarel aquarel /ˌaːkvaːrˈɛl/ akvarelli nog uit te zoeken _____ aquarium aquarium //ɑˈkʋariˌʲʏm// akvaario 1. een bak met water waarin onderwaterflora en -fauna gehouden wordt. _____ ara ara /ˈaːraː/ ara 1. een grote bont gekleurde papegaai uit Zuid-Amerika _____ arbeid arbeid /ˈɑrbɛɪt/ työ 1. energie die door een krachtbron geleverd wordt bij verplaatsing van een voorwerp _____ arbeider arbeider /ˈɑrbɛɪdər/ työläinen 1. iemand die voor een loon arbeid levert _____ arbeidersbeweging arbeidersbeweging /ˈɑrbɛɪdˌɛrzbəʋˌeːɣɪŋ/ työväenliike _____ arbiter arbiter /ˈɑrbitər/ sovittelija _____ arbitrage arbitrage /ˌɑrbɪtrˈaːʒə/ arbitraatio 2. handelen van een scheidsrechter 3. resultaat van het handelen van een arbiter 4. systeem van gelijktijdige prijsbepaling _____ arcering arcering /ɑrsˈɪːrɪŋ/ viivoitus 1. _____ archaïsme archaïsme /ˌɑrxaːˈɪsmə/ arkaismi _____ archeologie archeologie //ˌɑr.xe.ˌjo.lo.ˈɣi// //ˌɑr.xɛ.jo.lo.ˈɣi// //ˌɑr.χe.ˌjo.lo.ˈχi// arkeologia 1. studie van de niet-geschreven overblijfselen van het verleden _____ archeoloog archeoloog /ˈɑrxəˌoːloːx/ arkeologi _____ archetype archetype /ˈɑrxətˌiɪpə/ perikuva _____ archief archief /ɑrxˈif/ arkisto _____ archipel archipel /ˌɑrxipˈɛl/ saaristo 1. een eilandengroep _____ architect architect /ˈɑrxitˌɛkt/ arkkitehti 1. iemand die gebouwen ontwerpt _____ architectuur architectuur /ˌɑrxitɛktˈyr/ arkkitehtuuri 1. de bouwstijl van een gebouw _____ architraaf architraaf /ˌɑrxɪtrˈaːf/ arkkitraavi _____ archivaris archivaris //ɑrxivaːrɨs// arkistonhoitaja 1. een persoon die een archief beheert _____ archiveren archiveren /ˌɑrxivˈɪːrən/ arkistoida 1. iets geclassificeerd opslaan om het later gemakkelijk terug te vinden _____ are are /ˈaːrə/ aari _____ arend arend /ˈaːrənt/ kotka 1. roofvogel _____ arginine arginine /ˌɑrɣinˈinə/ arginiini _____ argon argon //ˈɑrɣɔn// argon 1. een scheikundig element en kleurloos edelgas met het symbool Ar en het atoomnummer 18 _____ argument argument //ˌɑrɣyˈmɛnt// argumentti 1. een aangevoerd feit in een discussie om een zienswijze te ondersteunen _____ aria aria /ˈaːriˌaː/ aaria _____ aristocraat aristocraat /ˌaːrɪstɔkrˈaːt/ ylimys, aristokraatti 1. een persoon die lid is van de aristocratie _____ aristocratie aristocratie /ˌaːrɪstˌɔkraːtsˈi/ aristokratia 1. een regeringsvorm waarbij de heerschappij in handen is van een kleine groep, de zogenaamde aristocraten _____ arm arm //ɑrṃ// käsivarsi, käsi 1. lichaamsdeel _____ armband armband /ˈɑrmbɑnt/ rannerengas _____ armleuning armleuning /ˈɑrmløːnˌɪŋ/ käsinoja _____ armoede armoede //ˈɑrəmude// köyhyys 1. de toestand waarin iemand leeft die zeer weinig middelen voor zijn levensonderhoud heeft. _____ armvol armvol /ˈɑrmvɔl/ sylillinen 1. een hoeveelheid die men in één keer in zijn armen kan dragen _____ arrangement arrangement /ˌɑɾrɑŋəmˈɛnt/ sovitus 2. muziekbewerking _____ arrest arrest /ˈɑɾrɛst/ pidättäminen 1. een aanhouding _____ arresteren arresteren /ˌɑɾrɛstˈɪːrən/ pidättää 1. van overheidswege in hechtenis nemen _____ arriveren arriveren //ɑriveːrən// saapua, tulla perille 1. de bestemming bereiken _____ arrogant arrogant /ˌɑɾroːɣˈɑnt/ julkea _____ arseen arseen /ɑrsˈeːn/ arseeni _____ artefact artefact /ˈɑrtəfˌɑkt/ artefakti 1. kunstvoorwerp of -product _____ arterieel arterieel /ˈɑrtɪːrˌieːl/ arteriaalinen 1. met betrekking tot de arteriën _____ articuleren articuleren /ˌɑrtikylˈɪːrən/ niveltää 1. de uitspraakklanken zorgvuldig vormen _____ artiest artiest /ɑrtˈist/ taitaja _____ artikel artikel //ɑrˈtiːkəl// artikkeli 1. staat voor een zelfstandig naamwoord, geeft de bepaaldheid aan, en wordt ook gebruikt om het woordgeslacht aan te geven _____ artisjok artisjok /ˈɑrtɪʃˌɔk/ latva-artisokka 1. de vlezige schutbladeren van de gesloten bloemknop worden als groente gegeten _____ artritis artritis /ˈɑrtritˌɪs/ niveltulehdus 1. gewrichtsontsteking _____ arts arts /ˈɑrts/ lääkäri 1. geneeskundige die bevoegd is een praktijk uit te oefenen _____ as as /ˈɑs/ 1. akseli 2. lijn 2. tuhka 2. nader uit te zoeken 3. 1. verbrandingsrest _____ asbak asbak //ˈɑzbɑk// tuhkakuppi 1. Opvangbak _____ ascetisme ascetisme /ˌɑsətˈɪsmə/ askeesi _____ aseksualiteit aseksualiteit /ˌaːzɛksˌyaːlitˈɛɪt/ aseksuaalisuus _____ asfalt asfalt /ˈɑsfɑlt/ asfaltti _____ asiel asiel /aːzˈil/ turvapaikka _____ aspartaam aspartaam /ˌɑspɑrtˈaːm/ aspartaami _____ aspect aspect //ɑsˈpɛkt// aspekti 1. een kant of zijde _____ asperge asperge /ˈɑspɛrɣə/ parsa 1. Asperagas officinalis, een plant waarvan de jonge scheuten geteeld worden als groente _____ aspirine aspirine /ˌɑspirˈinə/ aspiriini 1. een middel tegen allerlei kwalen met als werkzame stof acetylsalicylzuur _____ assistent assistent /ˌɑsɪstˈɛnt/ assistentti, avustaja, apulainen, aputyöntekijä 1. een persoon die ondersteunt _____ associëren associëren /ˌɑsoːʃˈɪːrən/ assosioida 1. tot compagnon maken of nemen _____ assortiment assortiment /ˌɑsɔrtimˈɛnt/ joukko 1. aanbod van producten _____ astaat astaat /ɑstˈaːt/ astatiini _____ astatium astatium /ˈɑstaːtˌiɵm/ astatiini 1. scheikundig element met symbool At en atoomnummer 85 _____ aster aster /ˈɑstər/ asteri 2. een bloem van de aster _____ asterisk asterisk //ˈɑs.tə.ˌrɪs(x)// //ˈɑs.tə.ˌrɪsk// asteriski 1. een typografisch symbool _____ asteroïde asteroïde /ˈɑstɪːrˌoːidə/ asteroidi 1. een klein vast hemellichaam dat net als een planeet om de zon draait _____ astma astma //ˈɑs(t)ma// astma 1. een ziekte die, door vernauwing van de luchtwegen, benauwdheid en hoestbuien veroorzaakt _____ astronaut astronaut //ˌɑstroˈnaʊ̯t// //ˌɑstroˈnɔʊ̯t// //ˌɑstroˈnʌʊ̯t// astronautti 1. een Amerikaanse ruimtevaarder _____ astronomie astronomie /ˌɑstroːnoːmˈi/ tähtitiede 1. de wetenschap die de objecten in de ruimte bestudeert _____ astronomisch astronomisch /ˌɑstroːnˈoːmis/ astronominen _____ astronoom astronoom /ˌɑstroːnˈoːm/ tähtitieteilijä _____ asymmetrisch asymmetrisch /ˌaːzɪmˈɛtris/ epäsymmetrinen _____ asymptoot asymptoot //a.sɪmp.ˈtot// asymptootti 1. een lijn die door een kromme of functie willekeurig dicht benaderd wordt, maar deze nooit raakt _____ ataxie ataxie //atɑkˈsi// ataksia 1. een onzekere gang bij het lopen _____ atheïsme atheïsme //ˌa.te.ˈjɪsmə// //ˌɑ.te.ˈjɪsmə// ateismi 1. de overtuiging dat er geen god bestaat _____ atheïst atheïst //ˌa.te.ˈjɪst// //ˌɑ.te.ˈjɪst// ateisti 1. een persoon die niet gelooft in het bestaan van goden _____ atlas atlas //ɑtlɑs// kannattajanikama, kartasto 2. 1. een boek dat geografische kaarten bevat 3. 2. een verzameling van prenten, kaarten, afbeeldingen, tekeningen en dergelijke 4. 3. de bovenste wervel in de hals die het hoofd draagt _____ atleet atleet //ɑtlet// atleetti 1. iemand die grote prestaties op sportief gebied verricht _____ atletiek atletiek /ˌɑtlətˈik/ yleisurheilu sporttak waarin vooral lopen, springen en werpen aan bod komen _____ atmosfeer atmosfeer /ˌɑtmɔsfˈɪr/ atmosfääri 2. 1. een gasvormig omhulsel van een planeet of maan. 3. 2. een stemming. 4. 2. eenheid. _____ atmosferisch atmosferisch /ˌɑtmɔsfˈɪːris/ atmosfäärinen _____ atol atol /ˈaːtɔl/ atolli _____ atonaal atonaal /ˌaːtoːnˈaːl/ atonaalinen _____ atoom atoom /aːtˈoːm/ atomi _____ atoomkern atoomkern /ˈaːtoːmkˌɛrn/ atomiydin _____ atoomklok atoomklok /ˈaːtoːmklˌɔk/ atomikello _____ atoommassa atoommassa /ˌaːtoːmˈɑsaː/ atomimassa 1. de massa van een atoom, uitgedrukt in de atomaire massa-eenheid u _____ atoomnummer atoomnummer /ˈaːtoːmnˌɵmər/ atomiluku, järjestysluku 1. de kernlading van een atoom _____ atopie atopie /ˌaːtoːpˈi/ atopia 1. abnormale aanleg om allergisch te reageren _____ atrofie atrofie /ˌɑtroːfˈi/ atrofia 1. verschrompeling van organen _____ attaché attaché /ˌɑtɑʃˈeː/ attasea _____ attributief attributief //ɑtrɪbʏˈtif// attributiivinen 1. wanneer het voor een zelfstandig naamwoord geplaatst wordt _____ attribuut attribuut /ˈɑtribˌyt/ attribuutti (informatica) tot het wezen (de entiteit) behorende eigenschap _____ au au /ˈʌʊ/ ai 1. uitroep van pijn _____ aubergine aubergine //obɛrˈʒinə// munakoiso 2. purperachtige, vlezige vrucht _____ auditie auditie /ʌʊdˈitsi/ koe-esiintyminen 1. een examen waarbij iemand zijn muzikale vaardigheden in klank bewijst. _____ augurk augurk //ʌuˈɣɵrk// //ʌˈʝʏrk// cocktailkurkku 1. kleine, in het zuur ingemaakte komkommer _____ augustus augustus //aʊ̯.ˈɣʏs.tʏs// //ɑuˈɣʏstʏs// //ɔʊ̯.ˈɣʏs.təs// //ʌʊ̯.ˈχʏs.təs// elokuu 1. de achtste maand van het jaar _____ aura aura //ˈʌurɑ// aura 1. energieveld _____ auscultatie auscultatie /ˌʌʊskɵltˈaːtsi/ auskultaatio 1. luisteren naar lichaamsgeruis van bijv. hart of longen _____ ausculteren ausculteren /ˌʌʊskɵltˈɪːrən/ auskultoida 1. luister naar de geluiden in het lichaam _____ autarkie autarkie /ˌʌʊtɑrkˈi/ autarkia _____ auteur auteur //ɑu̯tœːr// tekijä 1. persoon die aan de basis staat van een origineel geschreven werk _____ auteursrecht auteursrecht /ˈʌʊtøːrsrˌɛxt/ tekijänoikeus _____ autisme autisme /ʌuˈtɪsmə/ /ʌˈtɪsmə/ autismi 1. ontwikkelingsstoornis _____ autistisch autistisch //ʌuˈtɪstɪs// //ʌˈtɪstɪs// autistinen 1. lijdend aan autisme _____ auto auto //ɑʊ̯to// auto 1. een voertuig met drie of meer wielen, een motor en een carrosserie _____ autobiografie autobiografie /ˌʌʊtoːbˌiɔɣraːfˈi/ omaelämäkerta _____ autobom autobom /ˈʌʊtoːbˌɔm/ autopommi 1. auto geladen met explosieven gebruikt als wapen bij terroristische aanslagen _____ autobus autobus /ˈʌʊtoːbˌɵs/ bussi 1. een groot voertuig voor het vervoeren van een groot aantal passagiers _____ autochtoon autochtoon /ˌʌʊtɔxtˈoːn/ autoktoninen 1. oorspronkelijk in een bepaald gebied thuishorend _____ autocratie autocratie /ˌʌʊtɔkraːtsˈi/ autokratia _____ autodidact autodidact /ˈʌʊtoːdˌidɑkt/ itseoppinut 1. _____ automagisch automagisch /ˌʌʊtoːmˈaːɣis/ automaaginen _____ automatisch automatisch /ˌʌʊtoːmˈaːtis/ automaattinen 2. 1. niet bestuurd door de hand van de mens 3. 2. vanzelfgaand 4. 3. gedachteloos _____ automatiseren automatiseren /ˌʌʊtoːmˌaːtizˈɪːrən/ automaattistaa 1. automatisch doen werken _____ automatisering automatisering /ˌʌʊtoːmˌaːtizˈɪːrɪŋ/ automaatio _____ automobilist automobilist /ˌʌʊtoːmˌoːbilˈɪst/ kuljettaja 1. een bestuurder van een auto _____ autonomie autonomie //aʊ̯.to.no.ˈmi// //ɔʊ̯.to.no.ˈmi/ //ʌʊ̯.to.no.ˈmi// autonomia _____ autonoom autonoom //ˌʌʊtoˈnom// autonominen 1. op zichzelf staand _____ autopsie autopsie /ˌʌʊtɔpsˈi/ ruumiinavaus 1. een lijkschouwing _____ autoriteit autoriteit /ˌʌʊtoːritˈɛɪt/ asiantuntija 1. de overheid _____ autosport autosport /ˈʌʊtɔspˌɔrt/ autourheilu 1. een verzamelnaam voor wedstrijden die verreden worden met een gemotoriseerd voertuig met vier of meer wielen _____ autostoel autostoel /ˌʌʊtɔstˈul/ autonpenkki 1. een zitplaats in een auto _____ averecht averecht /ˈaːvɪːrˌɛxt/ nurja silmukka 2. breien met de draad aan de voorkant van het breiwerk _____ avocado avocado //ɑvoˈkado// avokado 1. een tropische vrucht van de avocadoboom _____ avocadoboom avocadoboom //ˌavoˈkadobom// avokado 1. immergroene boom uit Midden-Amerika die de avocadoperen voortbrengt _____ avond avond /ˈaːvɔnt/ ilta 1. de periode van de dag waarin het nacht wordt _____ avondeten avondeten /ˌaːvɔndˈeːtən/ illallinen 1. een maaltijd die 's avonds genuttigd wordt _____ avondklok avondklok /ˈaːvɔndklˌɔk/ iltasoitto 1. een verbod om zich op straat te begeven na een zekere tijd _____ avonturier avonturier /ˌaːvɔntyrˈir/ seikkailija 1. iemand die graag het avontuur opzoekt _____ avontuur avontuur /ˌaːvɔntˈyr/ seikkailu 1. een onderneming waarvan de uitkomst niet bij voorbaat vaststaat _____ axioma axioma /ˌɑksiˈoːmaː/ aksiomi 1. een basisbegrip dat zonder bewijs aangenomen moet worden _____ ayatollah ayatollah /ˈaːjaːtˌɔlɑh/ ajatollah 1. de titel van een hoge sjiitische geestelijke _____ azalea azalea /ˌaːzaːlˈeːaː/ atsalea 1. sierstruik van het geslacht rhododendron _____ azijn azijn //aˈzɛɪn// //aˈzɛːn// etikka 1. verdund azijnzuur verkregen door oxidatie van verdund alcohol _____ azijnboom azijnboom /ˌaːzɛɪnbˈoːm/ samettisumakki _____ azijnzuur azijnzuur /ˌaːzɛɪnzˈyr/ etikkahappo 1. CH₃COOH _____ azimut azimut //azimɵt// atsimuutti 1. horizontale hoek _____ azuur azuur /aːzˈyr/ sininen _____ baai baai /bˈaːj/ lahti 1. een landinwaartse uitstulping van een zee of oceaan _____ baan baan //baːn// kiertorata 3. traject van een projectiel/hemellichaam _____ baard baard //baːrt// parta 1. gezichtsbeharing van de man _____ baardmannetje baardmannetje /bˈaːrdmɑnˌɛtʲə/ viiksitimali 1. Panurus biarmicas, een zangvogeltje ter grootte van een mus waarvan het mannetje een blauwgrijze kop met verticale baardstreep heeft _____ baarmoeder baarmoeder /bˈaːrmudər/ kohtu 1. een voortplantingsorgaan van vrouwen waarin de vrucht zich ontwikkelt _____ baarmoederhalskanker baarmoederhalskanker /bˈaːrmudˌɛrhɑlskˌɑŋkər/ kohdunkaulansyöpä 1. een vorm van kanker die zich in de baarmoederhals ontwikkelt _____ baars baars /bˈaːrs/ ahven 1. roofvis die voorkomt in zoet water _____ baas baas //baːs// pomo 1. overste, leider, chef _____ babbelen babbelen /bˈɑbələn/ juoruta 1. gezellig praten over zaken van weinig belang _____ babbittmetaal babbittmetaal /bˌɑbɪtmətˈaːl/ valkometalli _____ baby baby //ˈbe.bi// vauva 1. een mens in de eerste fase van zijn leven _____ babyboom babyboom //ˈbe.bi.buːm// vauvabuumi 1. een periode waarin ongewoon veel kinderen geboren worden _____ babyfoon babyfoon /bˌeːbifˈoːn/ itkuhälytin 1. elektronisch afluisterapparaat om geluid uit de kinderkamer elders op te vangen _____ backspace backspace /bˈɑkspeːs/ 1. askelpalautin 1. een toets die op een typemachine het wissen van eerder geschreven tekst mogelijk maakt 2. askelpalautin, backspace-näppäin 2. een soortgelijke toets op het toetsenbord van een computer _____ bacterie bacterie /bɑktˈɪːri/ bakteeri _____ bacteriologie bacteriologie /bˌɑktɪːrˌioːloːɣˈi/ bakteriologia 1. een wetenschap die zich bezighoudt met het bestuderen van bacteriën _____ bacteriologisch bacteriologisch /bˌɑktɪːrˌioːlˈoːɣis/ bakteriologinen _____ bacterioloog bacterioloog /bˈɑktɪːrˌioːlˌoːx/ bakteriologi 1. een wetenschapper die zich bezighoudt met de bacteriologie _____ bacteriën bacteriën //bɑkˈteriən// bakteerikanta, bakteerit 1. _____ bad bad //bɑt// kylpy 1. voorwerp waarin men zich wast met water _____ badjas badjas /bˈɑtjɑs/ kylpytakki _____ badkamer badkamer /bˈɑdkaːmər/ kylpyhuone 1. een vertrek waar men zich kan wassen en verzorgen _____ badkleding badkleding /bˈɑdklədˌɪŋ/ uimapuku 1. kledij bedoeld voor het baden en zwemmen _____ badkuip badkuip //ˈbɑtˌkœy̆p// kylpyamme 1. een waterreservoir waarin één of enkele personen zich kunnen wassen en baden _____ badmat badmat /bˈɑdmɑt/ kylpymatto 1. _____ badminton badminton /bˌɑdmɪntˈɔn/ sulkapallo 1. een sport waarbij een shuttle met behulp van een racket over een net geslagen moet worden _____ badpak badpak /bˈɑdpɑk/ uimapuku, uima-asu 1. kledij bedoeld voor het baden en zwemmen _____ bagage bagage //ba.ˈɣaːʃ// //ba.ˈχa.zʲə// matkatavarat 1. een verzameling van eigendommen _____ bagatelliseren bagatelliseren /bˌaːɣaːtˌɛlizˈɪːrən/ vähätellä 1. iets ernstigs onbelangrijk doen voorkomen _____ bagel bagel //'beɡəl// bagel 1. _____ bajonet bajonet /bˌaːjoːnˈɛt/ pistin, bajonetti 1. een steekwapen bovenop de loop van een geweer _____ bakbanaan bakbanaan //ˈbɑgbaˌnaːn// jauhobanaani _____ bakboord bakboord /bˈɑkbɔːrt/ paapuuri 1. de linkerzijde als men vanop een schip naar de boeg kijkt _____ bakeliet bakeliet /bˌaːkəlˈit/ bakeliitti _____ baken baken /bˈaːkən/ loisto 1. een markering, meer in het bijzonder gebruikt in de lucht- en scheepvaart voor herkenningstekens _____ bakfiets bakfiets /bɑkfˈits/ kolmipyöräinen polkupyörä 1. een driewielige fiets die voorzien is van een laadbak _____ bakkebaard bakkebaard /bˈɑkɛbˌaːrt/ pulisongit 1. deel van het baardhaar dat groeit vanaf de kaaklijnen tot aan de haargrens boven de oren. _____ bakken bakken //'bɑ.kə(n)// leipoa 1. voedsel bij hoge temperatuur in een oven of pan verhitten, meestal met wat olie of boter. _____ bakker bakker /bˈɑkər/ leipuri 1. iemand die brood en taarten bakt _____ bakkerij bakkerij /bˌɑkərˈɛɪ/ leipomo een werkplaats waar men brood, koek, banket en dergelijke, bakt _____ bakpoeder bakpoeder /bˈɑkpudər/ leivinjauhe 1. rijsmiddel op basis van natriumbicarbonaat _____ baksteen baksteen /bɑkstˈeːn/ tiili 1. een uit klei of leem gebakken steen _____ bakstenen bakstenen /bɑkstˈeːnən/ tiilinen _____ bal bal /bˈɑl/ pallo 1. een object in de vorm van een bol dat gebruikt wordt bij balspelen _____ balalaika balalaika /bˌaːlaːlˈɑjkaː/ balalaikka 1. een driesnarig Russisch tokkelinstrument _____ balanitis balanitis //balaˈnitɪs// balaniitti, terskatulehdus 1. ontsteking van de eikel bij de man. _____ balans balans /bˈaːlɑns/ 1. tasapaino 1. evenwicht 2. vaaka, varsivaaka 2. een meetapparaat met twee armen (bedoeld om het verschil te kunnen meten) _____ balein balein /bˈaːlɛɪn/ hetula 2. 1. hoornachtige stof uit de walvisbek 3. 1. versterkingsstaafje voor corset of paraplu _____ balk balk //bɑlk// //bɑɫk// palkki 2. (bouwkunde) een ruimteoverspannend constructie-element waarvan de lengte vele malen groter is dan de breedte en de hoogte in doorsnede _____ balkaniseren balkaniseren /bˌɑlkaːnizˈɪːrən/ balkanisoida 1. een land staatkundig in kleine, onderling vijandige, onderdelen versnipperen _____ balken balken //ˈbɑlkə(n)// //ˈbɑɫkə(n)// hirnua 1. het geluid van een ezel maken _____ balkon balkon /bɑlkˈɔn/ parveke 1. een bouwkundig onderdeel _____ ballade ballade /bɑlˈaːdə/ balladi _____ ballast ballast /bˈɑlɑst/ elektroninen virranrajoitin 1. vervanging van de nuttige lading door iets dat voldoende weegt om een schip te stabiliseren _____ ballenjongen ballenjongen /bˈɑləɲˌɔŋən/ pallopoika 1. _____ ballenmeisje ballenmeisje /bˈɑlənmˌɛɪsjə/ pallotyttö 1. _____ ballet ballet //bɑˈlɛt// balleti, baletti 1. een artistieke dansvorm _____ ballingschap ballingschap /bˈɑlɪŋsxˌɑp/ maanpako 1. gedwongen verblijf elders dan waar men thuis is _____ ballon ballon /bɑlˈɔn/ ilmapallo 1. een feestartikel bestaande uit een dun rubberen zakje dat met gas of lucht kan worden gevuld _____ balpen balpen /bˈɑlpən/ kuulakärkikynä 1. een pen die met een bal of kogel de inkt op het papier overbrengt _____ balsem balsem /bˈɑlsəm/ palsami _____ balsemen balsemen /bɑlsˈeːmən/ palsamoida 1. het prepareren van een stoffelijk overschot om het tegen ontbinding te beschermen _____ balspel balspel /bɑlspˈɛl/ pallopeli _____ bamboe bamboe //'bɑmbu// bambu 1. een reuzengrassoort dat afkomstig is uit Azië _____ banaal banaal /baːnˈaːl/ lattea 1. gewoontjes, saai en voorspelbaar, weinig verheven of de zintuigen prikkelend _____ banaan banaan //baˈnan// banaani 1. een vrucht van de bananenboom _____ bananenrepubliek bananenrepubliek /bˌaːnaːnˌɛnrəpɵblˈik/ banaanitasavalta, banaanivaltio 2. 1. een van de Midden-Amerikaanse staten zoals Honduras, Nicaragua, El Salvador of Guatemala, eens zo genoemd vanwege de bananenindustrie die daar alles overheerste 3. 2. een in politiek en ecomonisch opzicht corrupt en instabiel land, dat bovendien vaak rijk is aan grondstoffen _____ bananenschil bananenschil /bˈaːnaːnˌɛnsxɪl/ banaaninkuori 1. de schil van een banaaan _____ band band //bɑnt// //bɛnt// 1. rengas 1. een rubberen ring om een wiel 2. bändi, yhtye, soittokunta 3. groep mensen die populaire muziek ten gehore brengt _____ bandiet bandiet //bɑn'dit// bandiitti 1. een schurk of misdadiger _____ bank bank //bɑŋk// 1. sohva 1. een meubelstuk met zitplaats voor meer dan één persoon 2. pankki 2. 3. een financiële instelling 3. 4. een ondiepte in het water _____ bankbiljet bankbiljet /bˈɑŋkbɪljˌɛt/ seteli 1. een betaalmiddel van papier _____ bankier bankier /bɑŋkˈir/ pankkiiri 1. iemand die financiële diensten verleent _____ bankrekening bankrekening /bˈɑŋkrəkˌeːnɪŋ/ pankkitili 1. een rekening-courant bij een bank _____ banneling banneling //ˈbɑnəlɪŋ// maanpakolainen 1. iemand die verbannen is _____ banshee banshee /bɑnshˈeː/ banshee _____ baobab baobab /bˈaːoːbˌɑp/ apinanleipäpuu _____ barbaar barbaar /bˈɑrbaːr/ barbaari _____ barbaars barbaars /bˈɑrbaːrs/ 1. barbaarinen 1. zonder beperkingen opgelegd door beschaafd gedrag 2. barbaarimainen 2. strijdig met zeden en gewoonten van de beschaafde, gecultiveerde samenleving _____ barbeel barbeel /bɑrbˈeːl/ barbi 1. Barbus barbus, een vis van de middenlopen van rivieren _____ barbituraat barbituraat /bˌɑrbityrˈaːt/ barbituraatti 1. Een slaapmiddel in de vorm van een barbituurzuur verbinding _____ barcode barcode /bɑrkˈoːdə/ viivakoodi 1. (informatica) een op artikelen, verpakkingen afgedrukte reeks smalle en brede streepjes waarmee in gecodeerde vorm productinformatie is vastgelegd die met een scanner kan worden gelezen _____ bard bard //bɑrt// bardi 1. middeleeuws dichter en zanger bij de Kelten _____ baren baren /bˈaːrən/ synnyttää 1. op de wereld brengen _____ baret baret /baːrˈɛt/ baretti 1. plat hoofddeksel zonder klep _____ bariton bariton /bˌaːritˈɔn/ baritoni 1. een mannenstem tussen bas en tenor _____ barium barium /bˈaːriˌɵm/ barium _____ barnsteen barnsteen /bɑrnstˈeːn/ meripihka _____ barometer barometer //ˈbaroˌmetər// barometri 1. een instrument dat de luchtdruk meet _____ baron baron /baːrˈɔn/ paroni 1. adellijke titel, in rang tussen jonkheer en graaf _____ barones barones /baːrˈoːnəs/ paronitar, vapaaherratar 1. vrouwelijke baron _____ barricade barricade /bˌɑɾrikˈaːdə/ barrikadi 1. straatversperring die de doorgang door een straat onmogelijk maakt _____ barrière barrière /bˌɑɾriˈɛrə/ este 1. begrenzing, bescherming _____ barsten barsten /bˈɑrstən/ haljeta 1. heftig breken of uiteenspatten _____ baryon baryon /bˌaːriˈɔn/ baryoni _____ basalt basalt /bˈaːzɑlt/ basaltti 1. een mafisch vulkanisch stollingsgesteente dat gevormd wordt door de stolling van lava of magma _____ base base /(en)bˈeɪs(nl)/ emäs 2. 1. een stof die een of meer hydroxylgroepen bevat en in een waterige oplossing OH-ionen afsplitst 3. 2. een ion of molecuul dat de neiging heeft een proton op te nemen _____ basilicum basilicum //baˈsilikəm// basilika 1. een keukenkruid _____ basiliek basiliek /bˌaːzilˈik/ basilika _____ basis basis /bˈaːzɪs/ kanta 1. grondslag _____ basispunt basispunt /bˈaːzɪspˌɵnt/ korkopiste 1. _____ basisschool basisschool //ˈbazɪsxoɫ// ala-aste, alakoulu 1. een school voor lager onderwijs _____ basketbal basketbal /bˈɑskɛtbˌɑl/ koripallo, koripalloilu 1. een sport gespeeld door twee teams van vijf spelers die punten scoren door een bal in de korf van de tegenstander te gooien _____ bassaxofoon bassaxofoon /bˌɑsɑksoːfˈoːn/ bassosaksofoni 1. bassaxofoon _____ bassist bassist /bɑsˈɪst/ basisti 1. contrabasspeler _____ bassleutel bassleutel /bˌɑsløːtˈɛl/ bassoavain 1. een teken geplaatst op de vierde lijn van een balk dat aangeeft dat deze lijn een d weergeeft _____ bastaard bastaard /bˈɑstaːrt/ sekarotuinen 1. een kind dat niet geboren is uit een wettig huwelijk _____ baten baten /bˈaːtən/ hyödyttää 1. helpen _____ batterij batterij /bˌɑtərˈɛɪ/ akku 1. een elektrotechnisch component waarin elektrische energie is opgeslagen _____ bauxiet bauxiet /bʌʊksˈit/ bauksiitti 1. een mineraal dat een belangrijk erts van aluminium vormt. Bauxiet bestaat voor een groot deel uit aluminiumoxide... _____ bavarois bavarois /bˈaːvaːrˌoːɪs/ baijerinvanukas 1. _____ baviaan baviaan /bˌaːviˈaːn/ paviaani 1. een aap met een korte staart en een vooruitstekende snuit _____ beagle beagle /bəˈɑɣlə/ beagle 1. een soort kleine hond _____ beantwoorden beantwoorden //bə.ʔˈɑnt.ʋɔːr.də(n)// avata 1. de reactie op een vraag geven _____ beatgeneratie beatgeneratie /bəˌɑtɣənɪːrˈaːtsi/ Beat-sukupolvi _____ bebaard bebaard /bəbˈaːrt/ parraka, parrakas 1. voorzien van een (lange) baard _____ bebrild bebrild /bəbrˈɪlt/ silmälasipäinen 1. brildragend _____ becommentariëren becommentariëren /bəkˌɔməntˌaːriˈɪːrən/ huomauttaa 1. van commentaar voorzien _____ becquerel becquerel /bˌɛkkvɪːrˈɛl/ becquerel _____ bed bed //bɛd// //bɛt// vuode, sänky 1. een meubel gemaakt om in te slapen _____ bedanken bedanken /bədˈɑŋkən/ kiittää 1. erkentelijkheid tot uitdrukking brengen _____ bedankt bedankt /bədˈɑŋkt/ kiitos 5. uitspraak om waardering en erkenning te tonen in dagelijks gebruik _____ bedaren bedaren //bə'darə(n)// rauhoittua, tyyntyä 1. tot rust komen _____ beddengoed beddengoed /bˌɛdəŋˈut/ vuodevaatteet _____ bedelen bedelen //'bedələ(n)// //bə'delə(n)// kerjätä 1. om een aalmoes vragen _____ bederfelijk bederfelijk /bədˈɛrfələk/ pilaantuva 1. dat iets kan verrotten of vergaan en daardoor niet meer bruikbaar of eetbaar is _____ bederven bederven //bə'dɛrvə(n)// hapantua 2. 1. iets kapot maken, doen verrotten 3. 2. te veel verwennen 4. 3. verrotten, oneetbaar worden _____ bedgenoot bedgenoot /bədɣeːnˈoːt/ petikaveri 1. _____ bediener bediener /bədˈinər/ koneenkäyttäjä 1. iemand die een apparaat op een goede manier laat functioneren _____ bedlegerig bedlegerig //bɛdleɣərəɣ// vuoteenoma 1. niet in staat uit bed te komen _____ bedoelen bedoelen /bədˈulən/ tarkoittaa 2. 1. met een woord of toespeling iets of iemand aanduiden of proberen aan te duiden 3. 2. iets met een bepaald oogmerk doen _____ bedoeïen bedoeïen /bəduˈin/ beduiini 1. nomadische Arabier _____ bedreigen bedreigen /bədrˈɛɪɣən/ uhata 1. iemand met een mogelijk gevaar confronteren _____ bedriegerij bedriegerij /bədrˌiɣərˈɛɪ/ hämäys 1. _____ bedrieglijk bedrieglijk /bədrˈiɣlək/ erheellinen _____ bedrijf bedrijf //bəˈdrɛɪ̯f// //bəˈdrɛːf// yritys 1. organisatie, samenspel van mensen en middelen om producten en of diensten te leveren _____ bedroeven bedroeven /bədrˈuvən/ tehdä murheelliseksi 1. triest stemmen _____ beek beek //bek// puro, oja 1. een kleine waterloop _____ beekforel beekforel /bˌeːkfoːrˈɛl/ purotaimen 1. Salmo trutta fario, is een vis van het stromende water _____ beekprik beekprik /bˈeːkprɪk/ pikkunahkiainen 1. zeldzaam visje _____ beeld beeld /bˈeːlt/ kuva 1. een kunstwerk _____ beeldhouwer beeldhouwer /bˈeːldhʌʊər/ kuvanveistäjä 1. een beoefenaar van de beeldhouwkunst _____ beeldhouwwerk beeldhouwwerk //'beltɦɑʊʋɛrk// veistos 1. een kunstwerk vervaardigd door het houwen van steen _____ beeldscherm beeldscherm /bˈeːldsxɛrm/ kuvaruutu _____ been been //beːn// 1. jalka, sääri 1. ledemaat waarop wordt gestaan en waarmee wordt gelopen 2. luu 3. stof waaruit benen/botten bestaan _____ beenhouwer beenhouwer /bˈeːnhʌʊər/ teurastaja 1. een verkoper van vlees _____ beenmerg beenmerg /bˈeːnmɛrx/ luuydin 1. een sponsachtige, rode substantie die zich in het binnenste van beenderen bevindt _____ beer beer //beːr// //bɪːr// karhu 1. verscheurend roofdier uit de familie Ursidae _____ beerput beerput /bˈeːrpɵt/ likakaivo 1. een put waarin fecaliën verzameld worden _____ beest beest //beːst// eläin _____ beet beet //bet// puraisu 1. een samenklemming tussen de kaken _____ beetje beetje //ˈbeːtʃjə// hiukan 1. leine hoeveelheid. _____ beflijster beflijster /bəflˈɛɪstər/ sepelrastas 1. Turdus torquatus, een lijster die sterk op de merel lijkt met één duidelijk verschil, namelijk de witte band (bef) die de vogel over de borst heeft _____ begane grond begane grond //bəˈxanə xrɔnt// ensimmäinen kerros 1. een bouwlaag van een gebouw die ter hoogte van het maaiveld ligt _____ begeerte begeerte /bəɣˈeːrtə/ himo 1. verlangen _____ begeleiden begeleiden //bə.ɣə.ˈlɛɪ̯.də(n)// //bə.ɣə.ˈlɛː.də(n)// //bə.χə.ˈlɛɪ̯.də(n)// saattaa 1. vergezellen _____ begeleiding begeleiding /bəɣəlˈɛɪdɪŋ/ säestys 1. personen die iemand vergezellen of bewaken _____ begiftigen begiftigen /bəɣˈɪftəɣən/ antaa 1. een gift geven _____ begin begin //bəˈχɪn// alku 1. het eerste deel _____ beginnen beginnen //bəˈɣɪnə(n)// aloittaa, alkaa 1. aanvangen _____ beginpunt beginpunt /bəɣˈɪnpɵnt/ lähtöpaikka _____ begonia begonia /bəɣˈoːniˌaː/ begonia 1. (plantk.) Begonia, een geslacht bloeiende planten uit de begoniafamilie _____ begraafplaats begraafplaats /bəɣraːfplˈaːts/ hautausmaa 1. een plaats waar overledenen begraven liggen _____ begrafenis begrafenis /bəɣrˈaːfənˌɪs/ hautajaiset 1. een ceremonie waarbij een overledene in een kist aan de aarde wordt toevertrouwd _____ begrafenisondernemer begrafenisondernemer //bəˈɣrafənɪsɔndərˌnemər// hautausurakoitsija 1. Een persoon die de begrafenis van overledenen verzorgt _____ begraven begraven /bəɣrˈaːvən/ haudata 2. 1. iets onder de grond stoppen 3. 2. een overledene begraven _____ begrijpen begrijpen //bə.χrɛɪ.pə(n)// ymmärtää 1. met het verstand vatten _____ begrip begrip /bəɣrˈɪp/ ymmärrys 1. het verstaan of begrijpen van iets _____ begroting begroting //bəˈɣrotɪŋ// talousarvio 1. raming van de te maken uitgaven voor de komende tijd _____ begunstigen begunstigen /bəɣˈɵnstəɣən/ kiihdyttää 1. iemand al dan niet financieel voordeel schenken _____ beha beha //beˈɦaː// rintaliivit 1. een kledingstuk voor vrouwen dat de borsten ondersteunt _____ behandelen behandelen /bəhˈɑndələn/ 1. kohdella 1. verwerken 2. hoitaa 3. medisch verzorgen _____ behandeling behandeling /bəhˈɑndəlˌɪŋ/ hoito 2. een handeling gericht op herstel _____ behang behang /bəhˈɑŋ/ tapetti 1. ter versiering op de muur aangebrachte papieren bedekking _____ behangen behangen /bəhˈɑŋən/ tapetoida 1. het bedekken van wanden met een laag papier _____ beheerder beheerder /bəhˈɪːrdər/ hallintomies 1. een persoon om een bepaald geheel te regelen en te onderhouden of dit beroep _____ beheersen beheersen /bəhˈɪːrsən/ hallita 2. 2. verstaan 3. 1. meester zijn, het gezag uitoefenen _____ behoefte behoefte //ˈbə'huftə// tarve behoefte aan iets hebben _____ behoeftigheid behoeftigheid /bəhˈuftəxhˌɛɪt/ varattomuus _____ behoeven behoeven //bəˈhuvə(n)// 1. täytyy 1. moeten 2. tarvita 2. nodig hebben _____ behouden behouden /bəhˈʌʊdən/ pysyä 1. iets niet verliezen _____ behulpzaam behulpzaam /bəhˈɵlpzaːm/ auttava _____ beige beige /bˈɛʒə/ beesi _____ beignet beignet /bəˈɪɣnɛt/ friteerattu 1. gebak gemaakt van gefrituurd beslag dat ook wel gevuld kan worden met een vrucht, groente, vlees of vis zit _____ beitel beitel /bˈɛɪtəl/ taltta 1. een scherp stuk gereedschap met een wigvormige snede _____ bek bek //bɛk// leuka 5. deel van een bankschroef _____ bekend bekend //bəkɛnt// tuttu 1. vertrouwd _____ bekendheid bekendheid /bəkˈɛndhɛɪt/ tuttavasuhde _____ bekendmaking bekendmaking //bəˈkɛntmakɪŋ// ilmoitus _____ bekennen bekennen /bəkˈɛnən/ tunnustaa 1. toegeven _____ bekentenis bekentenis /bəkˈɛntənˌɪs/ tunnustus 1. een verklaring waarin men toegeeft een bepaalde daad gepleegd te hebben _____ bekeren bekeren /bəkˈɪːrən/ kääntyä 1. iemand ~: iemand tot een bepaald geloof overhalen _____ bekerglas bekerglas /bəkˈɛrɣlɑs/ dekantterilasi _____ bekering bekering /bəkˈɪːrɪŋ/ käännyttäminen 1. het (doen) overgaan van iemand tot een bepaald geloof. _____ bekken bekken /bˈɛkən/ allas 2. 1. een vrij ondiepe maar brede schaal 3. 2. gebeente tussen beide heupen 4. 3. (muziekinstrument) een slaginstrument bestaande uit een metalen schaalvormige voorwerp _____ beklagen beklagen /bəklˈaːɣən/ sääliä 2. iemands leed bejammeren _____ beklemtonen beklemtonen /bəklɛmtˈɔnən/ painottaa 1. de nadruk leggen op iets _____ beklimmen beklimmen /bəklˈɪmən/ kavuta 1. naar de top van iets, zoals een berg, klimmen _____ bekrompen bekrompen /bəkrˈɔmpən/ ahdashenkinen 1. te beperkt van opvatting _____ bekronen bekronen /bəkrˈɔnən/ kruunata 1. belonen voor uitmuntendheid _____ belachelijk belachelijk //bəˈlɑɣələk// //bəˈlɑχələk// naurettava 1. lachwekkend, om uit te lachen _____ belagen belagen /bəlˈaːɣən/ kiusata 1. agressief zijn jegens iemand _____ belang belang /bəlˈɑŋ/ intressi 1. iets wat belangrijk is voor een persoon _____ belangenbehartiging belangenbehartiging /bəlaŋənbˈeːhɑrtˌiɣɪŋ/ kannattaminen 1. het zich inzetten voor iets dat belangrijk is voor iemand _____ belangrijk belangrijk /bəlˈɑŋrɛɪk/ tärkeä 1. van grote betekenis _____ belastering belastering /bəlˈɑstərˌɪŋ/ herjaus, kunnianloukkaus, solvaus 1. de daad van het belasteren. _____ belasting belasting /bəlˈɑstɪŋ/ 1. vero 1. door de wet gedwongen betaling aan de overheid zonder individuele tegenprestatie van die overheid 2. kuorma 2. de mate waarin een machine belast wordt ofwel het vermogen dat van de machine verlangt wordt door de aangesloten apparatuur _____ belastingbetaler belastingbetaler /bəlˈɑstɪŋbətˌaːlər/ veronmaksaja 1. iemand die belasting betaalt _____ belastingparadijs belastingparadijs /bəlˈɑstɪŋpˌaːraːdˌɛɪs/ verokeidas _____ beledigen beledigen /bəlˈeːdəɣən/ loukata 1. nare opmerkingen maken tegen of over een persoon _____ belediging belediging /bəlˈeːdiɣˌɪŋ/ loukkaus 1. een krenking van iemands gevoel van eer of eigenwaarde _____ beleefd beleefd /bəlˈeːft/ kohtelias 1. van goede omgangsvormen getuigend _____ beleg beleg //bəˈlɛx// piiritys 1. langdurige uitsluiting van de buitenwereld door een vijandige strijdmacht _____ belegeren belegeren /bəlˈeːɣərən/ motittaa 1. met een leger omsingeld houden _____ belezen belezen /bəlˈeːzən/ lukenut _____ belfort belfort /bəlfˈɔrt/ kellotorni 1. een stedelijke wachttoren met een stormklok _____ belichamen belichamen /bəlɪxˈaːmən/ ilmentää 1. een denkbeeld of gevoel vormgeven in iets tastbaars _____ belichaming belichaming /bəlˈɪxaːmˌɪŋ/ ruumiillistuma 1. zichtbaar gemaakte vorm van een idee of begrip _____ belichten belichten //bə.ˈlɪx.tə(n)// //bə.ˈlɪχ.tə(n)// valaista 1. licht schijnen op iets _____ beloega beloega /bəlˈuɣaː/ beluga 1. tandwalvis die doorgaans bij volwassenheid melkwit van kleur is _____ belofte belofte /bəlˈɔftə/ lupaus 1. een ondelinge of schriftelijke verklaring waarin men iets belooft _____ belonen belonen /bəlˈɔnən/ palkita 1. een prestatie of goede daad met geld of anderszins erkennen _____ beloven beloven //bəˈlovə(n)// luvata 1. toezeggen dat iets gedaan zal worden _____ beltoon beltoon /bəltˈoːn/ soittoääni _____ bemanning bemanning /bəmˈɑnɪŋ/ miehistö, ryhmä 1. de personen die het benodigde werk aan boord van een schip of vliegtuig verrichten _____ bemerken bemerken /bəmˈɛrkən/ huomata 1. zich ergens bewust van worden _____ bemesten bemesten /bəmˈɛstən/ levittää lantaa 1. het toevoegen van meststoffen aan de aarde _____ bemoeial bemoeial /bəmˈujɑl/ touhuaja 1. iemand die zich bemoeit met zaken van anderen _____ benaderbaar benaderbaar /bənˈaːdərbˌaːr/ lähestyttävä 1. te benaderen, makkelijk mee te praten _____ benaderen benaderen /bənˈaːdərən/ lähestyä 1. naartoe gaan en aanspreken _____ benadering benadering /bənˈaːdərˌɪŋ/ lähestyminen 2. gezichtspunt, de richting van waaruit men naar iets beschouwd . _____ bende bende //ˈbɛn.də// katujengi 1. een informeel georganiseerde groep mensen, meestal met kwade of misdadige motieven _____ beneden beneden //bəˈnedən// alapuoli _____ benzeen benzeen /bənzˈeːn/ bentseeni _____ benzine benzine //bɛn'zinə// bensiini 1. een aardolieproduct bestaande uit een mengsel van alifatische koolwaterstoffen met een ketenlegte tussen vijf en twaalf dat algemeen in gebruik is als brandstof voor verkeer _____ beoefenaar beoefenaar /bəˈufənˌaːr/ ammatinharjoittaja _____ beoordelen beoordelen /bəɔːrdˈeːlən/ arvioida 1. tot een oordeel komen over iets _____ bepaald bepaald /bəpˈaːlt/ määräinen, määrätty _____ bepalen bepalen /bəpˈaːlən/ 1. asettaa 2. vaststellen, voorschrijven, regelen 2. määrittää 3. beslissend beïnvloeden _____ beperken beperken /bəpˈɛrkən/ pysyä jossakin 1. een verminderde reikwijdte geven _____ beperking beperking //bə.ˈpɛr.kɪŋ// rajoittaminen 1. iets dat ervoor zorgt dat de mogelijkheden beperkt worden _____ bepleiten bepleiten /bəplˈɛɪtən/ kannattaa 1. argumenten aandragen om een te nemen beslissing in bepaalde zin te beïnvloeden _____ bereid bereid /bərˈɛɪt/ halukas 1. akkoord gaand, instemmend: bereid tot actie _____ bereik bereik /bərˈɛɪk/ arvojoukko 1. de afstand die afgelegd kan worden _____ bereiken bereiken //bə'rɛɪkən// saapua 2. 1. fysiek bij de andere kant aankomen 3. 2. het informeren van personen _____ berg berg //bɛrx// vuori 2. 1. hoge terreinverheffing 3. 2. een grote hoeveelheid _____ bergachtig bergachtig /bˈɛrɣɑxtəx/ vuoristoinen _____ bergamot bergamot /bərɣˈaːmɔt/ bergamotti 1. (fruit) een kleine, peervormige en zure citrusvrucht _____ bergbeklimmer bergbeklimmer /bərxbˈɛklɪmər/ vuorikiipeilijä 1. iemand die zich toelegt op het alpinisme _____ bergeend bergeend /bərɣˈeːnt/ ristisorsa 1. Tadorna tadorna, een forse bijna gansachtige eend _____ bergtop bergtop //'bɛrxtɔp// //'bɛrχtɔp// vuorenhuippu 1. de top van een berg _____ beriberi beriberi /bərˈibɪːrˌi/ beriberi 1. ziekte veroorzaakt door een tekort aan vitamine B1 (thiamine) _____ berin berin /bɪːrˈɪn/ naaraskarhu 1. vrouwelijk lid van de berenfamilie _____ berispen berispen /bərˈɪspən/ moittia 1. streng zeggen dat het gedrag wordt afgekeurd _____ berk berk //bɛrk// koivu 1. een katjes dragende boom, kenmerkend is het in horizontale banden afschilferende schors _____ berkelium berkelium /bərkˈeːliˌɵm/ berkelium _____ bermpje bermpje /bˈɛrmpjə/ kivennuoliainen 1. _____ beroemd beroemd //bə'rumt// kuuluisa 1. onder velen bekend en bewonderd _____ beroemdheid beroemdheid /bərˈumdhɛɪt/ julkisuuden henkilö 1. iemand die bekend is bij een groot publiek _____ beroep beroep /bərˈup/ ammatti 1. een bezigheid waarmee men de kost verdient _____ beroerte beroerte /bərˈurtə/ aivoinfarkti 1. een acute beschadiging van de hersenen die veroorzaakt wordt door een bloeduitstorting in de hersenen _____ berouw berouw /bərˈʌʊ/ katumus 1. het betreuren van een eerdere kwalijke daad _____ beryllium beryllium //bəˈrilijʏm// beryllium 1. een chemisch element en een donkergrijs aardalkalimetaal _____ bes bes /bˈɛs/ marja 1. kleine vrucht _____ beschaamd beschaamd /bəsxˈaːmt/ häpeissään 1. vol met de neiging zich te verbergen voor anderen _____ beschadigen beschadigen /bəsxˈaːdəɣən/ vahingoittaa 1. het toebrengen van schade _____ beschaving beschaving //bə.ˈsxa.vɪŋ// //bə.ˈsχa.vɪŋ// sivilisaatio, sivistys 1. de complexe maatschappij waarin veel van de mensen in steden leven en hun voedsel door middel van landbouw verkrijgen _____ bescheiden bescheiden //bə'sxɛi(d)ə// vaatimaton 2. 1. geen te hoge verwachtingen van zichzelf hebbend 3. 2. niet de indruk makend te hoge verwachtingen van zichzelf te hebben 4. 3. niet groots of talrijk _____ beschermheilige beschermheilige /bəsxɛrmhˈɛɪləɣə/ suojeluspyhimys 1. een heilige onder wiens bescherming een bepaalde persoon of groep staat _____ bescherming bescherming //bə.ˈsxɛr.mɪŋ// //bə.ˈsχɛr.mɪŋ// suojelu 1. een beveiliging _____ beschikbaar beschikbaar //bə'sxɪkbar// käsillä oleva 1. waarover beschikt kan worden _____ beschikbaarheid beschikbaarheid /bəsxˈɪkbaːrhˌɛɪt/ vaihtoehto 1.e mogelijkheid om, indien nodig te kunnen beschikken over mensen, diensten of hulpmiddelen _____ beschouwen beschouwen /bəsxˈʌʊən/ pitää jonakin 2. 1. bekijken als 3. 2. denken over _____ beschrijving beschrijving //bə.ˈsrɛɪ̯.vɪŋ// //bə.ˈsxrɛɪ̯.vɪŋ// //bə.ˈsxrɛː.vɪŋ// kuvaus 1. een op schrift gestelde kenmerken van iets of iemand _____ beschuldigend beschuldigend /bəsxˈɵldiɣənt/ syyttelevä 1. _____ beschuldiging beschuldiging //bə.ˈsxʏl.di.ɣɪŋ// //bə.ˈsxʏɫ.də.ɣɪŋ// //bə.ˈsχʏɫ.də.χɪŋ// syyttäminen 1. het aangeven dat iemand iets moreel of gerechtelijk verkeerds heeft gedaan _____ beslaan beslaan /bəslˈaːn/ kengittää 2. een paard van een hoefijzer voorzien _____ beslag beslag /bəslˈɑx/ frityyritaikina 2. vloeibaar deeg _____ beslaglegging beslaglegging /bəslˈɑɣlɛɣˌɪŋ/ ulosotto 1. gerechtelijke handeling waardoor iemand niet meer vrij over zijn eigendom kan beschikken _____ besluiteloos besluiteloos /bəslˈœytəlˌoːs/ epävarma 1. niet in staat een besluit te nemen. _____ besmet besmet /bəsmˈɛt/ infektoitunut 1. blootgesteld aan een ziektekiem of radioactief materiaal _____ besmettelijk besmettelijk //bə'smɛtələk// tartuntavaarallinen 1. het vermogen hebbend gemakkelijk van persoon op persoon overgedragen te worden _____ besnijden besnijden /bəsnˈɛɪdən/ ympärileikata 1. de voorhuid van de penis wegsnijden _____ besnijdenis besnijdenis //bəˈsnɛidənɪs// ympärileikkaus _____ bespreking bespreking //bə.ˈspre.kɪŋ// keskustelu 1. een mondeling overleg _____ best best //bɛst// paras 1. als bevestiging dat iets goed is om te doen _____ bestaan bestaan //bəˈstan// olla olemassa 1. daadwerkelijk in het universum voorkomen _____ bestand bestand //bə'stɑnt// tiedosto 1. een verzameling van gegevens die een eenheid vormen _____ bestek bestek /bəstˈɛk/ aterimet 1. _____ bestellen bestellen //bəˈstɛlə(n)// tilata 1. afspreken dat goederen of diensten geleverd zullen worden _____ bestemming bestemming //bə.ˈstɛ.mɪŋ// matkakohde 1. het eindpunt van een route _____ bestialiteit bestialiteit /bˌɛstiˌaːlitˈɛɪt/ eläimeen sekaantuminen _____ bestormen bestormen //bəstɔrmə(n)// rynnäköidä 1. met een strijdmacht snel te voet een positie van de vijand trachten te overweldigen _____ bestuiving bestuiving /bəstˈœyvɪŋ/ pölytys _____ besturingssysteem besturingssysteem /bəstˌyrɪŋsɪstˈeːm/ käyttöjärjestelmä 1. een geheel van systeemapplicaties dat de uitvoering van andere programma's bestuurt _____ bestuurder bestuurder //bəˈstyrdər// kuski, kuljettaja, ajaja 1. een persoon die een voertuig of andere machine bestuurt _____ bestuursvoorzitter bestuursvoorzitter /bəstˈyrsfɔːrzˌɪtər/ pääjohtaja _____ betakeling betakeling //bə.ˈta.kə.lɪŋ// rihmos 1. een methode om het uitrafelen van de einden van een touw of lijn te voorkomen _____ betalen betalen //bə.ˈtaː.lə(n)// maksaa 1. geld (of andere zaken) geven aan iemand om de kosten te voldoen _____ betaler betaler /bətˈaːlər/ maksaja 1. iemand die betaalt _____ betaling betaling //bə.ˈta.lɪŋ// maksu 1. het onderhandigen of overboeken van geld in ruil voor goed of dienst _____ betasten betasten /bətˈɑstən/ hipelöidä 1. met de handen iemands lichaam op verschillende plaatsen aanraken _____ betekenen betekenen /bətˈeːkənən/ tarkoittaa 1. ergens voor staan _____ betekenis betekenis //bəˈtekənɪs// merkitys 1. wat iets betekent, waar iets voor staat _____ beter beter //'beːtər// paremmin _____ beteugelen beteugelen /bətˈøːɣələn/ hallita 1. in bedwang houden, intomen, bedwingen _____ betogen betogen /bətˈoːɣən/ osoittaa, demonstroida 2. een politieke demonstratie houden _____ betoger betoger /bətˈoːɣər/ mielenosoittaja _____ betonmolen betonmolen /bətɔnmˈoːlən/ betonimylly _____ betovergrootvader betovergrootvader /bətˈoːvərɣrˌoːtvaːdər/ isoisoisoisä 1. de vader van een van je overgrootouders (die de ouders zijn van een van je grootouders) _____ betreuren betreuren /bətrˈøːrən/ murehtia 1. leedwezen tonen over iets _____ betrokkenheid betrokkenheid /bətrˈɔkənhˌɛɪt/ osallistuminen _____ betrouwbaarheid betrouwbaarheid /bətrˈʌʊbaːrhˌɛɪt/ luotettavuus _____ betrouwbaarheidsinterval betrouwbaarheidsinterval //bə.ˈtraʊ̯.bar.hɛɪ̯ds.ˌɪn.tər.ˌvɑl// //bə.ˈtrɔʊ̯β̞.bar.ɦɛːts.ˌɪn.tər.ˌvɑɫ// //bə.ˈtrʌʊ̯.bar.ɦɛɪ̯ts.ˌɪn.tər.ˌvɑɫ// luottamusväli 1. een statistische intervalschatting voor een parameter _____ beuk beuk /bˈøːk/ pyökki 1. boom _____ beuken beuken /bˈøːkən/ pyökkinen 1. hout van de beuk, een Europese hardhoutboom _____ beuken beuken /bˈøːkən/ rusikoida 1. ergens fors op slaan _____ beul beul /bˈøːl/ pyöveli 1. uitvoerder van lijfstraffen _____ beurs beurs /bˈøːrs/ 1. pörssi 1. het beursgebouw waar aandelen gekocht en verkocht worden 2. kukkaro 2. een houder voor munten en biljetten 3. messut 4. bijeenkomst waar producenten van een bepaald vakgebied meest nieuwe producten tentoonspreiden _____ beurt beurt //bøːrt// vuoro 1. een gelegenheid of opdracht die bij afwisseling aan één persoon uit meerdere gegeven wordt _____ bevallen bevallen //bə.'vɑ.lə(n)// synnyttää 2. het leven schenken aan een kind _____ bevatten bevatten //be'vatən// sisältää 1. omvatten, in zich sluiten _____ beven beven /bˈeːvən/ väristä 1. hard en heftig trillen _____ bever bever /bˈeːvər/ majava 1. Castor fiber en Castor canadensis, een knaagdier met platte staart dat meestal in het water vertoeft. _____ beverrat beverrat /bˈeːvərrˌɑt/ nutria 1. Myocastor coypus, een schadelijk knaagdier, leeft vooral in moerassige omgeving _____ bevestiging bevestiging //bə.ˈvɛs.ti.ɣɪŋ(g)// //bə.ˈvɛs.tə.ɣɪŋ// //bə.ˈvɛs.tə.χɪŋ// vahvistus 1. het bevestigen, het mededelen aan iemand dat iets is zoals gevraagd is of verondersteld wordt _____ bevoegd bevoegd /bəvˈuxt/ toimivaltainen _____ bevolking bevolking /bəvˈɔlkɪŋ/ väestö 1. alle inwoners van een bepaald land, staat of gebied gerekend _____ bevriezen bevriezen //bə'vrizə(n)// jähmettyä 1. door afkoeling in vaste toestand komen _____ bevrijden bevrijden /bəvrˈɛɪdən/ vapauttaa 1. iemand of een bevolking van gevangenschap of onderdrukking verlossen _____ bevrijding bevrijding //bə.ˈvrɛɪ̯.dɪŋ// //bə.ˈvrɛː.dɪŋ// vapautus 1. het vrij maken van mensen die gevangen gehouden of onderdrukt worden _____ bevroren bevroren /bəvrˈoːrən/ jäädytetty 1. door afkoeling in vaste toestand gekomen; volledig met ijs bedekt _____ bevuilen bevuilen /bəvˈœylən/ liata 1. blootstellen aan vuil _____ bewaken bewaken //bə'wakə(n)// vartioida 1. toezicht houden op de veiligheid van iets of iemand _____ bewapenen bewapenen //bə.ˈwaː.pə.nə(n)// aseistaa 1. iemand van wapens voorzien _____ bewegen bewegen //bə.ˈweː.ɣə(n)// //bə.ˈʋe.χə(n)// //bə.ˈβ̞e.ɣə(n)// liikkua 1. van plaats veranderen _____ beweging beweging //bə.ˈwe.ɣɪŋ(g)// //bə.ˈʋe.χɪŋ// //bə.ˈβ̞e.ɣɪŋ// liike 2. 1. in de staat verkeren waarin de locatie steeds verandert 3. 2. van plaats/positie veranderen 4. 3. een organisatie _____ beweren beweren /bəʋˈɪːrən/ väittää 1. iets met stelligheid verklaren waarvan het voor anderen niet duidelijk is of het waar is _____ bewering bewering //bə.ˈweː.rɪŋ// //bə.ˈʋɪː.rɪŋ// //bə.ˈβ̞eː.rɪŋ// väite 1. een stellige verklaring dat iets zo is, vaak zonder het geven van de redenen waarom _____ bewerken bewerken //bə'wɛrkə(n)// muokata 2. 1. veranderen om iets voor een of ander doel geschikt te maken 3. 4. iets met een mes anders maken 4. 2. een bestand of map wijzigen om voor een ander doel geschikt te maken _____ bewerkingsoorlog bewerkingsoorlog /bəʋˈɛrkɪŋsˌɔːrlɔx/ muokkaussota 1. een bepaald conflict op een wiki _____ bewijs bewijs /bˈəʋɛɪs/ koe 1. datgene wat de juistheid van een bewering onweerlegbaar vast (kan) leggen _____ bewolkt bewolkt //bəˈʋɔɫkt// pilvinen 1. met wolken bedekt _____ bewonderen bewonderen /bəʋˈɔndərən/ ihailla 1. bekijken met respect _____ bewonderenswaardig bewonderenswaardig /bəʋˌɔndɪːrənsʋˈaːrdəx/ ihailtava 1. wat het verdient bewonderd te worden _____ bewondering bewondering //bə.ˈwɔn.də.rɪŋ// //bə.ˈʋɔn.də.rɪŋ// //bə.ˈβ̞ɔn.də.rɪŋ// ihailu 1. het bekijken met enig ontzag _____ bewoner bewoner /bəʋˈoːnər/ asukas 1. iemand die in of op iets woont _____ bewoning bewoning //bə.ˈwo.nɪŋ// //bə.ˈʋo.nɪŋ// //bə.ˈβ̞o.nɪŋ// asuminen 1. de permanente aanwezigheid van een bepaalde plaats _____ bewoording bewoording //bə.ˈwoːr.dɪŋ// //bə.ˈʋo̝ːr.dɪŋ// //bə.ˈβ̞oːr.dɪŋ// sanamuoto 1. een beschrijving in woorden _____ bewust bewust /[bəˈʋɵst]/ tietoinen 1. iets waarvan kennis is genomen _____ bewusteloos bewusteloos //bəw'ɤstəlos// tajuton 1. in een toestand waarin men het bewustzijn voor de omgeving is verloren _____ bewusteloosheid bewusteloosheid /bəʋˈɵstəlˌoːshɛɪt/ tajuttomuus 1. de staat van het bewusteloos zijn _____ bewustzijn bewustzijn //bə'wɤ(st)sɛin// tietoisuus 1. een toestand waarin men gewaarwordingen uit zijn omgeving ondergaat _____ bezaansmast bezaansmast /bəzˈaːnsmɑst/ mesaani 1. de achterste mast van een zeilschip _____ bezem bezem /bˈeːzəm/ luuta 1. een huishoudelijk voorwerp om stof en vuil bij elkaar te vegen _____ bezet bezet /bəzˈɛt/ varattu 1. gedomineerd door de aanwezigheid van... _____ bezeten bezeten /bəzˈeːtən/ riivattu 1. onder de invloed van een boze geest zijn _____ bezetten bezetten /bəzˈɛtən/ miehittää 1. in gebruik nemen _____ bezetter bezetter /bəzˈɛtər/ miehittäjä 1. iemand die bezet, meer in het bijzonder de bezetter van een overwonnen natie in oorlogstijd _____ bezetting bezetting //bə.ˈzɛ.tɪŋ// miehitys 1. toestand waarbij het grondgebied van een land wordt bestuurd door een ander land _____ bezienswaardigheid bezienswaardigheid /bəzinsʋˈaːrdəxhˌɛɪt/ nähtävyys 1. een plaats die of een voorwerp dat door velen bezocht en bekeken wordt _____ bezig bezig //bezəx// kiireinen 1. aan het werken _____ bezit bezit /bəzˈɪt/ hallinta 2. het houden van een goed voor zichzelf _____ bezitten bezitten //bə'zɪtə(n)// omistaa 1. iets in eigendom hebben _____ bezitter bezitter /bəzˈɪtər/ haltija 1. de persoon die het bezit van iets heeft _____ bezitting bezitting /bəzˈɪtɪŋ/ omaisuus 1. dat wat iemand in eigendom heeft, dat wat van iemand is _____ bezoek bezoek //bə'zuk// käynti, vierailu 1. het bezoeken _____ bezoeken bezoeken //bəˈzukə(n)// käydä 1. bij iemand langsgaan of langskomen _____ bezoeker bezoeker /bəzˈukər/ vieras 1. een persoon die iemand of iets bezoekt _____ bezorgd bezorgd /bəzˈɔrxt/ ahdistunut 1. met zorgen beladen _____ bezwaar bezwaar /bəzʋˈaːr/ vastalause 1. moeilijkheid, bedenking _____ bezweet bezweet /bəzʋˈeːt/ hikinen 1. met zweet op de huid _____ beëindigen beëindigen /bəˈɛɪndəɣən/ päättyä 1. tot een einde brengen _____ beïnvloeden beïnvloeden //bəˈɪnvludə(n)// vaikuttaa 1. iemand of iets proberen te veranderen, invloed nemen op _____ biatlon biatlon /bˌiɑtlˈɔn/ ampumahiihto 1. een skisport waarbij de deelnemers op bepaalde punten in een langlaufcircuit met een geweer op een doel moeten schieten _____ bibliobus bibliobus /bˈɪbliˌoːbɵs/ kirjastoauto 1. _____ bibliothecaris bibliothecaris //ˌbiblijote'kaːrɪs// kirjastonhoitaja 1. beheerder van een bibliotheek _____ bibliotheek bibliotheek //biblijo'tek// kirjasto 1. een plaats waar boeken verzameld staan _____ biceps biceps /bˈisɛps/ 1. kaksipäinen lihas 1. tweehoofdige spier 2. hauis 2. spier in de bovenarm _____ bidden bidden /bˈɪdən/ rukoilla, pyytää 1. in gebed zijn, een godheid iets vragen _____ bidet bidet /bˈidɛt/ bidee 1. zitwasbak voor het wassen van de geslachtsdelen, billen en anus na gebruik van het toilet _____ bidsprinkhaan bidsprinkhaan /bˌɪdsprɪŋkhˈaːn/ rukoilijasirkka 1. groot carnivoor insect uit de orde Mantodea, dat zijn prooi met de voorpoten vangt _____ biecht biecht /bˈixt/ rippi 1. de erkenning van zonden aan een geestelijke _____ biefstuk biefstuk /bˈifstɵk/ pihvi 1. dunne lap vlees van de bovenbil van een rund _____ bier bier //bir// olut, kalja, mallasjuoma 1. alcoholische drank die bereid is uit gefermenteerde mout _____ bierbuik bierbuik /bˈirbœyk/ kaljamaha 1. een vette buik tengevolge van uitbundig biergebruik _____ biergist biergist /birɣˈɪst/ leivinhiiva _____ bieslook bieslook /bislˈoːk/ nurmilaukka 1. Allium schoenoprasum, een sprietig groen kruid uit de familie van de ui _____ biest biest /bˈist/ ternimaito 1. de verdikte melk die afgegeven wordt door een koe die recentelijk gekalfd heeft _____ biet biet /bˈit/ juurikas, lehtijuurikas, lehtimangoldi, punajuuri, punajuurikas, sokerijuurikas _____ big big //bɪx// //bɪχ// porsas 1. een jong van het varken _____ bij bij //bɛɪ̯// mehiläinen 1. benaming vliegende insecten uit het geslacht Antophila _____ bijbel bijbel /bˈɛɪbˌɛl/ Raamattu, raamattu 1. een exemplaar van de originele Bijbel _____ bijdrage bijdrage //ˈbɛːdraʝə// //ˈbɛːɪdraɣə// myötävaikutus 1. iemands aandeel _____ bijdragen bijdragen /bˈɛɪdrˌaːɣən/ myötävaikuttaa 1. een aandeel leveren _____ bijeenbrengen bijeenbrengen //bɛi'embrɛŋə(n)// kerätä 1. bij elkaar brengen _____ bijeneter bijeneter /bˈɛɪənˌeːtər/ mehiläissyöjä 1. een veelkleurige en insectenetende vogel die behoort tot één van de soorten van de Meropidae _____ bijenkorf bijenkorf /bˈɛɪəŋkˌɔrf/ mehiläispesä 1. kunstmatige behuizing waarbinnen een bijenvolk zijn raten kan bouwen, oorspronkelijk in de vorm van een gevlochten korf _____ bijgeloof bijgeloof //ˈbɛɪ̯.ɣə.ˌlof// //ˈbɛɪ̯.χə.ˌlof// //ˈbɛː.ɣə.ˌlof// taikausko 1. een geloof in iets extra's en onnatuurlijks _____ bijgelovig bijgelovig /bˈɛɪɣəlˌoːvəx/ taikauskoinen 1. iemand die gelooft in bijgeloof _____ bijkans bijkans //bɛɪˈkɑns// melkein, lähes _____ bijl bijl //bɛɪ̯l// //bɛːɫ// kirves 1. een hakwerktuig met een smalle snee en een lange steel die vooral voor het kappen van bomen gebruikt... _____ bijna bijna //'bɛɪ.na// melkein, lähes 1. op zo'n manier dat het niet veel scheelt of iets is zo _____ bijnaam bijnaam /bˈɛɪnˌaːm/ lempinimi 1. een breed bekende, niet-officiële naam van een persoon, een groep van personen of een zaak _____ bijnier bijnier /bˈɛɪnˌir/ lisämunuainen _____ bijten bijten //ˈbɛi̯tə(n)// purra, haukata 1. iets afsnijden of afscheuren door tanden tegen elkaar te duwen _____ bijvoegende wijs bijvoegende wijs /bˈɛɪvˌuɣəndə ʋɛɪs/ konjunktiivi, subjunktiivi 1. een werkwoordswijs waarmee men een wens of onzekerheid tot uitdrukking kan brengen. _____ bijvoeglijk naamwoord bijvoeglijk naamwoord //bɛɪ̯ˌvuχlək ˈnamʋo̞rt// //bɛːˌvuxlək ˈnamβ̞oːrt// //ˌbɛɪ̯vuɣ(ə)lɪk ˈnaːmwoːrd// adjektiivi 1. een woordsoort die wordt gebruikt om een eigenschap of hoedanigheid van een zelfstandig naamwoord te benoemen _____ bijvoorbeeld bijvoorbeeld /bˈɛɪvˌɔːrbeːlt/ esimerkiksi 1. als voorbeeld, om tot voorbeeld te dienen _____ bijwoord bijwoord /bˈɛɪʋˌɔːrt/ adverbi 1. een woord dat een bijvoeglijk naamwoord, een werkwoord, een telwoord of een ander bijwoord nader bepaalt _____ bijzin bijzin //bɛizɪn// sivulause 1. een deel van een uiting dat een ondergeschikte rol speelt ten opzichte van de hoofdzin _____ bikini bikini /bˈikinˌi/ bikini 1. tweedelige zwemkleding voor de vrouw _____ bil bil //bɪl// pakara 1. elk van beide lichaamsdelen gevormd door de grote spieren die het bekken aan de achterkant bedekken _____ biljart biljart /bˈɪljɑrt/ biljardi 1. spel _____ biljartbal biljartbal /bˈɪljɑrtbˌɑl/ biljardipallo 1. bal in het bilartspel _____ biljet biljet /bɪljˈɛt/ seteli 1. een stuk van staatswege uitgegeven papier waaraan geldswaarde is toegekend _____ bilzekruid bilzekruid /bˈɪlzɛkrˌœyt/ hullukaali 1. giftige plant _____ binden binden /bˈɪndən/ sitoa 1. vastmaken (evt. figuurlijk) _____ binding binding /bˈɪndɪŋ/ side _____ bindmiddel bindmiddel /bˌɪndmɪdˈɛl/ sidosaine _____ bindweefsel bindweefsel /bɪndʋˈeːfsəl/ sidekudos 1. een vorm van weefsel dat deel uitmaakt van alle organen van het lichaam van mens en dier en een steunende, dan wel verzorgende functie heeft _____ bingo bingo /bˈɪŋoː/ bingo 1. een uitroep gebruikt door spelers van bingo om aanspraak te maken op een overwinning _____ bingo bingo /bˈɪŋoː/ bingo 1. kansspel _____ binnen binnen /bˈɪnən/ sisäinen _____ binnenband binnenband //ˈbɪnənˌbɑnt// sisäkumi 1. binnenste band, de band waarin de lucht aanwezig is _____ binnengaan binnengaan /bˈɪnənɣˌaːn/ astua 1. ergens in gaan _____ binnenst binnenst /bˈɪnənst/ sisimmäinen 1. met meest aan de binnenkant gelegen _____ binnenzak binnenzak /bˈɪnənzˌɑk/ povitasku _____ biochemicus biochemicus /bˌiɔxˈeːmikˌɵs/ biokemisti 1. een wetenschapper die de biochemie beoefent _____ biochemie biochemie //'bioˌxemi// biokemia 1. de wetenschap die de chemische processen van het leven op moleculair niveau bestudeert _____ biochemisch biochemisch /bˌiɔxˈeːmis/ biokemiallinen 1. met betrekking tot de chemische omzetting van stoffen in levende wezens _____ biodiversiteit biodiversiteit //ˈbiodivɛrsiˌtɛɪt// biodiversiteetti 1. soortenrijkdom, het aantal verschillende diersoorten _____ biograaf biograaf /bˌiɔɣrˈaːf/ elämäkerran kirjoittaja 1. levensbeschrijver _____ biografie biografie /bˌiɔɣraːfˈi/ elämäkerta _____ biografisch biografisch /bˌiɔɣrˈaːfis/ elämäkerrallinen _____ biologie biologie //ˌbiʲoloˈɣi// //ˌbiʲoloˈχi// biologia 1. wetenschap van de levende wezens, levensvormen en levensverschijnselen _____ biologisch biologisch //ˌbijo'loːɣis// biologinen 2. 1. te maken hebbend met de biologie 3. 2. van gelijke afstamming 4. 3. van dier en plantvriendelijke landbouw en veeteeld _____ bioloog bioloog //ˌbioˈlox// //ˌbioˈloχ// biologi 1. een wetenschapper die de biologie beoefent _____ bioscoop bioscoop /bˌiɔskˈoːp/ elokuvateatteri 1. een gebouw waarin mensen in stoelen naar een film geprojecteerd op een groot scherm kunnen kijken _____ biosfeer biosfeer /bˌiɔsfˈɪr/ biosfääri _____ biotoop biotoop /bˌioːtˈoːp/ biotooppi 1. een gebied met een uniform landschapstype waarin bepaalde organismen kunnen gedijen _____ bisamrat bisamrat /bˈizɑmrˌɑt/ piisami 1. middelgroot waterbewonend zoogdier _____ bisdom bisdom //ˈbɪzdɔm// hiippakunta 1. kerkrechtelijk afgebakend gebied dat onder de bevoegdheid van een bisschop staat _____ biseksueel biseksueel //bisɛksye:l// bi 1. seksueel gericht op beide geslachten _____ bismut bismut /bˈɪsmɵt/ vismutti _____ bisschop bisschop //bɪsxɔp// piispa 1. een christelijke geestelijke die aan het hoofd staat van een bisdom _____ bit bit //bɪt// bitti 1. in de informatica en de computertechnologie de kleinste eenheid van informatie _____ bit bit //bɪt// bitti 1. een metalen staaf die een paard in de bek gedaan wordt om het dier berijdbaar te maken. _____ bitter bitter //bɪtər// karvas, katkera 1. ter omschrijving van een vaak als onaangenaam ervaren smaak _____ bittervoorn bittervoorn /bˈɪtərvˌɔːrn/ katkerokala, amurinkatkerokala 1. vis die voorkomt in schoon stilstaand of langzaam stromend water _____ bitumen bitumen /bˈitymən/ bitumi 1. een viskeuze vloeistof die van nature voorkomt als de minst vluchtige fractie van ruwe aardolie _____ bivakmuts bivakmuts /bˈivɑkmˌɵts/ huppupipo 1. muts die tot onder de kin doorloopt met openingen om door te kijken en te ademen _____ bizar bizar /bˈizɑr/ eriskummallinen _____ bizon bizon /bizˈɔn/ biisoni 1. Bison bison, wilde buffel, vrij zwaar rund met brede massieve gehoornde kop _____ blaas blaas /blˈaːs/ rakko 1. een hol orgaan dat gevuld is met een hoeveelheid gas en/of vloeistof _____ blaasinstrument blaasinstrument /blˌaːzɪnstrymˈɛnt/ puhallinsoitin 1. een muziekinstrument waarvan de klank wordt voortgebracht door een luchtstroom _____ blad blad //blɑt// lehti 2. 1. plat, groen onderdeel van planten 3. 2. vel papier _____ bladerdeeg bladerdeeg //ˈbladərˌdex// voitaikina 1. een deegsoort die in rechthoekige plakken wordt gebruikt _____ bladerloos bladerloos /blˈaːdərlˌoːs/ lehdetön zonder bladeren _____ bladgoud bladgoud /blˈɑdɣʌʊt/ lehtikulta 1. een dun folie van goud dat wordt gebruikt voor decoratieve doeleinden _____ bladgroen bladgroen /blɑdɣrˈun/ lehtivihreä _____ bladgroenkorrel bladgroenkorrel //ˈblɑdɣrunˌkɔrəl// viherhiukkanen 1 _____ bladluis bladluis /blˈɑdlœys/ kirva 1. een schadelijk klein insect dat zich voedt met het sap van jonge plantenscheuten en deze alzo vernietigt _____ bladwijzer bladwijzer /blˈɑdʋɛɪzər/ kirjanmerkki 2. 1. iets om een bladzijde in een boek mee te markeren 3. 2. bewaarde hyperlink _____ bladzijde bladzijde //ˈblɑtsɛidɚ// sivu 1. elk van de beide zijden van een blad papier in boek, krant of tijdschrift _____ blaffen blaffen /blˈɑfən/ haukkua 1. geluid maken dat kenmerkend is voor een hond _____ blancheren blancheren /blɑnʃˈɪːrən/ kaltata 1. het gedurende zeer korte tijd in kokend water gaar laten worden van voedingsmiddelen, zodat geur, smaak en uiterlijk optimaal behouden blijven _____ blank blank /blˈɑŋk/ valkoihoinen 1. _____ blanke blanke /blˈɑŋkə/ valkoihoinen 1. iemand met een van nature bleke (pigmentarme) huid _____ blankvoorn blankvoorn //ˈblɑŋkforn̩// särki 1. algemene vis _____ blaten blaten //ˈblatə(n)// määkiä het geluid van een schaap maken _____ blauw blauw //blʌʊ// sininen 1. de kleur blauw hebbend _____ blauw blauw //blʌʊ// sininen, sini 1. primaire kleur die zich in het spectrum bevindt tussen cyaan en violet _____ blauwband blauwband /blˈʌʊbɑnt/ saharasbora 1. een visje van maximaal 11 cm dat van oorsprong uit Azië komt _____ blauwborst blauwborst /blˈʌʊbɔrst/ sinirinta 1. Luscinia svecica, een lijsterachtige zangvogel _____ blauwdruk blauwdruk //blɑudrʏk// sinikopio 1. een directe fotografische kopie in witte lijnen op een achtergrond van Pruisisch blauw _____ blauwe bosbes blauwe bosbes /blˈʌʊə bɔzbˈɛs/ mustikka _____ blauwe kiekendief blauwe kiekendief /blˈʌʊə kˌikəndˈif/ sinisuohaukka 1. Circus cyaneus, een roofvogel uit de familie van de arendachtigen Accipitridae _____ blauwe reiger blauwe reiger /blˈʌʊə rˈɛɪɣər/ harmaahaikara 1. Ardea cinerea, een grote vogel met een lengte van circa 90 cm _____ blauwe vinvis blauwe vinvis /blˈʌʊə vˈɪnvɪs/ sinivalas 1. Balaenoptera musculus, een baleinwalvis, de grootste van alle walvisachtige _____ blauwig blauwig //ˈblʌʊəχ// //ˈblʌːβ̞əx// sinertävä 2. op blauw lijkend _____ blauwneus blauwneus //ˈblɑunøs// vimpa 1. dis die van oorsprong uit Oost-Europa komt _____ blauwogig blauwogig /blʌʊˈoːɣəx/ sinisilmäinen 1. met blauwe ogen _____ blauwspar blauwspar /blˈʌʊspɑr/ oksakuusi 1. Picea pungens _____ blauwzuur blauwzuur /blʌʊzˈyr/ sinihappo _____ blazen blazen //'bla.zə(n)// //'ble.zə(n)// puhaltaa 1. een luchtstroom veroorzaken _____ bleek bleek //blek// kalpea 1. gering van kleur _____ bleekheid bleekheid /blˈeːkhɛɪt/ kalpeus 1. _____ blefaritis blefaritis /blˈeːfaːrˌitɪs/ blefariitti 1. ontsteking van een ooglid _____ bleken bleken /blˈeːkən/ valkaista 1. witter of lichter doen worden _____ blijdschap blijdschap /blˈɛɪdsxɑp/ iloisuus 1. een aangename stemming _____ blijken blijken /blˈɛɪkən/ ilmestyä _____ blijven blijven //blɛ.və(n)// jäädä 2. 1. niet veranderen 3. 3. ergens vertoeven _____ blik blik // blɪk// säilykepurkki, säilyketölkki 2. een cilindervormig afgesloten blikken vaatje _____ bliksem bliksem //blɪksəm// salama 1. de lichtgevende stralen die uit de hemel barsten bij onweer _____ blind blind //blɪnt// sokea 1. niet in staat te zien _____ blinddoek blinddoek /blɪndˈuk/ silmäside 1. over de ogen gebonden reep ondoorzichtige stof om het zien te verhinderen _____ blindedarmontsteking blindedarmontsteking /blˈɪndədˌɑrmɔntstˌeːkɪŋ/ appendisiitti _____ blindheid blindheid //'blɪndɦɛɪt// sokeus 1. een toestand waarin men niet in staat is te zien _____ bloed bloed /blˈut/ veri 1. lichaamsvocht dat rondstroomt in de slagaderen en aderen _____ bloedbaan bloedbaan /blˈudbaːn/ verenkierto 1. het gesloten systeem van hart en vaten waardoor bloed stroomt _____ bloedbank bloedbank /blˈudbɑŋk/ veripankki _____ bloedbroeder bloedbroeder //'bludbrudər// veriveli 1. _____ bloedcel bloedcel /bludsˈɛl/ verisolu _____ bloeddonor bloeddonor /blˈudoːnˌɔr/ verenluovuttaja _____ bloeddruk bloeddruk /blˈudrɵk/ verenpaine _____ bloeden bloeden //'bludən// vuotaa verta 1. het vloeien van bloed _____ bloedgroep bloedgroep /bludɣrˈup/ veriryhmä _____ bloedhond bloedhond /blˈudhɔnt/ vihikoira 1. Brits hondenras met grote kop, lange hangende oren en een lange staart _____ bloeding bloeding /blˈudɪŋ/ verenvuoto _____ bloedonderzoek bloedonderzoek /blˌudɔndərzˈuk/ verikoe _____ bloedplasma bloedplasma /bludplˈɑsmaː/ veriplasma 1. de vloeistof van het bloed waar geen bloedlichaampjes meer in zitten maar nog wel stollingseiwitten _____ bloedrood bloedrood /bludrˈoːt/ verenpunainen _____ bloedvat bloedvat /blˈudvɑt/ verisuoni 1. een bloedader _____ bloedvergiftiging bloedvergiftiging /blˈudvərɣˌɪftiɣˌɪŋ/ verenmyrkytys vergiftiging door ziekteverwekkende bacteriën in het bloed _____ bloedverwantschap bloedverwantschap /blˈudvərʋˌɑntsxɑp/ veriheimolaisuus 1. het genetisch aan elkaar verwant zijn _____ bloedworst bloedworst //'blutʋɔrst// mustamakkara 1. vleeswaar vervaardigd van het bloed en het vet van een varken _____ bloem bloem //ˈblum// 1. kukka 1. een deel van plant met zaden 2. fauhot 2. fijngemalen poeder, meestal van granen _____ bloemist bloemist /blumˈɪst/ kukkakauppias 2. 1. bloemenverkoper 3. 2. bloemenkweker _____ bloemkool bloemkool /blumkˈoːl/ kukkakaali 1. een kool met vlezige bleekgele bloemstengels die als groente gegeten wordt _____ bloemlezing bloemlezing /blˈumləzˌɪŋ/ antologia _____ bloempot bloempot /blˈumpɔt/ kukkaruukku 1. pot waarin men een plant kweekt _____ bloes bloes /blˈus/ pusero 1. kledingstuk _____ blok blok //blɔk// järkäle 1. een vaak hoekig massief stuk materiaal _____ blokfluit blokfluit /blˈɔkflœyt/ nokkahuilu 1. een eenvoudig houten blaasinstrument _____ blokkade blokkade /blɔkˈaːdə/ saarto _____ blokken blokken //ˈblɔkə(n)// ahtaa päähänsä 1. heel hard studeren _____ blokschaaf blokschaaf /blɔksxˈaːf/ höylä 1. een werktuig om hout glad, vlak of dunner te maken _____ blond blond //blɔnd// //blɔnt// vaalea 1. _____ bloot bloot //blot// paljas _____ blootstellen blootstellen /bloːtstˈɛlən/ valottaa 1.in aanraking doen komen met _____ blozen blozen /blˈoːzən/ punastua rood worden in het gezicht, bijvoorbeeld van verlegenheid of schaamte _____ blut blut //blɵt// auki 1. geen geld meer hebbend _____ bobsleeën bobsleeën /bˈɔbsleːən/ rattikelkkailu 1. een sport waarbij een bochtig ijsparcours wordt afgelegd in een bestuurbare slee _____ bocht bocht /bˈɔxt/ 1. kaarre 1. gebogen weg of pad 2. lahti 2. een brede baai aan de kustlijn _____ bod bod //bɔt// tarjous _____ bodem bodem /bˈoːdəm/ pohja 1. een onderkant _____ bodemkunde bodemkunde //ˈbodəmˌkʏndə// maaperätiede _____ bodhrán bodhrán /bˈɔdrɑn/ bodhrán 1. bodhran _____ boe boe /bˈu/ buu _____ boeddhist boeddhist /budhˈɪst/ buddhalainen 1. volger van de leer van Boeddha _____ boeg boeg /bˈux/ keula 1. de voorkant van een schip _____ boegbeeld boegbeeld /bˈuxbeːlt/ keulakuva 1. een beeld dat ter versiering aangebracht werd op de voorsteven van een schip _____ boegspriet boegspriet /buxsprˈit/ keulapuomi, kokkapuu 1. uitstekend rondhout aan de voorsteven van een zeilschip _____ boei boei //buj// poiju, reimari 1. een drijvend en verankerd voorwerp om de vaargeul in ondiepe wateren aan te geven _____ boek boek /bˈuk/ kirja 1. een ingebonden bundel bedrukte of beschreven vellen papier _____ boekdeel boekdeel //ˈbuɡdel// kirja 1. drukwerk dat zoveel bladzijden heeft dat het in aparte band kan worden gebonden, maar waarvan de inhoud onderdeel is van een groter werk _____ boekdrukkunst boekdrukkunst /bˈukdrˌɵkɵnst/ kirjapainotaito 1. de in de 15de eeuw ontwikkelde kunst om teksten door middel van een drukpers te vermenigvuldigen _____ boeken boeken //ˈbukən// varata, tehdä, varaus 1. reserveren van bijvoorbeeld een hotelkamer _____ boekenkast boekenkast //ˈbu.kə.ˌkɑs// //ˈbu.kə.ˌkɑst// kirjahylly 1. een kast voor de opslag en het laten zien van boeken _____ boekhouder boekhouder /bˈukhˌʌʊdər/ kirjanpitäjä 1. iemand die de inkomsten en uitgaven van een organisatie bijhoudt _____ boeklong boeklong //ˈbu.klɔŋ(g)// //ˈbu.klɔŋ// kirjakeuhko 1. een long die gestapeld en gevouwen is in weefsel, zo dat de gevouwen... _____ boekweit boekweit /bˈukʋˌɛɪt/ tattari _____ boekwinkel boekwinkel //ˈbuk.wɪŋ.kəl// //ˈbuk.ʋɪŋ.kɔɫ// //ˈbuk.β̞ɪŋ.kəɫ// kirjakauppa 1. een winkel waar boeken verkocht worden _____ boeman boeman //bumɑn// mörkö 1. een denkbeeldig wezen dat als schrikbeeld dient _____ boemerang boemerang /bˈumɪːrˌɑŋ/ bumerangi 1. een gebogen werpstok die de neiging heeft terug te keren naar de werper _____ boer boer //buːr// maanviljelijä 1. landbouwer _____ boerderij boerderij /bˌurdərˈɛɪ/ maatila 2. 1. een woning met bedrijfsruimte van een boer 3. 2. een onderneming van een boer _____ boeren boeren //buːrən// röyhtäistä 3. een boer laten _____ boerenkool boerenkool //burə'kol// lehtikaali 1. een kool met sterk gekrulde bladeren _____ boerenwormkruid boerenwormkruid /bˈurɛnʋˌɔrmkrœyt/ pietaryrtti 1. Tanacetum vulgare _____ boerenzwaluw boerenzwaluw //ˈburə(n)ˈzwalyw// haarapääsky 1. een kleine trek- en zangvogel _____ boerka boerka /bˈurkaː/ burka 1. het gehele lichaam, inclusief gezicht en ogen, verhullend gewaad gedragen door (streng) islamitische vrouwen _____ boezem boezem /bˈuzəm/ povi 1. _____ bof bof //bɔf// sikotauti 2. ziekte _____ bohrium bohrium /bˈɔhriˌɵm/ bohrium 1. scheikundig element met symbool Bh en atoomnummer 107 _____ bokken bokken //ˈbɔkə(n)// pokkuroida 2. (van paarden) de achterhand in de lucht gooien _____ bokking bokking /bˈɔkɪŋ/ savusilli 1. een gerookte en gezouten haring _____ boksbeugel boksbeugel /bˌɔkzbøːɣˈɛl/ nyrkkirauta 1. een gevechtswapen bestaande uit een stuk ijzer dat men gebruikt om mee te slaan _____ boksen boksen /bˈɔksən/ nyrkkeily 1. een tactische vechtsport _____ bokshandschoen bokshandschoen /bˌɔkshɑndsxˈun/ nyrkkeilyhansikas 1. handschoenen die gedragen moeten worden tijdens het boksen _____ bol bol //bɔl// pallo 1. een driedimensionaal rond lichaam zie sfeer _____ bolderik bolderik /bˈɔldɪːrˌɪk/ aurankukka 1. Agrostemma githago _____ bolderkar bolderkar /bˈɔldərkˌɑr/ kärry 1. een vierwielige ongemotoriseerde bak die wordt voortgetrokken aan een hendel vooraan _____ bolhoed bolhoed /bɔlhˈut/ knalli 1. hoed _____ bolsjewiek bolsjewiek /bˌɔlʃəʋˈik/ bolševikki 1. lid van een factie van de marxistische Russische Sociaaldemocratische Arbeiderspartij (RSDAP) die zich ... _____ bolsjewisme bolsjewisme /bˌɔlʃəʋˈɪsmə/ bolševismi _____ bom bom //bɔm// pommi 1. vernietigingstuig dat gevuld is met explosieven _____ bomauto bomauto /boːmˈʌʊtoː/ autopommi 1. auto geladen met explosieven gebruikt als wapen bij terroristische aanslagen _____ bombardement bombardement /bˌɔmbɑrdəmˈɛnt/ pommitus 1. beschieting met bommen, het werpen van bommen _____ bombarderen bombarderen /bˌɔmbɑrdˈɪːrən/ pommittaa 1. bommen of andere projectielen afvuren op iets of iemand _____ bombrief bombrief /bɔmbrˈif/ kirjepommi 1. een brief die explodeert wanneer men hem opent _____ bommelding bommelding /bˈɔmɛldˌɪŋ/ pommiuhka 1. een mededeling dat er een bom gaat ontploffen _____ bommenwerper bommenwerper /bˈɔmɛnʋˌɛrpər/ pommittaja 1. een militair vliegtuig dat is ontworpen voor het werpen van bommen op gronddoelen _____ bonobo bonobo /boːnˈoːboː/ bonobo, kääpiösimpanssi 1. Pan paniscus, een mensaap, staat samen met de chimpansee van alle diersoorten, het dichtst bij de mens _____ bont bont //bɔnt// kirjava 1. met veel verschillende felle kleuren _____ bontbekplevier bontbekplevier /bˌɔntbɛkpləvˈir/ tylli 1. Charadrius hiaticula, een vogel uit de familie van plevieren _____ bontjas bontjas /bˈɔntʲɑs/ turkki _____ boodschap boodschap /bˈoːdsxɑp/ sanoma 1. overgebracht bericht _____ boodschapper boodschapper //ˈbotsxɑpər// kuriiri 1. berichtenoverbrenger _____ boog boog //box// 1. jousi, kaari 1. wapen 2. kaari 2. 2. cirkelboog 3. 3. deel van bouwwerk _____ boogbrug boogbrug /bˈoːxbrɵx/ holvisilta _____ booglamp booglamp /bˈoːɣlɑmp/ kaarilamppu 1. _____ boogschieten boogschieten /boːxsxˈitən/ jousiammunta 1. een sport waarbij pijlen worden weggeschoten naar een doel met behulp van een boog _____ boogschutter boogschutter /bˈoːxsxɵtər/ jousiampuja, jousimies 1. iemand die schiet met een boog _____ boom boom //boːm// puu 1. Meerjarige plant met houten stam _____ boomgaard boomgaard /bˈoːmɣaːrt/ hedelmätarha 1. een stuk grond met vruchtbomen _____ boomklever boomklever /bˈoːmkləvər/ pähkinänakkeli 1. een klein zangvogeltje met een blauwe rugzijde en een oranjegele buikzijde dat bij het zoeken naar voedsel in de schorsspleten in de boomstam op en neer kan klimmen _____ boomleeuwerik boomleeuwerik //ˈbom.leː.β̞əˌrɪk// //ˈbom.lɪː.β̞əˌrɪk// kangaskiuru 1. een vogelsoort die inheems is in Nederland en België _____ boompieper boompieper //ˈbom.pi.pər// metsäkirvinen 1. een vogelsoort die inheems is vrijwel geheel europa _____ boomslang boomslang //'bomslɑŋ// boomslang 1. een slang uit de familie gladde slangen (Colubridae) uit sub-Sahara Afrika _____ boomvalk boomvalk /bˈoːmvɑlk/ nuolihaukka 1. Falco subbuteo, kleine sierlijke valk, familie van de torenvalk _____ boon boon /bˈoːn/ papu 1. een eetbare peulvrucht _____ boor boor /bˈoːr/ 1. pora 1. een rond zijn as ronddraaiend werktuig om gaten mee te maken 2. boori 2. een chemisch element en een zwart metalloïde _____ boorkop boorkop /bˈɔːrkɔp/ poranterä _____ boot boot /bˈoːt/ vene 1. een klein vaartuig _____ bootreis bootreis /bˈoːtrɛɪs/ laivamatka _____ bootsman bootsman /bˈoːtsmɑn/ puosu 1. een rang gelijk aan sergeant bij de marine en de hoogste onderofficier bij de koopvaardij _____ bord bord //bɔRd// //bɔrt// 1. liitutaulu 2. Vlak voorwerp aan een muur 2. lautanen [1] Schijfvormig voorwerp _____ bordspel bordspel /bɔrdspˈɛl/ lautapeli _____ borduren borduren /bɔrdˈyrən/ kirjailla 1. met naald en draad versieringen aanbrengen op een stuk weefsel _____ boren boren /bˈoːrən/ porata 1. met een werktuig dat om zijn as draait een gat in iets maken _____ borg borg /bˈɔrx/ takaaja 1. iemand die garant staat voor een eventueel te betalen bedrag _____ borgtocht borgtocht /bˈɔrxtɔxt/ 1. takaus 1. overeenkomst waarbij een borg zich garant stelt 2. takuusumma 2. _____ borium borium /bˈoːriˌɵm/ boori 1. een chemisch element en een zwart metalloïde _____ borst borst /bˈɔrst/ rinta 2. elk van de twee vooruitstekende klieren bij vrouwen waaruit zich de moedermelk afscheidt _____ borstbeen borstbeen /bɔrstbˈeːn/ rintalasta plat been waaraan de ribben aan de voorzijde vastgehecht zijn _____ borstel borstel /bˈɔrstəl/ harja _____ borstelen borstelen /bˈɔrstələn/ harjata 1. schoonmaken met behulp van een borstel _____ borstkas borstkas /bˈɔrstkɑs/ rintakehä 1. geraamte van de borst _____ borstvoeding borstvoeding /bˈɔrstvudˌɪŋ/ imetys _____ bos bos //bɔs// metsä 1. een groep bomen _____ bosanemoon bosanemoon /bˌoːzaːnəmˈoːn/ valkovuokko _____ bosbes bosbes /bɔzbˈɛs/ mustikka 1. wilde bessendragende struik in Europa _____ bosbouw bosbouw //ˈbɔsbɑuw// metsätalous 1. het systematisch bosbeheer (teelt en verzorging van bossen) voor de productie van hout _____ bosbrand bosbrand /bˈɔzbrɑnt/ metsäpalo 1. brand van of in een bos _____ bosspitsmuis bosspitsmuis /bˈɔspɪtsmˌœys/ metsäpäästäinen 1. Sorex araneus, een dier in de familie van de spitsmuizen _____ bosuil bosuil /bˈoːzœyl/ lehtopöllö 1. uilensoort die zowel tijdens de dag als 's nachts kan jagen _____ boswachter boswachter /bˈɔsʋɑxtər/ metsänhoitaja 1. een beheerder van een boswachterij _____ boswilg boswilg /bˈɔsʋɪlx/ raita _____ bot bot /bˈɔt/ kampela 1. platvis _____ botanicus botanicus /boːtˈaːnikˌɵs/ kasvitieteilijä _____ boter boter //ˈbotər// voi 1. zuivelproduct _____ boterbloem boterbloem /bˌoːtərblˈum/ leinikki 1. een aantal meestal overblijvende, kruidachtig planten met helder gele of soms witte bloemen uit het geslacht Ranunculus behorende tot de familie Ranunculaceae _____ boterzuur boterzuur /bˌoːtərzˈyr/ butyyrihappo 1. CH₃(CH₂)₂COOH _____ botsen botsen //ˈbɔt.sə(n)// törmätä 1. met een flinke snelheid tegen elkaar aankomen _____ botsing botsing //ˈbɔt.sɪŋ// kolari 1. het botsen _____ bottleneck bottleneck /bˈɔtlənˌɛk/ pullonkaula 2. 2. een wegvernauwing, in het bijzonder een die voor vertraging zorgt 3. 3. iets dat het tot stand komen van een bepaald proces bemoeilijkt _____ bougie bougie /bʌʊɣˈi/ sytytystulppa 1. het onderdeel van een verbrandingsmotor dat door een vonk het mengsel van brandstofdamp en lucht in de cylinder tot ontploffing brengt _____ bouillon bouillon /bˌʌʊɪlˈɔn/ liemi 1. een aftreksel van magere vleesresten, beenderen of vis _____ boulimie boulimie /bˌʌʊlimˈi/ bulimia psychologische toestand waarin een persoon terugkerende eetbuien heeft _____ bouwen bouwen //ˈbɑu̯ə(n)// rakentaa 1. een constructie oprichten door het samenvoegen van onderdelen _____ bouwkunde bouwkunde /bˈʌʊkɵndə/ rakennussuunnittelu 1. (wetenschap) _____ boven boven //ˈboː.vən// ylhäällä 1. bovenaan, erboven, niet beneden, niet eronder _____ boven boven //ˈboː.vən// ylhäällä 1. op een plaats hoger gelegen dan _____ bovenbeen bovenbeen /bˈoːvənbˌeːn/ reisi 1.bovenbeen _____ bovenlicht bovenlicht /bˈoːvənlˌɪxt/ yläikkuna 1. een hooggeplaatst raam, boven een deur of in het dak _____ bovenlip bovenlip /bˈoːvənlˌɪp/ ylähuuli _____ bovennatuurlijk bovennatuurlijk //bovəˈnɑtyrlək// yliluonnollinen 1. behorende tot een orde van dingen die buiten het menselijke ligt _____ boycot boycot /bˈoːikˌɔt/ boikotti _____ boycotten boycotten /bˈoːikˌɔtən/ boikotoida 1. iemand uitsluiten, niet meer willen werken voor, leveren aan of kopen bij _____ braakbal braakbal /brˈaːkbɑl/ oksennuspallo _____ braam braam /brˈaːm/ karhunvatukka 1. struik & 2. vrucht _____ braamsluiper braamsluiper //ˈbramslœʏpər// hernekerttu 1. Sylvia curruca, een zangvogel uit de familie van zangers Syviidae _____ brabbelen brabbelen /brˈɑbələn/ jokeltaa 1. slecht en onduidelijk praten met name van baby's _____ braden braden /brˈaːdən/ paistaa 1. vlees bereiden door het in vet te verhitten _____ brand brand //ˈbrɑnd// //ˈbrɑnt// tulipalo 1. een verbranding met vuur _____ brandbom brandbom /brˈɑndbɔm/ palopommi 1. bom die als doel heeft het getroffen object in brand te steken _____ branden branden /brˈɑndən/ polttaa 1. verteerd worden door vuur _____ brandewijn brandewijn /brˈɑndəʋˌɛɪn/ brandy 1. een soort sterke drank _____ brandgans brandgans /brˈɑndɣɑns/ valkoposkihanhi 1. Branta leucopsis, een gans uit de familie Anatidae _____ brandhout brandhout /brˈɑndhʌʊt/ polttopuu 1. hout dat gebruikt wordt om te verbranden _____ brandmerken brandmerken /brˈɑndmɛrkən/ polttomerkitä _____ brandnetel brandnetel /brˈɑndnətˌɛl/ nokkonen 2-3. een harige plant die bij aanraking een brandend gevoel en zwelling veroorzaakt _____ brandpunt brandpunt /brˈɑndpɵnt/ tarkennus _____ brandstichter brandstichter /brˈɑndstɪxtər/ tuhopolttaja 1. iemand die expres brand veroorzaakt _____ brandstichting brandstichting /brˈɑndstɪxtˌɪŋ/ tuhopoltto _____ brandstof brandstof /brˈɑndstɔf/ polttoaine 1. stof waaruit door middel van verbranding of een ander chemisch proces energie wordt gewonnen _____ brandstofcel brandstofcel /brˈɑndstɔfsˌɛl/ polttokenno een elektrochemisch toestel _____ brandweer brandweer /brˈɑndʋˌɪr/ palokunta _____ brandweerkazerne brandweerkazerne /brˈɑndʋɪːrkˌaːzɛrnə/ paloasema _____ brandweerman brandweerman /brˈɑndʋɪːrmˌɑn/ palomies 1. lid van de brandweer _____ brasem brasem /brˈaːzəm/ lahna 1. karperachtige vis _____ brassière brassière /brˌɑsiˈɛrə/ rintaliivit 1. dameskledingstuk _____ breed breed /brˈeːt/ leveä _____ breedband breedband //ˈbred.bɑnd// //ˈbred.bɑnt// laajakaistayhteys 1. een internetverbinding met een hoog debiet _____ breedte breedte /brˈeːtə/ leveys 1. afmeting loodrecht op de hoogte of de lengte _____ breedtegraad breedtegraad /brˌeːtɛɣrˈaːt/ leveys 1. cirkel van gelijke geografische breedten _____ breekijzer breekijzer /brˈeːkɛɪzər/ sorkkarauta 1. stevige metalen stang, meestal voorzien van een gespleten einde, de koevoet, gebruikt om zaken open te breken. _____ breien breien //ˈbrɛ.jə(n)// kutoa 1. een weefsel vervaardigen uit een gesponnen draad met behulp twee of meer pennen _____ brein brein //brɛi̯n// aivot 1. orgaan _____ breken breken /brˈeːkən/ murtaa, rikkoa 2. 1. in stukken uiteenvallen 3. 5. in stukken uiteen doen vallen _____ brekingsindex brekingsindex /brˈeːkɪŋsˌɪndɛks/ taitekerroin _____ brengen brengen //ˈbrɛŋ.ə(n)// tuoda 1. ergens heen gaan om iets of iemand daar af te geven _____ breuk breuk /brˈøːk/ murtoluku 1. de uitkomst (quotiënt) van een deling van twee of meer gehele getallen _____ brevier brevier /breːvˈir/ rukouskirja _____ brexit brexit /brˈɛksɪt/ brexit _____ bridge bridge /brˈɪdɣə/ bridge 2. 1. een spel gespeeld door vier spelers, verdeeld in twee paren en gespeeld in dertien slagen 3. 2. de kam van een elektrische gitaar _____ brie brie /brˈi/ brie 1. zachte Franse schimmelkaas _____ brief brief //brif// kirje 1. verzonden geschreven boodschap _____ briefkaart briefkaart /brˈifkaːrt/ postikortti 1. een korte brief in de vorm van een kaart _____ briefopener briefopener /brˈifoːpˌeːnər/ paperiveitsi 1. een doorgaans sierlijk mesje dat men gebruikt om briefomslagen met te openen _____ bries bries //bris// tuulenhenki 1. zachte frisse wind _____ brievenbus brievenbus /brˈivənbˌɵs/ kirjelaatikko _____ briket briket /brikˈɛt/ briketti 1. een geperste vaste brandstof in de vorm van een kleine baksteen _____ bril bril /brˈɪl/ silmälasit 1. een optisch instrument dat gebruikt wordt om de scherpte van het zicht te verbeteren _____ brilbeer brilbeer //ˈbrɪl.beːr// //ˈbrɪɫ.beːr// //ˈbrɪɫ.bɪːr// silmälasikarhu 1. een beer met grote cirkels rond de ogen, als een bril _____ brilduiker brilduiker /brˈɪldœykər/ telkkä 1. Bucephala clangula, een vogel uit de familie Anatidae _____ briljant briljant /brɪljˈɑnt/ briljantti 1. buitengewoon slim _____ briljant briljant /brɪljˈɑnt/ briljantti 1. een slijpvorm voor onder andere diamant _____ broccoli broccoli //ˈbrɔkɔlɪ// parsakaali 1. groente _____ brochure brochure /brɔʃˈyrə/ esite _____ broeder broeder //brudər// veli 1. een broer _____ broedermoord broedermoord /brˈudərmˌɔːrt/ veljensurma 1. moord van de ene broer op een andere broer, ook figuurlijk gebruikt _____ broederschap broederschap /brˈudərsxˌɑp/ veljeskunta 2. 1. kerkelijk goedgekeurde vereniging 3. 2. vereniging van beroepsgenoten 4. 1. vriendschappelijke betrekking als tussen broers _____ broeikas broeikas /brˈujkɑs/ kasvihuone 1. een met glas overdekte kas voor het kweken van gewassen _____ broeikaseffect broeikaseffect /brˈujkaːzˌɛfɛkt/ kasvihuoneilmiö _____ broeikasgas broeikasgas /brˈujkɑsxˌɑs/ kasvihuonekaasu _____ broek broek //bruk// housut 1. een kledingstuk met twee afzonderlijke pijpen voor beide benen _____ broer broer //bruːr// veli 1. een mannelijk kind van dezelfde ouders _____ brokaat brokaat /broːkˈaːt/ brokadi 1. zijdeweefsel met ingeweven, meestal grote figuren, vaak met goud- of zilverdraad doorweven _____ bromfiets bromfiets /brɔmfˈits/ mopedi _____ bromide bromide /brˈoːmidə/ bromidi _____ brommer brommer /brˈɔmər/ mopedi _____ bron bron //ˈbron// lähde 2. 1. daar waar men informatie vandaan haalt 3. 2. begin van een waterloop _____ bronchitis bronchitis /brˈɔnxitˌɪs/ keuhkokatarri 1. ontsteking van de luchtpijptak _____ brons brons /brˈɔns/ pronssi _____ bronzen bronzen /brˈɔnzən/ pronssinen 1.van brons gemaakt _____ bronzen bronzen /brˈɔnzən/ pronssinen 1. _____ brood brood //broːt// leipä 1. een meelproduct dat gemaakt wordt door meeldeeg te bakken, te koken of te stomen _____ broodje broodje /brˈoːtjə/ sämpylä 1. klein brood, vaak versierd, belegd of in een speciale vorm, voor één persoon _____ broodrooster broodrooster /brˈoːdroːstər/ leivänpaahdin _____ broom broom /brˈoːm/ bromi _____ broos broos /brˈoːs/ hauras 1. niet stevig _____ brouwen brouwen /brˈʌʊən/ panna 1. (bier) brouwen _____ brouwer brouwer /brˈʌʊər/ oluenpanija _____ brouwerij brouwerij //brɔuə'rɛi// panimo 1. een bedrijf dat zich toelegt op het brouwen van bier _____ brug brug //brʏx// //brʏχ// silta kunstmatige weg over een diepte _____ bruid bruid //brœy̯t// morsian 1. een vrouw die in het huwelijk treedt _____ bruidegom bruidegom /brˈœydəɣˌɔm/ sulhanen 1. man die in het huwelijk treedt _____ bruidsschat bruidsschat /brˈœydsxɑt/ myötäjäiset 1. een gift die een meisje van haar ouders meekrijgt als ze in het huwelijk treedt _____ bruin bruin //brœʏn// ruskea 1. een kleur zoals die van walnoten, chocola of koffie hebbend _____ bruin bruin //brœʏn// ruskea 1. een kleur zoals die van walnoten, chocola of koffie _____ bruine beer bruine beer //ˌbrœʏnəˈbeːr// karhu 1. Ursus arctos, een beer die in Europa, Azië en Amerika voorkomt. _____ bruine dwergmeerval bruine dwergmeerval /brˈœynə dʋˈɛrɣmɪːrvˌɑl/ piikkimonni _____ bruine kiekendief bruine kiekendief /brˈœynə kˌikəndˈif/ ruskosuohaukka 1. Circus aeruginosus, een roofvogel uit de familie van de arendachtigen Accipitridae _____ bruine rat bruine rat /brˈœynə rˈɑt/ isorotta 1. Rattus norvegicus, een grijsbruin knaagdier met een kale geringde staart _____ bruinig bruinig //ˈbrœʏnəχ// //ˈbrœːnəx// //ˈbrœːnɪx// ruskehtava 2. op bruin lijkend _____ bruinkool bruinkool /brœyŋkˈoːl/ ruskohiili _____ bruinvis bruinvis /brˈœynvɪs/ pyöriäinen 1. Phocoena phocoena, kleine donkere tandwalvis _____ bruisen bruisen /brˈœyzən/ poreilla 1. het overvloedig vormen van gasbelletjes in een vloeistof _____ brunette brunette /brynˈɛtə/ tummaverikkö 1. een vrouw met (donker)bruin (of zwart) haar en soms ook met een donkere gelaatstint _____ brus brus //brʏs// sisarus 1. een ander kind van dezelfde ouders _____ bruut bruut //ˈbryt// brutaali 1. nietsontziend en gewelddadig _____ btw btw /bˌeːtˌeːvˈeː/ ALV 1. de afkorting voor belasting over de toegevoegde waarde _____ buffel buffel /'bɵfəl/ puhveli 1. een verzamelnaam voor een aantal zware rundersoorten met vaak forse hoorns _____ buffer buffer /bˈɵfər/ puskuri 3. tijdelijk geheugen in rekenmachines... _____ bugel bugel //ˈby.χəɫ// //ˈbyː.ɣəl// flyygelitorvi 1. een koperen blaaasinstrument. _____ buideldier buideldier /bˌœydɛldˈir/ pussieläin 1. zoogdiersoort waarvan de wijfjes een buidel hebben _____ buigen buigen //bœʏ̯χə(n)// //bœːɣə(n)// 1. taivuttaa 1. krommend vervormen 2. taipua 2. 2. een buiging maken 3. 3. aandacht besteden aan iets _____ buiging buiging /bˈœyɣɪŋ/ kumarrus _____ buigspier buigspier /bœyxspˈir/ koukistajalihas 1. spier die zorgt dat het tussenliggende gewricht buigt _____ buigtang buigtang /bˈœyxtɑŋ/ taivutin 1. _____ buigzaam buigzaam /bˈœyxzaːm/ joustava _____ buik buik //bœʏ̯k// //bœːk// maha, vatsa 1. het onderste deel van de voorkant van de romp van mens of dier dat van boven door het middenrif en van onderen door de bekkengordel begrenst is _____ buikdans buikdans /bˈœyɡdɑns/ vatsatanssi _____ buikloop buikloop /bœyklˈoːp/ ripuli _____ buikspreker buikspreker /bˈœyksprəkər/ vatsastapuhuja _____ buis buis /bˈœys/ putki 1. een hol, cilindrisch voorwerp _____ buit buit //bœʏ̯t// //bœːt// saalis goederen gewonnen door diefstaf of verovering _____ buiten buiten //ˈbœʏ̯tə(n)// //ˈbœːtə(n)// ulkona _____ buitenechtelijk buitenechtelijk /bˈœytənˌɛxtələk/ avioliiton ulkopuolinen 1. niet binnen het raamwerk van het huwelijk _____ buitenkant buitenkant /bˈœytənkˌɑnt/ ulkopuoli _____ buitenland buitenland /bˈœytənlˌɑnt/ ulkomaa 1. ieder land buiten het eigene _____ buitenlands buitenlands /bˈœytənlˌɑnts/ ulkomainen 1. op het buitenland betrekking hebbend _____ buitenspel buitenspel /bˈœytənspˌɛl/ paitsio _____ buizen buizen /bˈœyzən/ pysäyttää 2. 1. een buis in de school geven 3. 2. een buis in de school krijgen _____ buizerd buizerd /bˈœyzɛrt/ hiirihaukka 1. Buteo buteo, een middelgrote roofvogel die vooral van veldmuizen leeft _____ bukken bukken //ˈbɵkən// kumartua 1. het lichaam geheel vooroverbuigen om bij iets lagers te komen _____ bul bul //bʏl// bulla 2. 1. mannelijk rund en het mannetje van sommige andere zoogdieren en zeezoogdieren 3. 2. pauselijke oorkonde _____ bulbsteven bulbsteven /bɵlbstˈeːvən/ keulabulbi 1. een gestroomlijnde boeg in de vorm van een bulb, om via de daardoor verminderde waterweerstand het brandstofverbruik te laten dalen _____ buldog buldog /bˈɵldɔx/ buldogi 1. een stevig gebouwde hond met een grote kop en afhangende liphoeken, destijds gefokt om tegen stieren te vechten _____ bulldozer bulldozer /bɵldˈoːzər/ puskutraktori 1. Machine _____ bult bult /bˈɵlt/ kumpu _____ bultrug bultrug //ˈbʏɫtrʏx// ryhävalas 1. Megaptera novaeangliae, een van de grotere baardwalvissen met lange borstvinnen _____ bumper bumper /bˈɵmpər/ puskuri 1. Stootstang _____ bundel bundel /bˈɵndəl/ kimppu 1. zijdelings bijeengehouden verzameling langwerpige voorwerpen _____ bungalow bungalow /bˈɵŋaːlˌɔw/ pientalo 1. woning of vakantiehuis zonder bovenverdieping _____ bunker bunker /bˈɵŋkər/ bunkkeri 1. zwaar versterkte verdedigingsstelling _____ bunsenbrander bunsenbrander /bˈɵnsənbrˌɑndər/ bunsenlamppu 1. gasbrander met regelbare luchttoevoer die men gebruikt in een laboratorium _____ bunzing bunzing /bˈɵnzɪŋ/ Hilleri 1. klein marterachtig, behendig roofdiertje _____ bureau bureau //byˈro// 1. kirjoituspöytä, työpöytä 1. een werkmeubel voor administratief- en studiewerk 2. toimisto, konttori, virasto, liikehuoneisto, toimipaikka 2. een (politie)kantoor _____ bureaucratie bureaucratie /byrˈoːkraːtsˌi/ byrokratia, hallintokoneisto _____ bureaustoel bureaustoel /byrˈoːstˌul/ toimistotuoli 1. een stoel die ontworpen is om in een kantooromgeving gebruikt te worden _____ burgemeester burgemeester /bˈɵrɣəmˌeːstər/ pormestari 1. hoofd van het gemeentebestuur _____ burger burger /bˈɵrɣər/ 1. kansalainen 1 2. siviili 2 _____ burgeroorlog burgeroorlog /bˈɵrɣɪːrˌɔːrlɔx/ sisällissota 1. een gewapende strijd tussen twee of meer bevolkingsgroepen binnen hetzelfde land, waarbij soms ook het leger betrokken is _____ burgerrechten burgerrechten /bˈɵrɣərrˌɛxtən/ kansalaisoikeudet 1. een recht dat men geniet als staatsburger van een land _____ burggraaf burggraaf /bɵrɣrˈaːf/ varakreivi 1. edelman _____ bus bus //bɵs// bussi 1. vervoermiddel op de weg voor een aanzienlijk aantal passagiers _____ bushalte bushalte //ˈbʏshɑltə// //ˈbʏshɑɫtə// bussipysäkki, linja-autopysäkki 1. een plek waar een bus stopt _____ buskruit buskruit /bˈɵskrœyt/ ruuti 1. een ontplofbaar mengsel van fijngepoederde kool, zwavel en salpeter _____ bustehouder bustehouder /bˈɵstəhˌʌʊdər/ rintaliivit 1. kledingstuk voor vrouwen. _____ butaan butaan /bytˈaːn/ butaani 1. C₄H10 _____ buur buur //byr// naapuri 1. een persoon die in andermans omgeving woont _____ buurman buurman //byrmɑn// naapuri 1. een man naast wie men woont _____ buurt buurt //byrt// läheisyys 2. de nabijheid _____ byte byte //bɑjt// tavu 1. het kleinste adresseerbare gedeelte van een computergeheugen _____ bèta bèta /bətˈaː/ beeta _____ cabaret cabaret //ˌkɑbɑˈrɛ(t)// kabaree 1. een kleinkunst, vermaak met toneel, zang, dans, en voordracht _____ cacao cacao //kakaˈoː// //kaˈkɑu// kaakao 1. product verkregen uit de bonen van de cacaoboom dat onder andere wordt gebruikt voor de bereiding van chocolade _____ cacaoboom cacaoboom //kɑˈkʌʊbom/ kaakaopuu 1. een boom waarvan uit de vruchten de cacao wordt gewonnen _____ cacaoboon cacaoboon /kˌaːkaːoːbˈoːn/ kaakaopapu 1. zaad dat zich in de peulvrucht van de cacaoboom bevindt _____ cacaopoeder cacaopoeder /kˈaːkaːˌoːpudər/ kaakaojauhe 1. een poederachtige substantie die wordt verkregen door het uitpersen van de cacaomassa van cacaobonen _____ cactus cactus /kˈɑktɵs/ kaktus 1. een vetplant met stekels _____ cactusvijg cactusvijg /kˈɑktɵsfˌɛɪx/ kaktusviikuna 1. een stekelige vrucht van de Opuntia _____ cadeau cadeau //kaˈdoː// lahja 1. iets dat men aan iemand geeft, meestal ter gelegenheid van een speciale gebeurtenis _____ cadeaubon cadeaubon /kaːdˈoːbˌɔn/ lahjakortti 1. als geschenk gegeven bon, die recht geeft op aankoop tot het bedrag dat op de bon vermeld wordt _____ cadmium cadmium /kˈɑdmiˌɵm/ kadmium 1. scheikundig element met symbool Cd en atoomnummer 48 _____ cafeïne cafeïne /kˈaːfəˌɪnə/ kofeiini 1. een alkaloïde met structuurformule C₈H10N₄O₂ die van nature wordt aangetroffen in koffiebonen en theebladeren _____ calcium calcium /kˈɑlsiˌɵm/ kalsium 1. scheikundig element met symbool Ca en atoomnummer 20 _____ calculator calculator //kɑlkʏˈlatɔr// laskin 1. machine _____ calculeren calculeren /kˌɑlkylˈɪːrən/ laskea 1. rekenen _____ californium californium /kˈaːlifˌɔrniˌɵm/ kalifornium 1. een scheikundig element en vermoedelijk een grijs of zilverkleurig actinide met het symbool Cf en het atoomnummer 98 _____ calorie calorie /kˌaːloːrˈi/ kalori 1. een eenheid van warmte, gelijk aan de warmte benodigd om een gram water een graad C in temperatuur te doen stijgen _____ calvinisme calvinisme /kˌɑlvinˈɪsmə/ kalvinismi 1. gereformeerde substroming binnen het Christendom waarin o.a. het voorbestemd zijn centraal staat _____ camera camera //ˈkaməˌra// kamera 1. een apparaat om beelden mee te registreren _____ camoufleren camoufleren //kɑmuflerən// naamioida 1. een voorwerp onopvallend maken _____ campus campus //ˈkɑmpʏs// kampus 1. universiteitsterrein _____ candela candela /kɑndˈeːlaː/ kandela _____ candidiasis candidiasis /kˈɑndidˌiaːzˌɪs/ hiivasienitulehdus 1. schimmelziekte van huid en slijmvliezen _____ canon canon //'ka.nɔn// kaanon 1. de strengste vorm van een meerstemmige compositie, waarin de stemmen elkaar in de tijd verschoven imiteren _____ cantate cantate /kɑntˈaːtə/ kantaatti _____ cantharel cantharel //ˌkɑntaˈrɛɫ// kanterelli 1. Cantharellus cibarius, een eetbare paddenstoel met een lichte pepersmaak _____ capaciteit capaciteit //kapasiˈtɛit// kapasiteetti 1. bevattingsvermogen _____ capitulatie capitulatie /kˌaːpitylˈaːtsi/ antautuminen 1. overeenkomst om het verzet te staken _____ capuchon capuchon //ˌka.py.ˈʃɔ̃ː// //ˌkɑ.py.ˈʃɔn// huppu 1. hoofdkap bevestigd aan een kledingstuk _____ caracal caracal /kˈaːraːkˌɑl/ aavikkoilves 1. Profelis caracal, een katachtige die voorkomt in Afrika en Azië _____ caravan caravan /kˈaːraːvˌɑn/ asuntovaunu, matkailuvaunu 1. kampeerwagen, woonwagen, aanhangwagen die kan dienen als woonst _____ carbidgas carbidgas /kˈɑrbɪdɣˌɑs/ asetyleeni 1. carbidgas/acetyleen _____ carboniseren carboniseren /kˌɑrboːnizˈɪːrən/ hiiltyä 1. omzetten van organische stof in koolstof _____ carbonzuur carbonzuur /kˌɑrbɔnzˈyr/ karboksyylihappo 1. een organische verbinding die de functionele groep -COOH bezit _____ cardiologie cardiologie //kɑrdijolo'xi// kardiologia 1. een medisch specialisme dat zich bezighoudt met het opsporen, diagnosticeren en behandelen van hartziekten _____ cardioloog cardioloog //kɑrdijo'lox// kardiologi, sydänlääkäri _____ cardiomyopathie cardiomyopathie //ˌkɑr­.di­.jo­ˌmi­.jo­.pa­ˈti// sydänlihassairaus 1. hartspierziekte _____ carnaval carnaval /kˈɑrnaːvˌɑl/ karnevaali 1. een volksfeest waarbij onder meer grote verkleedpartijen plaatsvinden, en dat plaatsvindt gedurende de vier dagen die aan de vastentijd voorafgaan _____ carnivoor carnivoor //kɑrniˈvor// lihansyöjä 1. een vleesetend dier _____ carpoolen carpoolen //ˈkɑ:rpu:lən// mennä kimppakyydillä 1. samen in één auto naar het werk rijden _____ cartograaf cartograaf /kˌɑrtɔɣrˈaːf/ kartanpiirtäjä 1. iemand die land-, zee- en/of luchtkaarten maakt _____ cartografie cartografie /kˌɑrtɔɣraːfˈi/ kartanpiirustus 1. de kunst en wetenschap van het vervaardigen van land-, zee- en/of luchtkaarten _____ cashew cashew /kˈɑshɛw/ munuaispuu _____ cassave cassave /kɑsˈaːvə/ maniokki 1. Manihot esculenta, een eetbare wortelknol _____ cassette cassette /kɑsˈɛtə/ rataspakka 1. een behuizing voor video- en audiobanden _____ castratie castratie /kɑstrˈaːtsi/ kastraatio 1. ontmanning, het volledig verwijderen van de teelballen bij de man _____ castreren castreren /kɑstrˈɪːrən/ kastroida, kuohia 1. een sterilisatie uitvoeren van een man of mannelijk dier door verwijdering van de zaadballen _____ catacombe catacombe /kˈaːtaːkˌɔmbə/ katakombi 1. onderaardse ruimte, onderaards gangenstelsel in het algemeen _____ catalogiseren catalogiseren /kˌaːtaːlˌoːɣizˈɪːrən/ luetteloida 1. in een register onderbrengen _____ catastrofe catastrofe /kˌaːtɑstrˈoːfə/ katastrofi 1. een algemene ramp _____ categorie categorie /kˌaːtəɣoːrˈi/ kategoria, luokka 1. onderdeel van een rangschikking, rang, groep. _____ cavalerie cavalerie /kˌaːvaːlərˈi/ ratsuväki 1. strijdmacht te paard _____ cavia cavia /kˈaːviˌaː/ marsu 1. een Zuid-Amerikaans knaagdier dat vooral als huisdier gehouden wordt _____ cd cd /sˌeːdˈeː/ CD 1. compact disc _____ ceder ceder //ˈsedər// setri 1. Cedrus, een boom uit het geslacht van coniferen dat behoort tot de dennenfamilie _____ cel cel //sɛl// 1. selli, solu 1. een kleine ruimte waar iemand voor straf moet zitten (in een gevangenis) 2. kammio, solu 2. een kleine ruimte (in een klooster) 3. solu, selli 3. de kleinste eenheid binnen een levend organisme waarin alle genetische informatie vervat zit 4. kenno, solu 4. een zeshoekige opslagplaats in een bijenraat _____ celbiologie celbiologie /sˌɛlbiˌoːloːɣˈi/ solubiologia 1.de wetenschap van organische cellen. _____ celesta celesta /seːlˈɛstaː/ celesta 1. slagwerkinstrument met een klavier _____ celkern celkern //sɛlkɛrən// tuma 1. _____ cello cello /sˈɛloː/ sello 1. een viersnarig strijkinstrument dat tijdens het bespelen door de cellist tussen de knieën wordt gehouden _____ cellulair cellulair //sɛ.ly.ˈlɛːr// solumainen _____ cellulose cellulose //ˌsɛ.ly.ˈlo.zə// selluloosa 1. een polysacharide die door nagenoeg alle planten wordt gemaakt en die de plant stevigheid geeft _____ celmembraan celmembraan /sˌɛlmɛmbrˈaːn/ solukalvo 1. een omhulsel van de cel bestaande uit fosfolipiden en eiwitten _____ celwand celwand //sɛlʋɑnd// soluseinä 1. _____ cement cement /seːmˈɛnt/ sementti 1. een bouwmateriaal bestaande uit kalk, zand en grind _____ censor censor /sˈɛnsɔr/ sensori 1. hoge ambtenaar in de Romeinse republiek _____ censureren censureren /sˌɛnsyrˈɪːrən/ sensuroida 1. bewust informatie uit de media weghalen _____ censuur censuur //sɛnˈsyr/, /sɛnˈzyr// sensuuri 1. de controle van de kant van de overheid op alles wat de media uitbrengen _____ cent cent //sɛnt// sentti _____ centimeter centimeter //'sɛntiˌmetər// centtimetri, senttimetri 1. een lengtemaat die gelijk is aan één honderdste van een meter _____ centraal centraal /sɛntrˈaːl/ keski- 1. in het midden gelegen _____ centrale verwarming centrale verwarming /sɛntrˈaːlə vərʋˈɑrmɪŋ/ keskuslämmitys 1. een verwarmingssysteem, waarbij de warmte voor de verwarming van de vertrekken van een gebouw, centraal wordt opgewekt _____ centrifuge centrifuge /sˈɛntrifˌyɣə/ sentrifugi 1. toestel dat gebruikmakend van de middelpuntvliedende kracht, de mogelijkheid biedt om stoffen te scheiden, te zuiveren of te drogen _____ centrifugeren centrifugeren /sˌɛntrifyɣˈɪːrən/ lingota 1. met een centrifuge scheiden, zuiveren of drogen _____ centrum centrum /sˈɛntrɵm/ keskus, keskipiste 1. middelpunt _____ cerebraal cerebraal /sˌɪːrɛbrˈaːl/ aivoperäinen, serebraalinen 1. met betrekking tot de grote hersenen _____ ceremonie ceremonie /sˌɪːrəmoːnˈi/ seremonia 1. een plechtige aangelegenheid _____ cerium cerium /sˈɪːriˌɵm/ cerium _____ certificaat certificaat //ˌsɛrtifiˈkat// todistus 1. een schriftelijk bewijs _____ cesium cesium /sˈeːziˌɵm/ cesium _____ cessie cessie /sˈɛsi/ oikeuden luovutus 1. overdracht van schuldvordering _____ chakra chakra /ʃˈɑkraː/ chakra 1. _____ champagne champagne //ʃɑmˈpɑɲə// samppanja 1. een schuimwijn uit de champagnestreek in Frankrijk _____ champignon champignon //ˌʃɑmpiˈjɔn// herkkusieni 1. Agaricus bisporus en Agaricus bitorquis, een eetbare en speciaal gekweekte witte paddenstoel _____ champignonsoep champignonsoep /ʃˌɑmpɪɣnɔnsˈup/ sienikeitto _____ chanson chanson /ʃɑ̃sˈɔ̃/ chanson _____ chanteren chanteren /ʃɑntˈɪːrən/ kiristää 1. onder bedreiging een schandaal te veroorzaken iemand geld afhandig maken _____ chaos chaos //ˈxaɔs// kaaos, sekasorto, epäjärjestys 1. grote wanorde _____ chaostheorie chaostheorie /xˌaːɔstˌeːoːrˈi/ kaaosteoria 1. deelgebied van de wiskunde en natuurwetenschappen dat zich bezighoudt met het gedrag van dynamische systemen zoals dat sterk door hun begintoestand wordt bepaald. _____ chaotisch chaotisch /xaːˈoːtis/ kaoottinen _____ charlatan charlatan /ʃˈɑrlaːtˌɑn/ huijari _____ charmant charmant /ʃɑrmˈɑnt/ hurmaava 1. aangenaam in omgang _____ charme charme //sjarme// lumo 1. de eigenschappen van iemand waardoor die persoon aardig, leuk en vriendelijk wordt gevonden _____ chassidisme chassidisme //χɑsiˈdɪsmə// hasidilaisuus 1. _____ chatten chatten //ˈtʃɑtə(n)// //ˈtʃɛtə(n)// chatata 1. op synchrone wijze met elkaar korte tekstberichten uitwisselen _____ chauffeur chauffeur //ʃaʊ̯.ˈføːr// //ʃo.ˈføːr// //ʃo.ˈfʏːr// autonkuljettaja 1. de bestuurder van een motorvoertuig _____ chauvinisme chauvinisme /ʃˌoːvinˈɪsmə/ kansalliskiihko _____ chauvinist chauvinist /ʃˌoːvinˈɪst/ sovinisti _____ checken checken //ˈtʃɛkən// tutkia 1. controleren, nakijken _____ cheeta cheeta /ʃˈeːtaː/ gepardi 1. Acinonyx jubatus, een zeer snel Afrikaans katachtig roofdier _____ chef chef //ʃɛf// päällikkö, johtaja 1. de baas, iemand die de leiding heeft _____ chemicalie chemicalie /xˌeːmikaːlˈi/ kemiallinen aine _____ chemie chemie /xeːmˈi/ kemia 1. wetenschap die zich bezig houdt met de kennis van de stoffen zoals die zijn opgebouwd uit elementen _____ chemotherapie chemotherapie /ʃˌeːmɔtˌɪːraːpˈi/ kemoterapia 1. behandeling van kanker met medicijnen _____ cheque cheque //ʃɛk// shekki, šekki _____ cherub cherub //ˈxerʏp// kerubi 1. _____ chi chi /ʃˈi/ khii _____ chic chic //sʲik// elegantti, tyylikäs 1. modieus verfijnd _____ chilipeper chilipeper //'ʃílipepər// chilipippuri 1. _____ chillen chillen //ˈtʃɪlə(n)// ottaa rennosti 1. tot rust komen, ontspannen _____ chimpansee chimpansee //ˌʃɪm.pɑn.ˈse// simpanssi 1. Pan troglodytes, de meest aan de mens verwante mensaap, leeft in Centraal-Afrika _____ chirurg chirurg //ʃi'rʏr(ə)x// kirurgi 1. specialist _____ chirurgie chirurgie /ʃˌirɵrɣˈi/ kirurgia 1. de wetenschap van en de vaardigheid in het opereren _____ chloor chloor /xlˈoːr/ kloori _____ chocolade chocolade //ˌʃo.ko.ˈla.də// //ˌʃɔko.ˈla.də// suklaa 1. een lekkernij die gemaakt is van cacao, suiker en cacaoboter _____ chocoladetaart chocoladetaart /ʃˈoːkoːlˌaːdətˌaːrt/ suklaakakku 1. een veelal ronde, bruingekleurde taart, waarin chocolade of cacao verwerkt is _____ cholera cholera //χoləra// kolera 1. een zeer besmettelijke infectieziekte die de darmen aantast _____ cholesterol cholesterol /xˈoːlɛstˌɪːrɔl/ kolesteroli 1. vet dat in je lichaamscellen zit, zoals galvet, lichaamsvet _____ chordofoon chordofoon /xˌɔrdoːfˈoːn/ kielisoitin 1. muziekinstrumenten waarbij de toon wordt geproduceerd door een trillende snaar _____ christen christen //ˈkrɪs.tən// kristitty 1. een belijder van de christelijke godsdienst _____ christendom christendom //ˈkrɪ.stən.ˌdɔm// kristinusko 1. een religie gebaseerd op het evangelie en leven van Jezus zoals beschreven in het Nieuwe Testament _____ chromosomaal chromosomaal //ˌɣro.mo.zo.ˈmal// //ˌɣro.mo.zo.ˈmaɫ// //ˌχro.mo.zo.ˈmaɫ// kromosomaalinen 1. met betrekking tot de chromosomen, de eiwitten die erfelijke informatie bevatten _____ chromosoom chromosoom //ˌχroʊmoʊˈsoʊm// kromosomi 1. staafachtig lichaampje _____ chroneem chroneem /xroːnˈeːm/ kroneemi 1. theoretisch geluidssegment dat fonemen die alleen in duur verschillen van elkaar onderscheidt _____ chronologie chronologie //xrono.lo'ɣiː// kronologia 1. de wetenschap die zich bezig houdt met het rangschikken in de tijd van historische gebeurtenissen _____ chronologisch chronologisch /xrˌoːnoːlˈoːɣis/ kronologinen 1. naar tijdstip gerangschikt _____ chroom chroom /xrˈoːm/ kromi _____ chylomicron chylomicron //ˌxi.lo.mi.ˈkrɔn// //ˌχi.lo.mi.ˈkrɔn// kylomikroni 1. een grote door darmwandcellen geproduceerde lipoproteïne, waarin lipiden uit het voedsel van de darmwandcellen naar andere weefsels worden getransporteerd _____ cicade cicade /sikˈaːdə/ kaskas 1. groot, halfvleugelig insect, leeft in Zuid-Europa en in de tropen (Cicadidae) _____ cijfer cijfer /sˈɛɪfər/ numero 1. een enkelvoudig symbool om een telbaar aantal aan te duiden _____ cilinder cilinder /sˈilɪndər/ lieriö _____ cilinderinhoud cilinderinhoud /sˈilɪndˌɪːrɪnhˌʌʊt/ iskutilavuus 1. de inhoud van het deel van de cilinder waarlangs de zuiger zich verplaatst, het slagvolume _____ cinema cinema /sinˈeːmaː/ elokuva 1. _____ cipres cipres /sɪprˈɛs/ sypressi 1. slanke naaldboom uit het gebied rond de Middellandse Zee een soort conifeer _____ circus circus /sˈɪrkɵs/ sirkus 1. _____ cirkel cirkel //ˈsɪrkəɫ// ympyrä _____ cirkelzaag cirkelzaag //ˈsɪrkəlzax// sirkkeli, pyörösaha 1. motorzaag met een rond zaagblad _____ cirrose cirrose /sɪɾrˈoːsə/ kirroosi 1. _____ citaat citaat //siˈtat// lainaus 1. een letterlijke passage die door iemand anders aangehaald wordt uit een bron _____ citer citer /sˈitər/ sitra 1. een snaarinstrument dat voornamelijk gebruikt wordt in het Duitstalige deel van Europa _____ citroen citroen /sɪtrˈun/ sitruuna 1. ovale, gele zure vrucht van de citroenboom _____ citroenzuur citroenzuur /sˌɪtrunzˈyr/ sitruunahappo _____ civetkat civetkat /sˈivɛtkˌɑt/ sivettikissa 1. Viverra, een geslacht van kleine slank gebouwde roofdieren dat in Afrika en Zuidoost-Azië voorkomt _____ civiele techniek civiele techniek /sivˈilə tɛxnˈik/ yhdyskuntatekniikka _____ clair-obscur clair-obscur /klˈɛrˈopskɵr/ chiaroscuro 1. artistieke techniek _____ classificatie classificatie /klˌɑsifikˈaːtsi/ luokittelu _____ claustrofobie claustrofobie //klʌstrofoˈbiː// //klʌustrofoˈbiː// klaustrofobia 1. vrees voor afgesloten ruimten _____ clausule clausule //klʌʊˈsylə// ehto 1. een extra bepaling in een ambtelijke brief. _____ clematis clematis /klˈeːmaːtˌɪs/ kärhö 1. klimplant uit de ranonkel familie met veel bloemen _____ clerus clerus /klˈɪːrɵs/ papisto 1. de leiders van een kerkgenootschap _____ clitoris clitoris /klˈitoːrˌɪs/ klitoris 1. gevoelig orgaan bovenaan de schaamspleet van de vrouw dat voor de seksuele opwinding zorgt _____ cloaca cloaca /kloːˈaːkaː/ kloaakki 1. de gecombineerde darm- en urineuitgang bij bepaalde diersoorten _____ clown clown //kloːn// //klʌːun// pelle, klovni 1. komische artiest _____ club club //klɵp// kerho 1. een besloten gemeenschap waarin de leden hun gemeenschappelijke belangen... _____ co-enzym co-enzym /kˈoːˈɛnzɪm/ koentsyymi _____ coalitie coalitie //kowaˈli(t)si// hallituskoalitio 1. verbond van twee of meer partijen, mogendheden of staten om een gemeenschappelijk doel te bereiken _____ coca coca /kˈoːkaː/ kokapensas 1. _____ cocaïne cocaïne /kˌoːkaːˈinə/ kokaiini 1. een drug die bereid wordt uit de bladeren van de coca die euforie en ongevoeligheid voor pijn veroorzaakt en leidt tot verslaving _____ cockpitvoicerecorder cockpitvoicerecorder /kˈɔkpɪtvˌoːisˌɪːrəkˌɔrdər/ ohjaamon ääninauhuri 1. heel stevig apparaat dat de gesprekken in de cockpit opneemt en bewaart, ook als het vliegtuig neerstort _____ cocktail cocktail /kˈɔktɑjl/ cocktail, drinkki 1. drankje bestaande uit gemixte alcoholische dranken _____ code code //'kodə// koodi, avain _____ coderen coderen /koːdˈɪːrən/ koodata 1. in een code brengen _____ coeliakie coeliakie /kˌuliaːkˈi/ keliakia 1. (geneeskunde) een ongeneeslijke stofwisselingsziekte die veroorzaakt wordt door een glutenintolerantie _____ cognaat cognaat //kɔχ'nat// sukulaissana 2. bloedverwant 3. woord van zelfde afstamming _____ cognitief cognitief //kɔxniˈtif// kognitiivinen 1. met betrekking tot het leerproces _____ coherentie coherentie /kˌoːhɪːrˈɛntsi/ koherenssi _____ cokes cokes /kˈoːkəs/ koksi 1. ontgaste steenkool _____ cola cola /kˈoːlaː/ kokis 1. koolzuurhoudende frisdrank _____ collaboreren collaboreren /kˌɔlaːboːrˈɪːrən/ olla yhteistoiminnassa, -työssä 1. met de vijand samenwerken _____ collage collage /kɔlˈaːʒə/ kollaasi _____ collageen collageen //ˌkɔlɑˈɣen// kollageeni 1. _____ collectie collectie /kɔlˈɛksi/ kokoelma _____ collectivisme collectivisme /kˌɔlɛktivˈɪsmə/ kollektivismi 1. stellen van het belang van de gemeenschap boven dat van het individu _____ collega collega //kɔˈleɣa// //kɔˈleχa// kollega 2. 1. een persoon die voor hetzelfde bedrijf werkt 3. 2. een vak- of ambtgenoot _____ colloïde colloïde /kˈɔloːˌidə/ kolloidi _____ coloradokever coloradokever /kˈoːloːrˌaːdoːkˌeːvər/ koloradonkuoriainen 1. een kever die op de aardappelplant leeft van ongeveer 1 cm lang en met een geel rugschild dat is... _____ coma coma //ˈkoːmaː// kooma 1. volkomen bewustloosheid _____ comateus comateus /kˈoːmaːtˌøːs/ komatoosinen 1. in volkomen bewusteloosheid _____ combinatie combinatie /kˌɔmbinˈaːtsi/ kombinaatio _____ combineren combineren /kˌɔmbinˈɪːrən/ sekoittaa _____ comfort comfort //kɔnˈfɔrt// tehdä mukavaksi 1. een toestand waarin men zonder onrust, vrees of verlegenheid is _____ comité comité /kˌoːmitˈeː/ komitea _____ commandant commandant /kˌɔmɑndˈɑnt/ komentaja 1. iemand die het commando heeft over een leger of vloot _____ commanderen commanderen /kˌɔmɑndˈɪːrən/ komentaa, käskeä 2. bevelen _____ commando commando /kɔmˈɑndoː/ sissipartio 2. 2. een speciaal getrainde groep militairen voor speciale missies 3. 3. iemand die lid is van 2. _____ commentaar commentaar //kɔmən'tar// kommentti 2. 1. toelichting of verklaring 3. 2. kritiek _____ commentator commentator /kˌɔməntˈaːtɔr/ kommentaattori _____ commercieel commercieel //kɔmərˈʃel/, /kɔmɛrˈsjel// kaupallinen 1. zakelijk _____ commissie commissie /kɔmˈɪsi/ komissio 1. een groep personen aan wie een bepaalde opdracht wordt gegeven of die voor een bepaald doel bijeenkomen _____ communautair communautair /kˌɔmynʌʊtˈɛr/ yhteisöllinen 1. betrekking hebbend op de gemeenschap _____ communicatie communicatie //ˌkɔ.my.nɪ.ˈkaː.si// //ˌkɔmyniˈkasi// //ˌkɔmyniˈkaʦi// kommunikaatio 1. het uitwisselen van informatie _____ communicatiekunde communicatiekunde /kˈɔmynˌikaːtˌikɵndə/ viestintätieteet _____ communiqué communiqué /kˌɔmynikvˈeː/ kommunikea _____ communisme communisme //kɔmyˈnɪsmə// kommunismi 1. ideologie die gericht is op gemeenschappelijk bezit van productiemiddelen en verbruiksgoederen _____ communitarisme communitarisme /kˌɔmynˌitaːrˈɪsmə/ kommunitarismi _____ compact compact /kˈɔmpɑkt/ kompakti, tiivis 1. ruimte beperkende uitvoering, gedrongen _____ compagnie compagnie /kˌɔmpɑɣnˈi/ komppania 2. vennootschap _____ compensatie compensatie /kˌɔmpənsˈaːtsi/ hyvitys, kompensaatio, korvaus, palkka, vastike 1. iets wat minder is uitvallen, weer goed (proberen te) maken (met een extra toegift) _____ competitie competitie /kˌɔmpətˈitsi/ kilpailu 1. wedijver, concurrentie _____ compileren compileren /kˌɔmpilˈɪːrən/ kääntää _____ complex complex //kɔmplɛks// kompleksi 1. ingewikkeld _____ complexiteitstheorie complexiteitstheorie /kˌɔmplɛksˌitɛɪtstˌeːoːrˈi/ aikavaativuusluokka 1. de studie van de complexiteit en mate van oplosbaarheid van wiskundige vraagstukken binnen het kader van de theoretische informatica _____ compliment compliment /kˌɔmplimˈɛnt/ kohteliaisuudenosoitus 1. een lovende of vleiende opmerking _____ componist componist /kˌɔmpoːnˈɪst/ säveltäjä 1. iemand die muziekstukken schrijft _____ compositie compositie /kˌɔmpoːzˈitsi/ sävellys 2. 1. een muziekstuk, werkstuk van een componist 3. 2. samenstelling _____ compost compost /kˈɔmpɔst/ komposti 1. is het residu dat ontstaat na ontbinding van organisch materiaal (d.w.z. van plantaardige of dierlijke oorsprong) _____ composteren composteren /kˌɔmpɔstˈɪːrən/ kompostoida 1. tot compost verwerken _____ compressie compressie /kɔmprˈɛsi/ puristus 1. samendrukking _____ comprimeren comprimeren /kˌɔmprimˈɪːrən/ pakata 1. samenpersen, compact maken _____ compromis compromis //kɔmproˈmi/, /kɔmproˈmɪs// kompromissi 1. overeenkomst waarbij de betrokken partijen concessies doen om tot een voor allen aanvaardbare oplossing te komen _____ computer computer //kɔm.ˈpju.tər// //kɔm.ˈpɪ̯uː.tər// tietokone 1. informatieverwerkende machine _____ computerprogramma computerprogramma /kˈɔmpytˌɛrproːɣrˌɑmma/ tietokoneohjelma 1. een programma dat geïnstalleerd en gebruikt kan worden op een computer _____ computerspel computerspel /kɔmpjˈutərspˌɛl/ tietokonepeli 1. een spel dat via of met de computer gespeeld wordt _____ computerwetenschap computerwetenschap /kɔmpjˈutərʋˌeːtənsxˌɑp/ tietojenkäsittelytiede _____ concentratie concentratie /kˌɔnsəntrˈaːtsi/ konsentraatio _____ concentreren concentreren /kˌɔnsəntrˈɪːrən/ keskittyä 2. 1. op één plek samenbrengen 3. 2. zich ~ op één zaak toespitsen _____ concert concert /kɔnsˈɛrt/ konsertti 1. een muziekuitvoering door een orkest etc. _____ concluderen concluderen //ˌkɔŋklyˈderən// tehdä johtopäätös 2. (overgankelijk) tot een besluit komen _____ conclusie conclusie //kɔŋˈklyzi// johtopäätös _____ concreet concreet //kɔnˈkret// konkreettinen 2. in realiteit bestaand _____ concubine concubine /kˌɔnkybˈinə/ jalkavaimo 1.vrouw met wie een man in ongehuwde staat... _____ concurrentie concurrentie /kˌɔnkɵɾrˈɛntsi/ kilpailu 1. _____ condensatie condensatie //kɔndɛn'zasi// tiivistyminen _____ condensator condensator /kˌɔndənsˈaːtɔr/ kondensaattori 1. elektrische component _____ conditie conditie /kɔndˈitsi/ ehto 2. 1. gezondheidstoestand 3. 2. voorwaarde _____ condoom condoom /kɔndˈoːm/ kondomi _____ condor condor /kˈɔndɔr/ kondori 1. roofvogel uit de Amerikaanse tak van de gierenfamilie _____ conductantie conductantie /kˌɔndɵktˈɑntsi/ konduktanssi _____ conducteur conducteur //ˌkɔndʏkˈtør// konduktööri 1. een medewerker van de spoorwegen die reizigers op vervoersbewijzen controleert en de orde in de trein of tram dient te bewaren _____ conferentie conferentie /kˌɔnfɪːrˈɛntsi/ konferenssi _____ confetti confetti /kˈɔnfɛtˌi/ konfetti 1. felgekleurde papiersnippers _____ confisqueren confisqueren /kˌɔnfɪskˈɪːrən/ takavarikoida 1. van staatswege in beslag nemen _____ conflict conflict /kˈɔnflɪkt/ ristiriita _____ conformiteit conformiteit /kˌɔnfɔrmitˈɛɪt/ yhdenmukaisuus _____ confrontatie confrontatie /kˌɔnfrɔntˈaːtsi/ konfrontaatio _____ confronteren confronteren /kˌɔnfrɔntˈɪːrən/ kohdata 1.iemand laten zien wat diegene heeft gedaan _____ confucianisme confucianisme /kˌɔnfyʃaːnˈɪsmə/ konfutselaisuus _____ conglomeraat conglomeraat /kˌɔŋloːmɪːrˈaːt/ kasauma 1. samenklontering van verschillende bedrijven _____ congres congres //kɔŋˈɣrɛs// //kɔŋˈχrɛs// kongressi 1. een grote vergadering van deskundigen op een bepaald vakgebied _____ conisch conisch /kˈoːnis/ kartio- 1. de vorm hebbend van een (afgeknotte) kegel _____ conjunctief conjunctief /kˌɔɲɵnktˈif/ subjunktiivi, konjunktiivi 1. een werkwoordswijs waarmee men een wens of onzekerheid tot uitdrukking kan brengen. _____ consequentie consequentie /kˌɔnsəkvˈɛntsi/ seuraus 1. een noodzakelijk gevolg _____ conservatorium conservatorium /kˌɔnsərvaːtˈoːriˌɵm/ konservatorio 1. een school in het hoger onderwijs waar men zich kan laten opleiden tot professioneel musicus, acteur/actrice of danser(es) _____ constant constant /kɔnstˈɑnt/ muuttumaton 1. Altijd onveranderlijk _____ constantaan constantaan /kˌɔnstɑntˈaːn/ konstantaani _____ consternatie consternatie /kˌɔnstərnˈaːtsi/ tyrmistys 1. een situatie waarin men zich geen raad meer weet _____ constipatie constipatie /kˌɔnstipˈaːtsi/ ummetus 1. verstopping, harde of uitblijvende ontlasting _____ constructief constructief //ˌkɔnstrʏkˈtif// rakentava 1. opbouwend _____ consul consul //ˈkɔnsʏl// konsuli 2. 1. Romeins overheidspersoon 3. 1. vertegenwoordiger _____ consulaat consulaat /kˌɔnsylˈaːt/ konsulaatti 1. _____ consumeren consumeren /kˌɔnsymˈɪːrən/ kuluttaa 2. 1. verorberen 3. 2. verbruik van goederen en diensten in de economie _____ consummeren consummeren /kˌɔnsɵmˈɪːrən/ tulla mieheksi ja vaimoksi 1. _____ contact contact //kɔn.ˈtɑk// //kɔn.ˈtɑkt// kosketus 2. 1. een toestand waarbij twee voorwerpen elkaar raken 3. 2. onderlinge communicatie 4. 3. een contactpersoon 5. 4. een verbinding van twee elektrische geleidingen 6. 5. een elektrische schakelaar 7. 6. de grens tussen stollings- en nevengesteente _____ contacteren contacteren /kˌɔntɑktˈɪːrən/ ottaa yhteys 1. contact opnemen met _____ contactlens contactlens /kˈɔntɑktləns/ piilolinssi 1. een zeer kleine glazen of kunststof lens die men direct op de oogbol plaatst ter vervanging van een bril _____ container container /kˈɔntɑjnər/ kontti _____ contaminatie contaminatie /kˌɔntaːminˈaːtsi/ saastuminen 1. verontreiniging of besmetting met chemische stof of bacterie _____ context context //ˈkɔntɛkst// asiayhteys, konteksti 1. verband waarin iets zich voordoet _____ continent continent /kˌɔntinˈɛnt/ maanosa, manner 1. een werelddeel _____ continu continu /kˈɔntinˌy/ jatkuva _____ continueren continueren //ˌkɔntinyˈweːrə(n)// jatkaa, kestää 1. voortzetten _____ continuïteit continuïteit /kˌɔntinˌyitˈɛɪt/ jatkuvuus _____ contrabas contrabas /kˈɔntraːbˌɑs/ kontrabasso 1. het laagstklinkende muziekinstrument van de strijkinstrumenten _____ contract contract //kɔnˈtrɑkt// urakka 1. een schriftelijk vastgelegde overeenkomst _____ contractbreuk contractbreuk /kˈɔntrɑktbrˌøːk/ sopimusrikkomus 1. _____ controle controle /kɔntrˈoːlə/ tarkastus _____ controleren controleren /kˌɔntroːlˈɪːrən/ tarkistaa, tutkia 1. inspecteren, toezicht houden, onderzoeken, nazien _____ converseren converseren /kˌɔnvərsˈɪːrən/ keskustella 1. een geprek voeren _____ cool cool /kˈoːl/ makee 1. _____ copernicium copernicium /kˈoːpərnˌisiˌɵm/ kopernikium 1. scheikundig element met symbool Cn en atoomnummer 112 _____ correct correct /kˈɔɾrɛkt/ oikea 1. _____ correlatie correlatie /kˌɔɾrəlˈaːtsi/ korrelaatio 1. samenhang _____ correleren correleren /kˌɔɾrəlˈɪːrən/ korreloida 1. in onderling verband staan van twee of meer variabelen _____ corresponderen corresponderen /kˌɔɾrɛspɔndˈɪːrən/ olla vastaava _____ coulomb coulomb /kˈʌʊlɔmp/ coulombi _____ couplet couplet /kuplˈɛt/ säkeistö _____ courant courant /kʌʊrˈɑnt/ sanomalehti 1. massamedium _____ courgette courgette /kurʒˈɛt/ kesäkurpitsa 1. Cucurbita pepo, een groente uit de komkommerfamilie _____ couscous couscous /kˈʌʊskʌʊs/ kuskus _____ couturier couturier /kˌʌʊtyrˈir/ räätäli 1. modeontwerper,ontwerper en maker van modieuze kledij _____ coyote coyote /kˈoːiˌoːtə/ kojootti, preeriasusi 1. Canis latrans, roofdier uit de familie van de honden, nauw verwant aan de wolf _____ coëfficiënt coëfficiënt /kˌoːɛfiʃˈɛnt/ kerroin 1. een constante factor van een onbekende of van een veranderlijke grootheid _____ coïtus coïtus /kˈoːitˌɵs/ sukupuoliyhdyntä 1. geslachtsgemeenschap _____ coöperatie coöperatie /kˌoːoːpɪːrˈaːtsi/ osuuskunta 2. op samenwerking gegronde vereniging of bedrijf _____ coöperatief coöperatief /kˌoːoːpˌɪːraːtˈif/ yhteistoiminnallinen, yhteistyöhaluinen, yhteistyökykyinen op samenwerking gebaseerd _____ coördinator coördinator /kˌoːɔrdinˈaːtɔr/ koordinaattori 1. iemand die zorgt dat de dingen in hun samenhang geregeld worden _____ coördineren coördineren /kˌoːɔrdinˈɪːrən/ koordinoida 1. zo organiseren dat alles en iedereen goed kan samenwerken _____ cranberry cranberry /krˈɑnbərrˌi/ amerikankarpalo _____ creatief creatief //krejaˈtif// luova 1. scheppend vermogen bezittend, met een scheppende geest _____ creativiteit creativiteit /krˌeːaːtˌivitˈɛɪt/ luovuus 1. de scheppingsdrang, de vernieuwingsdrang _____ creditcard creditcard /krˈeːdɪtkˌɑrt/ luottokortti _____ crediteren crediteren /krˌeːditˈɪːrən/ hyvittää 1. als tegoed boeken _____ cremeren cremeren /kreːmˈɪːrən/ krematoida _____ creool creool /kreːˈoːl/ kreoli 1. de in Latijns-Amerika geboren nazaten van een samensmelting van Afrikaanse slaven...) _____ creooltaal creooltaal /krˌeːoːltˈaːl/ kreolikieli 1. een taal die is ontstaan doordat bevolkingsgroepen die twee verschillende talen spraken met elkaar in contact kwamen en een nieuwe taal ontwikkelden _____ criminaliteit criminaliteit /krˌiminˌaːlitˈɛɪt/ rikollisuus 1. de misdadigheid, het begaan van misdaden _____ criminologie criminologie /krˌiminˌoːloːɣˈi/ kriminologia 1. sociologie van misdaad en misdadigheid _____ crisis crisis /krˈizɪs/ kriisi 1. een zware noodsituatie waarbij het functioneren van een stelsel ernstig verstoord raakt _____ criterium criterium //kriˈterijʏm// kriteeri 1. toets, een doorslag gevende reden _____ croissant croissant /krˌoːɪsˈɑnt/ croissant, kroissantti _____ cruise cruise /krˈœyzə/ laivamatka, risteily 1. verlofreis met een luxe zeeschip _____ cryptoanalyse cryptoanalyse /krˈɪptoːˌaːnaːlˌiɪsə/ kryptoanalyysi _____ crèche crèche /krˈɛʃ/ päiväkoti 1. een oppascentrum voor kinderen _____ culinair culinair /kˌylinˈɛr/ kulinaarinen 1. met betrekking tot de kookkunst _____ cultureel cultureel //kʏltyˈrel// kulttuurinen 1.met betrekking tot cultuur _____ cultuur cultuur //kɵl'tyːr// kulttuuri 1. het patroon van menselijke activiteit en de symbolische structuren, die deze activiteiten een zekere betekenis geven _____ cumulatief cumulatief //kymylaˈtif// kasaantuva 1. opstapelend, gesommeerd over alle bijdragen tot heden _____ curiositeit curiositeit /kˌyriˌoːzitˈɛɪt/ kuriositeetti 1.iets merkwaardigs _____ curium curium /kˈyriˌɵm/ curium _____ curling curling /kˈɵrlɪŋ/ curling 1. een precisiesport die lijkt op bowls, jeu de boules en bocce, die op ijs gespeeld wordt gespeeld met zware stenen in plaats van metalen (of plastic) ballen _____ cursief cursief /kɵrsˈif/ kursiivi 1. _____ cursiveren cursiveren /kˌɵrsivˈɪːrən/ kursivoida 1. met schuine letters drukken _____ cursus cursus /kˈɵrsɵs/ kurssi _____ curve curve /kˈɵrvə/ käyrä _____ cyaan cyaan /siˈaːn/ syaani 3. cyanogeen _____ cyanose cyanose /sˌiaːnˈoːsə/ syanoosi 1. blauw verkleurde huid meestal als gevolg van een zuurstoftekort _____ cybernetica cybernetica /sˌibərnˈeːtikˌaː/ kybernetiikka 1. wetenschap van de besturing van systemen _____ cycloon cycloon /sɪklˈoːn/ sykloni 2. _____ cycloop cycloop /sɪklˈoːp/ kyklooppi _____ cyclus cyclus /sˈɪklɵs/ polkupyörä 1. een terugkerende, regelmatige reeks _____ cynisch cynisch //ˈsinis// kyyninen _____ cyrillisch cyrillisch //sɪˈrɪlɪs// kyrillinen 1. betrekking hebbend op een alfabet _____ cyrillisch alfabet cyrillisch alfabet /sirˈɪlis ˈɑlfaːbˌɛt/ kyrillinen kirjaimisto 1. een alfabet dat geschreven wordt in het cyrillisch schrift _____ cyste cyste /sˈɪstə/ kysta 1. _____ cystoscopie cystoscopie /sˌɪstɔskoːpˈi/ kystoskopia 1. kijkonderzoek van de blaas _____ cytoplasma cytoplasma //ˌsitɔˈplɑsma// solulima _____ cytoskelet cytoskelet //ˈsitoskəˌlɛt// sytoskeletoni 1. _____ daad daad //daːt// teko 1. bewust gepleegde handeling _____ daaromheen daaromheen /dˌaːrɔmhˈeːn/ niillä main _____ daciet daciet //daˈsit// daciitti 1. vulkanisch stollingsgesteente. _____ dadel dadel /daːdˈɛl/ taateli 1. een vrucht van de dadelpalm _____ dader dader //ˈdadər// tekijä 1. iemand die iets (slechts) gedaan heeft _____ dag dag //dɑx// //dɑχ// 1. päivä, vuorokausi 1. tijd waarin een hemellichaam volledig om zijn as draait 2. päivä 2. tijd tussen zonsop- en zonsondergang _____ dagblad dagblad /dˈɑxblɑt/ sanomalehti 1. klassiek massamedium, gedrukt op papier en gericht op het verspreiden van nieuws _____ dagboek dagboek /dɑxbˈuk/ päiväkirja _____ dagelijks dagelijks /dˈaːɣələks/ päivittäin 1. iedere dag _____ dageraad dageraad /dˌaːɣɪːrˈaːt/ aamunkoitto 1. het aanbreken van de nieuwe dag, de tijd net voor zonopkomst _____ daglicht daglicht //'dɑxlɪxt// päivänvalo 1. licht van de zon _____ dagpauwoog dagpauwoog /dˌɑxpʌʊˈoːx/ neitoperhonen _____ dagvaarding dagvaarding /dˈɑɣvaːrdˌɪŋ/ haaste 1. een oproep om voor een rechtbank te verschijnen _____ dahlia dahlia /dˈɑhliˌaː/ daalia 1. _____ dak dak //dɑk// katto, ulkokatto 1. het deel dat een gebouw aan de bovenkant bedekt en bescherming biedt tegen het weer _____ dakdekker dakdekker /dˈɑɡdɛkər/ olkikaton tekijä 1. _____ dal dal //dɑl// laakso 1. een laagte in een heuvel- of bergstreek _____ dalen dalen /dˈaːlən/ laskea 1. naar beneden gaan _____ dalmatiër dalmatiër /dˈɑlmaːʃər/ dalmatiankoira _____ dam dam /dˈɑm/ pato 1,2 een waterkering _____ damast damast /dˈaːmɑst/ damasti 1. weeftechniek, waarbij tekeningen aangebracht worden op een achtergrond van dezelfde kleur _____ dame dame //daːmə// kuningatar 2. koningin in het schaakspel _____ dames en heren dames en heren /dˈaːməs ɛn hˈɪːrən/ hyvät naiset ja herrat 1. _____ dames gaan voor dames gaan voor /dˈaːməs ɣˈaːn vˈɔːr/ naiset ensin 1. etiquetteregel _____ damhert damhert /dˈɑmhɛrt/ kuusipeura 1. Dama dama, behoort tot de familie Cervidae, hert met een breed plat gewei, een bedreigd zoogdier _____ dammen dammen //ˈdɑ.mə// tammipeli 1. het damspel spelen _____ damp damp //dɑmp// höyry 1. de gasvormige toestand van een stof, de toestand die ontstaan is door verdamping _____ dan dan /dˈɑn/ niin 1. toekomstig tijdstip _____ dan dan /dˈɑn/ kuin 1. na een vergrotende trap van een bijvoeglijk naamwoord of van een bijwoord. _____ dan wel dan wel /dˈɑn ʋˈɛl/ vai _____ dank dank //dɑŋk// kiitokset 1. een goede gezindheid jegens iemand voor bewezen diensten _____ dank u dank u //ˈdaŋ.kə// //ˈdɑŋ.ky// kiitos 1. een uitdrukking van dank _____ dankbaar dankbaar /dˈɑŋkbaːr/ kiitollinen 1. erkentelijk voor ontvangen hulp _____ dankbaarheid dankbaarheid /dˈɑŋkbaːrhˌɛɪt/ kiitollisuus 1. het dankbaar zijn _____ danken danken //dɑŋkən// kiittää _____ dankzij dankzij /dɑŋkzˈɛɪ/ ansiosta 1. door de positieve werking van _____ dans dans //dɑns// tanssi 1. een verzameling sierlijke bewegingen _____ dansen dansen //ˈdɑnsən// tanssia 1. ritmisch bewegen _____ danser danser //'dɑnsər// tanssija 1. mannelijk persoon die danst _____ danseres danseres //dɑnsə'rɛs// tanssijatar 1. een vrouwelijk persoon die danst _____ dapper dapper //ˈdɑpər// urhea geen angst voor gevaar tonend _____ dar dar /dˈɑr/ kuhnuri 1. mannelijke bij _____ darm darm //dɑrm// suoli 1. onderdeel van het spijsverteringsstelsel tussen de maag en de anus _____ darmstadtium darmstadtium /dˈɑrmstɑtˌiɵm/ darmstadtium _____ das das //dɑs// mäyrä, metsäsika 1. marterachtig roofdier _____ dashboard dashboard /dˈɑʃboːˌɑrt/ kojelauta 1. Instrumentenbord _____ dat dat /dˈɑt/ että 1. een voegwoord dat een lijdend-voorwerpszin inluidt _____ daten daten /dˈaːtən/ seurustella 1. meerdere dates, afspraakjes maken met iemand. _____ dateren dateren /daːtˈɪːrən/ ajoittaa 1. de datum van ontstaan bepalen _____ datief datief //'datif// datiivi de derde van de acht naamvallen van de Indo-Europese talen _____ datsja datsja /dˈɑtʃaː/ datša 1. Russisch buitenverblijf _____ datum datum //ˈdatʏm// päiväys 1. een tijdsaanduiding die bestaant uit een dag(nummer), een maand en een jaar _____ dauphin dauphin /dˈʌʊphɪn/ dauphin _____ dauw dauw /dˈʌʊ/ kaste _____ dauwpunt dauwpunt /dˈʌʊpɵnt/ kastepiste _____ de de /dˈə/
se 1. (de) wordt gebruikt voor mannelijke en vrouwelijke zelfstandige naamwoorden in het enkelvoud en altijd voor het meervoud, waarbij het een specifieke persoon of ding aanduidt in plaats van het algemene geval _____ de handdoek in de ring werpen de handdoek in de ring werpen /də hɑndˈuk ɪn də rˈɪŋ ʋˈɛrpən/ heittää pyyhe kehään 1. het opgeven _____ de teerling is geworpen de teerling is geworpen /də tˈɪːrlɪŋ ɪs ɣəʋˈɔrpən/ arpa on heitetty 1. een stap is genomen waarvan geen terug is _____ dealer dealer /dˈeːaːlər/ jälleenmyyjä 2. 1. Verkoper 3. 2. Drugshandelaar _____ debat debat /dˈeːbɑt/ debatti, väittely _____ debiel debiel //deˈbil// lievästi kehitysvammainen 2. 1. iemand die licht zwakzinnig is 3. 2. bespottelijk iemand _____ debugger debugger /dˈeːbɵɣər/ debuggeri _____ decameter decameter /dˈeːkaːmˌeːtər/ dekametri 1. _____ december december /deːsˈɛmbər/ joulukuu 1. de twaalfde en laatste maand van het jaar _____ decimeren decimeren /dˌeːsimˈɪːrən/ desimoida 1.sterk in aantal terugbrengen, gewoonlijk door afslachting _____ declameren declameren /dˌɛklaːmˈɪːrən/ deklamoida 1. letterkundige werken mondeling voordragen _____ declinatie declinatie //dekliˈna(t)si// deklinaatio 2. 1, 2 3. 3 _____ decolleté decolleté /dˌeːkɔlətˈeː/ dekoltee 1. laag uitgesneden halslijn bij vrouwenkleding _____ deeg deeg //dex// taikina _____ deegroller deegroller /dˈeːɣrɔlər/ kaulin 1. een rol om deeg uit te rollen _____ deel deel //ˈdeːl// osa 2. 1. een afsplitsing van een geheel 3. 2. één uit een reeks _____ deelnemen deelnemen //ˈdelnemə(n)// osallistua, ottaa osaa 1. meedoen, meevoelen _____ deelnemer deelnemer /dˈeːlnəmər/ osallistuja 1. iemand die meedoet aan een wedstrijd of ander evenement _____ deeltal deeltal /dˈeːltɑl/ jaettava _____ deelteken deelteken /deːltˈeːkən/ jakolaskumerkki, kauttamerkki 1. symbool om deling aan te duiden _____ deeltje deeltje /dˈeːltʲə/ alkeishiukkanen _____ deeltjesfysica deeltjesfysica /dˌeːltʲɛsfˈizikˌaː/ hiukkasfysiikka _____ deeltjesversneller deeltjesversneller /dˈeːltʲɛsfˌɛrsnɛlər/ hiukkaskiihdytin _____ deelwoord deelwoord /dˈeːlʋɔːrt/ partisiippi _____ defenestreren defenestreren /dˌeːfənɛstrˈɪːrən/ heittää ikkunasta ulos 1. uit het raam gooien _____ definitie definitie /dˌeːfinˈitsi/ määritelmä 1. een omschrijving of bepaling van de essentiële aard van iets _____ definiëren definiëren /dˌeːfiniˈɪːrən/ määritellä _____ deflatie deflatie /dɛflˈaːtsi/ deflaatio 1. het vallen van het prijspeil waardoor het geld in waarde toeneemt _____ defragmentatie defragmentatie /dˌɛfrɑɣməntˈaːtsi/ eheytys _____ degraderen degraderen /dˌɛɣraːdˈɪːrən/ alentaa 1. in rang verlagen _____ dek dek //dɛk// kansi 1. een verdieping op een schip _____ dekbed dekbed /dˈɛkbɛt/ täkki 1. een dikke gevulde deken meestal bestaande uit 2 aan elkaar genaaide lakens, met de functie om iemand te bedekken en daarmee warm te houden tijdens de slaap _____ deken deken //dekə(n)// 1. huopa 1. een (vaak dik) doek, met de functie om iemand te bedekken en daarmee warm te houden tijdens de slaap 2. kirkkoherra 2. 1. voorzitter van de Nederlandse orde van advocaten 3. 2. een kerkelijk of academisch ambt en territoriale eenheid 4. 3. hoofd van een decanaat _____ dekken dekken //ˈdɛkən// kattaa 2. 1. 3. 2. de tafel dekken 4. 5. paren _____ dekking dekking /dˈɛkɪŋ/ piilo _____ dekpunt dekpunt //'dɛk.pɵnt// kiintopiste 1. _____ deksel deksel /dˈɛksəl/ kansi 1. een voorwerp om een hol open lichaam mee af te dekken _____ delegatie delegatie /dˌeːləɣˈaːtsi/ delegaatio 2. 1. afvaardiging 3. 3. schuldoverneming _____ delen delen //'de.lə(n)// jakaa 2. in meer dan één stuk snijden of hakken _____ deler deler /dˈeːlər/ jakaja _____ delta delta /dˈɛltaː/ delta _____ demagogie demagogie /dˌeːmaːɣoːɣˈi/ demagogia _____ democraat democraat /dˌeːmɔkrˈaːt/ demokraatti _____ democratie democratie //demokraˈ(t)si/, /demokrɑˈsi// demokratia _____ democratisch democratisch /dˌeːmɔkrˈaːtis/ demokraattinen 1. in overeenstemming met de principes van een democratie _____ demografie demografie /dˌeːmɔɣraːfˈi/ demografia, väestötiede 1. de studie van alles wat de omvang, samenstelling en spreiding van een bepaalde bevolkingsgroep en de veranderingen hierin betreft _____ demonstreren demonstreren /dˌeːmɔnstrˈɪːrən/ demonstroida _____ dempen dempen //dɛmpən// hiljentää 1. zwakker maken, de kracht verminderen van _____ demystificeren demystificeren /dˌeːmɪstˌifisˈɪːrən/ demystifioida 1. minder geheimzinnig maken _____ dendriet dendriet /dɛndrˈit/ tuojahaarake _____ denken denken //ˈdɛŋkə(n)// 1. ajatella 1. een oplossing zoeken 2. luulla, olla 3. een bepaalde mening toegedaan zijn _____ dennenappel dennenappel /dˈɛnənˌɑpəl/ männynkäpy _____ dennenwolfsklauw dennenwolfsklauw /dˈɛnɛnʋˌɔlfsklʌʊ/ ketunlieko _____ deo deo //ˈdejo// deodorantti 1. een middel dat gebruikt wordt om de geur van transpiratie weg te nemen of te voorkomen _____ deodorant deodorant //ˌdejodɔːˈrɑnt// deodorantti 1. een middel dat gebruikt wordt om de geur van transpiratie weg te nemen of te voorkomen _____ deontologie deontologie /dˌeːɔntˌoːloːɣˈi/ deontologia _____ deportatie deportatie /dˌeːpɔrtˈaːtsi/ karkottaminen _____ depressie depressie /dɛprˈɛsi/ 1. masennus 1. ziekelijke neerslachtigheid 2. depressio, masennus 2. 2. gebied met lage luchtdruk 3. 3. langdurige inzinking in de economische ontwikkeling _____ deprimeren deprimeren /dˌɛprimˈɪːrən/ ahdistaa _____ deprimerend deprimerend /dˌɛprimˈɪːrənt/ masentava 1. somber makend; depressie veroorzakend _____ derde derde //ˈdɛrdə// kolmas 1. door drie gedeeld iets _____ derde derde //ˈdɛrdə// kolmas 1. betrekking hebbend op nummer drie in een rij _____ derde persoon derde persoon /dˈɛrdə pɛrsˈoːn/ kolmas persoona _____ dermatitis dermatitis /dˈɛrmaːtˌitɪs/ ihotulehdus 1. huidontsteking _____ dermatoloog dermatoloog /dˈɛrmaːtˌoːloːx/ ihotautilääkäri 1. Huidspecialist _____ dertien dertien /dɛrtˈin/ kolmetoista 1. het getal 13 _____ dertiende dertiende /dˈɛrtində/ kolmastoista _____ dertig dertig /dˈɛrtəx/ kolmekymmentä 1. het getal 30 _____ deserteren deserteren /dˌeːzərtˈɪːrən/ karata _____ desinformatie desinformatie /dˌeːzɪnfɔrmˈaːtsi/ disinformaatio 1. onjuiste verstrekte informatie _____ deskundige deskundige /dɛskˈɵndəɣə/ asiantuntija 1. een specialist _____ desoxyribonucleïnezuur desoxyribonucleïnezuur /dˌeːzɔksˌiribˌoːnɵkləˌɪnəzˈyr/ dNA, deoksiribonukleiinihappo _____ despotisme despotisme /dˌɛspoːtˈɪsmə/ itsevaltius _____ dessert dessert /dˈɛsɛrt/ jälkiruoka _____ detail detail //de'taj// yksityiskohta 1. onderdeel, kleinigheid _____ detecteren detecteren /dˌeːtɛktˈɪːrən/ havaita 2. ergens een signaal van door middel van apparatuur opvangen _____ detectiveverhaal detectiveverhaal //detɛkˈtivəvərˌhal// dekkari 1. genre misdaadverhalen _____ detineren detineren /dˌeːtinˈɪːrən/ pidättää 1. iemand van staatswege gevangen houden _____ deugd deugd //døxt// etu 1. iets dat goed is in zedelijk opzicht _____ deur deur //døːr// ovi 1. een afsluiting van een toegang tot een ruimte, gemaakt van hout, metaal of kunststof _____ deurbel deurbel /døːrbˈɛl/ ovikello 1. een instrument waarmee bezoekers aangeven dat ze aan de deur staan _____ deurknop deurknop /dˈøːrknɔp/ ovenkahva 1. een handvat waarmee een deur wordt geopend of gesloten _____ deurmat deurmat /dˈøːrmɑt/ kynnysmatto 1. een kleine mat, waarop men bij de deur de schoenen kan afvegen _____ deuterium deuterium //dœyˈterijʏm// deuterium 1. een isotoop van waterstof _____ devies devies /deːvˈis/ motto 1. wordt een korte tekst verstaan, die de bedoeling van iets weergeeft _____ deïsme deïsme //deʲɪsmə// deismi _____ diadeemmeerkat diadeemmeerkat /dˈiaːdˌeːmɪːrkˌɑt/ sinimarakatti 1. _____ diagenese diagenese /dˌiaːɣənˈeːsə/ diageneesi _____ diagnose diagnose //dijaɣˈnozə/, /dijɑɣˈnozə// diagnoosi 1. vaststelling van een ziekte _____ diagnosticeren diagnosticeren //'dɪɑɣnɔstɪ'seːrə(n)// diagnosoida, diagnostisoida 1. een diagnose stellen, de oorzaak van een probleem achterhalen _____ diagnostisch diagnostisch /dˌiɑɣnˈɔstis/ diagnostinen _____ diagonaal diagonaal //diɑgo'nal// diagonaali _____ diagonaalmatrix diagonaalmatrix /dˈiaːɣˌoːnaːlmˌɑtrɪks/ diagonaalimatriisi een vierkante matrix waarvan alle elementen buiten de hoofddiagonaal (↘) 0 zijn _____ diagram diagram /dˈiɑɣrˌɑm/ diagrammi 1. een symbolische en grafische voorstelling van een aantal zaken en hun onderling verband _____ diaken diaken /dˈiaːkən/ diakoni _____ diakritisch diakritisch //dijaˈkritis// diakriittinen _____ dialect dialect //diaˈlɛkt// murre 1. een variant van een taal met kenmerkende grammaticale, fonologische en andere kenmerken _____ dialectologie dialectologie //ˌdi.ja.ˌlɛk.to.lo.ˈɣi// //ˌdi.ja.ˌlɛk.to.lo.ˈχi// dialektologia 1. de wetenschap die regionale verschillen tussen taalvariëteiten bestudeert _____ dialoog dialoog /dˈiaːlˌoːx/ dialogi _____ diamagnetisch diamagnetisch /dˌiaːmɑɣnˈeːtis/ diamagneettinen 1. de eigenschap bezittend door een magnetisch veld afgestoten te worden doordat alle inwendige spins gepaard zijn _____ diamant diamant /dˌiaːmˈɑnt/ timantti 2. 1. een uiterst hard, doorzichtig mineraal met kubische symmetrie dat uit koolstof bestaat 3. 2. een edelsteen gesneden uit [1] _____ diameter diameter /dˈiaːmˌeːtər/ halkaisija 1. middellijn _____ diarree diarree //diɑ're// ripuli 1. een darmstoornis die dunne ontlasting veroorzaakt _____ dicht dicht /dˈɪxt/ tiheä 2. 1. compact 3. 2. gesloten _____ dichtbij dichtbij //dɪxtˈbɛː// //dɪɣ.ˈbɛɪ̯// //dɪχˈbɛɪ// läheinen 1. niet ver van hier _____ dichter dichter /dˈɪxtər/ runoilija 1. iemand die poëtische kunst voortbrengt _____ dichtheid dichtheid /dˈɪxtɛɪt/ tiheys 1. compactheid _____ dictator dictator /dɪktˈaːtɔr/ diktaattori 1. iemand die als enige de macht in een land in handen heeft _____ dictatuur dictatuur /dˌɪktaːtˈyr/ diktatuuri 1. staatsvorm waarbij de macht vrijwel volledig in handen van één of enkele personen ligt _____ dictee dictee //dɪk'te// sanelu 1. een tekst die wordt gedicteerd en door andere personen wordt opgeschreven als toets in het correct spellen _____ dicteren dicteren /dɪktˈɪːrən/ sanella _____ didgeridoo didgeridoo /dˌɪdɣɪːridˈoː/ didgeridoo 1. Australisch, houten blaasinstrument afkomstig van de Aboriginals _____ die die /dˈi/ niitä 1. wijst iets aan dat zich niet in de onmiddellijke nabijheid van de spreker bevindt _____ dieet dieet /diˈeːt/ dieetti, ruokavalio 1. een aanpassing in het eet- en voedingspatroon _____ dief dief //dif// varas _____ diefstal diefstal /dˈifstɑl/ varkaus 1. het zich onrechtmatig toe-eigenen van goederen of andere bezittingen die aan een ander toebehoren _____ dienblad dienblad /dˈinblɑt/ tarjotin _____ dienen dienen //ˈdinən// palvella _____ dienst dienst /dˈinst/ asepalvelus 2. 1. 3. 4. kerkdienst _____ dienstplicht dienstplicht /dˈinstplɪxt/ asevelvollisuus 1. verplichting om ergens te werken _____ diep diep //dip// syvä 1. waar de bodem ver naar beneden is _____ diepte diepte //'diptə// syvyys 1. de mate waarin iets diep is _____ dier dier //diːr// eläin 1. met zintuigen uitgerust meercellig organisme dat zijn energie verkrijgt uit andere dierlijke of plantaardige organismen _____ dierenarts dierenarts /dˈirənˌɑrts/ eläinlääkäri 1. arts voor dieren, met name kleine huisdieren _____ dierentuin dierentuin //ˈdiːrə(n)ˌtœʏ̯n// //ˈdiːrə(n)ˌtœːn// eläintarha 1. een verzameling levende, oorspronkelijk wilde dieren. _____ diergeneeskunde diergeneeskunde /dˈirɣənˌeːskɵndə/ eläinlääketiede 1. de wetenschap die zich richt op de aard, de oorzaken en de geneesmiddelen van dierziektes _____ dierkunde dierkunde /dˈirkɵndə/ eläintiede 1. de wetenschap die de dieren bestudeert. _____ dieselmotor dieselmotor /dˈizɛlmˌoːtɔr/ dieselmoottori _____ diffamatie diffamatie /dˌɪfaːmˈaːtsi/ herjaus, kunnianloukkaus, solvaus _____ differentiaalvergelijking differentiaalvergelijking /dˈɪfɪːrˌɛnʃaːlvˌɛrɣəlˌɛɪkɪŋ/ differentiaaliyhtälö vergelijking voor een functie waarin een of meer van de afgeleiden van die functie voorkomen _____ differentieel differentieel /dˌɪfɪːrənʃˈeːl/ tasauspyörästö _____ difterie difterie /dˌɪftərˈi/ kurkkumätä 1. infectieziekte _____ digitaliseren digitaliseren /dˌiɣitˌaːlizˈɪːrən/ digitalisoida _____ digraaf digraaf /dɪɣrˈaːf/ digrafi _____ dij dij //dɛj// reisi 1. het deel van het menselijk been tussen heup en knie _____ dijk dijk /dˈɛɪk/ tulvapato 1. een waterkering ter bescherming van het achterliggende land _____ dik dik //dɪk// paksuna 2. 1. een naar verhouding grote dwarsdoorsnede hebbend 3. 2. de genoemde dwarsdoorsnede hebbend 4. 4. ruim 5. 5. hecht 6. 6. nauw aaneengesloten 7. 7. weinig vloeibaar _____ dikwijls dikwijls /dˈɪkʋɛɪls/ usein _____ dilemma dilemma //dɪ'lɛmɑ// dilemma moeilijke keuze _____ dille dille /dˈɪlə/ tilli 1. een schermbloemige plant, een kruid met een verfijnde smaak _____ dimensie dimensie /dimˈɛnsi/ ulottuvuus 2. 1. afmeting in een bepaalde richting 3. 2. parameter van een wiskundige ruimte 4. 3. categorie waarin een fysische grootheid valt _____ dineren dineren /dinˈɪːrən/ aterioida 1. het diner gebruiken _____ ding ding //ˈdɪŋ// esine 1. voorwerp _____ dingo dingo /dˈɪŋoː/ dingo 1. Canis lupus dingo, een Australische wilde hond _____ dinoflagellata dinoflagellata //ˈdinoflɑɣɛˌlata// dinoflagellaatit, dinoflagellata 1. een fylogenetisch rijk binnen het domein der eukaryoten waarvan ongeveer de helft van de leden aan fotosynthese doet _____ dinoflagellaten dinoflagellaten //ˈdinoflɑɣɛˌlatə(n)// panssarilevät 1. een fylogenetisch rijk binnen het domein der eukaryoten waarvan ongeveer de helft van de leden aan fotosynthese doet _____ dinosauriër dinosauriër //ˌdinoˈsʌʊriər// dinosaurus 1. een lid van een uitgestorven groep van reptielen, waartoe de grootste landdieren behoren die ooit bestaan hebben _____ dinosaurus dinosaurus //ˌdinoˈsʌʊrəs// dinosaurus, hirmulisko 1. een lid van een uitgestorven groep van reptielen, waartoe de grootste landdieren behoren die ooit bestaan hebben _____ dinsdag dinsdag //ˈdɪnzdɑx// tiistai 1. een dag van de week die na maandag en voor woensdag komt _____ diode diode /diˈoːdə/ diodi _____ diploma diploma /dɪplˈoːmaː/ diplomi 1. een bewijs van bevoegdheid _____ diplomaat diplomaat /dˌɪploːmˈaːt/ diplomaatti 1. iemand die in het buitenland zorgt voor de politieke relaties met zijn eigen land _____ diplomatie diplomatie /dˌɪploːmˈaːtsi/ diplomatia 1. de kunst en de kunde van het voeren van overleg _____ diplomatiek diplomatiek /dˌɪploːmaːtˈik/ diplomaattinen 1. betrekking hebbende op de diplomatie _____ dirigent dirigent /dˌiriɣˈɛnt/ kapellimestari 1. een leider van een orkest, koor of ander muziekgezelschap _____ discografie discografie /dˌɪskɔɣraːfˈi/ diskografia 1. beschrijvend overzicht van de elpee's of cd's van een artiest of muziekgroep _____ discotheek discotheek /dˌɪskɔtˈeːk/ disko, diskoteekki _____ discreet discreet /dɪskrˈeːt/ tahdikas 1. zonder aandacht te trekken , onopvallend _____ discrepantie discrepantie /dˌɪskrəpˈɑntsi/ epäjohdonmukaisuus, eroavuus 1. een onderlinge afwijking _____ discretie discretie /dɪskrˈeːtsi/ hienotunteisuus 2. 1. bescheidenheid of kiesheid 3. 2. geheimhouding _____ discus discus //ˈdɪskʏs// kiekko 1. een zware werpschijf die gebruikt wordt bij de atletische sport discuswerpen. _____ discussie discussie /dɪskˈɵsi/ keskustelu 1. een gedachtewisseling waarbij doorgaans verschillende meningen worden uitgewisseld _____ discussiëren discussiëren /dˌɪskɵsiˈɪːrən/ keskustella _____ discuswerpen discuswerpen /dˈɪskɵsʋˌɛrpən/ kiekonheitto 1. een atletiekdiscipline waarbij men een discus zo ver mogelijk probeert te werpen _____ diskwalificatie diskwalificatie /dˌɪskʋaːlˌifikˈaːtsi/ diskvalifiointi _____ dissel dissel //dɪsəl// kourukirves 3. houtbewerkingsbijl _____ dissociatie dissociatie /dˌɪsoːʃˈaːtsi/ dissosiaatio 1. uiteenval _____ dissonantie dissonantie /dˌɪsoːnˈɑntsi/ dissonanssi _____ distaal distaal /dɪstˈaːl/ distaalinen 1. naar het einde van de ledematen toe _____ district district /dˈɪstrɪkt/ alue 1. het gebied van een lokale overheid _____ dit dit /dˈɪt/ tämä _____ dividend dividend /dˈividənt/ osinko 1. uitkering van (een deel van de) winst aan de aandeelhouders van een onderneming _____ diwaterstofmonoxide diwaterstofmonoxide /dˈiʋaːtˌɛrstɔfmˌoːnɔksˌidə/ divetymonoksidi 1. (weinig gebruikte) scheikundige term voor water (H2O) _____ dochter dochter //ˈdɔxtər// tytär 1. een vrouwelijk kind _____ doctor doctor //ˈdɔktɔr// tohtori 1. een academicus die een goedgekeurd proefschrift heeft geschreven _____ doctrine doctrine /dɔktrˈinə/ doktriini 1. een verzameling leerstellingen of dogmas die niet ter discussie staan _____ document document /dˌoːkymˈɛnt/ asiakirja 1. een verzameling gegevens _____ documentair documentair /dˌoːkyməntˈɛr/ dokumentaarinen _____ documentaire documentaire /dˌoːkyməntˈɛːrə/ dokumentaari, dokumentti 1. een op waarheid beruste film _____ documentatie documentatie //dokymɛn'taʦi// dokumentaatio 1. geschreven materiaal dat een bepaald onderwerp om- en beschrijft _____ documenteren documenteren /dˌoːkyməntˈɪːrən/ dokumentoida 1. onderbouwen, staven _____ dode dode /dˈoːdə/ kuollut 1. iemand die dood is, een gestorvene, overledene _____ dode letter dode letter /dˈoːdə lˈɛtər/ kuollut kirjain _____ dodelijk dodelijk //'do:dələk// kuolettava, tappava 1. de dood veroorzakend _____ doden doden //ˈdo.də(n)// tappaa, surmata 1. iemand van het leven beroven. _____ dodendans dodendans /dˈoːdəndˌɑns/ kuolemantanssi 1. dans van De Dood _____ doedelzak doedelzak //ˈdudɔɫˌzɑk// //ˈdudəlˌzɑk// säkkipilli 1. een rietinstrument waarbij het riet indirect bespeeld wordt via een luchtzak _____ doek doek /dˈuk/ esirippu 4. gordijn _____ doel doel //ˈdul// maali 1. het punt waarop men zich richt _____ doellat doellat /dˈullˌɑt/ poikkipalkki 1. de balk aan de bovenkant van een (voetbal)doel _____ doellijn doellijn /dˈullˌɛɪn/ maaliraja 1. de lijn die het doel scheidt van de rest van het veld _____ doelman doelman /dˈulmˌɑn/ maalivahti _____ doelpunt doelpunt /dˈulpˌɵnt/ maali _____ doen doen /dˈun/ tehdä 1. een actie ondernemen _____ doerian doerian /dˈuriˌɑn/ durio 1. een boom met zeer smakelijke maar stinkende vruchten _____ dogma dogma //'dɔɣma// dogmi 1. een vastomlijnd geloofsartikel dat aan geen beredenering meer is onderworpen _____ doka doka /dˈoːkaː/ pimiö 1. kamer zonder daglicht waarin foto's kunnen worden ontwikkeld en afgedrukt _____ dol dol //dɔl// hankain 2. 2.een U-vormig steunpunt waarin een roeispaan rust 3. 1. een metalen pin waarop een roeispaan kan draaien _____ dolfijn dolfijn //dɔlˈfɛɪ̯n// //dɔlˈfɛːn// //dɔɫˈfɛɪ̯n// //ˈdɔlfɛɪ̯n// //ˈdɔlfɛːn// //ˈdɔɫfɛɪ̯n// delfiini 1. walvisachtig zoogdier, slank met zeer gladde huid, een horizontale staartvin en een hoge sikkelvormige rugvin _____ dolk dolk /dˈɔlk/ tikari _____ dollar dollar // ˈdɔlɑr // dollari 1. munt en munteenheid _____ dom dom //dɔm// tyhmä 1. van weinig verstand getuigend _____ dom dom //dɔm// 1. tuomiokirkko, katedraali 1. hoofdkerk van een bisdom 2. kupu 2. bolvormig dak _____ domesticatie domesticatie /dˌoːmɛstikˈaːtsi/ domestikaatio _____ domesticeren domesticeren //domɛsti'serə(n)// kesyttää 1. temmen _____ dominant dominant /dˌoːminˈɑnt/ dominantti 2. vijfde trede van toonladder _____ dominantie dominantie /dˌoːminˈɑntsi/ dominoivuus 1. overheersing _____ dommelen dommelen /dˈɔmələn/ nuokkua 1. half in slaap zijn _____ donatie donatie /doːnˈaːtsi/ lahja 1. een schenking _____ donder donder /dˈɔndər/ jyrinä, ukkonen 1. een zeer luid geluid bij onweer _____ donderdag donderdag //ˈdɔndərˌdɑx// torstai 1. een dag van de week die na woensdag en voor vrijdag komt _____ donderen donderen //ˈdɔndərə(n)// jyristä 2. 1. het weerklinken van luid gerommel ten gevolge van bliksemontlading. 3. 2. op luide en barse toon een bevel geven of zijn ongenoegen uiten. _____ donker donker //ˈdɔŋkər// tumma 1. zonder licht _____ dons dons /dˈɔns/ untuva 1. fijne veren die onder de taaiere buitenveren zitten, vaak gebruikt als vulstof voor kussens, dekbedden en slaapzakken _____ dood dood //doːt// kuollut 1. niet meer levend _____ dood dood //doːt// 1. kuolema, kuollut 1. de toestand na het leven 2. kuolema 2. skeletvormige figuur, vaak met zeis, die bovengenoemde toestand personifieert _____ doodgaan doodgaan //ˈdotxan// kuolla 2. 1. het leven verlaten 3. 2. theaterterm _____ doodgeboren doodgeboren /dˌoːdɣəbˈoːrən/ epäonnistunut 1. bij de geboorte al overleden _____ doodseskader doodseskader /dˈoːdsɛskˌaːdər/ kuolemanpartio _____ doodskist doodskist /doːdskˈɪst/ ruumisarkku _____ doodstraf doodstraf /dˈoːtstrɑf/ kuolemanrangaistus 1. als straf gedood worden _____ doodtij doodtij /doːtˈɛɪ/ vajaavuoksi 1.de periode van het getij waarin het verschil tussen hoog- en laagwater minimaal is _____ doodvonnis doodvonnis /doːdvˈɔnnɪs/ kuolemantuomio 2. 1. juridisch 3. 2. figuurlijk _____ doof doof //doːf// kuuro 1. niet of minder goed tot horen in staat zijn _____ doofheid doofheid /dˈoːfhɛɪt/ kuurous _____ dooi dooi /dˈoːj/ suojailma 1. smelten _____ dooien dooien //'dojə(n)// sulaa 1. het stijgen van de buitentemperatuur boven het vriespunt waardoor alle ijs en sneeuw begint te smelten _____ dooier dooier /dˈoːjər/ keltuainen _____ doop doop /dˈoːp/ kaste 1. plechtige besprenkeling of onderdompeling waarmee iemand tot een kerk gaat behoren _____ doopsel doopsel /dˈoːpsəl/ kaste 1. de doop _____ door door //ˈdoːr// kautta 2. 3. in 3. 6. als achterzetsel: doorheen 4. 1. bij lijdende vorm 5. 2. oorzaak _____ door en door door en door /doːr ɛn dˈoːr/ läpikotaisin 1. volkomen, volledig _____ doorbraak doorbraak /dɔːrbrˈaːk/ läpimurto 2. een cruciale ontdekking _____ doorgaan doorgaan //ˈdoːrɣan// //ˈdɔːrχan// jatkua 1. niet stoppen _____ doorgang doorgang /dˈɔːrɣɑŋ/ käytävä _____ doorn doorn /dˈɔːrn/ piikki 1. scherp uitsteeksel aan een plant _____ doornappel doornappel /dˈɔːrnɑpəl/ hulluruoho 1. Datura stramonium, een zeer giftige plant die hallucinogene alkaloïden bevat _____ doornhaai doornhaai /dˈɔːrnhaːj/ piikkihai 1. Squalus acanthias, een kraakbeenvis en kleine haai die de meest algemeen voorkomende haaiensoort in de Noordzee is _____ doorsnede doorsnede /dɔːrsnˈeːdə/ poikkileikkaus 1. doorsnijvlak _____ doortocht doortocht /dˈɔːrtɔxt/ kauttakulku 1. het door een plaats, rivier of gebied trekken zonder dat deze plaats, rivier of dat gebied de reisbestemming is _____ doortrekken doortrekken //dorˈtrɛkə(n)// //ˈdortrɛkə(n)// huuhdella 3. toilet doorspoelen _____ doos doos //doːs// laatikko 1. een veelal kartonnen balkvormig opslagmiddel _____ dop dop //dɔp// kansi 2. kapje ter afsluiting van iets _____ dopamine dopamine /dˌoːpaːmˈinə/ dopamiini 1. _____ dopen dopen /dˈoːpən/ kastaa 2. iemand ritueel met water besprenkelen of erin onderdompelen en zodoende tot een geloof toelaten _____ doping doping /dˈoːpɪŋ/ doping 1. stimulerende (genees)middelen _____ dopplereffect dopplereffect /dˈɔplɪːrˌɛfɛkt/ Doppler-ilmiö 1. schijnbare frequentieverschuiving als de zender en ontvanger bewegen ten opzichte van elkaar _____ dorp dorp //dɔrp// kylä 1. een kleine, permanente nederzetting _____ dorsen dorsen /dˈɔrsən/ puida _____ dorst dorst /dˈɔrst/ jano _____ dorsvlegel dorsvlegel /dˌɔrsfləɣˈɛl/ varsta _____ dorsvloer dorsvloer /dɔrsflˈur/ puimatanner _____ dosering dosering /doːzˈɪːrɪŋ/ annostus 1. (medisch) verstrekte hoeveelheid _____ dossier dossier //doˈsir// //dɔˈʃe// kansio 1. een aantal documenten, nota's en eventuele andere objecten die samen een geheel vormen _____ doteren doteren /doːtˈɪːrən/ doupata 1. _____ douairière douairière /dˌʌʊɑjriˈɛrə/ perijätär 1. weduwe van een edelman _____ douane douane /dˈʌʊaːnə/ tulli 1. een overheidsdienst die belast is met de controle op het internationaal goederenverkeer _____ douche douche //duʃ// suihku 1. Stortbad _____ douchekop douchekop /dˈʌʊxəkˌɔp/ suihkukappale 1. _____ doven doven //ˈdovə(n)// sammuttaa 1. een vlam uit doen gaan _____ dozijn dozijn /doːzˈɛɪn/ tusina 1. een set van twaalf _____ draad draad //draːt// lanka 2. 1. in elkaar gesponnen vezels 3. 3. elektrisch verbindingsmateriaal _____ draadloos draadloos //drat.los// //ˈdraːd.loːs// langaton 1. waarbij geen draden nodig zijn voor de overdracht van een een signaal _____ draagbaar draagbaar //ˈdraxbar// //ˈdraχbar// kannettava 1. te dragen, met de mogelijkheid gedragen te worden _____ draaggolf draaggolf /drˈaːɣɔlf/ kantoaalto 1. ongemoduleerde elektromagnetische radiogolf _____ draaibank draaibank /drˈaːjbɑŋk/ sorvi 1. een machine die een ingeklemd werkstuk ronddraait zodat dit met beitels en boren kan worden bewerkt _____ draaideur draaideur /draːjdˈøːr/ pyöröovi 1. constructie van drie of vier deurbladen die rondom een gezamenlijke verticale as kunnen draaien, ter vervanging van een gewone deur m.n. gebruikt in winkels, ziekenhuizen enz. _____ draaien draaien //ˈdraːi̯ən// kääntää Vertalingen: na te kijken _____ draaiing draaiing /drˈaːjɪŋ/ pyörähdys _____ draailier draailier /draːjlˈir/ kampiliira 1. strijkinstrument met strijkwiel _____ draaiorgel draaiorgel /drˌaːjɔrɣˈɛl/ posetiivi 1. een mechanisch bediend of automatisch spelend orgel, meestal op straat spelend _____ draak draak //draːk// lohikäärme 1. fabeldier _____ dragen dragen /drˈaːɣən/ kantaa 1. al van de vloer houdend vervoeren _____ drager drager /drˈaːɣər/ 1. kantaja 1. een persoon die (letterlijk) draagt 2. arkunkantaja 3. een eigenaar _____ dragon dragon //ˈdraɣɔn// rakuuna _____ dragonder dragonder /drˈaːɣɔndər/ rakuuna 1. _____ drainage drainage /drɛnˈaːʒə/ ojitus 1. vochtafvoering _____ drama drama /drˈaːmaː/ draama 2. 1. een droevige of aangrijpende gebeurtenis 3. 2. een bepaald soort film of toneelstuk _____ drank drank //drɑŋk// juoma 2. 2. vloeistof om de dorst te lessen 3. 1. alcoholhoudende vloeistof _____ drastisch drastisch //ˈdrɑs.tis// //ˈdrɑs.tɪs// drastinen 1. doelgericht zeer ingrijpend _____ drempel drempel /drˈɛmpəl/ kynnys 1. onderdorpel van een kozijn _____ drie drie /drˈi/ kolme 1. telwoord _____ drie drie /drˈi/ kolmonen, kolme 1. het cijfer 3 _____ driedimensionaal driedimensionaal /drˌidimˌɛnʃoːnˈaːl/ kolmiulotteinen 1. met drie afmetingen, hoogte, breedte en diepte _____ driehoek driehoek /drihˈuk/ kolmio 1. (meetkunde) een geometrische vorm _____ driehoekig driehoekig /drihˈukəx/ kolmikulmainen _____ driehoeksmossel driehoeksmossel /drˌihuksmˈɔsəl/ vaeltajasimpukka 1. Dreissena polymorpha _____ driehoeksverhouding driehoeksverhouding /drˈihuksfˌɛrhʌʊdˌɪŋ/ kolmiodraama 1. (romantische) verhouding waarbij drie mensen zijn betrokken _____ driehonderd driehonderd //ˈdriˌɦɔndərt// kolmesataa 1. het getal 300 _____ drielandenpunt drielandenpunt /drˈilɑndˌɛnpɵnt/ trelandsgrense 1. plek waar de grenzen van drie landen elkaar treffen _____ drietand drietand /drˈitɑnt/ atrain _____ driewieler driewieler /driʋˈilər/ kolmipyörä _____ drieëndertig drieëndertig /drˌiəndˈɛrtəx/ kolmekymmentäkolme 1. het getal 33 _____ drieënnegentig drieënnegentig /drˌiənˈeːɣəntəx/ yhdeksänkymmentäkolme 1. het getal 93 _____ drieëntachtig drieëntachtig /driˈɛntɑxtəx/ kahdeksankymmentäkolme 1. het getal 83 _____ drieëntwintig drieëntwintig /drˌiəntʋˈɪntəx/ kaksikymmentäkolme 1. het getal 23 _____ drieënveertig drieënveertig /drˌiənvˈɪːrtəx/ neljäkymmentäkolme 1. het getal 43 _____ drieënvijftig drieënvijftig /drˌiənvˈɛɪftəx/ viisikymmentäkolme 1. het getal 53 _____ drieënzestig drieënzestig /drˌiənzˈɛstəx/ kuusikymmentäkolme 1. het getal 63 _____ drieënzeventig drieënzeventig //ˈdrijənˌzøvəntəx// seitsemänkymmentäkolme 1. het getal 73 _____ drijfgas drijfgas /drˈɛɪfɣɑs/ ponnekaasu, raketin ajoaine 1. gas dat in spuitbussen gebruikt wordt om de inhoud onder druk te zetten _____ drijfzand drijfzand //drɛifsɑnt// juoksuhiekka _____ drijven drijven /drˈɛɪvən/ kellua e1. op het oppervlakte van een vloeistof rusten _____ dringend dringend /drˈɪŋənt/ kiireellinen _____ drinken drinken //'drɪŋkə(n)// juoda _____ drinkwater drinkwater /drˈɪŋkʋaːtər/ juomavesi water dat geschikt is om gedronken te worden _____ droes droes /drˈus/ pääntauti _____ drogen drogen /drˈoːɣən/ kuivua 1. vocht laten of doen verdampen _____ droger droger /drˈoːɣər/ kuivain 1. een toestel dat natte voorwerpen, bijvoorbeeld wasgoed droogmaakt _____ drol drol //drɔl// kikale 1. uitwerpsel, ontlasting _____ dromedaris dromedaris /drˌoːmədˈaːrɪs/ dromedaari, yksikyttyräinen kameli 1. Camelus dromedarius, herkauwer uit Afrika met vetbult op de rug _____ dromen dromen /drˈoːmən/ haaveilla, uneksia 2. voorstellen wat men graag wil gebeuren _____ dronkenschap dronkenschap /drˈɔŋkənsxˌɑp/ humalatila het zwaar onder invloed van alcohol zijn _____ droog droog //droːx// kuiva 1. geen of zeer weinig vocht bevattend. _____ droogte droogte /drˈoːxtə/ kuivuus 1. lange periode zonder of met minder neerslag _____ droom droom /drˈoːm/ uni 2. 1. beelden die men ziet wanneer men slaapt 3. 2. een gedachte waarvan met graag had gehad dat ze werkelijkheid werd _____ droomuitlegging droomuitlegging /drˈoːmœytlˌɛɣɪŋ/ oneiromantia 1. het duiden van de betekenis van de dromen die iemand heeft _____ drop drop /drˈɔp/ lakritsi zwart gekleurd snoepgoed _____ drug drug /drˈɵx/ huumausaine _____ drugsverslaafde drugsverslaafde //'drɵksfər'slaːfdə/ narkomaani 1. Verslaafd persoon _____ druif druif /drˈœyf/ viinirypäle 1. vrucht van de druivelaar (wijnstok) _____ druipen druipen /drˈœypən/ tiputtaa _____ druivensap druivensap /drˈœyvənsˌɑp/ rypälemehu 1. een vruchtensap bereid uit druiven _____ druk druk //drʏk// paine 1. pressie, kracht die over een oppervlakte uitgeoefend wordt _____ drukken drukken /drˈɵkən/ painaa 2. 1. kracht uitoefenen op 3. 3. verkort voor afdrukken _____ drukker drukker /drˈɵkər/ painaja 1. een persoon die afdrukken maakt _____ drukwerk drukwerk /drˈɵkʋɛrk/ painotuote 1. papier gevuld door een printer of een drukpers _____ drumstel drumstel /drɵmstˈɛl/ rummut _____ druppel druppel //drɵ.pəl// pisara, tippa _____ dubbel dubbel //ˈdʏbəl// kaksinkertainen 1. tweemaal voorhanden _____ dubbeldekker dubbeldekker /dˈɵbɛldˌɛkər/ kaksitaso _____ dubbelster dubbelster //ˈdʏ.bəl.ˌstɛr// //ˈdʏ.bəɫ.ˌstɛr// kaksoistähti 1. twee sterren die om elkaar heen bewegen _____ dubnium dubnium /dˈɵbniˌɵm/ dubnium 1. een scheikundig element met het symbool Db _____ duf duf //dʏf// tylsä, tylsistyttävä 1. saai, doods _____ duidelijk duidelijk //ˈdœy̯dələk// selkeä, selvä 2. 1. niet mis te verstaan 3. 2. goed te herkennen _____ duif duif //dœʏ̯f// //dœːf// kyyhky, pulu 1. een vogel die een koerend geluid maakt _____ duik duik /dˈœyk/ sukellus _____ duiken duiken //ˈdœy̯kə(n)// sukeltaa 2. 2.in het water springen zodat de armen eerst het water in gaan 3. 1. het zich onder water voortbewegen (van bijvoorbeeld duikboten) of zwemmen (van mensen) _____ duiker duiker /dˈœykər/ sukeltaja 1. iemand die voor beroep of plezier... _____ duiksport duiksport //'dœykspɔrt// laitesukellus 1. langdurige onderwater verblijven en zwemmen _____ duim duim //dœy̯m// 1. peukalo 1. eerste, kortste en dikste vinger 2. tuuma 2. lengtemaat _____ duin duin //dœʏ̯n// //dœːn// dyyni, lentohiekka _____ duister duister /dˈœystər/ hämärä 1. in weinig of geen licht badend _____ duisternis duisternis //ˈdœʏstərˌnɪs// pimeys 1. een toestand van weinig of geen verlichting _____ duivel duivel /dˈœyvəl/ perkele, paholainen, sielunvihollinen _____ duizeligheid duizeligheid /dˈœyzələxhˌɛɪt/ huimaus 1. het gevoel zijn evenwicht te verliezen _____ duizend duizend //ˈdœy̆zənt// tuhat 1000 _____ duizendblad duizendblad /dˈœyzəndblˌɑt/ siankärsämö _____ duizendpoot duizendpoot /dˌœyzəndpˈoːt/ juoksujalkainen 1. een geleedpotig dier met een groot aantal poten _____ dukaat dukaat /dykˈaːt/ dukaatti 1. oude munt _____ dun dun //dʏn// ohut 1. van geringe dikte _____ dunken dunken /dˈɵŋkən/ näyttää 1. voorkomen _____ dunlipharder dunlipharder /dˈɵnlɪphˌɑrdər/ ohuthuulikeltti _____ dunne darm dunne darm /dˈɵnə dˈɑrm/ ohutsuoli 1. deel van het spijsverteringskanaal tussen de maag en de dikke darm _____ duo duo //ˈdywo// takasatula 2. duozitting _____ duren duren //'dyːrə(n)// kestää 1. een bepaalde tijd in beslag nemen _____ dus dus /dˈɵs/ siksi 1.om die reden, daarom _____ dusverre dusverre /dˈɵsfɛrrə/ tähän asti 1. tot op dit moment _____ duur duur //dyr// kallis niet goedkoop _____ duurzaam duurzaam //ˈdyːr.zam// kestävä 2. 1. lang meegaand 3. 2. aansluitend op de behoeften van het heden zonder in de toekomst tot complicaties te leiden _____ duw duw //dyu̯// työntö 1. een zet, een stoot _____ dvd dvd /dˌeːfˌeːdˈeː/ DVD-levy 1. de afkorting voor digital versatile disc,... _____ dwaas dwaas /dʋˈaːs/ narri 1. iemand die onverstandig denkt en/of handelt _____ dwang dwang //dʋɑŋ// pakko _____ dwangbuis dwangbuis /dʋˈɑŋbœys/ pakkopaita 1. een kledingstuk dat de drager bewegingsvrijheid van de armen en handen ontneemt _____ dwangmatig dwangmatig /dʋɑŋmˈaːtəx/ pakonomainen _____ dwarsbomen dwarsbomen //ˈdwɑrzbomə(n)// pysäyttää 1. tegenwerken, moeilijkheden geven _____ dwarsfluit dwarsfluit //ˈdʋɑrsflœʏt// poikkihuilu 1. een blaasinstrument dat dwars op de lippen geblazen wordt _____ dwarsscheeps dwarsscheeps /dʋɑrsxˈeːps/ kyljittäin _____ dweil dweil /dʋˈɛɪl/ lattiarätti 1. een stuk weefsel in natte vorm gebruikt om een gladde vloer te reinigen _____ dwerg dwerg /dʋˈɛrx/ kääpiö 1. een buitengewoon klein mens _____ dwergmuis dwergmuis /dʋˈɛrɣmœys/ vaivaishiiri 1. Micromys minutus, is het kleinste knaagdier van Europa _____ dwergplaneet dwergplaneet /dʋˌɛrxplaːnˈeːt/ kääpiöplaneetta 1. _____ dwergvinvis dwergvinvis /dʋˈɛrɣvɪnvˌɪs/ lahtivalas 1. Balaenoptera acutorostrata, de kleinste van de vinvissen, slank gestroomlijnd lichaam met smalle driehoekige kop en puntige peddelvormige buikvinnen _____ dwingen dwingen /dʋˈɪŋən/ pakottaa 1. iemand tegen zijn wil iets opleggen _____ dynamiet dynamiet /dˌinaːmˈit/ dynamiitti springstof waarin nitroglycerine door een poreuze stof wordt vastgehouden _____ dynamo dynamo /dinˈaːmoː/ dynamo, tasavirtageneraattori _____ dysartrie dysartrie /dˌizɑrtrˈi/ dysartria 1. uitspraakgebrek _____ dysenterie dysenterie /dˌizəntərˈi/ punatauti 1. rode loop, bloeddiarree _____ dysfasie dysfasie //ˌdɪsfaˈzi// dysfasia 1. een ontwikkelingsstoornis bij kinderen _____ dysfemisme dysfemisme /dˌɪsfəmˈɪsmə/ dysfemismi 1. de vervanging van een woord of uitdrukking door een grover, vulgairder of beledigender alternatief _____ dyslexie dyslexie //dɪslɛkˈsi// dysleksia 1. het onvermogen om woorden, waarvan men wel de letters ziet, in hun betekenis te vatten _____ dysprosium dysprosium /dˈɪsproːzˌiɵm/ dysprosium 1. scheikundig element met symbool Dy en atoomnummer 66 _____ e-mail e-mail //ˈiːmeːɫ// //ˈiːmɪːɫ// sähköposti 2. 1. systeem voor het verzenden van berichten via een computernetwerk 3. 2. bericht dat verstuurd is via e-mail _____ eb eb /ˈɛp/ laskuvesi 1. een getijde waarbij het water van de zee zakt, in tegenstelling tot vloed, waarbij het water stijgt _____ echo echo //ˈɛ.xo// //ˈɛ.χo// kaiku 1. een hoorbare terugkaatsing van een gemaakt geluid _____ echolalie echolalie /ˌɛxoːlaːlˈi/ kaikupuhe 1. het dwangmatig herhalen van woorden of zinnen, zonder de betekenis ervan daadwerkelijk te doorgronden _____ echt echt /ˈɛxt/ aito 2. waarachtig, juist, niet vervalst _____ echter echter /ˈɛxtər/ kuitenkin 1. een beperkende tegenwerping, introduceert een zin(sdeel) dat het voorgaande zin(sdeel) beperkt _____ echtgenoot echtgenoot //ˈɛxtxəˌnot// aviomies 1. een mannelijke huwelijkspartner _____ echtgenote echtgenote //ˈɛxtxəˌnotə// //ˈɛχtχəˌnotə// vaimo 1. een vrouwelijke huwelijkspartner _____ echtpaar echtpaar //ɛx(t)par// aviopari 1. twee mensen die met elkaar getrouwd zijn _____ echtscheiding echtscheiding /ˈɛxtsxɛɪdˌɪŋ/ avioero 1. formele verbreking van een huwelijksband _____ eclectisch eclectisch /ɛklˈɛktis/ eklektinen _____ eclips eclips //eˈklɪps// pimennys 1. het verschijnsel waarbij een ster en twee of meer andere hemellichamen in één lijn komen te staan, waardoor de schaduw van het ene hemellichaam het andere verduistert _____ ecologie ecologie //ˌe.ko.lo.ˈɣi// //ˌe.ko.lo.ˈχi// ekologia, ympäristötiede 1. de tak van wetenschap die het samenspel tussen organismen onderling en hun relatie met hun omgeving bestudeert _____ ecologisch ecologisch /ˌeːkoːlˈoːɣis/ ekologinen _____ ecoloog ecoloog //ˌe.ko.ˈlox// //ˌe.ko.ˈloχ// ekologi 1. een wetenschapper die het samenspel tussen organismen onderling en hun relatie met hun omgeving bestudeert _____ economie economie /ˌeːkoːnoːmˈi/ 1. taloustiede 1. de leer die zich bezighoudt met de voortbrenging en verdeling van schaarse goederen en diensten 2. talous, kansantalous 2. het geheel van productie, handelsverkeer en diensten binnen een bepaalde regio _____ economisch economisch /ˌeːkoːnˈoːmis/ kansantaloudellinen 1. betreffende economie _____ econoom econoom /ˌeːkoːnˈoːm/ ekonomi 1. deskundige op het gebied van de economie _____ ecosysteem ecosysteem /ˌeːkoːzɪstˈeːm/ ekosysteemi 1. alle organismen in hun leefomgeving. _____ ectoplasma ectoplasma /ˌɛktɔplˈɑsmaː/ ektoplasma _____ eczeem eczeem /ɛkzˈeːm/ rohtuma 1. oppervlakkige huidaandoening _____ edelgas edelgas /ˈeːdɛlɣˌɑs/ jalokaasu 1. de naam voor elk element uit de achtste chemische reeks van het periodiek systeem _____ edelhert edelhert /ˈeːdɛlhˌɛrt/ saksanhirvi 1. Cervus elaphus, hertensoort _____ edelmetaal edelmetaal /ˌeːdɛlmətˈaːl/ jalometalli 1. een metaal dat niet licht aan corrosie of oxidatie ten prooi valt _____ edelsteen edelsteen /ˌeːdɛlstˈeːn/ jalokivi 1. een stuk edelgesteente _____ editie editie /eːdˈitsi/ painos _____ educatie educatie /ˌeːdykˈaːtsi/ koulutus _____ eed eed //et// vala 1. een plechtige verzekering dat men de waarheid spreekt of een belofte zal nakomen _____ eekhoorn eekhoorn //ˈekˌhɔːrn// orava 1. een klein knaagdier met lange pluimige staart dat vooral in bomen leeft _____ eekhoorntjesbrood eekhoorntjesbrood /ˌeːkhɔːrntʲɛzbrˈoːt/ herkkutatti 1. Bolletus edulis, een eetbare paddenstoel _____ eelt eelt /ˈeːlt/ känsä 1. verdikking van de huid _____ een een /ˈeːn/ yksi _____ een gegeven paard niet in de bek kijken een gegeven paard niet in de bek kijken /ən ɣəɣˈeːvən pˈaːrt nˌit ɪn də bˈɛk kˈɛɪkən/ ei ole lahjahevosen suuhun katsomista _____ eenbes eenbes /eːnbˈɛs/ sudenmarja _____ eend eend //eːnt// ankka, sorsa 1. watervogel _____ eendagsvlieg eendagsvlieg /ˌeːndɑxsflˈix/ päivänkorento 1. een insect dat na het larvenstadium slechts korte tijd leeft _____ eenduidig eenduidig //enˈdœydəx// yksiselitteinen 1. zonder twijfel _____ eenendertig eenendertig /ˌeːnəndˈɛrtəx/ kolmekymmentäyksi 1. het getal 31 _____ eenennegentig eenennegentig /ˌeːnənˈeːɣəntəx/ yhdeksänkymmentäyksi 1. het getal 91 _____ eenentachtig eenentachtig /eːnˈɛntɑxtəx/ kahdeksankymmentäyksi 1. het getal 81 _____ eenentwintig eenentwintig //ˌe.nən.ˈtʋɪn.təχ// kaksikymmentäyksi 1. het getal 21 _____ eenenveertig eenenveertig /ˌeːnənvˈɪːrtəx/ neljäkymmentäyksi 1. het getal 41 _____ eenenvijftig eenenvijftig /ˌeːnənvˈɛɪftəx/ viisikymmentäyksi 1. het getal 51 _____ eenenzestig eenenzestig /ˌeːnənzˈɛstəx/ kuusikymmentäyksi 1. het getal 61 _____ eenenzeventig eenenzeventig //ˈenənˌzøvəntəx// seitsemänkymmentäyksi 1. het getal 71 _____ eenheid eenheid /ˈeːnhɛɪt/ 1. yhtenäisyys 1. bij elkaar horend geheel met kenmerkende eigenschappen 2. osasto 2. maat waarin hoeveelheden worden uitgedrukt _____ eenheidsmatrix eenheidsmatrix /ˈeːnhɛɪdsmˌɑtrɪks/ identiteettimatriisi 1. een matrix waarvan alle diagonale elementen 1 zijn en alle andere 0 _____ eenhoorn eenhoorn /ˈeːnhɔːrn/ yksisarvinen _____ eenlettergrepig eenlettergrepig /ˌeːnlɛtərɣrˈeːpəx/ yksitavuinen 1. _____ eenogig eenogig /eːnˈoːɣəx/ yksisilmäinen 1. in het bezit van (slechts) één oog _____ eensgezind eensgezind //ˈensxəzɪnt// yksimielinen 1. dezelfde mening hebbend _____ eenvoudig eenvoudig //enˈvʌːdəx// //enˈvʌːudəx// yksinkertainen 2. 2. zonder overdaad of vertoon 3. 1. niet ingewikkeld _____ eenwieler eenwieler /eːnʋˈilər/ yksipyöräinen 1. _____ eenzaamheid eenzaamheid /ˈeːnzaːmhˌɛɪt/ yksinäisyys 1. de hoedanigheid van het eenzaam zijn _____ eenzijdig eenzijdig /eːnzˈɛɪdəx/ yksipuolinen 1. met of aan één kant, belang, partij etc. _____ eer eer //er// kunniakirja 1. aanzien, roem _____ eerder eerder /ˈɪːrdər/ aiempi 1. vroeger in de tijd _____ eergisteren eergisteren //ˈɪːrɣɪstərə(n)// //ˈɪːrχɪstərə(n)// toissa päivä 1. de voorlaatste dag die voltooid is _____ eerherstel eerherstel /ˌɪːrhərstˈɛl/ palautus _____ eerlijk eerlijk //ˈeːrlək// rehellinen 1. vrij van leugen en bedrog _____ eerlijkheid eerlijkheid //'erlək,hɛɪd// rehellisyys 1. het vertellen van de waarheid _____ eerste eerste /ˈɪːrstə/ ensimmäinen 1. nummer één in een rij _____ eerste persoon eerste persoon /ˈɪːrstə pɛrsˈoːn/ ensimmäinen persoona 1. grammaticale term die de spreker of sprekers aanduidt. _____ eervol eervol /ˈɪːrvɔl/ kunnianarvoisa _____ eerzucht eerzucht /ˈɪːrzɵxt/ kunnianhimo 1. verlangen naar eer of roem _____ eetbaar eetbaar //ˈeːitbaːr// //ˈeːtbaːr// syötävä 1. geschikt om gegeten te worden _____ eetkamer eetkamer //ˈetkamər// ruokasali 1. een kamer waar maaltijden worden genuttigd _____ eetlepel eetlepel //etlepəl// ruokalusikallinen 1. _____ eetlust eetlust /ˈeːtlɵst/ ruokahalu 1. de behoefte om voedsel tot zich te nemen. _____ eeuw eeuw //eːu̯// vuosisata 1. een periode van 100 jaar _____ eeuwig eeuwig //eːwɪx// //eːʋəχ// //eːβ̞əx// ikuinen 1. voortdurend, zonder einde _____ eeuwigheid eeuwigheid //ɪːβ̞əχɛɪ̯t// ikuisuus, iäisyys 1. alle tijd die nog zal komen _____ effectief effectief /ˌɛfɛktˈif/ todellinen 1. doeltreffend _____ effectiviteit effectiviteit /ˌɛfɛktˌivitˈɛɪt/ teho 1. het effectief zijn _____ efficiënt efficiënt /ˌɛfiʃˈɛnt/ tehokas 1. nuttig effect hebbend _____ efficiëntie efficiëntie /ˌɛfiʃˈɛntsi/ tehokkuus 1. de mate waarin nuttig gebruik gemaakt wordt van het beschikbare bij een bepaald proces _____ eg eg //ɛx// //ɛχ// hara 1. een landbouw- of tuinbouwwerktuig dat gebruikt wordt voor het zaaiklaar maken van de grond _____ egaliseren egaliseren /ˌeːɣaːlizˈɪːrən/ hävittää maan tasalle _____ egel egel //ˈexəl// siili 1. spitsmuisachtig zoogdiertje met stekels _____ ei ei //ɛɪ// //ɛɪ̯// //ɛː// muna, kananmuna 1. voedingsmiddel _____ eidereend eidereend /ˈɛɪdɪːrˌeːnt/ haahka 1. een type zee-eend en de leverancier van de dons in dekbedden en kussens _____ eierstok eierstok /ˈɛɪərstˌɔk/ munasarja 1. het geslachtsorgaan van de vrouw waarin eicellen gevormd worden _____ eigen eigen //ˈɛi̯ɣə(n)// oma _____ eigenaar eigenaar /ˈɛɪɣənˌaːr/ omistaja 1. iemand die iets in eigendom heeft _____ eigendom eigendom //'ʔɛɪɣəndɔm// omistajuus 1. eigendomsrecht _____ eigennaam eigennaam /ˌɛɪɣənˈaːm/ erisnimi, propri 1. een naam waardoor men een mens, dier of ding zich van andere van dezelfde soort onderscheidt _____ eigenschap eigenschap /ˈɛɪɣənsxˌɑp/ ominaisuus 1. een gegeven karakteristiek die eigen is aan een bepaalde persoon of zaak _____ eigenzinnig eigenzinnig /ˌɛɪɣənzˈɪnəx/ kuriton _____ eik eik //ɛi̯k// //ɛːk// tammi 1. Quercus, een geslacht van loofbomen _____ eikel eikel //ˈɛɪkəɫ// 1. tammenterho 1. vrucht van de eik 2. terho 2. top van een penis _____ eiland eiland //ɛilɑnt// saari 1. een stuk land dat omringd is door water _____ eileider eileider /ˈɛɪlɛɪdər/ munanjohdin, munatorvi 1. een deel van de geslachtsorganen van de vrouw _____ eind goed, al goed eind goed, al goed /ˈɛɪnt ɣˈut ˈɑl ɣˈut/ loppu hyvin, kaikki hyvin 1. _____ einde einde //ˈɛɪ̯ndə// //ˈɛːndə// pää 1. het punt in ruimte of tijd waar iets ophoudt _____ eindig eindig /ˈɛɪndəx/ päättyvä 1. een einde hebbende _____ einsteinium einsteinium /ˈɛɪnstɛɪnˌiɵm/ einsteinium 1. scheikundig element met symbool Es en atoomnummer 99 _____ eis eis //ɛɪ̯s// vaatimus 1. een dwingende vraag _____ eisen eisen //ˈɛi̯sə(n)// vaatia 1. zeer dringend vragen, vaak met een sanctie op het niet beantwoorden ervan _____ eiwit eiwit //ɛiwɪt// 1. munanvalkuainen 1. het deel van een ei waarin de dooier ligt 2. proteiini, valkuaisaine 2. een tot een klasse van polymere stoffen met een hoog moleculair gewicht behorende stof die samengesteld is uit diverse alfa-aminozuren verbonden door peptidebindingen _____ ejaculatie ejaculatie /ˌeːjaːkylˈaːtsi/ ejakulaatio _____ ejaculeren ejaculeren /ˌeːjaːkylˈɪːrən/ ejakuloida, saada, siemensyöksy sperma uitwerpen _____ ekster ekster /ˈɛkstər/ harakka 1. een zwartwitte kraaiachtige zangvogel met een lange staart _____ eland eland /ˈeːlɑnt/ hirvi 1. een groot hert uit de poolstreken met een opvallend groot en breed vertakt gewei _____ elasticiteit elasticiteit /ˌeːlɑstˌisitˈɛɪt/ elastisuus _____ elastieken elastieken /ˌeːlɑstˈikən/ elastinen 1. van elastiek gemaakt _____ elastomeer elastomeer /ˌeːlɑstoːmˈɪr/ elastomeeri _____ electoraat electoraat //elɛktoˈrat// äänestäjäkunta 1. _____ elegant elegant //eləˈɣɑnt// elegantti 1. een prettige uitstraling hebbend door de subtiele afwerking _____ elektricien elektricien /ˌeːlɛktrisˈin/ sähköasentaja, sähkömies 1. vakman op gebied van elektriciteit _____ elektriciteit elektriciteit //eˌlɛktrɪsiˈtɛɪt// sähkö 2. de elektrische stroom als energiedrager _____ elektriciteitscentrale elektriciteitscentrale /ˌeːlɛktrˌisitˌɛɪtsəntrˈaːlə/ sähkölaitos 1. een krachtcentale waar elektriciteit wordt opgewekt _____ elektrisch elektrisch /eːlˈɛktris/ sähköinen 1. door middel van elektriciteit _____ elektro-encefalogram elektro-encefalogram /eːlˈɛktroːˈɛnsəfˌaːlɔɣrˌɑm/ elektroenkefalogrammi 1. hersenfilm _____ elektrocuteren elektrocuteren /ˌeːlɛktrˌoːkytˈɪːrən/ kuolla sähköiskuun 1. doden of ter dood brengen door elektrische stroom _____ elektrocutie elektrocutie /ˌeːlɛktroːkˈytsi/ sähkökuolema _____ elektromagneet elektromagneet /ˌeːlɛktrˌoːmɑɣnˈeːt/ sähkömagneetti 1. een magneet waarvan het veld door een elektrische stroom veroorzaakt wordt _____ elektromagnetisch elektromagnetisch /ˌeːlɛktrˌoːmɑɣnˈeːtis/ sähkömagneettinen _____ elektromagnetisme elektromagnetisme /ˌeːlɛktrˌoːmɑɣnətˈɪsmə/ sähkömagnetismi _____ elektron elektron /ˌeːlɛktrˈɔn/ elektroni 1. één van de elementaire deeltjes, het lichtste deeltje met een elektrische lading _____ elektronica elektronica /ˌeːlɛktrˈoːnikˌaː/ elektroniikka 1. de tak van elektrotechniek die zich bezighoudt met het gedrag van elektronen... _____ elektronisch elektronisch /ˌeːlɛktrˈoːnis/ elektroninen _____ elektrotechniek elektrotechniek /ˌeːlɛktrˌoːtɛxnˈik/ Sähkötekniikka, sähkötekniikka 1. de studie en praktische toepassing van alles wat met elektriciteit en elektromagnetisme te maken heeft _____ elektrum elektrum /ˈeːlɛktrˌɵm/ elektrum 1. een legering van goud en zilver _____ element element /ˌeːləmˈɛnt/ alkuaine _____ elementair deeltje elementair deeltje /ˌeːləməntˈɛr dˈeːltʲə/ alkeishiukkanen _____ elf elf /ˈɛlf/ yksitoista 1. het getal 11 _____ elfde elfde //ˈɛlf.də// //ˈɛlv.də// yhdestoista 1. nummer elf in een rij _____ elft elft /ˈɛlft/ silli 1. Alosa alosa _____ elk elk //ɛlk// joka 1. ieder afzonderlijk _____ elleboog elleboog /ˌɛləbˈoːx/ kyynärpää 1. Gewricht _____ ellendig ellendig /ɛlˈɛndəx/ kurja 1. erg onaangenaam _____ ellepijp ellepijp //ˈɛləpɛɪp// //ˈɛləpɛːp// kyynärluu bot in de onderarm _____ ellips ellips /ˈɛlɪps/ ellipsi 1. twee-dimensionale figuur die wordt gevormd door alle punten waarvoor de som van de afstanden tot twee gekozen punten, een vaste waarde heeft _____ els els /ˈɛls/ leppä 1. boom _____ embleem embleem /ɛmblˈeːm/ embleemi, tunnus 1. concrete figuur voor een abstract begrip _____ embolie embolie /ˌɛmboːlˈi/ embolia _____ embryo embryo /ˈɛmbriˌoː/ alkio 1. een organisme in het eerste ontwikkelingsstadium na de bevruchting _____ embryologie embryologie /ˌɛmbriˌoːloːɣˈi/ embryologia 1. de wetenschap die zich met het ongeboren leven bezighoudt _____ emfyseem emfyseem /ˌɛmfizˈeːm/ keuhkolaajentuma 1. longaandoening _____ emigratie emigratie /ˌeːmɪɣrˈaːtsi/ siirtolaisuus _____ emigreren emigreren //ˌemiˈχrɪːrə(n)// emigroitua 1. naar het buitenland verhuizen _____ emiraat emiraat //emɪˈraːt// emiraatti 1. gebied van een emir _____ emmer emmer //ˈɛmər// ämpäri, sanko 1. busvormig vat (met hengsel), waarin men vloeistoffen of vaste stoffen kan verplaatsen _____ emoe emoe /ˈeːmu/ emu 1. drietenige loopvogel uit Australië. _____ emoji emoji /ˈeːmoːjˌi/ emoji 1. ideogrammen die worden gebruikt in Japanse elektronische berichten en webpagina's _____ emotieloos emotieloos /eːmˈoːtsilˌoːs/ tunteeton 1. zonder gevoelens _____ emotioneel emotioneel /ˌeːmoːʃoːnˈeːl/ tunteellinen 1. zeer vatbaar voor gevoelens _____ emulgator emulgator /ˌeːmɵlɣˈaːtɔr/ emulgaattori stof die helpt bij het mengen van twee stoffen die normaal gesproken niet of moeilijk mengbaar zijn _____ emulgeren emulgeren /ˌeːmɵlɣˈɪːrən/ emulgoida 1. een melkachtige oplossing vormen _____ emulsie emulsie /ˌeːmɵlsˈi/ emulsio _____ en en /ˈɛn/ ja, sekä _____ en/of en/of /ɛn slˈɛʃ ɔf/ tai 1. aanduiding van een mogelijke relatie tussen twee delen van een opsomming _____ enantiomeer enantiomeer /ˌeːnɑntˌioːmˈɪr/ enantiomeeri 1. een stereo-isomeer dat het spiegelbeeld is van zijn tegenvoeter _____ encefalopathie encefalopathie /ˌɛnsəfˌaːloːpɑtˈi/ aivosairaus _____ enclave enclave //ɛn.'kla.və// enklaavi 1. omsloten gebied _____ encyclopedie encyclopedie //ˌɛnsiklopeˈdi// tietosanakirja, ensyklopedia 1. een gestructureerde en geschreven verzameling van menselijke kennis, in boekvorm of digitaal _____ endeldarm endeldarm /ˈɛndɛldˌɑrm/ peräsuoli 1.het laatste deel van het spijsverteringskanaal vlak voor de anus _____ endemisch endemisch /ɛndˈeːmis/ endeeminen 1. inheems _____ endoscoop endoscoop /ˌɛndɔskˈoːp/ endoskooppi _____ endoscopie endoscopie /ˌɛndɔskoːpˈi/ tähystys 1. (kijk)onderzoek van lichaamsholten of inwendige kanalen _____ energie energie /ˌeːnərʒˈi/ energia 1. het vermogen iets te doen _____ enerzijds enerzijds /ˈeːnərzˌɛɪts/ yhtäältä 1. aan de ene kant _____ enfant terrible enfant terrible /ɛnfˈɑn tˈɛɾrɪblə/ kauhukakara 1. een jong en excentriek persoon die veel last en verlegenheid veroorzaakt _____ eng eng //ɛŋ// pelottava 1. angst veroorzakend _____ engel engel /ˈɛŋəl/ enkeli 1. hemels wezen _____ enig enig /ˈeːnəx/ ainoa 2. uniek _____ enkel enkel /ˈɛŋkəl/ nilkka 1. gewricht dat de voet met het been verbindt _____ enkelband enkelband /ˈɛŋkɛlbˌɑnt/ nilkkakoru 2. een band die om de enkel wordt gedragen _____ enkelvoud enkelvoud /ˈɛŋkɛlvˌʌʊt/ yksikkö 1. een woord dat in die vorm naar één voorwerp of mens verwijst of dat aanduidt dat slechts één persoon de handeling uitvoert _____ ensceneren ensceneren /ˌɛnsənˈɪːrən/ lavastaa 1. _____ enteritis enteritis /ˈɛntɪːrˌitɪs/ enteriitti 1. ontsteking van de ingewanden _____ enthousiast enthousiast //ɛntuˈʒɑs// //ˌɑn.ty.ˈʒɑst// innokas 1. hartstochelijk, met geestdrift _____ entiteit entiteit /ˌɛntitˈɛɪt/ yksilö _____ entomologie entomologie /ˌɛntoːmˌoːloːɣˈi/ entomologia _____ entropie entropie /ˌɛntroːpˈi/ entropia 1. een getal evenredig met de logaritme van het aantal realiseringmogelijkheden, ook wel gedefinieerd als de reversibele warmte gedeeld door de temperatuur _____ enveloppe enveloppe /ˈɛnvəlˌɔpə/ kirjekuori 1. een papieren omslag voor brieven _____ enzym enzym //ɛnˈzim// entsyymi 1. een organische molecuul dat biologische reacties mogelijk maakt of versnelt zonder daarbij zelf... _____ epicentrum epicentrum /ˈeːpisˌɛntrɵm/ episentri 1. het punt op het aardoppervlak loodrecht boven de haard van de aardbeving _____ epidemie epidemie //epideˈmi// kulkutauti 1. besmettelijke ziekte die zich snel verspreidt onder een groep van mensen _____ epidemiologie epidemiologie /ˌeːpidˌeːmiˌoːloːɣˈi/ epidemiologia _____ epidemisch epidemisch /ˌeːpidˈeːmis/ epideeminen _____ epifyse epifyse //ˌepiˈfizə// käpyrauhanen 1. een klier die onderdeel is van de epithalamus en melatonine uitscheidt _____ epifyt epifyt /ˈeːpifˌɪt/ päällyskasvi _____ epigrafie epigrafie /ˌeːpɪɣraːfˈi/ epigrafia _____ epilepsie epilepsie /ˌeːpilɛpsˈi/ epilepsia 1. vallende ziekte, toevallen _____ epiloog epiloog /ˈeːpilˌoːx/ epilogi, jälkikirjoitus, loppusanat 1. een naschrift toegevoegd aan een boek of film _____ episch episch /ˈeːpis/ eeppinen _____ epistemologie epistemologie /ˌeːpɪstˌeːmoːloːɣˈi/ epistemologia, tietoteoria _____ epitheel epitheel /ˌeːpɪtˈeːl/ epiteelikudos 1. dekweefsel, bovenste laag van de huid en slijmvliezen _____ epsilon epsilon /ˌɛpsilˈɔn/ epsilon 1. vijfde letter uit het Griekse alfabet ε _____ equator equator /eːkvˈaːtɔr/ päiväntasaaja 1. een denkbeeldige cirkel die op een hemellichaam het noordelijk van het zuidelijk halfrond scheidt _____ equinox equinox /ˈeːkvinˌɔks/ päiväntasaus 1. passage van de zon door het vlak van de evenaar _____ erbium erbium /ɛrbˈiɵm/ erbium 1. een scheikundig element en zilverwit lanthanide met het symbool Er en het atoomnummer 68 _____ erectie erectie /ɛrˈɛksi/ erektio 1. oprichting van het mannelijk lid _____ ereprijs ereprijs /ɛrɛprˈɛɪs/ tädyke 1.(Veronica) is een groot geslacht van planten waarvan er 23 wilde soorten bekend zijn in Nederland _____ erf erf /ˈɛrf/ piha 1. grond behorend bij boerderijhuis _____ erfelijk erfelijk /ɛrfˈeːlək/ perinnöllinen 1. wat op genetische wijze door nazaten verkregen kan worden _____ erfgenaam erfgenaam /ɛrfɣeːnˈaːm/ perijä 1. degene die andermans nalatenschap erft _____ erfstuk erfstuk /ɛrfstˈɵk/ perintökalleus 1. een veelal kostbaar goed van van generatie op generatie door vererving overgegeven wordt _____ erfzonde erfzonde /ɛrfzˈɔndə/ perisynti 1. de zonde die volgens de christelijke leer op ieder mens, zelfs een pasgeboren kind, rust vanwege de zondeval van Adam _____ ergens ergens /ˈɛrɣəns/ jossakin _____ ergernis ergernis /ˈɛrɣərnˌɪs/ kiusa een zaak die gevoelens van onvrede oproept _____ ergonomie ergonomie /ɛrɣˌoːnoːmˈi/ ergonomia _____ erkennen erkennen //ɛrˈkɛnə(n)// tunnustaa 2. 1. inzien, toegeven 3. 2. als wettig, echt, juist aanvaarden _____ erkenning erkenning /ɛrkˈɛnɪŋ/ tunnustaminen, tunnustus 1. een bevestiging van de juistheid of geldigheid van iets _____ ernst ernst /ˈɛrnst/ vakavuus 1. stemming waarin men de dingen in hun wezenlijke waarde wil zien _____ ernstig ernstig /ˈɛrnstəx/ vakava 1. zonder grappen en serieus _____ erosie erosie /eːrˈoːzi/ eroosio 1-2. beschadiging en afslijting _____ erts erts /ˈɛrts/ malmi 1. steen _____ eruditie eruditie /ɛrydˈitsi/ oppineisuus 1. uitgebreide, brede kennis _____ ervaren ervaren /ɛrvˈaːrən/ kokenut 1. bekwaam door ervaring _____ ervaring ervaring /ɛrvˈaːrɪŋ/ kokemus 1. een vorm van kennis _____ erven erven //'ʔɛr.və(n)// periä 1. de eigendommen van een overledene, meestal een familielid, rechtens verkrijgen _____ erwt erwt /ˈɛrwt/ herne 1. een bepaalde peulvrucht, een groentesoort _____ erysipelas erysipelas /ɛrˈizipˌeːlɑs/ ruusu _____ es es //ɛs// saarni 1. een soort loofboom _____ escalatie escalatie /ˌɛskaːlˈaːtsi/ eskalaatio _____ escaleren escaleren /ˌɛskaːlˈɪːrən/ eskaloitua 1. stapsgewijs toenemen in omvang, intensiteit _____ escapade escapade /ˌɛskaːpˈaːdə/ tempaus 1. dwaze (jongens) streek _____ eschatologie eschatologie //ɛsˌxatolo'gi// eskatologia _____ esdoorn esdoorn //ˈɛsdorn// vaahtera 1. boom of heester uit het geslacht ( _____ eskadron eskadron /ˌɛskɑdrˈɔn/ eskadroona 1. een kleine tactische eenheid bij de cavalerie (tegenwoordig gemechaniseerd of gemotoriseerd) of ... _____ esperantist esperantist /ˌɛspɪːrɑntˈɪst/ esperantisti _____ essentie essentie /ɛsˈɛntsi/ olemus 1. het meeste belangrijke _____ ester ester /ˈɛstər/ esteri 1. een koolstofverbinding met de functionele groep -C(=O)-O-C- _____ esthetica esthetica //ɛsˈtetiˌka// estetiikka 1. het filosofisch discours over het wezen van kunst of het wezen van schoonheid _____ esthetisch esthetisch /ɛstˈeːtis/ esteettinen _____ estrogeen estrogeen /ˌɛstroːɣˈeːn/ estrogeeni 1. een vrouwelijk hormoon _____ eten eten //ˈetə(n)// ruoka, ravinto, syödä 1. dat wat iemand tot zich neemt om diens metabolisme in werking te houden _____ eten eten //ˈetə(n)// syödä 1. het nuttigen van voedsel _____ etenstijd etenstijd /ˈeːtənstˌɛɪt/ ruoka-aika _____ ethaan ethaan /ɛtˈaːn/ etaani 1. C₂H₆ _____ ethanol ethanol //etaˈnɔl// etanoli 1. een chemische verbinding met twee koolstofatomen en een alcoholgroep _____ etheen etheen /ɛtˈeːn/ eteeni _____ ether ether /ˈɛtər/ eetteri 1. een organische verbinding met de functionele groep C-O-C _____ ethiek ethiek /ɛtˈik/ etiikka 1. een praktische wijsbegeerte die zich bezighoudt met wat goed en kwaad is _____ etiologie etiologie /ˌeːtiˌoːloːɣˈi/ etiologia 1. de leer van de ziekteoorzaken _____ etnisch etnisch /ˈɛtnis/ etninen _____ etnologie etnologie //ɛtnoːloːɣi// //ɛtnoːloːʝi// kansatiede _____ etter etter //ɛtər// märkä, mätä 1. wittig vocht met witte bloedlichaampjes en bacteriën dat bij een ontsteking afgescheiden wordt _____ etymologie etymologie /ˌeːtimˌoːloːɣˈi/ etymologia 2. 1. woordherkomst 3. 2. studie naar oorsprong en verandering van vorm en betekenis van woorden _____ etymologisch etymologisch /ˌeːtimoːlˈoːɣis/ etymologinen 1. _____ eufemisme eufemisme /ˌøːfəmˈɪsmə/ eufemismi 1-2. _____ eufonium eufonium /ˈøːfoːnˌiɵm/ eufonium 2. 1. eufonium 3. 2. een instrument van gestemde glazen _____ euforie euforie //ˌø.fo̝.ˈri// euforia 1. verhoogd gevoel van welzijn _____ eukaryoten eukaryoten //œykɑriotən// aitotumainen, aitotumallinen, eukaryootti 2. _____ eunuch eunuch /ˈøːnɵx/ eunukki _____ euro euro //'øː.ro// //'ɵː.ro// euro 1. munt en munteenheid _____ europium europium /ˈøːroːpˌiɵm/ europium 1. scheikundig element met symbool Eu en atoomnummer 63 _____ euthanasie euthanasie /ˌøːtaːnaːzˈi/ armomurha 1. handelingen die iemands leven beëindigen of het sterven bespoedigen, om pijn en lijden te verkorten _____ eutrofiëring eutrofiëring /ˌøːtroːfiˈɪːrɪŋ/ rehevöityminen _____ evacuatie evacuatie /ˌeːvaːkyˈaːtsi/ tyhjentäminen _____ evacueren evacueren //evɑky'erə(n)// evakuoida _____ evangelie evangelie /ˌeːvɑŋɣˈeːli/ evankeliumi _____ evangelist evangelist /ˌeːvɑŋəlˈɪst/ matkasaarnaaja 1. een volgeling van Jesus die het verhaal van zijn leven en sterven op schrift gesteld heeft _____ even even /ˈeːvən/ parillinen 1. Deelbaar door twee _____ evenaar evenaar //evəˈnar// //ˈevənar// päiväntasaaja 1. een denkbeeldige cirkel die op een hemellichaam het noordelijk van het zuidelijk halfrond scheidt _____ evenwicht evenwicht //'evənʋɪxt// tasapaino 1. _____ evenwichtsbalk evenwichtsbalk /ˈeːvɛnʋˌɪxtzbɑlk/ puomi 1. een turntoestel dat bij het damesturnen wordt gebruikt _____ evenwijdig evenwijdig /ˌeːvɛnʋˈɛɪdəx/ yhdensuuntainen 1. in alle punten even ver in loodrechte zin verwijderd zijnde _____ ever ever /ˈeːvər/ villisika 1. zwijn _____ everzwijn everzwijn /ˌeːvərzʋˈɛɪn/ villisika _____ evolutie evolutie //ˌevoˈlysi// //ˌevoˈlytsi// evoluutio 1. ontwikkeling, verandering _____ excentriekeling excentriekeling /ˈɛkssəntrˌikəlˌɪŋ/ eksentrikko 1. _____ exclusief exclusief /ˌɛksklyzˈif/ eksklusiivinen 1. wat andere mogelijkheden uitsluit _____ excommunicatie excommunicatie /ˌɛkskɔmˌynikˈaːtsi/ ekskommunikaatio _____ executeren executeren /ˌɛksəkytˈɪːrən/ teloittaa _____ exegese exegese /ˌɛksəɣˈeːsə/ eksegetiikka _____ exogamie exogamie /ˌɛksoːɣaːmˈi/ eksogamia _____ exoplaneet exoplaneet /ˌɛksɔplaːnˈeːt/ eksoplaneetta _____ exorcisme exorcisme /ˌɛksɔrsˈɪsmə/ manaus _____ exotisch exotisch /ɛksˈoːtis/ eksoottinen 1. vanuit verre vreemde landen _____ expansie expansie /ɛkspˈɑnsi/ laajennus _____ expeditie expeditie /ˌɛkspədˈitsi/ nopeus _____ experiment experiment /ˌɛkspɪːrimˈɛnt/ koe _____ experimenteren experimenteren /ˌɛkspɪːrˌiməntˈɪːrən/ kokeilla 1. _____ expert expert //ɛkˈspɛːr// asiantuntija 1. iemand die bijzonder goed bekend is met een bepaald onderwerp _____ exploderen exploderen /ˌɛksploːdˈɪːrən/ räjähtää _____ explosie explosie /ɛksplˈoːzi/ räjähdys _____ exporteren exporteren /ˌɛkspɔrtˈɪːrən/ viedä 1. goederen aan een afnemer in het buitenland verhandelen _____ expressionisme expressionisme /ˌɛksprɛʃoːnˈɪsmə/ ekspressionismi _____ extravagant extravagant /ˌɛkstraːvaːɣˈɑnt/ ekstravagantti _____ extreem extreem /ɛkstrˈeːm/ äärimmäinen 1. uiterst, uitzonderlijk _____ ezel ezel //ˈezəɫ// aasi 1. paardachtig dier _____ ezelin ezelin /ˈeːzəlˌɪn/ aasintamma 1. vrouwelijke ezel _____ faas faas /fˈaːs/ hirsi 1. een der herautstukken; een horizontale band die het middelste derde deel van het veld van het wapen beslaat _____ fabel fabel //ˈfabəl// eläinsatu, satu 1. een kort moraliserend verhaal met dieren of zaken als handelende personen _____ fabriceren fabriceren /fˌɑbrisˈɪːrən/ valmistaa 1. een product door middel van werktuigen bewerken of vervaardigen _____ fabriek fabriek //fa'brik// tehdas 1. plaats waar op industriële schaal productie bedreven wordt _____ fabrikant fabrikant /fˌɑbrikˈɑnt/ valmistaja _____ factuur factuur //fɑkˈtyr// lasku 1. een document met een beschrijving van goederen die een bedrijf (aan een ander bedrijf) geleverd heeft _____ fagocytose fagocytose /fˌaːɣoːsitˈoːsə/ fagosytoosi 1. vernietiging door een cel van schadelijke bestanddelen _____ fagot fagot /faːɣˈɔt/ fagotti 1. (muziekinstrument) een houten blaasinstrument met dubbelriet _____ fakkel fakkel /fˈɑkəl/ soihtu 1. staaf of stok die aan de bovenkant in een brandbare stof gedrenkt is, brandend zorgt het voor verlichting _____ falen falen //ˈfaːlən// epäonnistua 1. niet bereiken van doelen _____ fall-out fall-out /fˈɑlˈʌʊt/ laskeuma 1. _____ fallisch fallisch /fˈɑlis/ fallinen 1. met betrekking tot het mannelijk lid _____ familiair familiair /fˌaːmiliˈɛr/ liian tuttavallinen _____ familie familie //fa.ˈmi.li// //fa.ˈmiː.lɪ̯ə// perhe, heimo 1. (bloed)verwantschap door een gemeenschappelijke oorsprong _____ fanatisme fanatisme /fˌaːnaːtˈɪsmə/ fanaattisuus _____ fanfare fanfare //foɱ.ˈfaːr// //fɑn.ˈfa.rə// fanfaari _____ fantasie fantasie /fˌɑntaːzˈi/ haaveilu 1. vermogen om nieuwe gedachten te kunnen vormen, mogelijk niet altijd op waarheid berust _____ farad farad /fˈaːrɑt/ faradi _____ farao farao //ˈfarao// faarao 1. _____ faraomier faraomier /fˌaːraːoːmˈir/ faaraomuurahainen _____ farizeeër farizeeër //fariˈzejər// fariseus 1. _____ farmacologie farmacologie /fˌɑrmaːkˌoːloːɣˈi/ farmakologia _____ farmacologisch farmacologisch /fˌɑrmaːkoːlˈoːɣis/ farmakologinen 1. leer van de geneesmiddelen en de interactie tussen deze en een levend biologisch systeem betreffende _____ fascisme fascisme //fɑˈsʲɪsmə// fasismi ideologie _____ fascistisch fascistisch /fɑsˈɪstis/ fasistinen 1. van het fascisme _____ fase fase //ˡfazə// vaihe 1. periode als onderdeel van een langere ontwikkeling _____ fatsoen fatsoen //fɑt'sun// esiintymistaito 1. goede manieren _____ fauna fauna //ˈfʌʊna// //ˈfʌːna// eläimet, eläimistö 1. het geheel aan dieren in een gebied _____ fauteuil fauteuil //fo.tœj// nojatuoli 1. Soort stoel _____ favoriet favoriet /fˌaːvoːrˈit/ ennakkosuosikki _____ fazant fazant /faːzˈɑnt/ fasaani 1. kleurrijke hoendervogel _____ façade façade //fa.ˈsa.də// julkisivu 1. de zichtbare buitenmuur van een gebouw, specifiek die aan de voorkant _____ februari februari //febryˈwaːri// helmikuu 1. de tweede maand van het jaar _____ federaal federaal /fˌeːdɪːrˈaːl/ federaalinen _____ federalisme federalisme /fˌeːdɪːraːlˈɪsmə/ federalismi _____ federatie federatie /fˌeːdɪːrˈaːtsi/ liitto 1. een verbond van samenwerkende staten of lichamen die hun zelfstandigheid behouden _____ fee fee //fe:// keiju, keijukainen 1. _____ feest feest //fest// juhla 1. een vermakelijke en vreugdevolle sociale gelegenheid _____ feestdag feestdag /fˈeːstɑx/ juhlapäivä, pyhäpäivä _____ feit feit //fɛi̯t// tosiasia 1. een gebeurtenis of omstandigheid die werkelijk gebeurd is _____ feliciteren feliciteren /fˌeːlisitˈɪːrən/ onnitella 1. iemand geluk toewensen _____ feloek feloek /feːlˈuk/ felukka 1. een zeilschip _____ feminisme feminisme /fˌeːminˈɪsmə/ feminismi _____ fenegriek fenegriek /fˌeːnɛɣrˈik/ rohtosarviapila _____ feniks feniks /fˈeːnɪks/ feeniks _____ fennek fennek /fˈɛnɛk/ aavikkokettu 1. Fennecus zerda, leeft in de woestijn en is de kleinste van alle vossen _____ fenologie fenologie /fˌeːnoːloːɣˈi/ fenologia _____ fenomeen fenomeen //fenoˈmen// ilmiö 1. een verschijnsel _____ fenomenologie fenomenologie /fˌeːnoːmˌeːnoːloːɣˈi/ fenomenologia _____ fenylalanine fenylalanine //fenilɑlɑninə// fenyylialaniini 1. aminozuur _____ fermion fermion /fˌɛrmiˈɔn/ fermioni 1. _____ fermium fermium /fˈɛrmiˌɵm/ fermium 1. scheikundig element met symbool Fm en atoomnummer 100 _____ fez fez //fɛs// fetsi 1. bepaald soort hoed van Turkse oorsprong _____ fibrinogeen fibrinogeen /fˌɪbrinoːɣˈeːn/ fibrinogeeni 1. _____ fictie fictie /fˈɪksi/ fiktio _____ fictief fictief /fɪktˈif/ fiktiivinen _____ fiets fiets //fits// polkupyörä, pyörä 1. tweewielig vervoermiddel dat door middel van spierkracht middels pedalen wordt voortbewogen _____ fietsen fietsen //fitsə(n)// pyöräillä 1. op een fiets rijden _____ fietser fietser //ˈfiːtsər// pyöräilijä 1. iemand die met een fiets rijdt _____ fietspad fietspad //ˈfitspɑt// pyörätie 1. een weggedeelte of vrijliggend pad dat is gereserveerd voor het gebruik door fietsers en snorfietsers. _____ figuur figuur //fi.ˈɣyːr// //fi.ˈχyːr// figuuri _____ fijn fijn //fɛi̯n// hieno 2. 1. van geringe dikte 3. 3. leuk _____ filatelie filatelie /fˌilaːtəlˈi/ filatelia _____ file file //faɪl// //filə// liikenneruuhka 1. lange rij met stilstaande of langzaam voortbewegende voertuigen of personen _____ filiaal filiaal //filiˈjal// haarakonttori 1. een pand in een reeks van panden _____ film film /fˈɪlm/ 1. elokuva 3. een opname van bewegende beelden die een verhaal vertelt 2. filmi 4. de filmindustrie _____ filologie filologie /fˌiloːloːɣˈi/ filologia _____ filoloog filoloog //ˌfiloːˈloːɣ// filologi 1. iemand die zich specialiseert in de studie van de taal en de cultuur van een mensengemeenschap _____ filosofie filosofie //filozoˈfi// filosofia 1. de oudste theoretische discipline die het verlangen heeft en streeft naar kennis en wijsheid _____ filosofisch filosofisch /fˌiloːzˈoːfis/ filosofinen 1. _____ filosoof filosoof /fˌiloːzˈoːf/ filosofi _____ filter filter //fɪltər// suodin, suodatin 1. een voorwerp met kleine gaatjes waar water of gassen doorheen kunnen om gezuiverd te worden _____ finale finale /finˈaːlə/ 1. loppuottelu 1. de beslissende wedstrijd in een toernooi tussen de laatste twee deelnemers 2. finaali 2. het slotstuk van een meerdelig toneel- of muziekstuk _____ financieren financieren /fˌinɑnsˈirən/ rahoittaa 1. voorzien van de benodigde geldmiddelen _____ fiool fiool /fiˈoːl/ lääkepullo 1. een medicijnflesje _____ fiscaal fiscaal /fɪskˈaːl/ fiskaalinen _____ fit fit // 'fɪt // hyväkuntoinen in goede lichamelijke conditie _____ fjord fjord //fjɔrd// //fjɔrt// vuono 1. een bepaald type van inham in een bergachtige kust, gekenmerkt door steile wanden die door gletsjerwerking zijn uitgesleten _____ flamingo flamingo //flɑ'miŋgo// flamingo 1. een roze reigerachtige waadvogel met een haakvormige snavel uit de familie Phoenicopteridae _____ flanel flanel /flaːnˈɛl/ flanelli 1. een textielsoort van los gesponnen garen, gewoonlijk van geruwde wollen of katoenen stof, maar ook wel van kunstvezels vervaardigd. _____ flauw flauw //flɑu// heikko 2. in overdrachtelijke zin smakeloos _____ flerovium flerovium /flˈɪːroːvˌiɵm/ flerovium 1. scheikundig element met symbool Fl en atoomnummer 114 _____ fles fles //flɛs// pullo 1. een langgerekt, cilindrisch en meestal van glas vervaardigd vat met een nauwe hals die met een dop of kurk af te sluiten is _____ flexibel flexibel //flɛkˈsibəl// joustava 1. het vermogen hebbend gebogen te worden _____ floëem floëem //floˈem// nila 1. _____ fluisteren fluisteren /flˈœystərən/ kuiskata 1. spreken met gedempte stem _____ fluit fluit /flˈœyt/ huilu 1. een muziekinstrument _____ fluiten fluiten /flˈœytən/ viheltää 1. een fluit bespelen _____ fluitenkruid fluitenkruid /flˈœytəŋkrˌœyt/ koiranputki 1. Anthriscus sylvestris, plant uit de schermbloemen familie _____ fluittoon fluittoon /flœytˈoːn/ vihellys 1. _____ fluor fluor /flˈyɔr/ fluori 1. een chemisch element en een geelgroen halogeen _____ fluorescentie fluorescentie /flˌyoːrɛsˈɛntsi/ fluoresenssi 1. het uitzenden van licht ... _____ fluweel fluweel /flywˈeːl/ sametti 1. een zachte, fijngeweven stof, waarbij rechtopstaande pluizen, de zg. pool van zijde... _____ fobie fobie /foːbˈi/ fobia 1. een ziekelijke vrees _____ focus focus //ˈfokʏs// keskittyminen 2. een punt of verzameling van punten waar alle stralengangen samenkomen _____ foetus foetus /fˈutɵs/ sikiö 1. een nog niet voldragen menselijke of dierlijke vrucht _____ fok fok /fˈɔk/ fokka 1. driehoekig zeil bevestigd aan de voorstag _____ fokken fokken /fˈɔkən/ jalostaa 1. dieren houden om ze te laten voortplanten _____ fokkenmast fokkenmast /fˈɔkənmˌɑst/ keulamasto 1. de voorste mast van een driemastschip _____ folie folie /foːlˈi/ folio 1. _____ folklore folklore /fɔlklˈoːrə/ kansanperinne 1. alles wat een volk creëert of heeft gecreëerd _____ fonds fonds /fˈɔnts/ sijoitusrahasto 3. effect (waardepapier) _____ fondue fondue /fˈɔndyə/ fondyy _____ foneem foneem /foːnˈeːm/ foneemi 1. een term uit de fonologie die verwijst naar een verzameling klanken die allemaal dezelfde betekenisonderscheidende functie hebben _____ fonetiek fonetiek //ˌfoneˈtik// fonetiikka 1. de wetenschap die zich bezig houdt met de bestudering van de fysiologische, fysische en perceptieve aspecten van spraak _____ fonologie fonologie //ˌfonoloˈɣi// fonologia 1. _____ fontein fontein //fɔnˈtɛɪn// //fɔnˈtɛːn// suihkulähde 1. kunstmatige bron, aangelegd om water omhoog te spuiten _____ fopspeen fopspeen /fɔpspˈeːn/ tutti, huvitutti _____ forel forel /foːrˈɛl/ purotaimen, taimen 1. Zoetwatervis _____ formaldehyde formaldehyde /fˈɔrmɑldˌeːhiˌɪdə/ formaldehydi 1. _____ formatteren formatteren /fˌɔrmɑtˈɪːrən/ alustaa 2. de harde schijf of een verwisselbare schijf volledig leeghalen _____ formeel formeel //fɔrˈmel// formaali 1. met inachtneming van strikte omgangsvormen _____ formule formule /fɔrmˈylə/ kaava _____ formulier formulier //fɔrmyˈlir// lomake 1. een stuk papier waarop voorgedrukte vragen kunnen worden beantwoord _____ fornuis fornuis /fˈɔrnœys/ liesi _____ fosfor fosfor /fˈɔsfɔr/ fosfori 1. met symbool P en atoomnummer 15 _____ foto foto /fˈoːtoː/ valokuva, kuva 1 en 2 _____ fotoalbum fotoalbum /fˈoːtoːˌɑlbɵm/ valokuvakansio _____ fotofobie fotofobie /fˌoːtoːfoːbˈi/ valonarkuus 1. lichtschuwheid _____ fotograaf fotograaf /fˌoːtɔɣrˈaːf/ valokuvaaja 1. iemand die fotos maakt _____ fotografie fotografie /fˌoːtɔɣraːfˈi/ valokuvaus 1. de kunst om door chemische inwerking van licht op een gevoelige plaat afbeeldingen te maken _____ foton foton /foːtˈɔn/ fotoni 1. een elementair deeltje waaruit elektromagnetische straling is samengesteld _____ fotoshoppen fotoshoppen /fˈoːtɔʃˌɔpən/ photoshopata 1. bewerken van foto's en ander digitaal beeldmateriaal via de computer _____ fotosynthese fotosynthese //ˌfotosɪnˈtezə// fotosynteesi, yhteyttäminen 1. _____ fototoestel fototoestel /fˌoːtoːtustˈɛl/ kamera 1. een toestel om mee te fotograferen _____ fouilleren fouilleren /fˌʌʊɪlˈɪːrən/ tehdä henkilöntarkastus 1. iemand aftasten of er iets op het lijf gedragen wordt _____ fout fout //fɑut// virhe 1. vergissing, onjuistheid _____ fragment fragment /frɑɣmˈɛnt/ fragmentti _____ fragmentatie fragmentatie /frˌɑɣməntˈaːtsi/ fragmentaatio _____ framboos framboos /frɑmbˈoːs/ vadelma, vattu 2. vrucht van de frambozenstruik _____ frame frame /frˈaːmə/ erä 2. een stilstaand beeld uit een bewegende film _____ francium francium /frˈɑnsiˌɵm/ frankium 1. een scheikundig element met symbool Fr en atoomnummer 87 _____ franje franje /frˈɑɲə/ raita 1. reeks afhangende draden die ter versiering aan de rand van een kleed of kledingstuk gehangen worden _____ frank frank //frɑŋk// frangi munteenheid _____ frase frase /frˈaːsə/ fraasi 1. een aantal woorden die een begrip uitdrukken, vaak een zinsdeel, soms een hele zin _____ frater frater //fratər// vuorihemppo 1. een vogel uit de vinkenfamilie Carduelis flavirostris _____ fraude fraude /frˈʌʊdə/ petos 1. Bedrog _____ frauderen frauderen /frʌʊdˈɪːrən/ huijata 1. gelden wederrechtelijk ontvreemden _____ fregat fregat /frˈeːɣɑt/ fregatti 2. 1. Oorlogsschip 3. 2. Driemaster _____ frequentie frequentie /freːkvˈɛntsi/ taajuus 1,2. aantal keren of herhalingen per tijdseenheid _____ frequentiemodulatie frequentiemodulatie /frˌeːkvəntˌimoːdylˈaːtsi/ taajuusmodulaatio _____ fret fret /frˈɛt/ fretti 1. Mustela putorius furo, een marterachtig roofdiertje _____ fris fris /frˈɪs/ raikas 1. zojuist schoongemaakt, prettig ruikend _____ frivoliteit frivoliteit /frˌivoːlitˈɛɪt/ kevytmielisyys _____ frons frons /frˈɔns/ kulmien kurtistus 2. gelaatsuitdrukking _____ fronsen fronsen /frˈɔnsən/ kurtistaa kulmiaan 1. van verbazing of afkeuring de wenkbrauwen ophalen _____ front front /frˈɔnt/ rintama 2. 1. voorkant 3. 2. gevechtslinie _____ fructose fructose /frɵktˈoːsə/ fruktoosi bepaalde suiker die veel in zoete vruchten voorkomt _____ fruit fruit //frœʏ̯t// //frœːt// hedelmä 1. voedsel dat bestaat uit eetbare vruchten _____ fruitboom fruitboom /frœytbˈoːm/ hedelmäpuu 1. _____ fruitsap fruitsap //ˈfrœʏtsɑp// //ˈfrœːtsɑp// hedelmämehu 1. sap gewonnen uit fruit _____ frustratie frustratie /frɵstrˈaːtsi/ turhauttaminen 1. een gevoel van ongenoegen omdat verwachte voortgang uitblijft _____ frustreren frustreren /frɵstrˈɪːrən/ estää _____ ftalaat ftalaat /ftaːlˈaːt/ ftalaatti 2. 1. een zout afgeleid van een ftaalzuur 3. 2. een ester afgeleid van een ftaalzuur _____ functie functie //ˈfʏŋksi// funktio 2. 1. taak 3. 2. positie binnen een bedrijf of organisatie 4. 3. (wiskunde) afhankelijkheid tussen een element en een veranderlijke 5. 4. (informatica) onderdeel van de broncode van een computerprogramma _____ functioneren functioneren /fˌɵnkʃoːnˈɪːrən/ toimia 1. ~ als een bepaalde functie vervullen _____ fundamentalisme fundamentalisme /fˌɵndaːmˌɛntaːlˈɪsmə/ fundamentalismi 1. een orthodoxe, antiliberale godsdienstige richting _____ fundamenteel fundamenteel /fˌɵndaːməntˈeːl/ fundamentaalinen 1. aan de basis staande _____ fusie fusie /fˈyzˌi/ fuusio _____ fut fut //fʏt// energia 1. de benodigde energie en zin ergens voor _____ fuut fuut //fyt// uikku 1. watervogel met slank lichaam _____ fysica fysica //ˈfizika// fysiikka 1. de wetenschap van de materie en de bestudering van het gedrag en de interactie in ruimte en tijd _____ fysiologie fysiologie /fˌiʒoːloːɣˈi/ fysiologia _____ fysiologisch fysiologisch /fˌiʒoːlˈoːɣis/ fysiologinen 1. door de natuur bepaald, de natuurlijke verrichtingen van levende wezens of hun organen betreffend _____ fytopathologie fytopathologie /fˌitoːpˌɑtoːloːɣˈi/ kasvipatologia _____ gaai gaai //ɣaːj// närhi 1. een middelgrote, gewoonlijk vrij kleurrijke zangvogel met een vrij lange staart uit de kraaienfamilie Corvidae _____ gaan gaan //ɣaːn// //χaːn// mennä 1. zich in een bepaalde richting bewegen _____ gaas gaas //ɣas// kudottu metalliverkko 1. een uit dunne gevlochten metalen draadjes gemaakte mat _____ gade gade /ɣˈaːdə/ puoliso, aviopuoliso, siippa 1. echtgenoot, echtgenote _____ gadolinium gadolinium //ɣadoˈlinijʏm// gadolinium 1. een scheikundig element met symbool Gd en atoomnummer 64 _____ gaffelzeil gaffelzeil /ɣˈɑfɛlzˌɛɪl/ haarukkapurje 1. een trapeziumvormig zeil dat aan de bovenkant uitgehouden wordt door een gaffel _____ gaffer gaffer /ɣˈɑfər/ valaistusmestari 1. _____ gal gal /ɣˈɑl/ sappi [A] 1. uit de lever afkomstig vocht dat een rol speelt in de spijsvertering, met name van vet _____ galblaas galblaas /ɣɑlblˈaːs/ sappirakko 1. een peervormig hol orgaan dat aan de rechterkant van het lichaam, achter (d.w.z. meer naar binnen) en onder de lever ligt _____ galeniet galeniet /ɣˌaːlənˈit/ lyijyhohde 1. een loodsulfide met de chemische formule PbS _____ galerij galerij /ɣˌaːlərˈɛɪ/ galleria _____ galg galg //χɑlx// hirsipuu 1. een houten constructie bestaande uit één of meer staande balken met een horizontale balk haaks daarop en één of meer diagonale balken ter ondersteuning, veelal gebruikt om mensen door verhanging ter dood te brengen _____ galgenstrop galgenstrop //'ɣɑlɣə(n)strɔp// hirttosilmukka, juoksusilmukka 1. een tot strop geknoopt touw zoals dat aan een galg gehangen wordt ter verhanging van een veroordeelde _____ galjoen galjoen /ɣɑljˈun/ galeoni 1. historisch zeilschip _____ gallium gallium /ɣˈɑliˌɵm/ gallium 1. een scheikundig element met symbool Ga en atoomnummer 31 _____ galop galop /ɣˈaːlɔp/ laukka 1. de snelste gang van een paard _____ galvanisch galvanisch /ɣɑlvˈaːnis/ galvaaninen 1. door een elektrochemisch proces aangebracht _____ ganglion ganglion /ɣˌɑŋliˈɔn/ 1. hermosolmu 1. zenuwknoop 2. hyytelörakko 2. pijnlijke met vocht gevulde holte _____ gangpad gangpad //ˈɣɑŋ(g).pɑd// //ˈɣɑŋ.pɑt// //ˈχɑŋ.pɑt// käytävä 1. een pad voor wandelaars, voetpad _____ gangreen gangreen //gɑŋ'gren// kuolio 1. de afsterving en ontbinding van een levend organisme _____ gangsta gangsta /ɣˈɑŋstaː/ jengiläinen _____ gangster gangster // ˈgɛŋstər // gangsteri 1. een lid van een criminele organisatie _____ gans gans //ɣɑns// hanhi 1. Anserinae, een vogel die tot de familie van de eendachtigen (Anatidae) behoort _____ gapen gapen //ˈɣa.pə(n)// //ˈɣaː.pə(n)// //ˈχa.pə(n)// avata ammolleen 2. 2. met open mond vol verwondering ergens naar kijken 3. 3. wijd openstaan _____ garage garage //ɣa.ˈra.zʲǝ// autotalli 1. een overdekte autostalling _____ garanderen garanderen //ɣarɑndɪːrə(n)// taata 1. de uitkomst ergens van verzekeren _____ garantie garantie //ɣa'rɑn(t)si// //ɣa'rɑnsi// takuu 1. een verklaring waarin men verklaart voor bepaalde gevolgen in te staan _____ gareel gareel /ɣaːrˈeːl/ valjaat _____ garf garf /ɣˈɑrf/ lyhde 1. samengebonden bundel halmen _____ garnaal garnaal /ɣɑrnˈaːl/ katkarapu _____ gas gas //ɣɑs// //χɑs// kaasu 1. aggregatietoestand _____ gaspedaal gaspedaal /ɣˌɑspədˈaːl/ kaasupoljin het rechter pedaal van een auto waarmee de brandstoftoevoer naar de motor geregeld wordt _____ gast gast //ɣɑst// //χɑst// vieras 1. wie ergens ontvangen, verwelkomd of op een bijzondere wijze behandeld wordt _____ gastarbeider gastarbeider /ɣˈɑstɑrbˌɛɪdər/ vierastyöläinen 1. iemand die tijdeljk naar een ander land komt om daar arbeid te verrichten _____ gastenboek gastenboek /ɣˈɑstənbˌuk/ vieraskirja 1. een boek of elektronische versie daarvan waarin bezoekers hun opmerkingen achter kunnen laten _____ gastenverblijf gastenverblijf /ɣˈɑstənvərblˌɛɪf/ vierasmaja 1. _____ gastheer gastheer /ɣˈɑsthɪːr/ isäntä 2. 1. een man 3. 2. (biologie) een organisme _____ gastritis gastritis /ɣˈɑstritˌɪs/ gastriitti 1. maagwandontsteking _____ gastro-enteritis gastro-enteritis /ɣˈɑstroːˈɛntɪːrˌitɪs/ oksennustauti _____ gastronomie gastronomie /ɣˈɑstroːnoːmˌi/ gastronomia _____ gastvrij gastvrij //ɣɑstˈfrɛɪ// //ʝɑstˈfrɛː// vieraanvarainen 1. gul in het onthalen of herbergen van gasten _____ gastvrijheid gastvrijheid /ɣˈɑstvrˌɛɪhɛɪt/ vieraanvaraisuus _____ gausscurve gausscurve /ɣˈʌʊskɵrvə/ Gaussin käyrä 1. een curve _____ gauw gauw //ɣʌu// //ʝʌu// 1. nopeasti 1. binnen een kort tijdsbestek 2. pian 2. zeer binnenkort _____ gave gave /ɣˈaːvə/ 1. lahja 1. een bijzondere aanleg 2. kyky 2. een geschenk _____ gaydar gaydar /ɣˈaːjdɑr/ homotutka _____ gazelle gazelle /ɣˈaːzɛlə/ gaselli _____ geadresseerde geadresseerde /ɣəˌaːdrɛsˈɪrdə/ vastaanottaja _____ gebaar gebaar //xəˈbar// ele 2. 2. een handeling waarmee men iets wil uitdrukken 3. 1. een beweging waarmee men iets wil zeggen _____ gebaren gebaren /ɣəbˈaːrən/ elehtiä 1. communiceren door het maken van gebaren _____ gebarentaal gebarentaal /ɣəbˌaːrəntˈaːl/ viittomakieli _____ gebed gebed //ɣə'bɛt// rukous 1. het bidden _____ gebergte gebergte /ɣəbərxtˈeː/ vuoristo 1. een verzameling van bergen die met elkaar een groter geheel vormen _____ gebeuren gebeuren //ɣə'bɵːrə(n)// tapahtua 1. plaatshebben, werkelijkheid worden _____ gebeurtenis gebeurtenis /ɣəbˈøːrtənˌɪs/ tapahtuma 1. iets dat gebeurt of gebeurd is _____ gebied gebied //ɣəˈbit// //χəˈbit// alue 1. een deel van het aardoppervlak _____ gebiedende wijs gebiedende wijs /ɣəbˈidəndə ʋɛɪs/ imperatiivi 1. de vorm waarin een werkwoord gebruikt wordt als iets zeker gedaan moet worden _____ gebladerd gebladerd /ɣəblˈaːdərt/ lehtevä 1. bedekt met bladeren _____ gebladerte gebladerte //ɣəˈbladərtə// //χəˈbladərtə// lehdet 1. een verzameling van bladeren van één of meer bomen _____ gebod gebod /ɣəbˈɔt/ käsky _____ geboorte geboorte //ɣəˈboːrtə// //χəˈbo̝ːrtə// alku 1. actie waarbij een organisme uit zijn/haar moeder komt en aan zijn zelfstandige leven begint _____ geboortecijfer geboortecijfer /ɣəbˈɔːrtəsˌɛɪfər/ syntyvyys 1. een getal dat aangeeft hoeveel geboorten er in een gebied in een bepaalde tijd hebben plaatsgevonden _____ geboortegolf geboortegolf /ɣəbˈɔːrtəɣˌɔlf/ syntyvyyden nousu 1. een opvallende tijdelijke toename in het aantal geboorten _____ geboren geboren //ɣə'borɘn// syntynyt 2. 1. ter wereld gebracht, gebaard 3. 2. begonnen, ontstaan 4. 3. door herkomst of natuurlijke aanleg _____ gebouw gebouw /ɣəbˈʌʊ/ rakennus 1. een constructie van enige omvang die verbonden is met de grond en waarin men kan wonen of werken _____ gebrek gebrek /ɣəbrˈɛk/ puute 2. 1. een tekort 3. 2. een defect _____ gebroken gebroken //ɣəˈbroːkən// //χəˈbroːkən// murrettu _____ gebrom gebrom /ɣəbrˈɔm/ hurina 1. een dof trillend geluid _____ gebruik gebruik /ɣəbrˈœyk/ käyttö 2. toepassen van iets _____ gebruiken gebruiken //ɣəˈbrœʏkən// //χəˈbrœʏkən// käyttää 1. zich bedienen van, toepassen _____ gebruiker gebruiker //ɣə'brœːkər// //χə'brœʏkər// käyttäjä 1. iemand die iets gebruikt _____ gedachte gedachte //ɣə'dɑɣdə// //ɣəˈdɑxtə// ajatus 1. hetgeen wat men denkt _____ gedachtegang gedachtegang /ɣədˈɑxtəɣˌɑŋ/ ajatuskulku 1. een reeks op elkaar volgende denkstappen _____ gedeeltelijk gedeeltelijk //ɣəˈdeltələk// //ʝəˈdeltələk// osittain _____ gedicht gedicht /ɣədˈɪxt/ runo 1. een in versmaat of in dichterlijke stijl opgesteld stuk _____ gedijen gedijen //ɣə'dɛɪə(n)// viihtyä 1. voorspoedig groeien _____ gedrag gedrag /ɣədrˈɑx/ käytös 1. de manier waarop iemand optreedt of iets ergens op reageert _____ gedragswijze gedragswijze //xə'drɑxswɛizə// käyttäytyminen 1. _____ geduld geduld //ɣədʏɫt// kärsivällisyys, maltti 1. de rust en bereidheid om te wachten _____ geduldig geduldig //gə'dʌldəx// kärsivällinen 1. bereid te wachten en tegenslagen te verdragen _____ gedurende gedurende //ɣəˈdyrəndə// ajan tijdens _____ geel geel //ɣeɫ// keltainen 2. na te gaan of het een zelfstandig of een bijvoeglijk naamwoord betreft 3. 1. geel hebbend als kleur _____ geel geel //ɣeɫ// keltainen, kelta 1. een primaire kleur zoals die van licht met een golflengte van ca. 570 - 582 nm _____ geelzucht geelzucht /ɣˈeːlzɵxt/ ikterus _____ geen geen /ɣˈeːn/ ei mitään 1. ontkennend onbepaald lidwoord: tegenovergestelde van één, niet een _____ geer geer //ɣer// viiri 1. heraldisch element _____ geest geest //ɣeːst// //χeːst// henki 2. 1. dat wat zich afspeelt in iemands gedachten 3. 2. een onsubstantieel wezen _____ geestig geestig /ɣˈeːstəx/ naseva _____ geeuw geeuw /ɣˈeːyʊ/ haukotus 1. het zich uitrekken, meestal met open mond, bij slaperigheid, ontspanning of verveling _____ geeuwen geeuwen //ɣɪːwə(n)// haukotella 1. gapen _____ gefluister gefluister /ɣəflˈœystər/ kuiskaus _____ gegeerd gegeerd /ɣəɣˈeːrt/ viirijakoinen 1. met geren bezet _____ geheim geheim //ɣəɦɛɪm// salainen 1. opzettelijk verborgen _____ geheim geheim //ɣəɦɛɪm// salainen 1. informatie die verborgen wordt en bestemd is om dat te blijven _____ gehelmd gehelmd /ɣəhˈɛlmt/ kypäräpäinen 1. met een helm op _____ geheugen geheugen /ɣəhˈøːɣən/ muisti, muisto 2. 1. het deel van de hersenen waarin herinneringen worden opgeslagen 3. 2. snel toegankelijke plaats om data op te slaan _____ geheugenmetaal geheugenmetaal /ɣəhˌøːɣənmətˈaːl/ muistimetalli _____ gehoor gehoor /ɣəhˈoːr/ kuulo 1. het systeem om te horen _____ gehoorsafstand gehoorsafstand /ɣəhˈɔːrsɑfstˌɑnt/ kuuloetäisyys 1. _____ gehoorzaal gehoorzaal /ɣəhɔːrzˈaːl/ auditorio _____ gehoorzaam gehoorzaam //ɣə'hoːrzam// //ɣə'ɦoːrzam// //χə'ɦo̝ːrzam// kuuliainen 1. bereid gehoor te geven aan regels of bevelen _____ gehoorzamen gehoorzamen /ɣəhˈɔːrzaːmən/ noudattaa, totella 1. gevolg geven aan een opdracht of bevel _____ geit geit //ˈɣɛɪ̯t// //ˈɣɛːt// //ˈχɛɪ̯t// vuohi _____ geitenkaas geitenkaas /ɣˌɛɪtəŋkˈaːs/ vuohenjuusto _____ gek gek //ɣɛk// //χɛk// hullu 2. 2. bezittende een zeer lage intelligentie, krankzinnig 3. 4. knettergek _____ gekko gekko /ɣˈɛkoː/ gekko 1. gekko _____ gelaagd gelaagd /ɣəlˈaːxt/ kerroksinen 1. _____ gelach gelach //ɣəˈlɑx// nauru 1. het lachen _____ geld geld //ˈɣɛlt// //ˈχɛlt// raha 1. een ruilmiddel dat gegarandeerd wordt door een land waarmee goederen en diensten kunnen worden gekocht _____ geldig geldig //ɣɛldəx// kelpaava, pätevä, voimassa oleva, voimassaoleva 1. waarvan de waarde of wettigheid erkend wordt _____ geleden geleden //ɣəˈledə(n)// //χəˈledə(n)// sitten 1. een woord om aan te duiden dat iets zich in het verleden af heeft gespeeld _____ geleedpotige geleedpotige //ɣə.let.ˈpo.tə.ɣə// //ɣə.ˈleːd.ˌpoː.ti.ɣə// //χə.let.ˈpo.tə.χə// niveljalkainen 1. een dier met een uitwendig skelet van chitine _____ geleerd geleerd /ɣəlˈɪːrt/ oppinut 1. zich veel aan studie gewijd hebbend _____ geleerde geleerde /ɣəlˈɪːrdə/ tiedemies 1. iemand die onderricht en bekwaam is in een bepaalde tak van de wetenschap _____ gelegenheid gelegenheid //ɣǝ.'le.ɣǝn.ɦɛjt// mahdollisuus 1. mogelijkheid tot _____ geleiden geleiden /ɣəlˈɛɪdən/ johtaa _____ geleider geleider /ɣəlˈɛɪdər/ johdatin 2. 1. elektrische stroomgeleider 3. 2. warmtegeleider _____ gelijken gelijken /ɣəlˈɛɪkən/ muistuttaa _____ gelijkend gelijkend /ɣəlˈɛɪkənt/ samanlainen _____ gelijkenis gelijkenis /ɣəlˈɛɪkənˌɪs/ samankaltaisuus 1. de mate waarin iets of iemand aan een ander doet denken _____ gelijkheid gelijkheid /ɣəlˈɛɪkhɛɪt/ samanvertaisuus _____ gelijkstroom gelijkstroom /ɣəlɛɪkstrˈoːm/ tasavirta _____ gelijkzijdig gelijkzijdig /ɣəlɛɪkzˈɛɪdəx/ tasasivuinen 1. alle zijden gelijk in lengte _____ gelofte gelofte //ɣə'lɔftə// lupaus 1. een plechtige verklaring iets voortaan te zullen doen of na te zullen laten _____ geloof geloof //ɣəˈlof// //χəˈlof// luottamus 2. de overtuiging dat iets zo is _____ geloofsbrief geloofsbrief /ɣəloːfzbrˈif/ valtakirja 1. aanstellingsbrief _____ geloven geloven //ɣəˈlovə(n)// uskoa, luulla 1. overtuigd zijn dat iets waar is _____ gelovige gelovige //ɣə.ˈlo.vi.ɣə// //ɣə.ˈlo.və.ɣə// //χə.ˈlo.və.χə// uskova 1. iemand die een bepaald geloof aanhangt _____ geluidhinder geluidhinder /ɣəlˈœydhɪndər/ melusaaste 1. Geluidsoverlast _____ geluidshinder geluidshinder /ɣəlˈœydshɪndər/ melusaaste 1. Geluidsoverlast _____ geluidsoverlast geluidsoverlast /ɣəlˈœydsoːvˌɛrlɑst/ melusaaste _____ geluk geluk //ɣəˈɫɵk// //χəˈɫɵk// onni, tuuri 1. prettige loop van de omstandigheden _____ gelukkig gelukkig /ɣəlˈɵkəx/ onnellinen 1. in een tevredene toestand zijn, zich goed voelen _____ gematigd gematigd /ɣəmˈaːtɪxt/ maltillinen _____ gember gember /ɣəmbˈɛr/ inkivääri 1. Zingiber officinale, een specerij met een scherpe smaak _____ gemeen gemeen /ɣəmˈeːn/ paha 1. beneden de gordel, buiten alle regels _____ gemeenschap gemeenschap /ɣəmˈeːnsxˌɑp/ eliöyhteisö 2. 1. het met één of meer andere deel hebben aan iets 3. 2. samenleving 4. 3. geheel van personen of zaken die tot elkaar in een bepaald opzicht in een geregelde betrekking staan _____ gemeente gemeente //ɣəˈmentə// //ɣəˈmeɪntə// //ʝəˈmentə// kunta 1. bestuurlijke eenheid _____ gemiddeld gemiddeld //ɣəˈmɪdəld// //ɣəˈmɪdəlt// //χəˈmɪdəɫt// keskimäärin 1. in de meeste gevallen _____ gemiddelde gemiddelde //ɣəˈmɪdəldə// keskiarvo 1. de som van een aantal getallen gedeeld door het aantal ervan _____ gems gems /ɣˈɛms/ gemssi 1. in de Alpen levende soort berggeit _____ gen gen /ɣˈɛn/ geeni 1. drager van informatie van de erfelijke eigenschappen _____ genade genade /ɣənˈaːdə/ armo _____ genadeloos genadeloos /ɣənˈaːdəlˌoːs/ armoton _____ genadeslag genadeslag /ɣənˈaːdɛslˌɑx/ armonisku 1. de laatste slag toegebracht aan een zwaargewonde vijand om hem uit zijn lijden te helpen _____ gender gender /ɣəndˈɛr/ sosiaalinen sukupuoli 1. sekse _____ genealogie genealogie /ɣənˌeːaːloːɣˈi/ sukututkimus 1. een discipline van de geschiedkunde die zich bezighoudt met voorouderonderzoek dan wel de afstamming van de familienaam _____ geneeskunde geneeskunde //γ̊əˈneːskʏndə// lääketiede 1. de wetenschap die zich richt op de aard, de oorzaken en de geneesmiddelen van ziekten _____ generaal generaal /ɣˌeːnərˈaːl/ kenraali _____ generaal generaal /ɣˌeːnərˈaːl/ kenraali 1. iemand die het bevel heeft over een leger _____ generatie generatie /ɣənɪːrˈaːtsi/ sukupolvi 2. alle personen die min of meer tegelijkertijd geboren zijn _____ generiek generiek /ɣənɪːrˈik/ geneerinen 2. algemeen _____ genetica genetica /ɣənˈeːtikˌaː/ perinnöllisyystiede 1.de wetenschap van alles wat de werking van genen betreft, in het bijzonder erfelijke overdracht _____ genetisch genetisch //ɣəˈnetis// geneettinen 1. gerelateerd aan de erfelijkheid _____ geneuzel geneuzel /ɣənˈøːzəl/ hölynpöly 1. _____ genie genie //ʒəˈni// nero 1. iemand die buitengewoon slim is of die ergens uitzonderlijk goed in is _____ genieten genieten //ɣə.ni.tə(n)// nauttia 1. voordeel hebben van iets _____ genitief genitief /ɣənitˈif/ genetiivi, omanto 1. één van de 8 naamvallen van de Indo-Europese talen die oorspronkelijk een oorzakelijk voorwerp aanduidde, maar tegenwoordig vooral een bezitsrelatie aanduidt _____ genoeg genoeg /ɣənˈux/ tarpeeksi _____ genoom genoom //xəˈnom// genomi, perimä 1. een verzameling van alle genen van de chromosomen van een organisme _____ genotype genotype /ɣənˈoːtiˌɪpə/ genotyyppi 1. het geheel van genetische kenmerken dat een soort onderscheidt _____ genre genre /ʒˈɑ̃rə/ genre 1. categorie in een kunstvorm _____ gentherapie gentherapie //ˈɣɛn.teː.ra.ˌpi// //ˈχɛn.tɪː.ra.ˌpi// geeniterapia 1. het inbrengen van genetisch materiaal in (menselijke) cellen in het kader van een geneeskundige behandeling _____ gentiaan gentiaan /ɣəntiˈaːn/ katkerot _____ gentrificatie gentrificatie /ɣəntrˌifikˈaːtsi/ keskiluokkaistuminen _____ geodeet geodeet /ɣəoːdˈeːt/ geodeetti 1. iemand die de geodesie beoefent _____ geodesie geodesie /ɣəˌoːdeːzˈi/ geodesia _____ geofysica geofysica /ɣəoːfˈizikˌaː/ geofysiikka _____ geograaf geograaf /ɣəɔɣrˈaːf/ maantieteilijä _____ geografie geografie /ɣəˌɔɣraːfˈi/ maantiede 1. aardrijkskunde _____ geografisch geografisch /ɣəɔɣrˈaːfis/ maantieteellinen 1. aardrijkskundig, met betrekking tot de aardrijkskunde _____ geologie geologie /ɣəˌoːloːɣˈi/ geologia 1. aardkunde _____ geologisch geologisch /ɣəoːlˈoːɣis/ geologinen 1. op de geologie betrekking hebbend _____ geoloog geoloog /ɣəˈoːloːx/ geologi _____ geometrie geometrie /ɣəˌoːmɛtrˈi/ geometria 1. een tak van de wiskunde die zich bezighoudt met ruimtelijke figuren _____ geomorfologie geomorfologie /ɣəˌoːmɔrfˌoːloːɣˈi/ geomorfologia _____ geoorde fuut geoorde fuut /ɣəˈɔːrdə fˈyt/ mustakaulauikku 1. Podiceps nigricollis, een futensoort met zwarte nek, zwarte kop en een goudgele oorpluim _____ gepensioneerde gepensioneerde /ɣəpˌɛnʃoːnˈɪrdə/ eläkeläinen _____ gerecht gerecht /ɣərˈɛxt/ tuomioistuin 2. rechtbank, de rechter _____ gereedschapskist gereedschapskist /ɣərˌeːdsxɑpskˈɪst/ työkalulaatikko 1. een afsluitbare bak waarin gereedschap opgeborgen en bijeengehouden wordt _____ germanisme germanisme //ˌɣɛrmaˈnɪsmə// germanismi 1. een woord of uitdrukking overgenomen uit het Duits of gevormd naar het Duits _____ germanium germanium /ɣˈɛrmaːnˌiɵm/ germanium 1. een scheikundig element met symbool Ge en atoomnummer 32 _____ gerontologie gerontologie /ɣərˌɔntoːloːɣˈi/ gerontologia 1. tak van wetenschap die het "ouder worden" bestudeert _____ gerst gerst /ɣˈɛrst/ ohra _____ gerucht gerucht //ɣə'rɵxt// huhu 2. 2. een mededeling of nieuwtje dat de ronde doet maar nog niet bevestigd is, zodat je niet zeker bent of het waar is 3. 1. lawaai; een klein geluid _____ gerundium gerundium /ɣərˈɵndiˌɵm/ gerundi 1. _____ geschenk geschenk //ɣəˈsxɛŋk// //ʝəˈsçɛŋk// lahja 1. iets dat men geeft _____ geschiedenis geschiedenis //ɣəˈsxidəˌnɪs// historia 2. de gebeurtenissen van het verleden _____ geschiedschrijving geschiedschrijving /ɣəsxˈidsxrɛɪvˌɪŋ/ historiografia _____ geschiet geschiet /ɣəsxˈit/ ampuminen 1. _____ geschikt geschikt /ɣəsxˈɪkt/ sopiva 1. met de juiste eigenschappen _____ gesel gesel //ˈɣeː.zəl// //ˈχe.səɫ// piiska 1. een werktuig waarmee men ter bestraffing op de rug van iemand slaat _____ geselen geselen //ɣesələ(n)// piiskata 1. iemand met een zweep of gesel tuchtigen _____ geslacht geslacht //χəˈslɑχt// 1. sukuelimet 2. geslachtsorganen 2. suku 2. 3. (biologisch) genus 3. 4. grammaticaal geslacht 3. suku, sukulinja 5. afstammelingen van één persoon _____ geslachtsidentiteitsstoornis geslachtsidentiteitsstoornis /ɣəslˌɑxtsidˌɛntitɛɪtstˈoːrnɪs/ [[sukupuoli-identiteetin]] häiriö _____ geslachtsorgaan geslachtsorgaan //ɣəˈslɑxtsɔrɣaːn// //ʝəˈslɑxtsɔrʝaːn// sukupuolielin 1. lichaamsdeel _____ geslachtsziekte geslachtsziekte /ɣəslˈɑxtsiktə/ sukupuolitauti 1. een aandoening aan de geslachtsorganen, vaak een seksueel overdraagbare aandoening _____ gesp gesp /ɣˈɛsp/ solki _____ gespierd gespierd /ɣəspˈirt/ lihaksikas 1. met sterk ontwikkelde stevige spieren _____ gesprek gesprek //ɣə'sprɛk// keskustelu 1. een mondelinge conversatie waarbij informatie uitgewisseld wordt _____ gesprekspartner gesprekspartner /ɣəsprˈɛkspɑrtnər/ keskustelukumppani 1. een persoon die deelneemt aan een gesprek _____ gestaag gestaag /ɣəstˈaːx/ vakaa 1. geleidelijk maar persistent _____ gesteente gesteente //ɣəˈstentə// kivi 1. het materiaal waaruit de aardkorst bestaat, bestaande uit mineralen _____ getal getal /ɣətˈɑl/ numero _____ getalenteerd getalenteerd /ɣətˌaːləntˈɪrt/ etevä 1. talent hebbend _____ getijcentrale getijcentrale /ɣətˌɛɪsəntrˈaːlə/ vuorovesivoimalaitos 1. een elektrische centrale die functioneert op het verschil tussen eb en vloed _____ getijde getijde /ɣətˈɛɪdə/ aika 1. de periodieke verandering van de waterstand ten gevolge van de stand van de maan _____ getik getik /ɣətˈɪk/ raksutus 1. _____ getouwtrek getouwtrek /ɣətˈʌʊtrɛk/ köydenveto 1. _____ getrippel getrippel /ɣətrˈɪpəl/ tepsutus 1. _____ getrouw getrouw /ɣətrˈʌʊ/ uskollinen _____ getrouwd getrouwd /ɣətrˈʌʊt/ naimisissa oleva 1. voltooid deelwoord van trouwen _____ getuige getuige /ɣətˈœyɣə/ todistaja 1. iemand die een gebeurtenis heeft meegemaak of op andere wijze, veelal onder ede, een verklaring kan geven ten aanzien van de ware toedracht van een zaak _____ getuigen getuigen /ɣətˈœyɣən/ todistaa 1. een veelal beëdigde verklaring afleggen ten aanzien van de ware toedracht van een zaak _____ getuigenis getuigenis /ɣətˈœyɣənˌɪs/ todistajanlausunto _____ geur geur //ɣøːr// //χøːr// haju 1. gewaarwording met de neus van de aanwezigheid van een gasvormige uitwaseming _____ gevaar gevaar //ɣəˈvar// vaara 1. groot risico _____ gevaarlijk gevaarlijk //ɣəˈvarlək// //ɣəˈvaːrlɪk// //χəˈvarlək// vaarallinen 1. gevaar met zich meebrengend _____ geval geval /ɣəvˈɑl/ case 1. _____ gevangene gevangene /ɣəvɑŋˈeːnə/ vanki 1. iemand die gevangen genomen is _____ gevangenis gevangenis //ɣǝvɑŋǝnis// vankila 1. een gebouw waarin personen gevangen worden gehouden vanwege hun misdaden _____ gevecht gevecht //ɣəˈvɛxt// //χəˈvɛxt// kamppailu 1. een handgemeen _____ geven geven //ˈɣevə(n)// //ˈχevə(n)// antaa 1. overdragen van het bezit van iets aan iemand anders _____ gevoel gevoel //xəˈvul// tunne 1. gewaarwording _____ gevoelig gevoelig /ɣəvˈuləx/ aistiherkkä _____ gevoeligheid gevoeligheid /ɣəvˈuləxhˌɛɪt/ 1. arkailu 2. 1. een aandoenlijkheid 3. 2. de nauwkeurigheid van instrumenten 2. havaintokyky 3. de spanning van een film _____ gevogelte gevogelte /ɣəvˈoːɣɛltə/ siipikarja 1. een verzamelnaam voor vogels die gekweekt worden als voedsel _____ gevolg gevolg //ɣәˈvɔlx// //ɣәˈvɔɫx// //χәˈvɔɫχ// jälkiseuraus 1. iets dat voortkomt uit iets anders _____ gewas gewas /ɣəʋˈɑs/ satokasvi, viljelykasvi, viljelyskasvi 1. dat wat aanwast op het veld, maar nog niet geoogst is. _____ geweer geweer /ɣəʋˈɪːr/ kivääri _____ gewei gewei /ɣəʋˈɛɪ/ sarvi 1. een stel uit been bestaande hoorns van herten; al dan niet vertakt _____ geweld geweld /ɣəʋˈɛlt/ väkivalta 1. elke kracht van meer dan geringe betekenis uitgeoefend op personen, goederen of zaken _____ gewelf gewelf /ɣəʋˈɛlf/ holvi _____ geweten geweten //ɣəˈʋetə(n)// omatunto 1. het deel van iemand waarmee die persoon zijn daden op goed en kwaad beoordeelt _____ gewetensbezwaarde gewetensbezwaarde /ɣəʋˈeːtənzbˌɛzʋaːrdə/ aseistakieltäytyjä 1. _____ gewicht gewicht //ɣəˈʋɪxt// //χəˈʋɪxt// paino 1. de kracht die dat voorwerp op zijn ondersteuning of ophanging uitoefent _____ gewone vinvis gewone vinvis /ɣəʋˈoːnə vˈɪnvɪs/ sillivales 1. Balaenoptera physalus, een groot zeezoogdier, lang en gestroomlijnd met puntige kop _____ gewoon gewoon //ɣəˈwoːn// //ɣəˈβ̞oːn// //χəˈʋon// tavallinen _____ gewoonte gewoonte //ɣəˈwoːntə// //ɣəˈβ̞oːntə// //χəˈʋontə// tapa 1. vaste wijze om dingen te doen _____ gewricht gewricht /ɣəvrˈɪxt/ nivel 1. verbinding _____ gezant gezant /ɣəzˈɑnt/ edustaja _____ gezelschap gezelschap //ɣə'zɛlsxɑp// 1. kumppanuus 1. een groep mensen die iets gemeen hebben 2. yhteisö 3. een vereniging met een bepaald doel _____ gezicht gezicht //ɣə‘zɪxt// ilme 1. de voorkant van een menselijk hoofd _____ gezin gezin //gə'zɪn// perhe 1. een huishouden bestaande uit een man, een vrouw en kinderen _____ gezond gezond //xə.ˈzɔnt// //ɣə.ˈzɔnt// 1. terve, hyvinvoiva 1. vrij van ziektes en zeertes 2. terve, terveellinen 2. bevorderlijk voor een goede conditie _____ gezondheid gezondheid /ɣəzˈɔndhɛɪt/ terveys 1. welbevinden, in goede staat zijn _____ gezwoeg gezwoeg /ɣəzʋˈux/ ahkerointi 1. _____ geïntegreerde schakeling geïntegreerde schakeling /ɣəˈɪntɛɣrˌɪrdə sxˈaːkəlˌɪŋ/ integroitu piiri _____ gids gids //ɣɪts// //χɪts// opas _____ giek giek //ɣik// puomi 1. rondhout bevestigd aan het onderlijk van een zeil _____ gier gier //ɣiːr// //χiːr// korppikotka 1. een grote aasetende roofvogel met kale kop en machtige vleugels _____ gierig gierig /ɣˈirəx/ itara 1. geen geld of bezit aan een ander willende geven _____ gierst gierst /ɣˈirst/ hirssi _____ gierzwaluw gierzwaluw //ˈɣirˌzʋalyw// tervakirskuja 1. Apus apus, een vogel die als zomergast in de Benelux voorkomt _____ gieter gieter /ɣˈitər/ kastelukannu 1. een soort emmer met sproeibuis om de planten te begieten _____ gieterij gieterij /ɣˌitərˈɛɪ/ valimo 1. een bedrijf dat zich toelegt op het gieten van metalen voorwerpen _____ gietijzer gietijzer /ɣˈitɛɪzər/ valurauta _____ gif gif //ɣɪf// //χɪf// myrkky 1. een substantie die in kleine hoeveelheden schadelijk of dodelijk is _____ giftig giftig //ˈɣɪftəx// //ˈχɪftəx// myrkyllinen 1. gif bevattend _____ gigabyte gigabyte /ɣˈiɣaːbˌiɪtə/ gigatavu _____ gigantisch gigantisch /ɣiɣˈɑntis/ jättiläismäinen _____ gijzelaar gijzelaar //ˈɣɛizəlar// //ˈɣɛɪ̯zəlaːr// //ˈɣɛːzəlaːr// //ˈχɛɪ̯zəlaːr// panttivanki 1. een veelal onschuldig persoon die tegen de eigen wil door een gijzelnemer gevangen wordt gehouden en die bedreigd wordt met het doel iets van derden gedaan te krijgen _____ gijzelen gijzelen //'ɣɛɪzələ(n)// ottaa panttivangiksi 1. iemand gevangen nemen om daarmee een losprijs te bedingen _____ gil gil //ɣɪɫ// kirskahdus 1. een harde schelle ongearticuleerde uitroep _____ gilde gilde //ˈɣɪldə// //ˈχɪɫdə// kilta _____ gin gin /ɣˈɪn/ gini _____ ginder ginder /ɣˈɪndər/ tuolla _____ ginseng ginseng /ɣˈɪnsɛŋ/ ginseng 1. _____ gips gips /ɣˈɪps/ kipsi 1. (scheikunde) een uit calciumsulfaat en water uithardende witte vaste stof: CaSO₄·2H₂O _____ giraf giraf //ʒi'rɑf// kirahvi 1. Herkauwend dier _____ giraffe giraffe /ɣˈirɑfə/ kirahvi 1. Herkauwend dier _____ gissen gissen /ɣˈɪsən/ arvella 1. een vermoeden uitspreken over iets _____ gist gist /ɣˈɪst/ hiiva, hiivasieni 1. de naam voor een aantal soorten micro-organismen _____ gisten gisten /ɣˈɪstən/ käyttää _____ gister gister //ˈɣɪstər// //ˈχɪstər// eilen 1. de laatste dag die voltooid is _____ gisteren gisteren //ˈɣɪstərə(n)// //ˈχɪstərə(n)// eilen, eilinen 1. de laatste dag die voltooid is _____ giswerk giswerk /ɣˈɪsʋɛrk/ arvailu 1. _____ gitaar gitaar //ɣi'tar// kitara 1. een muziekinstrument _____ gitarist gitarist /ɣˌitaːrˈɪst/ kitaransoittaja 1. (muziek) een musicus die een gitaar bespeelt _____ glaciologie glaciologie /ɣlˌaːʃoːloːɣˈi/ glasiologia _____ glad glad //ɣlɑt// tasainen _____ gladiator gladiator /ɣlˌaːdiˈaːtɔr/ gladiaattori _____ glanzen glanzen /ɣlˈɑnzən/ kiiltää 1. in zekere mate licht weerspiegelen of voortbrengen _____ glas glas //ɣlɑs// //χlɑs// lasi 2. 1. niet-kristallijne vaste stof 3. 2. op basis van SiO₂ 4. 3. om uit te drinken _____ glasachtig lichaam glasachtig lichaam /ɣlˈɑsɑxtəx lɪxˈaːm/ lasiainen _____ glaucoom glaucoom /ɣlʌʊkˈoːm/ glaukooma 1. een aandoening waarbij een verhoging van de druk in de oogbol onbehandeld tot gezichtsvelduitval en uiteindelijk tot blindheid leidt _____ glazuren glazuren /ɣlaːzˈyrən/ lasittaa 2. 1. met een laag glazuur bedekken 3. 2. met een laag glanzende suiker bedekken _____ glazuur glazuur /ɣlaːzˈyr/ lasite 1-2 _____ gletsjer gletsjer /ɣlˈɛtʃər/ jäätikkö 1. een ijsmassa die gevormd wordt op land en dik en groot genoeg is om bergafwaarts te stromen _____ glibberig glibberig /ɣlˈɪbərəx/ liukas 1. glad, moeilijk houvast op te krijgen _____ glijden glijden //ˈxlɛɪdə(n)// //ˈɣlɛːdə(n)// liukua, liitää, lipua 1. met geringe wrijving gericht voortschuiven _____ glimlachen glimlachen //'ɣlɪmlɑχən// hymyillä 1. zacht onhoorbaar lachen _____ gloed gloed //ɣlut// hehku _____ gloeilamp gloeilamp //ˈɣluilɑmp// hehkulamppu 1. een lamp die licht produceert met een gloeidraadje _____ glossarium glossarium /ɣlɔsˈaːriˌɵm/ asiasanasto _____ glucose glucose /ɣlykˈoːsə/ glukoosi 1. druivensuiker _____ gluren gluren //ˈɣlyː.rə(n)// kurkistaa 1. in het geheim aandachtig naar iemand kijken _____ gluten gluten //'ɣly.tə(n)// gluteeni _____ glycogeen glycogeen //ˌɣlikɔˈɣen// glykogeeni 1. een opvanghuis voor wezen _____ gneis gneis /ɣnˈɛɪs/ gneissi 1. een metamorf gesteente met verschillend gekleurde banden of aders _____ gnoe gnoe /ɣnˈu/ gnu, gnuu 1. Connochaetes, een dier behorende tot de familie Bovidae, die ook de antilopes, geiten, schapen, gemzen en runderen omvat _____ gnoom gnoom /ɣnˈoːm/ gnoomi 1. mythologisch wezen dat lelijk, klein van stuk is en meestal een baard heeft _____ god god //ɣɔd// //ɣɔt// //χɔt// jumala 1. hypothetisch bovennatuurlijk wezen dat verantwoordelijk wordt geacht voor (bepaalde aspecten van) de werkelijkheid _____ goddelijk goddelijk /ɣˈɔdələk/ jumalallinen _____ godheid godheid /ɣˈɔdhɛɪt/ jumala 1. een hypothetisch bovennatuurlijk wezen dat verantwoordelijk wordt geacht voor (bepaalde aspecten van) de werkelijkheid _____ godin godin //ɣoˈdɪn// jumalatar 1. een vrouwelijke godheid _____ godsdienst godsdienst //ˈɣɔtsdinst// uskonto 1. een geloof en alle daar bij horende rituelen en doctrines _____ godslastering godslastering /ɣˌɔdslɑstˈɪːrɪŋ/ jumalanpilkka 1. belediging of bespotting van God/een godheid _____ godvrezend godvrezend /ɣˈɔdvrəzənt/ jumalaapelkäävä 1. _____ goed goed /ɣˈut/ hyvä 1. kwaliteit bezittend _____ goed goed /ɣˈut/ hyvä 1. iets concreets of abstracts dat men in bezit kan hebben _____ goedemorgen goedemorgen //ˌɣudəˈmɔrɣə(n)// hyvää huomenta groet _____ goedenacht goedenacht /ɣˈudənˌɑxt/ hyvää yötä avond wens _____ goedenavond goedenavond /ɣˈudənˌaːvɔnt/ hyvää iltaa 1. een groet die in de avond gebruikt wordt _____ goederentrein goederentrein /ɣˈudɪːrˌɛntrɛɪn/ tavarajuna 1. trein die uitsluitend is bestemd om goederen te vervoeren _____ goedheid goedheid /ɣˈudhɛɪt/ hyvyys 1. de hoedanigheid van het goed zijn _____ goedkeuren goedkeuren /ɣˈudkøːrən/ hyväksyä 1. toestemming verlenen _____ goedkoop goedkoop /ɣudkˈoːp/ halpa, edullinen 1. laag in prijs _____ goelag goelag /ɣˈulɑx/ gulag _____ gok gok //ɣɔk// //χɔk// uhkapeli 1. een keuze zonder het juiste antwoord te weten _____ golf golf //χɔl(ə)f// 1. aalto 1, 2 en 3 2. lahti 4. grote baai 3. golf 1. een balspel waarbij een golfbal met een golfclub in een aantal slagen in de hole moet worden geslagen. _____ golfbal golfbal /ɣˈɔlvbɑl/ golfpallo _____ golfbreker golfbreker /ɣˈɔlvbrəkər/ aallonmurtaja 1. constructie om de kracht van watergolven te weerstaan _____ golflengte golflengte /ɣˈɔlflɛŋtə/ aallonpituus _____ gondel gondel //ˈɣɔndəl// gondoli 1. een pleziervaartuig in Venetië _____ gong gong /ɣˈɔŋ/ gongi 1. een hangend slagwerk _____ gonorroe gonorroe /ɣˈoːnɔɾrˌu/ tippuri 1. een geslachtziekte die veroorzaakt wordt door de bacterie Neisseria gonorrhea _____ googelen googelen //ˈgu:gələ(n)// //ˈɡu.ɡə.lə(n)// //ˈɣu.ɣə.lə(n)// googlata 1. naar informatie zoeken op het internet, m.n. met Google _____ googol googol /ɣˈoːɣɔl/ googol _____ googolplex googolplex /ɣˈoːɣɔlplˌɛks/ googolplex _____ gordel gordel /ɣˈɔrdəl/ vyöhyke 1. een band die om het middel gedragen wordt _____ gordeldier gordeldier /ɣˌɔrdɛldˈir/ vyötiäinen 1. Dasipodidae, zoogdier met pantser van beweegbare schubben _____ gordelroos gordelroos /ɣˌɔrdɛlrˈoːs/ vyöruusu _____ gordijn gordijn //ɣɔrˈdɛːn// //χɔrˈdɛɪn// verho 1. doek ter afdekking _____ gorilla gorilla /ɣoːrˈɪlaː/ gorilla 1. Gorilla gorilla, grote mensaap _____ gors gors //ɣɔrs// //χɔrs// sirkku 1. een zangvogel van de Emberizidae-familie _____ gospelmuziek gospelmuziek /ɣˌɔspɛlmyzˈik/ gospel _____ gotspe gotspe //χɔtspə// kantti _____ goud goud //ɣʌʊt// kulta 1. een edelmetaal met atoomnummer 79 dat wordt aangegeven met het symbool Au, het is een geel metalliek overgangsmetaal _____ goudader goudader /ɣˈʌʊdaːdər/ emosuoni 1. _____ goudbes goudbes /ɣʌʊdbˈɛs/ karviaiskoiso 1. Physalis peruviana _____ gouden medaille gouden medaille /ɣˈʌʊdən meːdˈɑjə/ kultamitali _____ goudhaantje goudhaantje /ɣˈʌʊdhaːntʲə/ hippiäinen 1. een klein zangvogeltje met een goudkleurig kruintje _____ goudplevier goudplevier /ɣˌʌʊdpləvˈir/ kapustarinta 1. Pluvialis apricaria, een vogel uit de familie plevieren Charadriidae _____ goudsmid goudsmid /ɣˈʌʊdsmɪt/ kultaseppä 1. een smid die met goud werkt _____ goudvink goudvink /ɣˈʌʊdvɪŋk/ punatulkku 1. zangvogel uit de familie van vinkachtigen (Fringillidae) _____ goudvis goudvis //ˈɣaʊ̯d.vɪs// //ˈɣɔʊ̯t.fɪs// //ˈχʌʊ̯t.fɪs// kultakala 1. Carassius auratus auratus, een kleine goudkleurige of rode vis die uit China afkomstig is en die door veel mensen thuis gehouden wordt _____ goulash goulash /ɣˈʌʊlɑʃ/ gulassi 1. een stoofschotel van o.a. rundvlees, paprika en uien, tevens het nationale gerecht van Hongarije _____ gouverneur gouverneur /ɣˌʌʊvərnˈøːr/ kuvernööri 1. het hoofd van een regering, van een kolonie, staat of andere subnationale staatseenheid _____ graad graad /ɣrˈaːt/ aste 1. eenheid om hoeken te meten _____ graaf graaf //ɣraf// kreivi 1. geschiedkundige term voor een landsheer, oorspronkelijk belast met de rechtspraak in een gebied, later wordt de titel verzelfstandigd tot een aanduiding van de heerser in een graafschap, één rang lager dan markies _____ graafschap graafschap /ɣrˈaːfsxɑp/ kreivikunta _____ graag graag //ɣrax// //χraχ// mielellään 1. met plezier, met graagte; dat doe ik graag _____ graan graan //ɣran// vilja _____ gradenboog gradenboog /ɣrˌaːdənbˈoːx/ astelevy 1. een instrument waarmee een hoek van een gekende grote uitgezet of gemeten kan worden _____ graf graf //ɣrɑf// //χrɑf// hauta 2. 1. ruimte om één of meer lijken in te begraven 3. 2. plaats waar één of meer lijken begraven liggen _____ grafheuvel grafheuvel /ɣrˌɑfhøːvˈɛl/ hautakumpu 1. kunstmatige heuvel die is opgeworpen om als graf te dienen _____ grafiet grafiet /ɣraːfˈit/ grafiitti in plaatjes gekristalliseerde koolstof _____ grafschrift grafschrift /ɣrˈɑfsxrɪft/ muistokirjoitus 1. op een grafsteen gegraveerde korte tekst, gewijd aan de overledene _____ grafsteen grafsteen /ɣrɑfstˈeːn/ hautakivi 1. een rechtopstaande gebeeldhouwde steen die de aanwezigheid van een graf markeert _____ gram gram /ɣrˈɑm/ gramma 1. een afgeleide eenheid voor massa in het SI-stelsel (éénduizendste van een kilogram, 0,001 kg) _____ grammatica grammatica /ɣrɑmˈaːtikˌaː/ kielioppi 1. een systeem van regels en principes voor het schrijven en spreken van een taal. _____ grammaticaal grammaticaal /ɣrˌɑmaːtikˈaːl/ kieliopillinen _____ grampositieve bacteriën grampositieve bacteriën //ɣṛɑm.ˌpo.zi.ˈtiː.və.bɑk.ˈteːri.jə(n)// //ˌɣrɑmpoziˈtivəbɑkˌterijə(n)// //χrɑm.ˌpo.zi.ˈti.və.bɑk.ˈtɪː.ri.jə(n)// grampositiivinen bakteeri 1. een fylogenetisch rijk binnen het domein der bacteriën dat zeer divers is _____ granaat granaat /ɣraːnˈaːt/ granaatti 1. een groep kubische mineralen _____ granaatappel granaatappel /ɣrˈaːnaːtˌɑpəl/ granaattiomena 2. 2. vrucht 3. 1. boom _____ graniet graniet //ɣɾaˈni:t// graniitti 1. een stollingsgesteente bestaande uit lichtgekleurde, met het blote oog onderscheidbare mineralen. _____ grapefruit grapefruit /ɣrˈaːpɛfrˌœyt/ greippi 1. een gele of rode, enigszins bitter smakende citrusvrucht _____ grappa grappa /ɣrˈɑpaː/ grappa 1.een Italiaanse alcoholische drank _____ gras gras //ɣrɑs// ruoho 2. 1. plantenfamilie 3. 2. bepaalde groep van soorten binnen de grassenfamilie _____ grasmaaier grasmaaier //ɣrɑsmajər// ruohonleikkuri _____ grasmus grasmus /ɣrˈɑsmɵs/ pensaskerttu 1. Sylvia communis, een zangvogel uit de familie zangers Syviidae _____ graspieper graspieper /ɣrɑspˈipər/ niittykirvinen 1. Anthus pratensis, een zangvogel uit de familie Motacillidae _____ graszode graszode /ɣrɑsˈoːdə/ nurmi _____ gratie gratie /ɣrˈaːtsi/ armahdus 1. het afzien van de uitvoering van een straf _____ gratis gratis /ɣrˈaːtɪs/ ilmaiseksi, ilmainen 1. wat zonder betaling verkregen wordt _____ gratiëren gratiëren /ɣraːʃˈɪːrən/ armahtaa 1. gratie geven _____ grauw grauw /ɣrˈʌʊ/ harmaa 1. donkergrijs, kleurloos _____ grauwe gans grauwe gans /ɣrˈʌʊə ɣˈɑns/ merihanhi 1. Anser anser, een grijsbruine vogel met oranje snavel uit de familie der Anatidae _____ grauwe kiekendief grauwe kiekendief /ɣrˈʌʊə kˌikəndˈif/ niittysuohaukka 1. Circus pygarus, een roofvogel uit de familie van de arendachtigen Accipitridae _____ graven graven /ɣrˈaːvən/ kaivaa 1. een gat in de grond maken met de handen of met een graafwerktuig _____ graveren graveren /ɣraːvˈɪːrən/ kaivertaa 1. met een scherp gereedschap iets krassen in glas of metaal _____ gravin gravin /ɣrˈaːvɪn/ kreivitär 1. vrouwelijke graaf _____ gravitatie gravitatie /ɣrˌaːvitˈaːtsi/ gravitaatio 1. de kracht die de wederzijdse aantrekking van massa veroorzaakt _____ gravure gravure /ɣraːvˈyrə/ kaiverrus 2. decoratie in metaal, glas of edelsteen gesneden _____ grazen grazen //'χrazə(n)// laiduntaa 1. het eten van gras en andere bodemvegetatie zoals bijvoorbeeld runderen dit doen _____ grens grens //ɣrɛns// raja 2. 2. de raaklijn tussen twee landen 3. 1. een al dan niet denkbeeldige scheidingslijn _____ griep griep //ɣrip// influenssa 1. een vierusziekte die jaarlijks vele mensen ziek maakt en die voor ouderen gevaarlijk kan zijn _____ griesmeel griesmeel /ɣrismˈeːl/ mannasuurimo 1. grof gemalen meel _____ griezelig griezelig /ɣrˈizələx/ karmiva _____ griffier griffier /ɣrɪfˈir/ kirjaamo 1. iemand die de taak heeft alle communicatie rond een zaak schriftelijk vast te leggen en te ordenen _____ griffioen griffioen /ɣrˌɪfiˈun/ aarnikotka 1. Oudgrieks fabeldier met de kop, voorpoten en vleugels van een adelaar en de romp, achterpoten en staart van een leeuw _____ grijnslach grijnslach /ɣrˈɛɪnslɑx/ virne 1. een pijnlijke, hatelijke, satirische vertrekking van het gelaat _____ grijpen grijpen /ɣrˈɛɪpən/ tarttua 1. plotseling iets of iemand beetpakken _____ grijs grijs //ɣrɛɪs// harmaa 1. de kleur grijs hebbend _____ grijsharig grijsharig //ɣrɛɪsˈɦarəx// harmaahapsinen 1. met grijs haar _____ grijze walvis grijze walvis /ɣrˈɛɪzə ʋˈɑlvɪs/ harmaavalas 1. Eschrichtius robustus, een grote baleinwalvis, het lichaam is bedekt met kenmerkende grijs-witte patronen, ... _____ gril gril /ɣrˈɪl/ oikku 2. onredelijk en willekeurig gedrag _____ grimmig grimmig /ɣrˈɪməx/ synkeä _____ grind grind /ɣrˈɪnt/ sora _____ grizzlybeer grizzlybeer //ˈgrɪzliˌbeːr// //ˈɣrɪzliˌbeːr// harmaakarhu 1. Ursus arctos horribilis, een Amerikaanse ondersoort van de bruine beer. _____ groei groei //ɣruj// //χruj// kasvu 1. het groter worden _____ groeien groeien //ˈɣrui̯ə(n)// kasvaa groter worden _____ groen groen //ɣrun// vihreä 1. de kleur groen hebben _____ groen groen //ɣrun// vihreä secundaire kleur, in het spectrum gelegen tussen geel en cyaan, met een golflengte van ca. 550 nm _____ groen licht groen licht /ɣrˈun lˈɪxt/ vihreä valo 2. 1. groen verkeerslicht 3. 2. toestemming _____ groene kikker groene kikker /ɣrˈunə kˈɪkər/ möllysammakko 1. Rana ribibunda, deze kikker is meestal groen en aan water gebonden _____ groente groente /ɣrˈuntə/ vihannes 1. eetbare planten of delen daarvan _____ groenteboer groenteboer /ɣrˌuntəbˈur/ vihanneskauppias 1. _____ groep groep //ɣrup// //ʝrup// ryhmä 1. uit meerdere personen of eenheden bestaand geheel _____ groeperen groeperen /ɣrupˈɪːrən/ luokitella 1. in groepen stellen _____ groepsdruk groepsdruk /ɣrˈupzdrɵk/ ryhmäpaine 1. sociale druk _____ groepsseks groepsseks /ɣrˈupsɛks/ ryhmäseksi 1. _____ groepsverkrachting groepsverkrachting /ɣrˈupsfərkrˌɑxtɪŋ/ joukkoraiskaus 1. verkrachting door een groep personen _____ grommen grommen /ɣrˈɔmən/ murista 1. een dreigend geluid voortbrengen _____ grondstof grondstof /ɣrˈɔntstɔf/ raaka-aine _____ grondwater grondwater /ɣrˈɔndʋaːtər/ pohjavesi 1. al het water dat zich in de aardbodem bevindt _____ grondwet grondwet /ɣrˈɔndʋɛt/ perustuslaki, valtiosääntö 1. wet die de principes van een staat definieert _____ groot groot //ɣroːt// 1. suuri, iso 1. meer dan normaal in formaat 2. iso, suuri 2. 2. bewonderenswaardig, goed 3. 3. machtig, belangrijk _____ groothandel groothandel /ɣrˌoːtɑndˈɛl/ tukkukauppa 1. bedrijf dat in het groot handelt, dat aan de detailhandel levert _____ groothertog groothertog /ɣrˈoːtərtˌɔx/ suurherttua 1. _____ groothertogdom groothertogdom /ɣrˈoːtərtˌɔxdɔm/ ruhtinaskunta 1. _____ groothoekobjectief groothoekobjectief /ɣrˌoːtukˌɔbjɛktˈif/ laajakulmaobjektiivi _____ grootmoeder grootmoeder /ɣrˈoːtmudər/ isoäiti, isänäiti, mummo, mummi 1. een moeder van een ouder _____ grootoorvos grootoorvos /ɣrˈoːtɔːrvˌɔs/ korvakoira _____ grootouder grootouder //ˈgrotˌʌʊdər// isovanhempi 1. de ouder van een ouder _____ grootte grootte /ɣrˈoːtə/ koko _____ grootvader grootvader //ˈɣroːtˌfaːdər// isoisä, vaari, pappa, ukki 1. de vader van een ouder _____ grote bonte specht grote bonte specht /ɣrˈoːtə bˈɔntə spˈɛxt/ käpytikka 1. Dendrocopos major, vrij grote spechtsoort met zwarte rug- en lichtere buikzijde _____ grote burgemeester grote burgemeester /ɣrˈoːtə bˈɵrɣəmˌeːstər/ isolokki 1. Larus hyperboreus, een vogel uit de familie van meeuwen en sternen (Laridae) van ongeveer 70 centimeter groot _____ grote ijsvogelvlinder grote ijsvogelvlinder /ɣrˈoːtə ˈɛɪsfoːɣˌɛlvlɪndər/ haapaperhoner 1. Limenitis populi, een dagvlinder uit de familie Nymphalisdae _____ grote klaproos grote klaproos /ɣrˈoːtə klɑprˈoːs/ silkkiunikko _____ grote pimpernel grote pimpernel /ɣrˈoːtə pˌɪmpərnˈɛl/ punaluppio _____ grote zee-eend grote zee-eend /ɣrˈoːtə zˈeːˈeːnt/ pilkkasiipi 1. Melanitta fusca, een vrijwel geheel zwarte eendensoort die voornamelijk op zee voorkomt _____ grotesk grotesk /ɣrˈoːtɛsk/ groteski 1. op afschrikwekkende wijze buitenissig _____ grutto grutto //ˈxrʏto// //ˈɣrʏto// mustapyrstökuiri 1. typische weidevogel _____ gruzelementen gruzelementen //'ɣryzələ'mɛntə(n)// murska 1. stukken die ontstaan wanneer een voorwerp breekt _____ guerrilla guerrilla /ɣˌyərrˈɪlaː/ sissisota _____ guirlande guirlande /ɣˈœyrlɑndə/ köynnös 1. (bloemen)slinger _____ gul gul //ɣʏl// antelias 1. vrijgevig _____ gulp gulp //ɣɵlp// sepalus 1. een door een strook stof afgesloten opening aan de voorzijde van een broek van de man, bedoeld om het plassen te vergemakkelijken _____ gum gum /ɣˈɵm/ kumi 1. een object waarmee potlood weer weggehaald kan worden _____ gymnastiek gymnastiek /ɣˌɪmnɑstˈik/ voimistelu 1. oefeningen voor de gezondheid van een mens _____ gynaecologie gynaecologie /ɣˌinaːkˌoːloːɣˈi/ naistentautioppi _____ haag haag /hˈaːx/ pensasaita 1. een afscheiding bestaande uit kreupelhout of struikgewas _____ haagbeuk haagbeuk /hˈaːxbøːk/ euroopanvalkopyökki _____ haai haai //haːɪ̯// //ɦaɪ̯// hai 1. kraakbenige roofvis _____ haaienvinnensoep haaienvinnensoep /hˌaːjənvˌɪnənsˈup/ haineväkeitto 1. _____ haak haak //haːk// koukku _____ haakbus haakbus /hˈaːkbɵs/ hakapyssy _____ haakje haakje /hˈaːkjə/ sulje 1. een leesteken _____ haan haan //ɦan// kukko 1. mannelijk dier bij de hoenderachtige vogels _____ haar haar /hˈaːr/ hius, tukka 1. hoofdhaar, uitgroeisel van het epidermis dat delen van het hoofd bedekt _____ haar haar /hˈaːr/ hän 1. bezit aanduidend door een 3e persoon vrouwelijk enkelvoud _____ haard haard /hˈaːrt/ avotakka 1. een plaats in de woning bedoeld om er een vuur te branden _____ haarspeld haarspeld //ˈharspɛlt// hiusneula 1. een doorgaans dunne speld waarmee het haar kan worden opgestoken. _____ haas haas /hˈaːs/ jänis 1. Lepus eropaeus, een konijnachtig zoogdier met lange achterpoten een gespleten lip en lange oren _____ haast haast //hast// melkein, lähes 1. bijna _____ haasten haasten //'ɦastən// kiiruhtaa 1. trachten om dat wat men te doen heeft snel af te maken _____ haastig haastig /hˈaːstəx/ hätiköity 1. zich niet de tijd nemend _____ haat haat //ɦaːt// viha 1. een sterk gevoel van vijandschap _____ habitat habitat //ˈhabiˌtɑt// asuinpaikka, elinpiiri 1. het natuurlijke leefgebied van een organisme _____ hafnium hafnium /hˈɑfniˌɵm/ hafnium 1. scheikundig element met symbool Hf en atoomnummer 72 _____ hagedis hagedis //ˌhaɣəˈdɪs// lisko, sisilisko 1. een langstaartig, geschubd reptiel uit de onderorde Lacertilia (Sauria) _____ hagel hagel //haɣəɫ// rae, rakeet 1. bolvormig ijs dat als neerslag uit de hemel valt _____ hagelen hagelen /hˈaːɣələn/ rakeet 1. het uit de hemel neerkomen van hagelstenen _____ hagelsteen hagelsteen //ˈhaɣəɫˌsten// rae 1. een klontje ijs dat als neerslag uit de lucht komt _____ hak hak /hˈɑk/ kanta, korko 1. hiel van de voet _____ haken haken /hˈaːkən/ ripustaa koukkuun 3. bevestigen d.m.v. een haak _____ hakhout hakhout /hˈɑkhʌʊt/ pensaikko 1. houtgewas dat ieder 6-10 jaar gekapt wordt meestal om te gebruiken als brandhout _____ halen halen //ˈɦalə(n)// hakea 1. ergens heengaan met als doel om iets of iemand mee terug te brengen _____ half half //ɦɑlf// puoleksi 1. de helft zijnde _____ halfgeleider halfgeleider /hˈɑlfɣəlˌɛɪdər/ puolijohde 1-2 _____ halfgod halfgod /hˈɑlfɣɔt/ puolijumala _____ halfstok halfstok /hˈɑlfstɔk/ puolitanko 1. halverwege de vlaggenstok _____ hallo hallo //hɑˈlo// haloo 1. groet _____ hallucinatie hallucinatie /hˌɑlysinˈaːtsi/ aistiharha _____ halogeen halogeen /hˌaːloːɣˈeːn/ halogeeni _____ halogenide halogenide /hˈaːloːɣˌeːnidə/ halidi _____ hals hals /hˈɑls/ kaula _____ halsader halsader /hˈɑlsaːdər/ kaulalaskimo 1. _____ halte halte //ˈhɑɫtə// pysäkki 2. 1. een plaats waar gestopt wordt 3. 2. een plaats waar een bus stopt _____ ham ham //ɦɑm// kinkku 1. het vlees van de achterkant van een varken _____ hamburger hamburger //ˈham.bʏr.ɣər// //ˈhɑm.bʏr.ɣər// //ˈhɑm.bʏr.χər// hampurilainen 1. schijf gebraden gehakt _____ hamel hamel /haːmˈɛl/ oinas 1. een gecastreerde ram _____ hamer hamer //ˈhamər// vasara 2. 1. werktuig dat kan worden gebruikt om te slaan 3. 2. één van de gehoorsbeentjes in het oor _____ hamster hamster /hˈɑmstər/ hamsteri 1. klein knaagdiertje dat als huisdier gehouden kan worden _____ hand hand //ɦɑnt// käsi 1. uiterste deel van de arm, voorbij de pols _____ handbal handbal /hˈɑndbɑl/ käsipallo _____ handboek handboek //ˈɦɑnt.buk// käsikirja 1. een boek waarin getracht wordt alle informatie nuttig voor een bepaalde bezigheid bijeen te brengen _____ handdoek handdoek //hɑnduk// pyyhe, pyyheliina 1. een doek waarmee men zich afdroogt _____ handdruk handdruk /hˈɑndrɵk/ kättely _____ handel handel //ˈɦɑndəl// kauppa, kaupankäynti 1. de in- en verkoop van goederen _____ handelen handelen /hˈɑndələn/ tehdä 1. iets doen, al of niet met de handen, optreden _____ handeling handeling /hˈɑndəlˌɪŋ/ teko 1. datgene dat gedaan is _____ handelsmerk handelsmerk /hˈɑndɛlsmˌɛrk/ tavaramerkki _____ handelsreizigersprobleem handelsreizigersprobleem /hˌɑndɛlsrˌɛɪziɣˌɛrsprɔblˈeːm/ kauppamatkustajan ongelma 1. _____ handhaven handhaven /hɑndhˈaːvən/ 1. ylläpitää 1. iets doen voortbestaan, aan iets vasthouden 2. valvoa 2. krachtdadig in standhouden, naleving afdwingen _____ handig handig //ˈɦɑndɪɣ// //ˈɦɑndɪχ// taitava 1. goed met de handen om kunnen gaan _____ handschoen handschoen //hɑnd.sxun// //ɦɑnt.sxun// //ɦɑnt.sχun// käsine, hansikas 1. een handkledingstuk met aparte vingers _____ handtekening handtekening /hˈɑntəkˌeːnɪŋ/ allekirjoitus _____ handvest handvest /hˈɑndvɛst/ peruskirja _____ handvol handvol /hˈɑndvɔl/ kourallinen 2. klein aantal _____ hanenkam hanenkam //ˈhanə(n)kɑm// kantarelli, keltavahvero 1. Cantharellus cibarius, een eetbare paddenstoel met een lichte pepersmaak _____ hangbrug hangbrug /hˈɑŋbrɵx/ riippusilta 1. _____ hangmat hangmat //ˈɦɑŋmɑt// riippumatto 1. een doek dat aan de uiteinden opgehangen wordt en waarin personen kunnen liggen _____ hangslot hangslot /hˈɑŋslɔt/ munalukko, riippulukko 1. een slot dat aan een beugel hangt _____ hap hap /hˈɑp/ suupala 1. beet _____ haptisch haptisch /hˈɑptis/ haptinen 1. betrekking hebbend op de tastzin _____ haram haram //haˈram// haraam _____ harder harder //'ɦɑrdər// keltti 1. Mugil curema, een straalvinnige vissoort _____ hardloper hardloper /hˈɑrdloːpər/ juoksija 1. een mannelijke beoefenaar van de hardloopsport _____ hardware hardware /(en)hˈɑːdweə(nl)/ laitteisto 1. de elektronische en mechanische delen in en om computersystemen _____ harig harig /hˈaːrəx/ karvainen _____ haring haring //ˈɦarɪŋ// silakka, silli 1. zoutwatervis _____ haringhaai haringhaai /hˈaːrɪŋhˌaːj/ sillihai 1. Lamna spp., een middelgrote haai en consumptievis _____ hark hark /hˈɑrk/ harava 1. tuingereedschap aan lange steel, met een reeks tanden aan de onderzijde _____ harlekijn harlekijn /hˌɑrləkˈɛɪn/ harlekiini 2. een grappig, koddig persoon in het algemeen _____ harnas harnas /hˈɑrnɑs/ valjaat 1. een wapenuitrusting gemaakt van metalen platen die het lichaam volledig of grotendeels bedekt _____ harp harp /hˈɑrp/ harppu 1. _____ harpij harpij /hɑrpˈɛɪ/ harppu 3. feeks _____ harpoen harpoen //hɑrˈpun// //ɦɑrˈpun// harppuuna 2. 2. een speer met weerhaken 3. 1. een grote pijl met weerhaken aan een touw _____ harpoeneren harpoeneren /hˌɑrpunˈɪːrən/ harppunoida 1. het vangen van vissen door middel van een harpoen _____ hars hars //ɦɑrs// pihka 1. het stroeve en plakkerige product van boomsappen, met name van naaldbomen _____ hart hart //ɦɑrt// sydän _____ hartaanval hartaanval /hˈɑrtaːnvˌɑl/ sydäninfarkti 1. het afsterven van hartspierweefsel door afsluiting van een kransslagader of een tak hiervan _____ hartenboer hartenboer /hˌɑrtənbˈur/ herttasotilas 1. _____ hartslag hartslag /hˈɑrtslɑx/ sydämenlyönti _____ hartstilstand hartstilstand //ˈhɑrtstɪlstand// //ˈhɑrtstɪlstɑnt// //ˈhɑrtstɪɫstɑnt// sydämenpysähdys 1. het stoppen van het kloppen van een hart _____ hartsvanger hartsvanger /hˈɑrtsfɑŋər/ hukari _____ hartziekte hartziekte //ˈɦɑrtsiktə// sydänsairaus 1. kwaal aan het hart _____ hashtag hashtag //'hɛʃtɛ:g// aihetunniste 1. _____ hassium hassium /hˈɑsiˌɵm/ hassium 1. scheikundig element met symbool Hs en atoomnummer 108 _____ haten haten //'ɦatə(n)// vihata kwade gevoelens jegens iemand koesteren _____ hatsjie hatsjie /hɑtʃˈi/ ätsii, ätsiih _____ haute couture haute couture //ˌotkuˈtyr// haute couture _____ hauw hauw /hˈʌʊ/ litu 1. een droge doosvrucht, die minstens driemaal zo lang als breed is, zoals bij koolzaad en pinksterbloem. _____ haven haven //ɦavə(n)// satama 1. natuurlijke of aangelegde aanlegplaats voor schepen. _____ haver haver /hˈaːvər/ kaura 1. Avena sativa, een éénjarige plant die behoort tot de Grassenfamilie en die tevens een graansoort is _____ havik havik //ˈɦavɪk// kanahaukka 1. Accipiter gentilis, een roofvogel die op kleine zoogdieren en vogels jaagt _____ hazelaar hazelaar /haːzˈɛlaːr/ pähkinäpensas 1. een heester waaraan hazelnoten groeien _____ hazelmuis hazelmuis //ˈɦa.zəlˌmœːs// //ˈɦa.zəɫˌmœʏ̯s// pähkinähiiri 1. Muscardinus avellanarius, een knaagdier in de familie van slaapmuizen _____ hazelnoot hazelnoot //ˈhazəɫˌnot// hasselpähkinä 1. een vrucht van de hazelaar _____ hazenlip hazenlip /hˈaːzənlˌɪp/ huulihalkio _____ hazewind hazewind /hˈaːzəʋˌɪnt/ englanninvinttikoira, greyhound 1. snelle hond wordt ingezet voor wedrennen of jacht op hazen _____ hebben hebben //ˈɦɛbə(n)// olla 2. 1. bezitten 3. 1. voor voltooide tijd _____ hebzuchtig hebzuchtig /hɛbzˈɵxtəx/ ahne 1. blijk gevend van hebzucht, hebberig _____ hectisch hectisch /hˈɛktis/ hektinen 1. zeer druk en chaotisch _____ hectoliter hectoliter /hˈɛktoːlˌitər/ hehtolitra 1. 100 liter _____ heek heek /hˈeːk/ kummeliturska _____ heel heel //heːl// koko 1. niet stuk _____ heelal heelal //he.ˈlal// //ɦe.ˈlaɫ// maailmankaikkeus [1] het gehele tijd-ruimtecontinuüm waarin wij bestaan, samen met alle materie en energie _____ heelkunde heelkunde /hˈeːlkɵndə/ kirurgia 1. de tak van de geneeskunde die met operatie probeert te genezen _____ heer heer //ɦeːr// 1. herra 1. 2. aatelinen 2. 4. welgemanierd persoon 3. 5. heerser _____ heermoes heermoes /hɪːrmˈus/ peltokorte _____ heerser heerser /hˈɪːrsər/ hallitsija 1. iemand die de macht uitoefent _____ heet heet //ɦeːt// kuuma 1. _____ hefboom hefboom /hɛvbˈoːm/ vipu 1. _____ hegemonie hegemonie /hˌeːɣəmoːnˈi/ hegemonia _____ heggenmus heggenmus /hˈɛɣənmˌɵs/ rautiainen 1. een zangvogel ter grootte van een huismus met opvallend grijs op de kop _____ heide heide //ˈhɛɪ̯də// //ˈhɛːdə// nummi, kangas 1. een met heidekruid begroeide vlakte _____ heidens heidens /hˈɛɪdəns/ pakana _____ heien heien /hˈɛɪən/ paalutus 1. het in de grond drijven van een lange houten of betonnen paal als de fundering voor een gebouw of kunstwerk _____ heilbot heilbot /hˈɛɪlbɔt/ ruijanpallas 1. Hippoglossus hippoglossus, grote schol, reus onder de platvissen, consumptievis _____ heilig heilig //ɦɛj.ləɣ// pyhitetty 1. door wijding aan het goddelijke bijzonder gemaakt _____ heiligdom heiligdom /hˈɛɪlɪxdˌɔm/ pyhäkkö 1. plaats of gebouw gewijd aan een god of godin _____ heilige heilige /hˈɛɪləɣə/ pyhimys _____ heiligschennis heiligschennis /hˈɛɪlɪxsxənnˌɪs/ pyhäinhäväistys vergrijp aan iets heiligs _____ heimwee heimwee //'hɛɪmʋe// koti-ikävä 1. sterk verlangen naar een plek die als thuis ervaren wordt _____ hek hek //ɦɛk// 1. aita 1. omheining, afscheiding 2. portti 2. draaibaar deel van een omheining, het deel dat als toegang gebruikt wordt _____ hekel hekel /hˈeːkəl/ häkilöin 1. een werktuig gebruikt bij het verwerken van hennep of vlas _____ heks heks //ɦɛks// noita 1. een persoon, meestal een vrouw, aan wie bovennatuurlijke krachten worden toegeschreven _____ heksenjacht heksenjacht //ˈhɛksə(n)ˌjɑxt// noitavainot 1. het jagen op vermeende heksen _____ hekserij hekserij /hˌɛksərˈɛɪ/ noituus _____ hel hel //'ɦɛl// helvetti 1. een plek waar de ziel van daartoe veroordeelde overledenen naar toe gaan _____ helaas helaas /heːlˈaːs/ valitettavasti 1. jammer genoeg, spijtig genoeg _____ held held //ɦɛlt// sankari _____ helft helft //ɦɛlft// puolikas, puoli _____ helikopter helikopter //ɦelɪˈkɔptər// helikopteri 1. luchtvaartuig dat d.m.v. een hefschroef verticaal kan opstijgen en landen _____ helikopterouder helikopterouder /hˈeːlikˌɔptɪːrˌʌʊdər/ hanhiemo 1. ouder die het het leven van het kind in extreme mate volgt en regelt _____ helium helium /hˈeːliˌɵm/ helium 1. een chemisch element en een inert edelgas _____ hellebaard hellebaard /hˈɛlɛbˌaːrt/ hilpari _____ hellen hellen //ɦɛlə(n)// kallistua 1. schuin staan _____ helling helling /hˈɛlɪŋ/ rinne, mäki 1. een glooiing in het landschap _____ helm helm //ɦɛlm// kypärä 1. beschermend hoofddeksel _____ helmstok helmstok /hˈɛlmstɔk/ ruori _____ helpen helpen //ˈɦɛlpə(n)// auttaa, opastaa 1. iemand bijstaan _____ hem hem //ɦɛm// hänet 1. _____ hemel hemel //ˈɦeːməl// taivas 2. 1. lucht, onmetelijke ruimte die overal op aarde bovenaan zichtbaar is 3. 2. het hiernamaals, leven na de dood _____ hemellichaam hemellichaam /hˌeːmɛlɪxˈaːm/ taivaankappale _____ hemels hemels /hˈeːməls/ taivaallinen _____ hemelvaart hemelvaart /hˈeːmɛlvˌaːrt/ nouseminen _____ hemiplegie hemiplegie /hˌeːmɪpləɣˈi/ toispuolihalvaus 1. halfzijdige verlamming _____ hemisfeer hemisfeer /hˌeːmɪsfˈɪr/ puolipallo _____ hen hen //ɦɛn// kana 1. het vrouwtje van de hoenderachtige vogels _____ hengst hengst //ɦɛŋst// ori 1. mannelijk paard _____ hennep hennep //ˈɦɛ.nəp// hamppu _____ hepatitis hepatitis /hˈeːpaːtˌitɪs/ hepatiitti 1. leverontsteking _____ heptaan heptaan /hɛptˈaːn/ heptaani 1. C₇H16 _____ heraldiek heraldiek //herɑl'dik// heraldiikka 1. de wetenschap die zich bezighoudt met de wapenkunde _____ herberg herberg /hɛrbˈɛrx/ majatalo 1. eet- en overnachtingsgelegenheid die kleiner, goedkoper en eenvoudiger is dan een hotel _____ herbivoor herbivoor /hɛrbivˈoːr/ kasvinsyöjä 1. dier dat zich met plantaardig voedsel voedt _____ herdenken herdenken /hɛrdˈɛŋkən/ muistella 1. plechtig aandacht schenken aan een gebeurtenis uit het verleden _____ herdenking herdenking /hɛrdˈɛŋkɪŋ/ muistotilaisuus _____ herder herder //'ɦɛrdər// paimen 1. _____ herdershond herdershond /hˈɛrdərshˌɔnt/ lammaskoira 1. een hond die vee kan bewaken _____ heremietibis heremietibis /hɛrˈeːmitˌibɪs/ töyhtöiibis 1. Geronticus eremita _____ heremietkreeft heremietkreeft /hɛrˈeːmitkrˌeːft/ erakkorapu 1. een kreeftachtige (Eupagurus bernhardus) uit de orde van tienpotigen, die in de schelp van een zeeslak woont _____ herenigen herenigen /hɪːrˈeːnəɣən/ yhdistyä uudelleen 1. opnieuw tot een eenheid maken _____ herformuleren herformuleren /hɛrfˌɔrmylˈɪːrən/ ilmaista toisin sanoin 1. iets op een nieuwe wijze in woorden uitdrukken _____ herfst herfst /hˈɛrfst/ syksy 1. seizoen _____ herfsttijloos herfsttijloos /hˈɛrfsttˌɛɪloːs/ syysmyrkkylilja _____ herhalen herhalen /hɛrhˈaːlən/ toistaa 1. iets opnieuw zeggen _____ herhaling herhaling /hɛrhˈaːlɪŋ/ kertaus 1. het nogmaals plaatsvinden _____ herinneren herinneren //ɦɛr.'ɪ.nə.rə(n)// muistuttaa 1. opnieuw in gedachte brengen _____ herinnering herinnering /hɛrˈɪnərˌɪŋ/ muistelma _____ herkauwer herkauwer /hɛrkˈʌʊər/ märehtijä 1. een herbivoor die zijn voedsel herkauwt _____ herkennen herkennen /hɛrkˈɛnən/ tuntea 1. waarnemen en beseffen wie het is _____ herkenning herkenning /hɛrkˈɛnɪŋ/ tunnistaminen _____ herkrijgen herkrijgen /hɛrkrˈɛɪɣən/ saada takaisin 1. opnieuw verwerven _____ herladen herladen /hɛrlˈaːdən/ ladata uudelleen 1. een wapen opnieuw vullen met ammunitie _____ herleven herleven //hɛrˈlevə(n)// elpyä 1. opnieuw tot leven komen, opnieuw opbloeien _____ hermelijn hermelijn /hɛrmeːlˈɛɪn/ kärppä 1. Mustela erminea, klein wezelachtig zoogdiertje _____ heroïne heroïne /hɛroːˈinə/ heroiini een verdovend middel _____ hersenen hersenen /hɛrsˈeːnən/ aivot 1. brein _____ hersenschors hersenschors /hˈɛrsənsxˌɔrs/ aivokuori 1. _____ hersenschudding hersenschudding /hˈɛrsənsxˌɵdɪŋ/ aivotärähdys 1. schade aan de hersenen door uitwendig geweld _____ hersenspoeling hersenspoeling /hˈɛrsənspˌulɪŋ/ aivopesu indoctrinatietechniek _____ hert hert /hˈɛrt/ hirvi, hirvieläin 1. herkauwend zoogdier, het mannetje draagt een gewei _____ hertog hertog /hɛrtˈɔx/ herttua 1. geschiedkundige term voor een landsheer, oorspronkelijk van een hoger hiërarchisch niveau dan de graaf, de heerser in een hertogdom _____ hertogdom hertogdom /hɛrtˈɔxdɔm/ herttuakunta 1. het gebied dat onder leiding staat of stond van een hertog _____ hertogin hertogin /hɛrtˈoːɣɪn/ herttuatar 1. adellijke titel, vrouw van een hertog _____ hertrouwen hertrouwen /hɛrtrˈʌʊən/ mennä uudestaan naimisiin 1. opnieuw in het huwelijk treden _____ hertz hertz /hˈɛrts/ hertsi 1. de eenheid voor frequentie van trillingen _____ het het //hɛt// //ət// se 1. 3e persoon enkelvoud onzijdig _____ heten heten //'he.tə(n)// //'ɦe.tə(n)// kutsutaan 1. op een bepaalde wijze genoemd zijn _____ heterogeen heterogeen /hˌeːtɪːroːɣˈeːn/ heterogeeninen _____ heterogeniteit heterogeniteit /hˌeːtɪːrˌoːɣənitˈɛɪt/ heterogeenisyys _____ heteroseksualiteit heteroseksualiteit /hˌeːtɪːrˌoːzɛksˌyaːlitˈɛɪt/ heteroseksuaalisuus _____ heteroseksueel heteroseksueel /hˌeːtɪːrˌoːzɛksyˈeːl/ heteroseksuaalinen 1. gericht op het andere geslacht of betrekking hebbend op liefde voor mensen met een ander geslacht _____ hetzelfde hetzelfde /hˈɛtzɛlvdə/ sama 1. de gelijke identiteit bezittend; onzijdig enkelvoud, zowel zelfstandig als bijvoeglijk gebruikt _____ heup heup /hˈøːp/ lonkka _____ heuristisch heuristisch /høːrˈɪstis/ heuristinen 1. betrekking op het vinden van iets _____ heuvel heuvel //ˈhøvəɫ// kukkula, kumpu 1. een kleine verhoging in het landschap _____ heuvelachtig heuvelachtig //'ɦøvəlɑxtəx// kukkulainen 1. met aanzienlijke hellingen en hoogteverschillen _____ heuveltop heuveltop /hˈøːvɛltˌɔp/ mäenharja 1. hoogste punt van een heuvel _____ hevel hevel //'ɦevəl// lappo 2. een geheel met vloeistof gevulde pijp of slang waarvan het ene einde lager gehouden wordt dan de andere, waardoor vloeistof van de laatste mond naar de eerste stroomt _____ hexaan hexaan /hɛksˈaːn/ heksaani 1. C₆H14 _____ hexagonaal hexagonaal /hˌɛksaːɣoːnˈaːl/ heksagoninen 1. als hoofdas van de rotatiesymmetrie een zestallige as bezittend _____ hiaat hiaat /hiˈaːt/ hiatus 1. _____ hiel hiel /hˈil/ kantapää 1. een enigszins uitstekend deel achteraan de voet _____ hier hier //ɦiːr// täällä 1. op deze plaats _____ hieromtrent hieromtrent /hˌirɔmtrˈɛnt/ näillä main 2. in deze buurt, in deze contreien _____ high high //hɑj// pilvessä _____ hij hij //hɛɪ̯// //ɦɛɪ̯// //ɦɛː// hän 1. Nominatief mannelijk derde persoon enkelvoud _____ hijskraan hijskraan /hɛɪskrˈaːn/ nostokurki 1. een constructie om zware lasten op te tillen _____ hik hik /hˈɪk/ hikka 1. een periodiek optredende, spontane, onwillekeurige samentrekking van het middenrif tijdens inademing... _____ hikken hikken /ˈɦɪkə(n)/ nikotella 1 _____ hinde hinde //ˈhɪndə// naarashirvi 1. een vrouwelijk hert _____ hindoeïsme hindoeïsme /hˌɪnduˈɪsmə/ hindulaisuus _____ hinkelen hinkelen //ˈhɪŋkələ(n)// ruutuhyppely 2. kinderspel, waarbij men zich deels op één been verplaatst _____ hinken hinken /hˈɪŋkən/ nilkuttaa _____ hinniken hinniken /hˈɪnɪkən/ hirnua 1. het geluid van een paard voortbrengen _____ hippie hippie /hɪpˈi/ hippiliike _____ historicus historicus /hɪstˈoːrikˌɵs/ historioitsija _____ historisch historisch /hɪstˈoːris/ historiallinen _____ hit hit /hˈɪt/ hitti 1. een succesvol lied _____ hitte hitte //ˈhɪtə// kuumuus _____ hittegolf hittegolf /hˈɪtəɣˌɔlf/ helleaalto _____ hiërarchie hiërarchie /hˌiɪːrɑrxˈi/ hierarkia 1. rangorde _____ hiërarchisch hiërarchisch /hˌiɪːrˈɑrxis/ hierarkkinen 1. van of volgens de opeenvolging van rangen _____ hobbelpaard hobbelpaard /hˈɔbɛlpˌaːrt/ keinuhevonen _____ hobbit hobbit /hˈɔbɪt/ hobitti 1. _____ hobby hobby //hɔbi// harrastus 1. een liefhebberij of bezigheid ter ontspanning voor in de vrije tijd _____ hobo hobo /hˈoːboː/ oboe 1. orkestinstrument, behoort tot de houtblazers, het wordt met een dubbelriet aangeblazen _____ hockey hockey /hˈɔkəˌi/ jääkiekko 1. balspel waarbij twee elftallen de bal met een stok in elkaars doel proberen te slaan _____ hockeystick hockeystick /hˈɔkəˌɪstɪk/ maahockeymaila _____ hoe hoe //ɦu// miten, kuinka 1. op welke wijze _____ hoed hoed //hud// //ɦut// hattu 2. 1. een hoofddeksel 3. 2. deel van een zwam _____ hoef hoef //ɦuf// kavio, sorkka 1. een overdekking van het uiteinde van de voet _____ hoefbevangenheid hoefbevangenheid /hˈuvbəvˌɑŋənhˌɛɪt/ kaviokuume _____ hoefblad hoefblad /hˈuvblɑt/ ruttojuuri 1. plant met grote bladeren die aan de rand van wateren groeit _____ hoefdier hoefdier /huvdˈir/ sorkka- ja kavioeläin 1. dieren die hoeven bezitten _____ hoefijzer hoefijzer /hˈufɛɪzər/ hevosenkenkä _____ hoefsmid hoefsmid /hˈufsmɪt/ hevosenkengittäjä _____ hoek hoek //ɦuk// kulma, nurkka 1. een punt waar twee benen of halve rechten samenkomen _____ hoekig hoekig /hˈukəx/ kulma _____ hoer hoer //ɦur// huora 1. een vrouw die tegen betaling seksuele diensten verricht _____ hoera hoera /hˈuraː/ hurraa 1. _____ hoeslaken hoeslaken /huslˈaːkən/ muotoiltu aluslakana 1. een laken dat als een hoes om een matras past en door de elastieken hoeken niet verschuift _____ hoest hoest /hˈust/ yskä 1. een reflexmatige explosieve uitademing _____ hoesten hoesten /hˈustən/ yskiä 1. een reflexmatige explosieve uitademing, die ontstaat bij prikkeling van de luchtwegen en deze reinigt van slijm en vreemde voorwerpen _____ hoeveel hoeveel /huvˈeːl/ kuinka monta, kuinka paljon 1. welk aantal? _____ hoeveelheid hoeveelheid //huˈvɪ:ɫhɛɪt// määrä 1. de kwantiteit waarin iets aanwezig is _____ hoeveelste hoeveelste //huˈvelstə// kuinka mones _____ hogedrukgebied hogedrukgebied /hˌoːɣɛdrˌɵkɣəbˈit/ korkeapaine 1. een gebied waar relatief een hogere druk heerst dan elders, term uit de meteorologie _____ hogedrukpan hogedrukpan /hˈoːɣɛdrˌɵkpɑn/ painekattila _____ hogehoed hogehoed /hˌoːɣəhˈut/ silinterihattu 1. hoge cilindervormige hoed _____ hogeschool hogeschool /hˌoːɣɛsxˈoːl/ ammattikorkeakoulu instelling waar hoger onderwijs wordt gegeven in bepaalde vakken _____ hol hol /hˈɔl/ luola 2. 1. grot, spelonk 3. 2. ondergrondse woning of schuilplaats van een dier _____ holenduif holenduif /hˈoːləndˌœyf/ uuttukyyhky _____ holmium holmium /hˈɔlmiˌɵm/ holmium 1. scheikundig element met symbool Ho en atoomnummer 67 _____ holocaust holocaust //ˈholokaust// polttouhri 1. massale vernietiging van mensen of dieren _____ holoniem holoniem /hˌoːloːnˈim/ holonyymi 1. een term die het geheel van iets weergeeft, terwijl in werkelijkheid slechts een deel wordt bedoeld _____ homeomorfisme homeomorfisme /hˌoːməˌoːmɔrfˈɪsmə/ homeomorfismi _____ homeopathie homeopathie /hˌoːməˌoːpɑtˈi/ homeopatia _____ homeostase homeostase /hˌoːməɔstˈaːsə/ homeostaasi 1. zelfregulering, chemisch en fysiologisch evenwicht _____ hommel hommel //ˈhɔməɫ// kimalainen 1. insect uit het geslacht Bombus dat in de taxonomie wordt beschouwd als een grote harige bij _____ homofobie homofobie /hˌoːmoːfoːbˈi/ homofobia _____ homofoon homofoon /hˌoːmoːfˈoːn/ homofoni 1. taalkundig begrip _____ homogeen homogeen /hˌoːmoːɣˈeːn/ homogeeninen _____ homogeniteit homogeniteit /hˌoːmoːɣˌeːnitˈɛɪt/ homogeenisuus 1. _____ homohuwelijk homohuwelijk /hˈoːmoːhˌywələk/ homoavioliitto 1. een huwelijk tussen twee mensen van hetzelfde geslacht _____ homoniem homoniem /hˌoːmoːnˈim/ homonymia 1. een woord dat hetzelfde wordt uitgesproken als een ander woord maar in betekenis verschilt _____ homoseksualiteit homoseksualiteit /hˌoːmoːzˌɛksyˌaːlitˈɛɪt/ homoseksuaalisuus _____ hond hond //ˈhɔnd// //ˈɦɔnt// koira 1. Canis lupus familiaris, een zoogdier dat tot huisdier getemd is _____ hondenweer hondenweer /hˈɔndənʋˌɪːr/ koiranilma _____ honderd honderd //ˈɦɔndərt// sata 1. het getal 100 _____ honderdste honderdste /hˈɔndɛrtstə/ sadas _____ hondsdolheid hondsdolheid /hˈɔndzdɔlhˌɛɪt/ vesikauhu _____ hondsroos hondsroos /hɔndsrˈoːs/ koiranruusu _____ honger honger //ˈɦɔŋər// nälkä 1. behoefte aan voedsel _____ hongerig hongerig /hˈɔŋərəx/ nälkäinen 1. grote behoefte aan voedsel hebbend _____ hongersnood hongersnood /hˌɔŋərsnˈoːt/ nälänhätä 1. een wijdverspreide honger als gevolg van voedselschaarste _____ hongerstaking hongerstaking /hˈɔŋərstˌaːkɪŋ/ nälkälakko 1. het weigeren van voedsel uit protest _____ honing honing /hˈoːnɪŋ/ hunaja 1. een zoete stof die door bijen en enkele andere insecten uit bloemennectar wordt gewonnen _____ honkbal honkbal /hˈɔŋkbɑl/ pesäpallo 1. balsport waarbij de bal met een knuppel geslagen wordt en de spelers langs een drietal honken trachten rond te lopen tot zij weer de thuisplaat bereiken _____ hoofd hoofd //ɦoːft// pää 1. een belangrijk lichaamsdeel, helemaal bovenaan het lichaam, waarin zich de hersenen... _____ hoofddeksel hoofddeksel /hoːvdˈɛksəl/ päähine 1. een kledingstuk dat (een deel van) het hoofd bedekt _____ hoofddoek hoofddoek //'ɦovduk// päähuivi 1. een vierkante lap stof die vooral door vrouwen driehoekig samengevouwen over het hoofd gedragen wordt _____ hoofdgebouw hoofdgebouw /hˈoːvdɣəbˌʌʊ/ päärakennus 1. erläuterung _____ hoofdgerecht hoofdgerecht /hˈoːvdɣɪːrˌɛxt/ pääruoka 1. _____ hoofdletter hoofdletter /hˈoːvdlɛtər/ iso kirjain 1. een letter die een groter formaat en meestal ook een andere vorm heeft dan een kleine letter _____ hoofdlettergevoelig hoofdlettergevoelig //'ɦo:ftlɛtərɣə'vu:ləx/ //'ɦo:ftlɛtərʝə'vu:ləx// kirjainkoosta riippuvainen 1. woorden geschreven met een hoofdletter anders verwerkend dan dezelfde woorden zonder hoofdletter _____ hoofdluis hoofdluis /hˈoːvdlœys/ täi 1. een klein, vleugelloos en bloedzuigend insect dat parasiterend leeft in het hoofdhaar _____ hoofdpagina hoofdpagina /hˌoːvdpaːɣˈinaː/ etusivu 1. de voorste pagina van een website _____ hoofdpijn hoofdpijn /hoːvdpˈɛɪn/ päänsärky 1. pijn in het hoofd _____ hoofdsom hoofdsom /hˈoːvdsɔm/ pääoma 1. _____ hoofdstad hoofdstad //'ɦof(t).stɑt// pääkaupunki 1. een belangrijke stad waarvandaan het land, de staat, deelstaat of provincie wordt bestuurd _____ hoofdtelwoord hoofdtelwoord /hˈoːvtɛlʋˌɔːrt/ kardinaaliluku 1. een telwoord dat een hoeveelheid of aantal aanduidt _____ hoog hoog //ɦoʊ̯χ/ /'ɦoʊ̯χə/ /ˈɦoʊ̯χst// //ɦoːx/ /'ɦoːɣə/ /ˈɦoːxst// korkea 1, 2, 3, 4 _____ hoogte hoogte /hˈoːxtə/ korkeus 1. een verheffing van de aardkorst _____ hoogteroer hoogteroer /hˈoːxtərˌur/ korkeusvakain _____ hoogtevrees hoogtevrees //ˈɦoxtəvres// //ˈɦoçtəvres// akrofobia 1. angst voor hoogten _____ hoogverraad hoogverraad /hˌoːɣvərrˈaːt/ maanpetos _____ hoogwater hoogwater //ˈhoxwatər// tulva 2. een hoge waterstand in 't algemeen _____ hooi hooi /hˈoːj/ heinä 1. gedroogd gras _____ hooiberg hooiberg //ˈɦojbɛrx// heinäsuova 1. een ter bewaring opgestapelde hoeveelheid gedroogd gras _____ hooikoorts hooikoorts /hˈoːjkɔːrts/ heinänuha _____ hoop hoop //ɦoːp// toivo 3. verwachting van iets wenselijks _____ hoorbaar hoorbaar /hˈoːrbaːr/ kuuluva 1. _____ hoornaar hoornaar //hoːrnar// //ho̝ːrnar// herhiläinen 1. Vespa crabro, een soort grote wesp _____ hoorndrager hoorndrager /hˈɔːrndraːɣər/ aisankannattaja 1. _____ hop hop /hˈɔp/ harjalintu 2. Upupa epops, bepaalde vogel met typische kuif _____ hopeloos hopeloos /hˈoːpəlˌoːs/ toivoton 1. waaraan hoop op succes ontbreekt _____ hopen hopen //ˈɦoːpə(n)// toivoa 1. wensen, graag zien dat er iets wel of niet voorvalt _____ horen horen //hɔː.rən// kuulla 1. waarnemen met het oor zonder er noodzakelijkerwijs aandacht aan te besteden _____ horigheid horigheid /hˈoːrəxhˌɛɪt/ maaorjuus 1. onderdanige en onvrije gehoorzaamheid _____ horizontaal horizontaal /hˌoːrizɔntˈaːl/ vaakasuora 1. in de richting die haaks staat op die van de zwaartekracht van de aarde _____ horloge horloge /hˈɔrloːxə/ rannekello 1. een draagbaar voorwerp waarop de tijd kan worden afgelezen _____ hormonaal hormonaal /hˌɔrmoːnˈaːl/ hormonaalinen 1. met betrekking tot hormonen _____ hormoon hormoon /hɔrmˈoːn/ hormoni 1. een stof die door een endocriene klier wordt afgescheiden en een bepaald effect veroorzaakt in het lichaam _____ horoscoop horoscoop /hˌoːrɔskˈoːp/ horoskooppi _____ hors-d'oeuvre hors-d'oeuvre /hˈɔrsdˈuɵvrə/ alkupala 1. _____ horzel horzel //ˈɦɔrzəɫ// paarma 1. een exemplaar uit een familie van vliegen (Oestridae) waarvan de larven parasiteren op levende dieren _____ hospice hospice /hˈɔspisə/ saattokoti 1. _____ hospita hospita //ˈhɔs.pi.ˌta// //ˈɦɔs.pi.ˌta// vuokraemäntä 1. een vrouw die een of meer kamers in haar eigen woonhuis ter beschikking stelt aan een kostganger of commensaal _____ hostie hostie /hˈɔsti/ ehtoollisleipä 1. offerbrood _____ hotel hotel //hoˈtɛl// //ɦoˈtɛɫ// hotelli 1. gebouw waar men tegen betaling kan eten en overnachten, meestal grootschaliger, duurder en luxueuzer dan bijv. een herberg of hostel _____ houden houden //ˈɦɑʊdə(n)// pitää 2. 1. niet laten varen, het bezit ervan niet verliezen 3. 2. huisdieren verzorgen _____ houder houder /hˈʌʊdər/ haltija _____ houding houding //ˈhɑudɪŋ// asento 1. een pose _____ hout hout //ɦɑʊ̯t// puu 1. het materiaal in het binnenste van houtige planten _____ houtblaasinstrument houtblaasinstrument /hˌʌʊtblaːzˌɪnstrymˈɛnt/ puupuhallin 1. houtblaasinstrument _____ houtduif houtduif /hˈʌʊtœyf/ sepelkyyhky 1. Columba palumbus, een wilde duif _____ houthakken houthakken /hˈʌʊtɑkən/ hakata 1. het met een bijl in houtblokken hakken van boomstammen _____ houthakker houthakker /hˈʌʊtɑkər/ metsuri 1. iemand die beroepsmatig houthakt _____ houtskool houtskool /hʌʊtskˈoːl/ hiili, puuhiili 1. verkoold hout _____ houtsnip houtsnip /hˈʌʊtsnɪp/ lehtokurppa 1. een vogel uit de familie van snipachtigen, Scolopacidae _____ houtworm houtworm /hˈʌʊtʋɔrm/ jumi 1. een naam voor verschillende in hout levende insectenlarven _____ houtzagerij houtzagerij /hˌʌʊtzaːɣərˈɛɪ/ saha 1. _____ houwen houwen /hˈʌʊən/ hakata 1. iets met een scherp werktuig trachten af te hakken _____ hoveling hoveling //hovəlɪŋ// hoviherra 1. een onderdaan die tot het dagelijkse gezelschap van een vorst behoort _____ hugenoot hugenoot /hˌyɣənˈoːt/ hugenotti 1. _____ huid huid //hœːd// //ɦœʏ̯t// //ɦœːt// iho 1. vel, de buitenste laag weefsel die het lichaam bedekt _____ huidarts huidarts /hˈœydɑrts/ ihotautilääkäri _____ huig huig //hœːx// //ɦœʏ̯χ// //ɦœːx// kitakieleke 1. een lapje afhangend weefsel aan het uiteinde van het zachte verhemelte, waarmee onder andere het neuskanaal afgesloten kan worden _____ huilbaby huilbaby /hˈœylbeːbˌi/ itkupilli 1. _____ huilen huilen //ɦœy̯lə(n)// itkeä 1. traanvocht uitscheiden door emotie _____ huis huis //hœːs// //ɦœʏ̯s// //ɦœːs// talo, koti 1. een gebouw bestemd om in te wonen _____ huisarrest huisarrest /hˈœyzɑɾrˌɛst/ kotiaresti 1. strafbepaling _____ huisbaas huisbaas /hœyzbˈaːs/ vuokraisäntä _____ huisdier huisdier //ˈɦœyzdiːr// kotieläin 1. een dier dat in het huis of om het huis woont en leeft _____ huishoudster huishoudster /hˈœyshʌʊtstər/ emäntä 1. vrouw die andermans huishouden verzorgt _____ huismuis huismuis /hˈœysmœys/ kotihiiri 1. Mus domesticus, een muis die vaak in en rond gebouwen voorkomt _____ huismus huismus /hˈœysmɵs/ varpunen 1. kleine zangvogel die liefst in de buurt van de mensen leeft _____ huisnummer huisnummer /hˈœysnɵmər/ osoitenumero _____ huisvredebreuk huisvredebreuk //ˈhœysfredəbrøk// julkisrauhan rikkominen 1. zonder toestemming binnendringen of aanwezig zijn in iemands woning _____ huisvrouw huisvrouw /hˈœysfrʌʊ/ emäntä, kotirouva 1. een vrouw die thuisblijft om het huishouden te doen _____ huiswerk huiswerk /hˈœysʋɛrk/ kotitehtävä 1. schoolwerk dat thuis verricht moet worden _____ huiszoekingsbevel huiszoekingsbevel /hˌœysukˌɪŋzbəvˈɛl/ kotietsintälupa 1. een machtiging, uitgegeven door justitie, voor het binnentreden van de woning _____ hulp hulp //ɦʏlp// apu 1. handeling om iemand steun of bijstand te verlenen _____ hulpwerkwoord hulpwerkwoord /hˈɵlpʋˌɛrkʋˌɔːrt/ apuverbi 1. een werkwoord dat samen met een ander werkwoord de tijd of de hoedanigheid van het werkwoord vaststelt _____ hulst hulst /hˈɵlst/ orjanlaakeri, piikkipaatsama 1. Ilex aquifolium _____ humaan humaan /hymˈaːn/ inhimillinen _____ humanist humanist /hˌymaːnˈɪst/ humanisti 1.aanhanger van het humanisme _____ humor humor /hˈymɔr/ huumori _____ huren huren //ɦyrə(n)// vuokrata 1. tegen betaling gebruiken _____ hurken hurken /hˈɵrkən/ kyykistyä 1. op de onderbenen gaan zitten _____ hut hut //ɦʏt// maja 1. een primitieve woning _____ huur huur //ɦyr// vuokra 1. tijdelijk gebruik van goederen of diensten tegen betaling _____ huurling huurling //'ɦyr.lɪŋ// palkkasotilas 1. iemand die tegen betaling krijgsdienst verricht in vreemde dienst _____ huwelijk huwelijk //ɦiu̯ələk// avioliitto 1. ambtelijke of kerkelijke verbintenis tussen twee personen _____ huwelijkskandidaat huwelijkskandidaat /hˌywələkskˌɑndidˈaːt/ kosiskelija 1. _____ huwelijksreis huwelijksreis //ˈɦiu̯ələksˌrɛɪ̯s// häämatka 1. de reis die een pasgetrouwd stel gewoonlijk onmiddellijk na hun trouwen onderneemt _____ huzaar huzaar //hʊ.ˈzaːʁ// husaari 1. een ruiterijsoldaat. _____ hydraat hydraat //hi'drat// hydraatti 1. _____ hydraulisch hydraulisch /hɪdrˈʌʊlis/ hydraulinen _____ hydro-elektrisch hydro-elektrisch /hˈɪdroːeːlˈɛktris/ vesivoima 1. _____ hydrografie hydrografie /hˌɪdrɔɣraːfˈi/ hydrografia _____ hydrologie hydrologie /hˌɪdroːloːɣˈi/ hydrologia, vesitiede _____ hydrolyse hydrolyse /hˈɪdroːlˌiɪsə/ hydrolyysi 1. de splitsing van scheikundige verbindingen door opneming van water _____ hyena hyena /hiˈeːnaː/ hyeena 1. een carnivoor, aaseter en een middelgroot nachtroofdier _____ hygiëne hygiëne /hˈiɣiˌeːnə/ hygienia _____ hygiënisch hygiënisch /hˌiɣiˈeːnis/ hygieeninen 1. schoon, gezond _____ hygrometer hygrometer /hˈɪɣroːmˌeːtər/ kosteusmittari 1.een instrument om vochtigheid van de lucht te meten _____ hyperbool hyperbool /hˌipərbˈoːl/ hyperbeli _____ hypercorrectie hypercorrectie /hˌipərkɔɾrˈɛksi/ hyperkorjaus _____ hyperlink hyperlink /hˈipərlˌɪŋk/ hyperlinkki 1. een gekleurd en/of onderstreept tekstgedeelte dat een onderliggende verwijzing bevat _____ hyperoniem hyperoniem /hˌipɪːroːnˈim/ yläkäsite 1. een woord dat een verzameling van verwante specifiekere woorden samenvoegt, een overkoepelende term _____ hypertensie hypertensie /hˌipərtˈɛnsi/ hypertensio 1. verhoogde bloeddruk _____ hyperthermie hyperthermie /hˌipərtərmˈi/ hypertermia _____ hyperventilatie hyperventilatie /hˌipərvˌɛntilˈaːtsi/ hyperventilaatio 1. het sneller-dan-normaal ademhalen, ofwel oppervlakkig ofwel diep _____ hypnose hypnose /hɪpnˈoːsə/ hypnoosi 1. _____ hypochonder hypochonder /hˈipɔxˌɔndər/ luulosairas _____ hypochondrie hypochondrie /hˌipɔxɔndrˈi/ hypokondria 1. overdreven bezorgdheid om de eigen gezondheid _____ hypofyse hypofyse //ˌhipoˈfizə// aivolisäke 1. een klier aan de onderzijde van de hersenen, die o.a. groeihormoon produceert en de schildklier aanstuurt _____ hypomanie hypomanie /hˌipoːmaːnˈi/ hypomania 1. lichte vorm van ziekelijke aandrift (psychische opwindingstoestand) _____ hypotensie hypotensie /hˌipoːtˈɛnsi/ hypotensio 1. lage bloeddruk _____ hypothalamus hypothalamus /hˈipɔtˌaːlaːmˌɵs/ hypotalamus 1. deel van de hersenen dat een directe verbinding heeft met het hormonale systeem _____ hypotheek hypotheek /hˌipɔtˈeːk/ asuntolaina 1. bezitloos bezwaren van een onroerend goed als onderpand _____ hypothermie hypothermie /hˌipɔtərmˈi/ hypotermia 1. onderkoeling _____ hypothese hypothese //hipoˈtezə// hypoteesi _____ hypoxie hypoxie /hˌipɔksˈi/ hypoksia 1. zuurstoftekort in de weefsels _____ hysop hysop /hˈizɔp/ lisoppi 1. Hyssopus officinalis, een gewas met geneeskundige kracht _____ iatrogeen iatrogeen /ˌiɑtroːɣˈeːn/ iatrogeeninen 1. door medisch ingrijpen veroorzaakt _____ ibis ibis /ˈibɪs/ iibis 1. een vogel met een lange gebogen snavel behorend tot de familie Threskiornithidae _____ ibuprofen ibuprofen /ˌibɵprˈoːfən/ ibuprofeeni 1. _____ ideaal ideaal //ideˈjal// ideaali 1. zo gunstig mogelijk _____ ideaal ideaal //ideˈjal// ideaali 1. iets wat men zich voorstelt als het hoogste en dat men wil verwezenlijken _____ idee idee //iˈde// idea, aate 1. gedachte, plan _____ idee-fixe idee-fixe /idˈeːfˈiksə/ pakkomielle 1. een dwangmatige gedachte _____ identiek identiek /ˌidɛntˈik/ identtinen 1. volledig hetzelfde, van dezelfde oorsprong _____ identificatie identificatie /ˌidɛntˌifikˈaːtsi/ tunnistaminen _____ identificeren identificeren /ˌidɛntˌifisˈɪːrən/ identifioida _____ identiteit identiteit /ˌidɛntitˈɛɪt/ henkilöllisyys 1. een kenmerk dat je onderscheidt van anderen en bepaalt wie je bent _____ ideofoon ideofoon /ˌidəoːfˈoːn/ ideofoni 1. een woordsoort van woorden die de associatie met een klank, kleur, gevoel, smaak of andere gewaarwoording oproepen _____ ideogram ideogram //ˌideo'ɣrɑm// ideogrammi 1. een grafisch teken dat een voorwerp symboliseert _____ ideologie ideologie //ˌideoloˈɣi// ideologia 1. het geheel van ideeën dat ten grondslag ligt aan een wijsgerig stelsel, m.b.t. hun maatschappelijke of politieke strekking _____ ideologisch ideologisch /ˌidəoːlˈoːɣis/ ideologinen 1. van, betreffend of volgens een ideologie _____ ideoloog ideoloog /ˈidəˌoːloːx/ ideologi 1. iemand die een ideologie opstelt _____ idiomatisch idiomatisch /ˌidioːmˈaːtis/ idiomaattinen 1. het idioom betreffend _____ idioom idioom /ˌidiˈoːm/ idiomi 1. een bijzondere uitdrukking in een bepaalde taal die samengesteld is door eigenaardig taalgebruik _____ idioot idioot //idi'ot// idiootti, hölmö 1. iemand die een grote maat van zwakzinnigheid heeft _____ idyllisch idyllisch /idˈɪlis/ idyllinen 1. bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid _____ ie ie //i// hän 1. de klitische vorm van de 3e persoon enkelvoud mannelijk nominatief _____ iedereen iedereen //i.də.ˈreːn// jokainen 1. elke persoon _____ iemand iemand /ˈimɑnt/ joku _____ iets iets /ˈits/ jokin, jotakin 1. een zekere zaak _____ iglo iglo //'iɣlo// iglu 1. een traditionele, meestal ronde behuizing van de Inuit die vervaardigd is van stevige sneeuwblokken _____ ijdel ijdel /ˈɛɪdəl/ turhamainen 1. vol van zelfbewondering, een te hoge dunk hebbend van het eigen voorkomen en/of de eigen bekwaamheden _____ ijdelheid ijdelheid /ˈɛɪdəlhˌɛɪt/ turhamaisuus 1. het zich toeleggen op betekenisloze uiterlijkheden _____ ijs ijs //ɛɪ̯s// //ɛːs// jää 2. 1. de vaste vorm van water, bevroren water 3. 2. een lekkernij die in bevroren toestand wordt gegeten _____ ijsbeer ijsbeer /ɛɪzbˈɪr/ jääkarhu 1. Ursus maritimus, een grote witte beer die in de poolstreken leeft _____ ijsberg ijsberg /ˈɛɪzbɛrx/ jäävuori 1. een zeer groot brok ijs dat in de zee drijft _____ ijsbergsla ijsbergsla /ɛɪzbˈɛrxslaː/ jäävuorisalaatti 1. een knapperig soort sla _____ ijsbreker ijsbreker /ˈɛɪzbrəkər/ jäänmurtaja 1. een sterk, krachtig schip dat speciaal gebouwd en uitgerust wordt om zich een weg door het ijs te banen en alzo een vaargeul voor andere schepen te openen. _____ ijsdansen ijsdansen /ˈɛɪzdɑnsən/ jäätanssi 1. een discipline van het kunstschaatsen _____ ijsduiker ijsduiker /ˈɛɪzdœykər/ Amerikanjääkuikka 1. _____ ijshockey ijshockey /ˈɛɪshɔkˌeːi/ jääkiekko, lätkä 1. ijssport waarbij twee teams van ieder vijf personen plus goalie met behulp van een stick een schijfje (puck) in het doel van de tegenstander proberen te schieten _____ ijsje ijsje //ˈɛɪʃə// jäätelö 1. een van roomijs of waterijs vervaardigde lekkernij _____ ijspriem ijspriem /ɛɪsprˈim/ naskali 1. ijspriem _____ ijsthee ijsthee /ɛɪstˈeː/ jäätee 1.een theevariant _____ ijsvogel ijsvogel //ˈɛɪ̯sfoχɔɫ// //ˈɛɪ̯zvoːɣəl// //ˈɛːsfoːɣəl// kuningaskalastaja 1. Alcedo atthis, blauwgroen vogeltje met oranje borst en spitse snavel, dat vooral van visjes leeft _____ ijzel ijzel //'ɛɪ̯zəl// //'ɛɪ̯zəɫ// //'ɛːzəɫ// iljanne 1. onderkoelde regen die in ijs overgaat eenmaal in aanraking met de grond _____ ijzer ijzer //ˈɛi̯zər// rauta 1. een scheikundig element met het symbool Fe en het atoomnummer 26. Het is een grijs overgangsmetaal _____ ijzererts ijzererts /ˈɛɪzɪːrˌɛrts/ rautamalmi _____ ijzerhard ijzerhard /ˈɛɪzərhˌɑrt/ rohtorautayrtti _____ ijzertijd ijzertijd /ˈɛɪzərtˌɛɪt/ rautakausi _____ ik ik /ˈɪk/ minä 1. _____ ik hou van je ik hou van je /ɪk hˈʌʊ vɑn jə/ rakastan sua 1. een verklaring van liefde aan iemand _____ illustratie illustratie /ˌɪlɵstrˈaːtsi/ kuvituskuva _____ imaginair imaginair /ˌimaːɣinˈɛr/ imaginaari- _____ imitatie imitatie //ˌimiˈtasi// //ˌimiˈtatsi// imitaatio, jäljittely 1. nabootsing _____ imitator imitator /ˌimitˈaːtɔr/ matkija iemand die een ander persoon nadoet _____ imiteren imiteren //ˌimiˈterən// imitoida 1. doen wat iemand anders doet _____ immigratie immigratie /ˌɪmɪɣrˈaːtsi/ maahanmuutto 1. het zich metterwoon vestigen van vreemdelingen in een land _____ immigreren immigreren /ˌɪmɪɣrˈɪːrən/ muuttaa maahan 1. een land binnenkomen om zich er te vestigen _____ immuniseren immuniseren /ˌɪmynizˈɪːrən/ immunisoida 1. beschermen tegen een infectieziekte door het geven van een ongevaarlijke vorm van een micro-organisme dat wel het immuunsysteem stimuleert maar geen ziekte veroorzaakt _____ immuniteit immuniteit /ˌɪmynitˈɛɪt/ immuniteetti 1. onvatbaarheid voor een ziekte _____ immunologie immunologie /ˌɪmynˌoːloːɣˈi/ immunologia 1. _____ impala impala /ɪmpˈaːlaː/ pala-antilooppi _____ impedantie impedantie /ˌɪmpədˈɑntsi/ impedanssi 1. de tijdsafhankelijke mate waarin een materiaal het passeren van elektrische lading bemoeilijkt _____ imperialisme imperialisme /ˌɪmpɪːrˌiaːlˈɪsmə/ imperialismi _____ imperium imperium //ɪmˈperijʏm// imperiumi _____ impertinent impertinent /ˌɪmpərtinˈɛnt/ asiaton 1. te intiem en niet ter zake doende _____ impetigo impetigo /ˌɪmpətˈiɣoː/ märkärupi 1. etterige huidontsteking _____ implantaat implantaat /ˌɪmplɑntˈaːt/ implantti 1. een stof, voorwerp, toestel etc. dat in een lichaam wordt aangebracht _____ implosie implosie /ˌɪmploːzˈi/ imploosio 1. zeer snel ineenklappen van een holle ruimte _____ improvisatie improvisatie /ˌɪmproːvizˈaːtsi/ improvisaatio, improvisointi 1. ter plekke verbeterde versie van een muziekstuk, voorlezing enz. _____ improviseren improviseren /ˌɪmproːvizˈɪːrən/ improvisoida 1. iets bedenken zonder vooropgesteld plan _____ impuls impuls //ɪmˈpʏls// liikemäärä 2. product van massa en snelheid _____ in in /ˈɪn/ -ssa, -ssä 1.-12. in (ruimtelijk) _____ in plaats van in plaats van /ɪn plˈaːts vˈɑn/ asemesta 1. als vervanger van _____ inactief inactief //ˌɪnɑkˈtif// ei toiminnassa oleva 1. onwerkzaam, niks aan het doen _____ inademen inademen //ˈɪnadəmə(n)// hengittää 1. lucht uit de omgeving opnemen _____ inademing inademing /ˈɪnˌaːdəmˌɪŋ/ sisäänhengitys 1. _____ inauguratie inauguratie //ˌɪnʌʊɣyˈratsi// virkaan 1. de feestelijke of plechtige inwijding in een ambt _____ inbakeren inbakeren /ˈɪnbˌaːkərən/ kapaloida 1. een zuigeling geheel in windselen inwikkelen _____ inbussleutel inbussleutel //ˈɪmbʏˌsløtəl// kuusiokoloavain _____ inchecken inchecken //ˈɪntʃɛˌkə(n)// kirjautua sisään 1. zich aanmelden aan een balie om een instapkaart te krijgen en eventueel bagage af te geven. _____ inclusief inclusief /ˈɪnklyzˌif/ kattava 1. met inbegrip van _____ incompetentie incompetentie //ˌiŋkɔmpəˈtɛn(t)si// epäpätevyys _____ incontinentie incontinentie /ˈɪnkˌɔntinˌɛntsi/ inkontinenssi 1. het onvermogen om urine of ontlasting op te houden _____ indeclinabel indeclinabel //ɪndeklɪˈnaːbəl// taipumaton 1. onmogelijk te verbuigen _____ indiaan indiaan /ˈɪndiˌaːn/ intiaani 1. inwoner van Amerika voor de komst van de Europeanen _____ indicatief indicatief /ˈɪndˌikaːtˌif/ indikatiivi 1. de vorm van het werkwoord die de werkelijkheid aangeeft _____ indicator indicator /ˈɪndikˌaːtɔr/ indikaattori _____ indigo indigo //ɪn.ˈdi.ɣo// //ɪn.ˈdi.χo// indigo 1. een kleur die in het het lichtspectrum voorkomt met een golflengte van 440 tot 420 nanometer _____ indium indium /ˈɪndˌiɵm/ indium 1. een scheikundig element en zilvergrijs overgangsmetaal met het symbool In en het atoomnummer 49 _____ individueel individueel /ˈɪndˌividyˌeːl/ yksilöllinen 1. afzonderlijk, op zichzelf _____ indoctrinatie indoctrinatie /ˌɪndɔktrinˈaːtsi/ indoktrinaatio _____ inductantie inductantie /ˈɪndɵktˌɑntsi/ induktanssi _____ industrie industrie /ˈɪndɵstrˌi/ teollisuus 1. Nijverheid _____ inertie inertie /inˈɛrtsi/ hitaus 1. traagheid _____ inessief inessief /ˌinɛsˈif/ inessiivi, sisäolento 1. _____ infecteren infecteren //ɪnfɛk'terən// tartuttaa _____ infectie infectie /ˈɪnfˌɛksi/ infektio, tartunta 1. een besmetting van lichaamsweefsel met ziekteverwekkers als bacteriën, virussen, schimmels of parasieten en de daaropvolgende ontstekingsreactie _____ inflatie inflatie /ˈɪnflˌaːtsi/ inflaatio 1. het stijgen van het prijspeil waardoor het geld zijn waarde verliest _____ informatica informatica /ˌɪnfɔrmˈaːtikˌaː/ tietojenkäsittelytiede 1. de leer van de mechanische verzameling en verwerking van informatie _____ informaticus informaticus /ˌɪnfɔrmˈaːtikˌɵs/ tietojenkäsittelytieteilijä 1. beoefenaar van de informatica _____ informatie informatie //ɪɱfɔrˈma(t)si// informaatio, tieto 1. _____ informatiesysteem informatiesysteem /ˌɪnfɔrmˈaːtsisɪstˌeːm/ tietojärjestelmä 1. _____ infrarood infrarood /ˈɪnfraːrˌoːt/ infrapuna _____ ingang ingang /ˈɪnɣˌɑŋ/ sisäänkäynti 2. een opening waar iets doorheen kan _____ ingenieur ingenieur /ˌɪnzjənjˈøːr/ insinööri 1. een hogergeschoold persoon die wetenschappelijke kennis gebruikt om allerhande technische, technologische en organisatorische problemen op te lossen _____ ingooi ingooi /ˈɪnɣˌoːj/ rajaheitto 1. _____ inhalator inhalator /ˈɪnhaːlˌaːtɔr/ inhalaattori _____ inham inham //'ɪnɦɑm// avoin satama, lahdelma _____ inheems inheems //ɪnˈhems// alueellinen 1. van oorsprong ergens voorkomend _____ inhoud inhoud //ˈɪnhɑut// sisältö 2. 1. datgene wat bevat is in een ander lichaam 3. 3. het geheel van handelingen en gedachten vervat in een boek of ander medium _____ inhuldiging inhuldiging /ˈɪnhˌɵldiɣˌɪŋ/ virkaan 1. feestelijke gelegenheid waarbij iemand wordt gehuldigd, zoals een koning/vorst door diens onderdanen, bij aanvaarding van diens ambt _____ initialiseren initialiseren //ini(t)ʃali'zerə(n)// asettaa alkuarvo 1. _____ initiatie initiatie /ˌiniʃˈaːtsi/ initiaatio _____ inkerving inkerving /ˈɪnkˌɛrvɪŋ/ ura 1. _____ inkomen inkomen /ˈɪnkˌoːmən/ ansio 1. regelmatig verkregen som geld _____ inkt inkt /ˈɪŋkt/ muste 1. een gekleurde vloeistof waarmee geschreven wordt _____ inktpot inktpot //ˈɪŋtpot// mustepullo 1. een meestal glazen of plastic vaatje waar inkt in bewaard wordt _____ inktvis inktvis //ˈɪŋktfɪs// seepia 1. een koppotig weekdier met vangarmen dat een inktachtig vocht afscheidt ter verdediging _____ inmaken inmaken /ˈɪnmˌaːkən/ suolata _____ innen innen /ˈɪnən/ lunastaa 1. verschuldigd geld in ontvangst nemen _____ inroepen inroepen /ˈɪnrˌupən/ vedota 1. vragen of iemand tussenbeide of te hulp komt _____ inschepen inschepen //'ɪnsxepə(n)// nousta, embarquer 1. aan boord gaan van een schip voor een reis ermee _____ inschrijven inschrijven //'ɪnsxrɛɪvə(n)// merkitä 1. een lidmaatschap of deelnemerschap schriftelijk vastleggen _____ insect insect /ˈɪnsˌɛkt/ hyönteinen 1. geleedpotige met drie paar poten en geen, één of twee paar vleugels _____ insgelijks insgelijks /ˈɪnsxˌeːləks/ samoin _____ insinueren insinueren /ˈɪnsˌinyˌɪːrən/ vihjata _____ inslag inslag //ɪnslɑx// kude 1. draden van het weefgetouw _____ inspannen inspannen //'ɪnspɑnə(n)// paneutua 2. zich ~: moeite doen _____ inspanning inspanning /ˈɪnspˌɑnɪŋ/ ponnistus, vaiva, yritys 1. de fysieke moeite die men voor iets doet _____ inspiratie inspiratie //ɪnspi'rasi// innoitus 1. een gevoel over hoe men een klus kan aanpakken _____ inspireren inspireren /ˈɪnspirˌɪːrən/ elähdyttää 1. de geest gaande maken _____ instabiliteit instabiliteit /ˈɪnstˌaːbilitˌɛɪt/ epätasapaino 1. onbestendigheid _____ installatie installatie /ˈɪnstɑlˌaːtsi/ asennus 2. 8. een kunstvorm 3. 1. de actie van het installeren 4. 3. een min of meer plechtige en officiële inwijding in een bepaald ambt _____ instappen instappen /ˈɪnstˌɑpən/ astua _____ instelling instelling /ˈɪnstˌɛlɪŋ/ instituutio 2. organisatie, die vaak subsidie van de overheid krijgt en geen geld wil verdienen _____ instinct instinct /ˈɪnstˌɪnkt/ vaisto 1. gedrag dat geheel genetisch bepaald is _____ instorten instorten /ˈɪnstˌɔrtən/ luhistua 1. zwichten voor de zwaartekracht _____ instructie instructie /ˈɪnstrˌɵksi/ käsky 1. een order, een aanwijzing _____ instrument instrument /ˈɪnstrymˌɛnt/ 1. väline, instrumentti 1. werktuig 2. instrumentti, soitin 2. verkort voor muziekinstrument _____ instrumentaal instrumentaal /ˈɪnstrˌyməntˌaːl/ instrumentaali _____ insuline insuline //ˌɪnzyˈlinə// insuliini 1. een hormoon gemaakt in de bètacellen van de pancreas in de zogenaamde eilandjes van Langerhans, dat de lever aanzet bloedglucose op te nemen en op te slaan in de vorm van glycogeen _____ intact intact /ˈɪntˌɑkt/ ehjä 1. in goede staat, onaangetast _____ integendeel integendeel //ɪnˈtexə(n)del// kun taas _____ integraal integraal /ˈɪntɛɣrˌaːl/ integraali _____ integratie integratie //ɪntəˈɣra(t)si// integraatio _____ intelligent intelligent //ɪntɛli'xɛnt// älykäs 1. met een goed verstand of daarvan blijk gevend _____ intelligentie intelligentie /ˈɪntˌɛliɣˌɛntsi/ äly een eigenschap van de werking van de hersenen _____ intelligentiequotiënt intelligentiequotiënt /ˈɪntˌɛliɣˌɛntikvoːʃˌɛnt/ älykkyysosamäärä _____ intelligentsia intelligentsia /ˈɪntˌɛliɣˌɛntsiˌaː/ älymystö 1. _____ intens intens /ˈɪntəns/ intensiivinen 1. zeer krachtig, hevig _____ interactie interactie //ɪntərˈɑksi// vuorovaikutus 1. onderlinge beïnvloeding _____ interdisciplinair interdisciplinair /ˌɪntərdˌɪsɪplinˈɛr/ monitieteinen _____ interessant interessant /ˌɪntərɛsˈɑnt/ mielenkiintoinen 1. wekt interesse _____ interesse interesse /ˈɪntərˌɛsə/ kiinnostus, mielenkiinto 2. 1. belang 3. 2. belangstelling 4. 3. iets waar belangstelling voor is _____ interesseren interesseren /ˌɪntərɛsˈɪːrən/ kiinnostaa 1. nieuwsgierig maken _____ interface interface /ˈɪntərfˌeːs/ käyttöliittymä _____ intern intern /ɪntˈɛrn/ sisäinen 1. inwendig, binnen _____ internationaal internationaal /ˌɪntərnˌaːʃoːnˈaːl/ kansainvälinen 1. meer dan één land _____ interneren interneren /ˌɪntərnˈɪːrən/ internoida 1. een verplichte verblijfplaats aanwijzen _____ internet internet /ˈɪntərnˌɛt/ internet 1. een wereldwijd netwerk van computers _____ internetcafé internetcafé /ˌɪntərnˌɛtkaːfˈeː/ nettikahvila 1. _____ internist internist /ˌɪntərnˈɪst/ sisätautilääkäri 1. Arts _____ interpreteren interpreteren /ˌɪntərprətˈɪːrən/ tulkita 1. uitleggen of opvatten _____ interpunctie interpunctie //'ɪntɛrpɵŋktsi// välimerkit _____ interval interval /ˈɪntərvˌɑl/ aika 2. 1. tussenperiode 3. 3. de afstand tussen twee verschillende tonen _____ interviewen interviewen /ˌɪntərvˈiʋən/ haastatella 1.een vraaggesprek met iemand houden _____ intramusculair intramusculair /ˈɪntrˌaːmɵskylˌɛr/ intramuskulaarinen 1. in de spier _____ intransitief intransitief /ˈɪntrˌɑnsitˌif/ intransitiivinen 1. (taalkunde) onovergankelijk _____ intraveneus intraveneus /ˈɪntrˌaːvənˌøːs/ infuusio 1. in de ader gelegen of plaatvindend _____ intrigeren intrigeren /ˈɪntriɣˌɪːrən/ juonitella 2. 1. interesse wekken, fascineren 3. 2. met slinkse streken te werk gaan _____ intrinsiek intrinsiek /ˈɪntrɪnsˌik/ erottamaton _____ introductie introductie //ɪntroˈdʏksi// esittely de presentatie van iets nieuws, of de inleiding van een nieuwkomer _____ intrusief intrusief /ˈɪntryzˌif/ tungetteleva _____ invertsuiker invertsuiker /ˈɪnvərtsˌœykər/ inverttisokeri 1. een mengsel van gelijke delen druivensuiker en vruchtensuiker _____ investering investering /ˈɪnvɛstˌɪːrɪŋ/ investointi 1. een opoffering in tijd, geld of mankracht ten behoeve van een doel dat pas op lange termijn wordt behaald _____ invloed invloed //ˈɪnvluːt// vaikuttaja 2. 1. inwerking van een persoon, zaak of omstandigheid op een andere 3. 2. het vermogen om op anderen in te werken _____ invloedrijk invloedrijk /ˈɪnvlˌudrɛɪk/ vaikutusvaltainen _____ invoer invoer /ˈɪnvˌur/ syöte _____ invoeren invoeren //ˈɪnvurə(n)// ottaa 1. iets nieuws introduceren _____ inwendig inwendig //ɪɱ.'wɛn.dɪx// //ɪɱ.'ʋɛn.dəχ// //ɪɱ.'β̞ɛn.dəx// sisäinen _____ ion ion //jɔn/ ioni _____ ionosfeer ionosfeer /ˌioːnɔsfˈɪr/ ionosfääri _____ iridium iridium /ˈiridˌiɵm/ iridium 1. een scheikundig element met symbool Ir _____ iris iris //ˈirɪs// kurjenmiekka 2. 1. een orgaan in het oog van vele organismen 3. 2. een plant met een opvallende, vaak blauwe of gele bloem van het geslacht Iris _____ ironie ironie //ɪroˈniː// ironia 1. vorm van spot _____ irrelevant irrelevant /ˌɪɾrələvˈɑnt/ epäolennainen 1. van geen belang voor de huidige zaak _____ irriteren irriteren /ˌɪɾritˈɪːrən/ ärsyttää 1. op onaangename wijze prikkelen _____ islam islam /ˈɪslɑm/ islam 1. een monotheïstische godsdienst ... _____ isoleren isoleren /ˌizoːlˈɪːrən/ eristää 2. 3. elektrisch 3. 4. warmte 4. 1. persoonlijk 5. 2. chemisch _____ isomorfisme isomorfisme /ˌizoːmɔrfˈɪsmə/ isomorfismi _____ isotherm isotherm /ˈizɔtˌɛrm/ isotermi 1. een verzameling punten constante temperatuur gemeten of waar de temperatuur dezelfde waarde heeft _____ isotoop isotoop /ˌizoːtˈoːp/ isotooppi _____ ivoor ivoor /ivˈoːr/ norsunluu _____ ivoren ivoren //// norsunluinen _____ ja ja //jaː// kyllä, joo 1. duidt bevestiging of instemming aan _____ ja ja //jaː// kyllä 1. kreet van opwinding _____ jaar jaar //ja:r// vuosi 1. de duur van een omloop van de aarde om de zon van circa 365 dagen. _____ jaargetijde jaargetijde //ˈjar.ɣə.ˌtɛɪ̯.də// //ˈjar.ɣə.ˌtɛː.də// //ˈjar.χə.ˌtɛɪ̯.də// vuodenaika 1. een deel van een jaar met unieke eigenschappen _____ jaarlijks jaarlijks //ˈjar.ləks// //ˈjar.lɪks// vuosittain _____ jacht jacht //jɑxt// 1. jahti, metsästys 1. het achtervolgen van wild 2. jahti, huvipursi 3. een snel vaartuig _____ jachthaven jachthaven /jɑxtˈaːvən/ venesatama _____ jachthond jachthond /jˈɑxtɔnt/ ajokoira 1. een hond die speciaal gefokt wordt voor de jacht _____ jachthoorn jachthoorn /jˈɑxtɔːrn/ metsästystorvi 1. een hoorn als signaalinstrument op de jacht _____ jachtluipaard jachtluipaard /jˈɑxtlœypˌaːrt/ gepardi 1. Acinonyx jubatus, een zeer snel Afrikaans katachtig roofdier _____ jachtvliegtuig jachtvliegtuig /jˈɑxtvlixtˌœyx/ hävittäjä gevechtsvliegtuig _____ jagen jagen //ˈjaːɣə(n)// metsästää 1. bewegende wezens proberen te vangen _____ jager jager /jˈaːɣər/ metsästäjä 1. iemand die op jacht gaat _____ jaguar jaguar /jˈaːɣyˌɑr/ jaguaari 1. Panthera onca, Midden- en Zuid-Amerikaans katachtig roofdier _____ jak jak /jˈɑk/ jakki _____ jakhals jakhals /jˈɑkhɑls/ sakaali 1. Canis aureus, hondachtig roofdier _____ jakobsladder jakobsladder /jˈaːkɔbslˌɑdər/ lehtosinilatva 3. plant _____ jakobsschelp jakobsschelp /jˈaːkɔbsxˌɛlp/ kampasimpukka 1. een mosselachtig schelpdier _____ jaloers jaloers /jaːlˈurs/ mustasukkainen 1. een negatief gevoel veroorzaakt doordat iemand iets heeft of kan krijgen wat je ook wilt hebben of reeds hebt _____ jam jam //ʃɛm// hillo 1. een gelei van suiker en gekookt fruit, onder andere gebruikt als broodbeleg _____ januari januari //jɑnyˈwaːri// tammikuu 1. de eerste maand van het jaar _____ jargon jargon //jɑr.ˈɣɔn// mongerrus 2. vaktaal, taalgebruik binnen een bepaalde groep, vaak moeilijk te volgen voor een buitenstaander _____ jarige jarige /jˈaːrəɣə/ syntymäpäiväsankari 1. iemand die jarig is _____ jas jas /jˈɑs/ takki 1. _____ jaspis jaspis /jˈɑspɪs/ jaspis _____ jawel jawel //'jɑʋɛl// niin ja, antwoordend op een ontkennende vraag _____ jenever jenever //jə'nevər// genever 1. gedestilleerde alcoholische drank vervaardigd op basis van graan (mout) _____ jeneverbes jeneverbes /jˌeːnəvərbˈɛs/ kataja 1. Juniperus communis _____ jet jet //dʒɛt// suihkukone 1. een straalvliegtuig _____ jeugd jeugd //ˈjøːxt// nuoruus, nuoriso 1. het jong zijn _____ jeugdherberg jeugdherberg /jˈøːxdhərbˌɛrx/ retkeilymaja _____ jeuk jeuk /jˈøːk/ kutina 1. kriebel _____ jezuïet jezuïet //je.zy.ˈit// jesuiitta 1. een lid van de Sociëteit van Jezus _____ jicht jicht /jˈɪxt/ kihti 1. een pijnlijke ontsteking als gevolg van gekristalliseerd uraat in een gewricht _____ jihad jihad /jˈihɑt/ jihad _____ jij jij //jEi// //jɛɪ̯// //jɛː// sinä 1. aangesproken persoon enkelvoud informeel _____ jodelen jodelen //ˈjodələ(n)// jodlata 1. zingen met een snelle wisseling van borst- naar keelstem _____ jodin jodin //joˈdin// juutalaisnainen 1. _____ jodium jodium /jˈoːdiˌɵm/ jodi 1. scheikundig element met symbool I en atoomnummer 53 _____ johannesbroodboom johannesbroodboom /jˌoːhɑnˌɛzbroːdbˈoːm/ johanneksenleipäpuu _____ jojo jojo /jˈoːjoː/ jojo 2. 1. speelgoed 3. 2. sufferd _____ joker joker /jˈoːkər/ jokeri _____ jong jong //jɔŋ// nuoriso 1. van geringe leeftijd _____ jongen jongen //ˈjɔ.ŋə(n)// poika 1. onvolwassen man _____ jongensnaam jongensnaam //ˈjɔŋə(n)sˌnam// pojan nimi [1] een voornaam die doorgaans gegeven wordt aan kinderen van het vrouwelijk geslacht _____ jongleren jongleren //jɔŋˈle.rə(n)// taistella _____ jonk jonk /jˈɔŋk/ džonkki 1. schip _____ jood jood //jot// juutalainen 1. de aanhanger van het joodse geloof _____ jota jota /jˈoːtaː/ hitunen 3. een kleinigheid, helemaal niets _____ journalist journalist /ʒˌurnaːlˈɪst/ toimittaja verslaggever, iemand die nieuwsfeiten publiceert _____ jubileum jubileum /jˌybilˈeːɵm/ hääpäivä _____ judo judo //'jy.do// judo 1. een Japanse vechtsport _____ juffrouw juffrouw //jʏˈfrɑu// neiti _____ juist juist /jˈœyst/ oikea 1. zoals het moet, waar _____ juk juk /jˈɵk/ ies 1. een houten pasvorm die op de schouders gedragen wordt en twee te dragen gewichten verbindt _____ jukbeen jukbeen /jɵkbˈeːn/ poskiluu 1. één van de beenderen van de schedel _____ juli juli //jyˈlɛi// heinäkuu 1. de zevende maand van het jaar _____ jullie jullie //ˈjʏli// te 1. _____ juni juni //ˈjyni// kesäkuu 1. de zesde maand van het jaar _____ junkfood junkfood /jɵŋkfˈoːt/ roskaruoka 1. een verzamelnaam voor voedsel dat snel bereid en geserveerd wordt en relatief goedkoop is, maar helaas wel ongezond is _____ jurk jurk //jʌrək// mekko 1. een kledingstuk voor vrouwen dat van de schouders tot op de benen reikt _____ jury jury /ʒˈyri/ raati 1. een groep mensen die oordeelkundig geacht wordt en gevraagd een oordeel ergens over uit te spreken _____ jus jus /jˈɵs/ kastike _____ juweel juweel /jywˈeːl/ jalokivi 1. sieraad van grote schoonheid en hoge waarde _____ juwelier juwelier /jˌywəlˈir/ kultaseppä 1. iemand die juwelen vervaardigt en erin handelt _____ kaaiman kaaiman /kˈaːjmɑn/ kaimaani 1. krokodilachtige uit de onderfamilie Caimaninae van de familie alligators _____ kaak kaak /kˈaːk/ leuka 1. het beendergestel dat de mondholte omsluit en waarin de tanden en kiezen geplaatst zijn _____ kaakklem kaakklem /kˈaːkləm/ jäykkäkouristus 1. een mogelijk dodelijke infectieziekte veroorzaakt door Colistridium tetani _____ kaal kaal //kal// kalju 1. zonder of met heel weinig hoofdhaar, veren, bladeren, begroeiing, enzovoort _____ kaalheid kaalheid /kˈaːlhɛɪt/ kaljuus 1. het kaal zijn _____ kaap kaap /kˈaːp/ niemi 1. een in zee vooruitstekende landpunt _____ kaapstander kaapstander /kˈaːpstɑndər/ ankkuripeli 1. kaapstander _____ kaarden kaarden /kˈaːrdən/ karstata 1. het behandelen van ruwe katoen of wol met behulp van een kaard _____ kaars kaars //kars// kynttilä 1. een staaf of klomp van brandbaar materiaal met een lont _____ kaarslicht kaarslicht /kˈaːrslɪxt/ kynttilänvalo 1. het schijnsel van een brandende kaars _____ kaart kaart /kˈaːrt/ 1. kortti 2. 2. een bedrukt kartonnen vel dat met de post verstuurd kan worden 3. 3. een kartonnen of plastic vel uit een kaartspel, om mee te spelen 2. kartta en te delen vertalingen _____ kaartspel kaartspel //kartspɛl// korttipeli 1. een spel met speelkaarten _____ kaas kaas //kas// juusto 1. voedingsproduct gemaakt van gestremde melk _____ kaasfondue kaasfondue //ˈkasfɔndy// fondue 1. een gerecht waarbij etenswaren in een saus van kaas gedompeld worden _____ kaasjeskruid kaasjeskruid /kˈaːʃɛskrˌœyt/ malva _____ kaasschaaf kaasschaaf //ˈkasxaf// //ˈkasχaf// juustohöylä 1. een gebruiksvoorwerp waarmee een dun plakje van een stuk kaas kan worden gesneden _____ kabbelen kabbelen //'kɑbələ(n)// karehtia 1. zacht stromen en geluid maken _____ kabel kabel /kˈaːbəl/ kaapeli 1. lijn van 3 tot 6 ineengedraaide touwen van hennep, kunststof, staal of ander materiaal _____ kabeljauw kabeljauw /kˈaːbɛljˌʌʊ/ turska 1. Gadus morhua, middelgrote zoutwatervis _____ kabinet kabinet /kˌaːbinˈɛt/ esikunta _____ kabouter kabouter /kˈaːbʌʊtər/ gnoomi _____ kachtel kachtel //ˈkɑxtəl// //ˈkɑxtəɫ// //ˈkɑχtəɫ// varsa 1. een jong van een paard. _____ kaddisj kaddisj //ˈkɑdiʃ// kaddiš 1. een joods gebed waarin Gods naam wordt geheiligd _____ kader kader /kˈaːdər/ kaaderi 1. rand die om iets (m.n. een afbeelding of schilderij) heen wordt aangebracht _____ kaduuk kaduuk /kˈaːdyk/ surkea 1. iets is zo beschadigd dat het zijn functie niet meer kan uitoefenen _____ kaf kaf //kɑf// akanat 1. de vliezen rondom de graankorrels _____ kajak kajak /kˈaːjɑk/ kajakki 1. een gesloten kano om in wild water of op zee te varen _____ kakkerlak kakkerlak /kˈɑkərlˌɑk/ torakka 1. insect _____ kakofonie kakofonie /kˌaːkoːfoːnˈi/ kakofonia 1. een rommelig geheel van vele klanken door elkaar _____ kalender kalender /kaːlˈɛndər/ kalenteri 1. tabel die de verdeling van het jaar in dagen, weken of jaren aangeeft, evt. met feestdagen enz. _____ kalf kalf /kˈɑlf/ vasikka 1. jong van het rund en sommige andere zoogdieren. _____ kalfsvlees kalfsvlees /kɑlfsflˈeːs/ vasikanliha _____ kaliber kaliber /kˈaːlibər/ kaliiperi 1. middellijn van de ziel van vuurwapens... _____ kalifaat kalifaat /kˌaːlifˈaːt/ kalifaatti _____ kalium kalium /kˈaːliˌɵm/ kalium 1. scheikundig element met symbool K en atoomnummer 19 _____ kalk kalk //ˈkɑl(ə)k// kalkki aanduiding voor een aantal alkalische zouten van calcium _____ kalkoen kalkoen /kɑlkˈun/ kalkkuna 1. Meleagris gallopavo, gedomesticeerde vogel die in Nederland vooral rond Kerstmis gegeten wordt _____ kalksteen kalksteen /kɑlkstˈeːn/ kalkkikivi _____ kalligrafie kalligrafie /kˌɑlɪɣraːfˈi/ kalligrafia 1. _____ kalmte kalmte /kˈɑlmtə/ tyyneys _____ kalven kalven /kˈɑlvən/ poikia _____ kam kam //kɑm// kampa 1. getand object om haren mee te verzorgen _____ kameel kameel //kɑ'mel// kameli 1. Camelus bactrianus, een hoefdier met twee bulten op de rug _____ kameleon kameleon /kˌaːmələˈɔn/ kameleontti 2. 1. een tropische hagedis vooral bekend voor zijn snelle kleurveranderingen 3. 2. veranderlijk persoon _____ kamer kamer //ˈkamər// huone 1. deel van een huis _____ kameraad kameraad /kˌaːmɪːrˈaːt/ toveri _____ kamerplant kamerplant /kˌaːmərplˈɑnt/ huonekasvi _____ kamfer kamfer /kˈɑmfər/ kamferi _____ kamille kamille /kˈaːmɪlə/ kamomillasaunio 1. elk van de planten van het geslacht Matricaria _____ kammen kammen //kɑmə(n)// kammata 1. met een kam haar in orde brengen _____ kamp kamp /kˈɑmp/ leiri 2. 1. een plaats waar een aantal troepen geruime tijd of permanent gehuisvest zijn 3. 2. een kampeerplaats met een groep van bij elkaar horende tenten _____ kamperen kamperen /kɑmpˈɪːrən/ telttailla 1. een vorm van openluchtrecreatie _____ kamperfoelie kamperfoelie /kˌɑmpərfulˈi/ kuusama _____ kampioen kampioen //kɑmpiun// mestari 1. de winnaar van een kampioenschap _____ kampioenschap kampioenschap /kˈɑmpiˌunsxɑp/ loppuottelu 1. wedstrijd waar bepaald wordt wie de kampioenstitel mag dragen _____ kampvuur kampvuur /kɑmpvˈyr/ nuotio vuur in een kamp waaromheen mensen zich (ter gezelligheid) verzamelen _____ kan kan /kˈɑn/ kannu 1. serviesgoed om vloeistoffen uit te schenken _____ kanaal kanaal //ka'naːl// kanava _____ kanarie kanarie /kˌaːnaːrˈi/ kanarianhemppo 1. Serinus canarius, een kleine zangvogel _____ kandelaar kandelaar /kɑndˈɛlaːr/ kynttilänjalka _____ kandidaat kandidaat //kɑndiˈdat// ehdokas 2. 1. iemand die zich verkiesbaar gesteld heeft voor een politiek ambt 3. 2. iemand die zich beschikbaar gesteld heeft voor een baan of functie _____ kaneel kaneel //kɑˈnel// kaneli 1. een specerij van de gedroogde binnenbast van de kaneelboom, gebruikt als smaakmaker in vele gerechten _____ kangoeroe kangoeroe /kˈɑŋurˌu/ kengurut, kenguru 1. Macropus, een buideldier met korte voorpoten, lange achterpoten en een lange sterke steunstaart _____ kanji kanji /kˈɑɲi/ kanji 1. _____ kanker kanker /kˈɑŋkər/ syöpä 1. een aandoening die gekenmerkt wordt door het ongecontroleerd vermenigvuldigen van cellen _____ kannibaal kannibaal /kˌɑnibˈaːl/ kannibaali _____ kannibalisme kannibalisme /kˌɑnibaːlˈɪsmə/ kannibalismi 1. _____ kano kano /kˈaːnoː/ kanootti _____ kanon kanon /kaːnˈɔn/ tykki 1. een instrument om explosieve projectielen weg te schieten _____ kanonneerboot kanonneerboot /kˌaːnɔnɪːrbˈoːt/ tykkivene 1. _____ kans kans //ˈkɑns// 1. mahdollisuus, todennäköisyys 1. de mogelijkheid dat er iets gaat gebeuren 2. mahdollisuus, tilaisuus 2. een mooie gelegenheid _____ kanselier kanselier /kˌɑnsəlˈir/ kansleri 2. 1. bondskanselier 3. 2. hoofd van een kanselarij _____ kansspel kansspel /kɑnspˈɛl/ uhkapeli _____ kant kant //kɑnt// pitsi 1. een vorm van vlechtwerk _____ kanteel kanteel //kɑnˈtel// sakara 1. elk van de opstaande delen van de getande bovenkant van (oude) verdedigingsmuren _____ kantine kantine /kɑntˈinə/ ruokala 1. eetgelegenheid in bedrijven, scholen, verenigingen _____ kantoor kantoor /kɑntˈoːr/ toimisto 1. een instelling waar allerlei administratieve handelingen worden uitgevoerd _____ kaolien kaolien /kˌaːoːlˈin/ kaoliini _____ kapel kapel /kaːpˈɛl/ kappeli, rukoushuone 1. klein kerkgebouw _____ kapelaan kapelaan /kˈaːpəlˌaːn/ kappalainen 1. een priester van de katholieke kerk, werkzaam in een parochie _____ kaper kaper /kˈaːpər/ kaapparit 1. vroegere zeerover... _____ kaperbrief kaperbrief //ˈka.pər.ˌbrif// kaapparikirja 1. een brief door de overheid of koning werd geschreven, waarmee een schip dat die brieven aan boord had het recht werd gegeven om schepen van vijandelijke mogendheden aan te vallen en leeg te roven _____ kapitein kapitein //kapiˈtɛin// kapteeni _____ kapmes kapmes //'kɑpmɛs// viidakkoveitsi 1. _____ kapoen kapoen /kaːpˈun/ kapuuni _____ kapot kapot //ka'pɔt// poikki 4. erg moe _____ kappa kappa /kˈɑpaː/ kappa _____ kapper kapper /kˈɑpər/ kampaaja, parturi _____ kappertje kappertje //'kɑ.pər.cə// kapris 1. een klein groen bloemknopje van de kappertjesplant, Capparis spinosa, dat meestal op zuur bewaard wordt en dat als kruiderij gebruikt wordt _____ kapseizen kapseizen //kɑpsɛɪ̯zə(n)// //kɑpsɛːzə(n)// kaatua 1. ondersteboven komen liggen _____ karakter karakter /kˈaːrɑktər/ luonne 2. 1. aard 3. 2. letter _____ karamel karamel /kˌaːraːmˈɛl/ karamelli 1. gebrande suiker _____ karaoke karaoke /kˈaːraːˌoːkə/ karaoke 1. vorm van vermaak, waarbij muziek wordt afgespeeld van een lied, en de amateur zanger in een microfoon de tekst (die op een televisiescherm te lezen is) live zingt _____ karate karate /kaːrˈaːtə/ karate 1. japanse gevechtsport _____ karavaan karavaan /kˌaːraːvˈaːn/ karavaani 1. _____ karbonade karbonade //kɑrboˈnadə// kyljys 1. een stuk vlees van een varken, kalf of lam _____ kardemom kardemom /kˈɑrdəmˌɔm/ kardemumma 1. een plant die verwant is aan gember en waarvan de zaden en zaaddozen als specerij gebruikt worden _____ kardinaal kardinaal /kˌɑrdinˈaːl/ kardinaali 1. hoge geestelijke in de hiërarchie van de Rooms-Katholieke Kerk, hij mag deelnemen aan de verkiezing van een nieuwe paus _____ kardoen kardoen /kɑrdˈun/ kardoni 1. een distel die verwant is aan de artisjok _____ kariboe kariboe /kˈaːribˌu/ karibu 1. een zoogdier uit de familie der hertachtigen _____ karmijn karmijn /kɑrmˈɛɪn/ karmiini 1. een rode kleurstof die wordt gewonnen uit een soort schildluis, de Cochenilleluis, Dactylopius coccus Costa _____ karnemelk karnemelk /kˈɑrnəmˌɛlk/ piimä 1. een melkproduct dat overblijft na het karnen van de melk _____ karper karper /kˈɑrpər/ karppi _____ karst karst /kˈɑrst/ karsti 1. de verzameling verschijnselen die samenhangen met de oplosbaarheid van kalksteen onder invloed van koolzuur in de atmosfeer _____ karteldarm karteldarm /kˈɑrtɛldˌɑrm/ lynkkysuoli _____ karton karton //kɑrˈtɔn// kartonki 2. 1. bordpapier 3. 2. verpakking _____ karwij karwij /kɑrʋˈɛɪ/ saksankumina _____ kas kas //'kɑs// kasvihuone 3. een doorzichtige -meest glazen- constructie die het cultiveren van planten mogelijk maakt die een ander klimaat vergen dan buiten heerst _____ kaskraker kaskraker /kˈɑskraːkər/ jymymenestys 1. _____ kassa kassa //ˈkɑsa// kassa 1. plaats waar men aankopen betaalt in een winkel _____ kassier kassier /kɑsˈir/ kassa 1. iemand die het beheer heeft over kas en de mutaties ervan bijhoudt _____ kast kast //kɑs// //kɑst// kaappi, komero 1. een meubel om gebruiksvoorwerpen in op te bergen, meestal voorzien van horizontale schappen _____ kastanje kastanje /kˈɑstɑɲə/ kastanja 2. 1. de boom 3. 1. de vrucht _____ kaste kaste //kɑstə// kasti 1. een streng gescheiden stand binnen de hindoeïstische samenleving _____ kasteel kasteel /kɑstˈeːl/ linna 1. een middeleeuwse versterkte woning _____ kasuaris kasuaris /kˌaːzyˈaːrɪs/ kasuaari 1. een grote loopvogel _____ kat kat /kˈɑt/ kissa 1. tot de katachtigen behorende soort die tam is geworden _____ katafalk katafalk /kˈaːtaːfˌɑlk/ katafalkki _____ katalysator katalysator /kˌaːtaːlizˈaːtɔr/ katalyytti _____ kater kater /kˈaːtər/ krapula, kankkunen, kohmelo, pohmelo 2. gevolgen van alcoholgebruik _____ kathedraal kathedraal //kɑtədral// tuomiokirkko 1. een hoofdkerk van een bisdom _____ katheter katheter /kˈɑtətər/ katetri 1. een buisje dat tijdelijk in een lichaamsholte wordt aangebracht, bijv. om lichaamsvocht op te vangen of een medicijn toe te dienen _____ kathode kathode /kɑtˈoːdə/ katodi 1-2 scheikunde + elektronica _____ kation kation /kaːʃˈɔn/ kationi _____ katoen katoen //kɑˈtun// puuvilla 1. een zachte vezel die uit de opperhuid (epidermis) van de zaden van de katoenplant groeit _____ katrol katrol /kˈɑtrɔl/ väkipyörä 1. een werktuig dat het mogelijk maakt een last met een beperkte kracht te verplaatsen _____ katwilg katwilg /kˈɑtʋɪlx/ koripaju 1. _____ kauw kauw /kˈʌʊ/ naakka 1. Corvus monedula, eem zwarte zangvogel met een grijze nek uit de Corvidae _____ kauwen kauwen /kˈʌʊən/ pureskella _____ kauwgom kauwgom /kˈʌʊɣɔm/ purukumi 1. een zacht samenhangend snoepgoed dat niet bedoeld is om in te slikken _____ kaviaar kaviaar /kˈaːviˌaːr/ kaviaari _____ kazemat kazemat /kˈaːzəmˌɑt/ kasematti 1. een tegen vijandelijk vuur gedekte en van schietgaten voorziene ruimte voor de opstelling van een vuurwapen, aanvankelijk deel uitmakend van een vesting _____ kazerne kazerne /kˈaːzɛrnə/ kasarmi 1. gebouw waar soldaten gelegerd zijn _____ kazuifel kazuifel /kaːzˈœyfəl/ kasukka 1. een mouwloos opperkleed dat door een priester gedragen wordt bij het lezen van de mis _____ keel keel //keːl// 1. kurkku anatomie 2. punainen heraldiek _____ keep keep /kˈeːp/ lovi _____ keer keer /kˈɪːr/ kerta 1. telkens terugkerend tijdstip waarop iets gebeurt _____ keerkring keerkring /kˈɪːrkrɪŋ/ kääntöpiiri _____ keermuur keermuur /kɪːrmˈyr/ tukimuuri 1. een steile wand waarachter grond of water wordt vastgehouden _____ keerpunt keerpunt /kˈɪːrpɵnt/ käännekohta _____ keerwand keerwand /kˈɪːrʋɑnt/ tukimuuri 1. een steile wand waarachter grond of water wordt vastgehouden _____ keerzijde keerzijde /kˈɪːrzɛɪdə/ klaava 1. _____ kegel kegel //ˈke.xəl// kartio 1. een meetkundig lichaam met een cirkel als grondvlak en uitlopend in een punt _____ kegelsnede kegelsnede /kˌeːɣɛlsnˈeːdə/ kartioleikkaus 1. een kromme gevormd door het snijden van een kegel met een plat vlak _____ keizer keizer /kˈɛɪzər/ keisari 1. een monarch van de allerhoogste rang, oorspronkelijk die van het Romeinse rijk _____ keizerlijk keizerlijk /kˈɛɪzərlək/ keisarillinen _____ keizerrijk keizerrijk /kˈɛɪzərrˌɛɪk/ keisarikunta 1. een gebied waar een keizer het staatshoofd is _____ keizersnede keizersnede /kˌɛɪzərsnˈeːdə/ keisarileikkaus operatieve verlossing _____ kelder kelder //ˈkɛldər// kellari 1. een ondergrondse bergruimte _____ kelk kelk /kˈɛlk/ kalkki _____ kelner kelner /kˈɛlnər/ tarjoilija _____ kemphaan kemphaan /kɛmphˈaːn/ suokukko 1. Philomachus pugnax uit de familie van de snipachtigen Scolopacidae _____ kennen kennen //ˈkɛnə(n)// tuntea 2. 1. bekend, vertrouwd zijn met 3. 2. door studie of oefening geleerd hebben _____ kenner kenner /kˈɛnər/ asiantuntija _____ kennis kennis //ˈkɛnɪs// tieto 1. wat je weet of hebt geleerd _____ keper keper /kˈeːpər/ polviorsi _____ keppel keppel //ˈkɛpəl// kipa 1. hoofddeksel in de vorm van een ondiep bolsegment _____ keramiek keramiek /kˌɪːraːmˈik/ keramiikka _____ kerf kerf /kˈɛrf/ lovi 1. een ingesneden groef _____ kerk kerk //kɛrk// kirkko, seurakunta 2. 1. Openbaar gebouw voor christelijke samenkomsten 3. 2. Christelijke organisatie voor beleving van een specifieke christelijke godsdienst _____ kerkbank kerkbank //ˈkɛrk.bɑŋk// kirkonpenkki 1. een bank in een kerkgebouw waarop een dienst kan worden bijgewoond _____ kerkdienst kerkdienst /kɛrɡdˈinst/ jumalanpalvelus 1. een bijeenkomst van een christelijke gemeente waarin God vereerd wordt _____ kerker kerker //kɛrkər// tyrmä 1. een ondergrondse ruimte die bestemd is voor het opsluiten van gevangenen _____ kerkhof kerkhof /kˈɛrkhɔf/ hautausmaa 1. terrein waar overledenen begraven worden _____ kerkklok kerkklok //ˈkɛr.klɔk// kirkonkello 1. een bel in de toren van een kerk _____ kerktoren kerktoren /kɛrktˈoːrən/ kirkontorni 1. een toren bij een kerk _____ kerkuil kerkuil //ˈkɛrgœːl// //ˈkɛrkœʏ̯ɫ// //ˈkɛrkœːl// tornipöllö 1. een uil met een lichte onderzijde en een opvallende, hartvormige sluier die gewoonlijk in gebouwen broedt _____ kernenergie kernenergie /kˌɛrnənərʒˈi/ ydinenergia 1. energie geproduceerd door kernfusie of kernsplijting, waarmee in een kerncentrale elektriciteit wordt opgewekt _____ kernfusie kernfusie /kɛrnfˈyzˌi/ ydinfuusio 1. het proces waarbij twee atoomkernen botsen en één zwaardere kern vormen waarbij energie vrij komt _____ kernreactor kernreactor /kˈɛrnrəˌɑktɔr/ ydinreaktori _____ kerosine kerosine /kˌɪːroːzˈinə/ kerosiini 1. een vrij zware fractie alkanen die met name als vliegtuigbrandstof gebruikt wordt _____ kerrie kerrie /kɛɾrˈi/ kurry _____ kers kers /kˈɛrs/ kirsikka 1. de vrucht van de kersenboom _____ kersenboom kersenboom /kˌɛrsənbˈoːm/ kirsikkapuu _____ kerstavond kerstavond //kɛr.ˈsta.vɔnt// //kɛr.ˈz(d)a.vɔnd// jouluaatto _____ kerstbal kerstbal //ˈkɛrsd.bɑɫ// //ˈkɛrz.bɑl// joulupallo 1. een bal die men als versiering ophangt aan de takken van een kerstboom _____ kerstboom kerstboom //ˈkɛrsd.bom// //ˈkɛrz.bom// joulukuusi, joulupuu 1. een rond Kerstmis opgestelde naaldboom met allerlei versieringen _____ kerstdag kerstdag //ˈkɛrs.dɑx// //ˈkɛrs.dɑχ// //ˈkɛrz.dɑx// joulupäivä _____ kerstkaart kerstkaart //ˈkɛrs.kart// //ˈkɛrst.kart// joulukortti 1. een wenskaart die wordt gekenmerkt door een kerstgroet en wensen voor het komende nieuwe jaar _____ kerstlied kerstlied //ˈkɛrs.lid// //ˈkɛrst.lit// joululaulu 1. een op Kerstmis betrekking hebbend lied _____ kerststal kerststal //ˈkɛr.stɑl// //ˈkɛr.stɑɫ// jouluseimi 1. een voorstelling van de geboorte van Jezus met figuren van hout of gips, die vooral in katholieke gezinnen rond Kerstmis in huis te vinden is, vaak onder de kerstboom _____ kersttijd kersttijd /kˈɛrstɛɪt/ joulunaika 1. tijd rond kerstmis _____ kervel kervel /kˈɛrvəl/ kirveli 1. keukenkruid _____ kerven kerven /kˈɛrvən/ kaivertaa 1. met een scherp voorwerp een insnijding trachten te maken in een hard oppervlak _____ ketchup ketchup /kˈɛtxɵp/ ketsuppi 1. een saus op basis van tomaten _____ ketel ketel //'ketəl// höyrykattila 1. een meestal rond metalen vat, vaak geschikt om onder druk gezet te worden _____ keteldal keteldal //ˈke.təl.dɑl// //ˈke.təɫ.dɑɫ// //ˈkeː.təl.dɑl// onsilo 1. een half cirkelvormige vallei gevormd door de erosie die een gletsjer veroorzaakt _____ ketelwagen ketelwagen /kˌeːtɛlʋˈaːɣən/ tankkiauto 1.een goederenwagon waarop een ketel gemonteerd is, geschikt voor het vervoer van vloeibare producten _____ keten keten //ˈketən// ketju 1. een uit losse, vaak metalen, schakels in een enkele rij aaneengeregen voorwerp _____ ketter ketter //kɛtər// harhaoppinen 1. iemand die vanwege afwijking van de katholieke leer tot misdadiger verklaard was _____ ketterij ketterij //ˌkɛtəˈrɛɪ// kerettiläisyys 1. het ingaan in woord of gedachte tegen de doctrines van de kerk _____ ketting ketting //'kɛtɪŋ// kaulakoru 4. een snoer bestaande uit een draad die door doorboorde kralen of andere voorwerpen gevoerd is _____ keuken keuken //ˈkøːkə(n)// keittiö 2. 1. een plaats waar gekookt wordt, ruimte waarin mensen hun voedsel bereiden 3. 2. de wijze waarop in een land of streek gekookt wordt _____ keurvorst keurvorst /kˈøːrvɔrst/ vaaliruhtinas _____ keuze keuze /kˈøːzə/ vaihtoehto 1. het besluit om uit verschillende mogelijkheden er één te nemen _____ kever kever //ˈkevər// //ˈkɛvər// kovakuoriainen 1. bepaald insect _____ keyboard keyboard //ˈkiːbɔː(r)d// //ˈkiːbɔː(r)t// 1. koskettimisto, koskettimet 1. een elektronisch muziekinstrument met een toetsenbord 2. näppäimistö 2. een apparaat waarmee, door toetsen in te drukken, gegevens in een computer ingevoerd kunnen worden _____ kibboets kibboets //ˈkibuts// kibbutsi _____ kiekendief kiekendief //ˈki.kə(n)ˌdif// suohaukka 1. roofvogel van het geslacht Circus _____ kiel kiel /kˈil/ köli 1. een verlenging van de onderzijde van een (zeil)schip die dient om het verlijeren tegen te gaan en het schip een grotere stabiliteit te geven _____ kiem kiem /kˈim/ itiö _____ kieming kieming /kˈimɪŋ/ itäminen 1. het proces, waarbij het in een zaad aanwezige embryo of kiem door de zaadhuid heenbreekt en vervolgens tot een kiemplant uitgroeit _____ kieskeurig kieskeurig /kiskˈøːrəx/ nirso 1. _____ kiessysteem kiessysteem /kˌisɪstˈeːm/ vaalitapa 1. de wijze waarop de volksvertegenwoordiging bij verkiezingen wordt gekozen. _____ kietelen kietelen /kˈitələn/ kutittaa 1. het prikkelen van gevoelige stukken huid bij anderen door middel van licht aanraken _____ kieuw kieuw /kˈiw/ kidukset, kidus 1. ademhalingsorgaan van vele in water levende dieren _____ kievit kievit /kˈivɪt/ hyyppä 1. _____ kiezen kiezen /kˈizən/ päättää 1. uit meerdere mogelijkheden één nemen _____ kijken kijken //ˈkɛɪkə(n)// katsoa _____ kijker kijker /kˈɛɪkər/ katselija 1. iemand die kijkt _____ kikker kikker /kˈɪkər/ sammakko 1. gewerveld dier dat vier poten heeft maar geen staart _____ kikkerdril kikkerdril /kˈɪkərdrˌɪl/ sammakonkutu 1. legsel _____ kikkererwt kikkererwt /kˈɪkɪːrˌɛrwt/ kahviherne, kikherne _____ kikkervis kikkervis /kˈɪkərvˌɪs/ nuijapää 1. een larve van de kikker _____ kilogram kilogram /kˈilɔɣrˌɑm/ kilogramma 1. kilogram _____ kilometer kilometer // ˈkilometər // kilometri 1. duizend meter _____ kin kin //kɪn// leuka 1. het vooruitstekende deel van de onderkaak _____ kind kind /kˈɪnt/ lapsi 2. 1. mens tussen 0 en 18 jaar 3. 2. persoon voortkomend uit _____ kinderarts kinderarts /kˈɪndərˌɑrts/ lastenlääkäri 1. een arts die gespecialiseerd is in de behandeling van kinderen _____ kinderkamer kinderkamer /kˈɪndərkˌaːmər/ lastenhuone 1. een kamer ingericht voor kinderen _____ kinderlied kinderlied /kˈɪndərlˌit/ lastenloru _____ kinderwagen kinderwagen /kˈɪndərʋˌaːɣən/ lastenvaunut 1. een voertuig waarin zuigelingen of kleuters met de hand verreden kunnen worden _____ kinetisch kinetisch /kinˈeːtis/ kineettinen 1. wat beweging veroorzaakt _____ kinine kinine /kinˈinə/ kiniini _____ kinkhoest kinkhoest //kɪŋk(h)ust// hinkuyskä 1. een bepaalde kinderziekte die veroorzaakt wordt door de bacterie Bordetella pertussis _____ kip kip //kɪp// kana 1. Gallus gallus domesticus, gedomesticeerde vogel uit de familie van de hoenderachtigen _____ kippenhok kippenhok /kˈɪpɛnhˌɔk/ kanakoppi hok voor kippen _____ kippenvel kippenvel //ˈkɪpəvɛɫ// kananliha 1. het verschijnsel waarbij als gevolg van kou de huid gaat kleine bubbeltjes vertoont _____ kits kits //kɪts// ketsi 1. een zeiljacht met twee langsgetuigde masten _____ kitsch kitsch /kˈɪts/ kitsch, kitsi, rihkama 1. schijnkunst die niet aanslaat met veel versieringen en/of de verkeerde materialen waarvan de meeste mensen denken dat het wansmaak is _____ kiwi kiwi /kˈiʋi/ kiivi 2. 1. vrucht 3. 2. loopvogel _____ klaaglied klaaglied /klaːɣlˈit/ elegia _____ klacht klacht /klˈɑxt/ vaiva 1. een aanklacht _____ klagen klagen /klˈaːɣən/ valittaa 1. ongenoegen uiten _____ klamboe klamboe /klˈɑmbu/ hyttysverkko 1. fijn net waaronder men slaapt om muggen buiten te houden _____ klankleer klankleer /klɑŋklˈɪr/ fonetiikka _____ klankverandering klankverandering //ˈklɑŋk.və.ˌrɑn.də.rɪŋ// äännemuutos 1. het verschijnsel dat een klank in een taal in de loop van de tijd vervangen wordt door een andere klank _____ klant klant /klˈɑnt/ asiakas 1. afnemer van een product of dienst van een leverancier _____ klapmuts klapmuts /klˈɑpmɵts/ kuplahylje _____ klappen klappen /klˈɑpən/ taputtaa 1. applaudisseren _____ klapperpistool klapperpistool /klˌɑpərpɪstˈoːl/ nallipyssy 1. speelgoed pistool dat door kleine hoeveelheid kruit een hard geluid kan maken _____ klaproos klaproos /klɑprˈoːs/ unikko, unikukka 1. Papaver rhoeas, een plant met een felrode bloem uit de familie Papaveraceae _____ klarinet klarinet /klˌaːrinˈɛt/ klarinetti 1. een houten blaasinstrument waarop de melodie wordt gespeeld in een harmonie _____ klas klas //klɑs// luokka 2. 1. een groep leerlingen die een tijdlang gezamenlijk les krijgen 3. 2. een leerjaar op school _____ klaslokaal klaslokaal /klˌɑsloːkˈaːl/ luokkahuone 1. een ruimte in een school voor het geven van les aan scholieren _____ klasse klasse /klˈɑsə/ luokka _____ klauw klauw //klʌu// kynsi 2. 1. poot van een roofdier 3. 2. hand _____ klauwhamer klauwhamer /klˈʌʊhaːmər/ puusepän vasara _____ klavecimbel klavecimbel /klˌaːvəsɪmbˈɛl/ cembalo, klavesiini 1. toetsinstrument _____ klaver klaver /klˈaːvər/ apila _____ klaverboer klaverboer /klˌaːvərbˈur/ ristisotilas 1. _____ klaveren klaveren /klˈaːvərən/ risti 1. kaartkleur _____ kleden kleden /klˈeːdən/ pukea ylleen 1. kleren aandoen _____ kledingstuk kledingstuk /klˈeːdɪŋstˌɵk/ pukine 1. _____ kleerkast kleerkast /klˈɪːrkɑst/ vaatekaappi _____ kleermaker kleermaker //ˈklermakər// räätäli 1. iemand wiens beroep bestaat uit het maken van kleding. _____ klei klei //klɛɪ̯// //klɛː// savi 1. zeer fijne, vochthoudende grondsoort _____ klein klein /klˈɛɪn/ pieni 1. van geringe grootte _____ klein kruiskruid klein kruiskruid /klˈɛɪn krˈœyskrœyt/ peltovillakko _____ kleindochter kleindochter //ˈklɛɪndɔxtər// pojantytär, tyttärentytär 1. een dochter van iemands kind, een vrouwelijk kleinkind _____ kleine burgemeester kleine burgemeester /klˈɛɪnə bˈɵrɣəmˌeːstər/ grönlanninlokki Larus glaucoides _____ kleine modderkruiper kleine modderkruiper /klˈɛɪnə mˈɔdərkrˌœypər/ rantaneula 1. Cobitis taenia, een zoetwatervis _____ kleinkind kleinkind //ˈklɛːŋkɪnt// //ˈklɛːɪŋkɪnt// lapsenlapsi 1. kind van zoon of dochter _____ kleinzoon kleinzoon //ˈklɛɪnzon// lapsenlapsi 1. een zoon van iemands kind, een mannelijk kleinkind _____ kleisteen kleisteen /klɛɪstˈeːn/ savikivi 1. kleisteen _____ klemtoon klemtoon /klɛmtˈoːn/ paino _____ klep klep /klˈɛp/ läppä 1. verstelbare afsluiting _____ klepel klepel //ˈklepəl// kieli peervormige staaf in een klok _____ kleptomanie kleptomanie /klˌɛptoːmaːnˈi/ kleptomania 1. de onweerstaanbare drang om te stelen _____ kleren kleren //ˈkleː.rən// vaate _____ kletsen kletsen /klˈɛtsən/ lörpötellä 2. praten, babbelen _____ kletskous kletskous /klˈɛtskʌʊs/ hölösuu _____ kleur kleur //kløːr// väri 1. het onderscheid dat gemaakt wordt op basis van het verschil in golflengte van licht _____ kleuren kleuren //ˈklørə(n)// värittää 1. van kleur voorzien met potloden, stiften, wasko etc. _____ kleurloos kleurloos /klˈøːrloːs/ väritön 1. zonder kleur _____ kleurpotlood kleurpotlood /klˌøːrpɔtlˈoːt/ värikynä _____ kleurrijk kleurrijk /klˈøːɾrɛɪk/ värikäs 1. vol opvallende kleuren _____ kleurstof kleurstof /klˈøːrstɔf/ värjäysaine 1. stof waarmee men iets kleurt _____ kleven kleven /klˈeːvən/ liimata _____ kliek kliek /klˈik/ kuppikunta _____ klier klier //klir// rauhanen 2. orgaan _____ klieven klieven //ˈklivə(n)// halkaista 1. langs een scherp breukvlak in tweeën hakken _____ klif klif /klˈɪf/ kallio, rantatörmä 1. steile hoge rots _____ klikken klikken /klˈɪkən/ klikkaus 1. een klikkend geluid maken _____ klimaat klimaat /klimˈaːt/ ilmasto 1. de gemiddelde natuurlijke gesteldheid van de lucht en het weer in een gebied op een planeet _____ klimaatsverandering klimaatsverandering /klˌimaːtsfˌɪːrɑndˈɪːrɪŋ/ ilmastonmuutos 1. _____ klimaatverandering klimaatverandering /klˌimaːtvˌɪːrɑndˈɪːrɪŋ/ ilmastonmuutos 1. de verandering van het klimaat in een bepaald gebied over een bepaalde periode, m.n. de wereldwijde opwarming sinds de 19e eeuw _____ klimaatzone klimaatzone /klˌimaːtzˈoːnə/ ilmastovyöhyke _____ klimatologie klimatologie //klɪmɑtoloˈɣi// klimatologia, ilmastotiede 1. leer van de lucht- en weersgesteldheid. _____ klimmen klimmen //'klɪmə(n)// nousta 1. het bewegen in een omhooggaande richting dan wel over obstakels _____ klimop klimop //'klɪ.mɔp// muratti 1. Hedera helix, een groenblijvende houtige plant _____ klimrek klimrek /klˈɪmrɛk/ kiipeilyteline 1. sport- of speeltoestel waarop men klimt _____ kliniek kliniek /klinˈik/ klinikka 1. een inrichting waar patiënten worden verpleegd _____ klinisch klinisch /klˈinis/ kliininen 1. direct voor de arts (hulpverlener) zichtbaar _____ klink klink //klɪŋk// 1. kahva 1. handvat om de deur te openen of te sluiten 2. salpa 2. constructie om een deur gesloten te houden _____ klinken klinken /klˈɪŋkən/ soida 1. een bepaalde klank voortbrengen _____ klinker klinker //ˈklɪŋkər// vokaali 1. een klank van de menselijke spraak waarbij geen obstructie in de ademstroom aangebracht wordt. _____ klinknagel klinknagel /klˌɪŋknaːɣˈɛl/ niittaus 1. een metalen verbinding tussen twee platen bestaande uit twee cilidrische delen die van weerszijden die meestal onder verhitting door vervorming vast bevestigd worden _____ klit klit /klˈɪt/ takiainen _____ klok klok //klɔk// kello 2. 1. een instrument dat de tijd bijhoudt 3. 2. een belvormige idiofoon, vooral bekend van kerktorens en carillons _____ klokhuis klokhuis //ˈklɔkɦœs// //ˈklɔkɦœʏs// kara 1. binnenste van een vrucht _____ klokkentoren klokkentoren /klˌɔkəntˈoːrən/ kellotorni 1. een toren met bovenin een of meer lui- of slagklokken of een carillon _____ klomp klomp //klɔmp// puukenkä 1. schoeisel van hout, eventueel in combinatie met leer _____ klonen klonen /klˈɔnən/ kloonata 1. een identieke kopie van een levend wezen maken _____ klonteren klonteren /klˈɔntərən/ hyydyttää 1. klonten vormen _____ kloof kloof /klˈoːf/ kanjoni 1. een ten gevolge van erosie, diep uitgesleten rivierdal, met steile wanden _____ kloon kloon //klon// klooni 1. een levend wezen dat een exacte genetische kopie is van een ander wezen _____ klooster klooster //klostər// luostari 2. 1. een kloostergemeenschap 3. 2. een gebouw waarin een klooster gevestigd is _____ klopjacht klopjacht /klˈɔpjɑxt/ ajometsästys _____ kloppen kloppen //ˈklɔpə(n)// lyödä 2. 5. verslaan 3. 2. hoorbaar bewegen _____ kluizenaar kluizenaar /klˈœyzənˌaːr/ erakko 1. iemand die alleen en in afzondering leeft _____ kluut kluut //klyt// avosetti _____ knaagdier knaagdier //ˈknaxdiːr// //ˈknaɣdiːr// jyrsijä 1. zoogdier met steeds aangroeiende snijtanden _____ knaap knaap /knˈaːp/ hovipoika 1. jongen, jongeman _____ knagen knagen //'knaɣə(n)// jyrsiä, kalvaa 1. met de tanden aanvreten _____ knap knap /knˈɑp/ kaunis 2. aantrekkelijk _____ kneden kneden /knˈeːdən/ sotkea 1. een massa soepel maken door er steeds in te knijpen _____ kneu kneu //knø// hemppo 1. Carduelis cannabina, een vinkachtige zangvogel _____ knevelen knevelen /knˈeːvələn/ suukapuloida 1. binden, boeien _____ knie knie /knˈi/ polvi 1. gewricht in het midden van het been dat het bovenbeen met het onderbeen verbindt _____ knielen knielen /knˈilən/ polvistua 1. op de knieën gaan _____ knijpen knijpen //'knɛɪpə(n)// nipistää 1. tussen twee punten druk uitoefenen _____ knijptang knijptang /knˈɛɪptɑŋ/ hohtimet 1. _____ knikken knikken //'knɪkə(n)// nyökyttää 1. een verticale beweging met het hoofd maken _____ knikker knikker /knˈɪkər/ marmorikuula 1. een balletje van glas _____ knippen knippen /knˈɪpən/ leikata 2. 1. met een schaar uitsnijden 3. 3. (informatica) overnemen van informatie _____ knoest knoest /knˈust/ oksa 1. _____ knoflook knoflook /knɔflˈoːk/ valkosipuli, kynsilaukka 1. Allium sativa, een bolgewas dat familie is van ui en bieslook _____ knokkel knokkel /knˈɔkəl/ rysty 1. vingergewricht _____ knokken knokken //ˈknɔkən// taistella, tapella 1. vechten _____ knol knol //knɔl// mukula 1. verdikte plantenwortel. _____ knolselderij knolselderij /knˌɔlsɛldərˈɛɪ/ juuriselleri _____ knoop knoop /knˈoːp/ 1. solmu 2. 1. in een draad 3. 2. snelheidsmaat 2. nappi 3. aan een jas e.d. _____ knoopsgat knoopsgat //ˈknopsɣɑt// napinläpi 1. een gat in een stuk stof waar een knoop doorheen past _____ knopen knopen /knˈoːpən/ solmia 1. een vastzittende lus in een koord, draad of touw maken _____ knuffel knuffel /knˈɵfəl/ halaus 1. liefdevolle omhelzing; één van de meest voorkomende menselijke gebaren, naast het geven van een kus, om affectie te tonen _____ knuffelen knuffelen /knˈɵfələn/ halailla 1. omhelzen _____ knuppel knuppel //ˈknʏpəl// nuija 1. korte dikke stok, bedoeld om lijfstraf mee uit te delen _____ knut knut /knˈɵt/ polttiainen 1. _____ koala koala /koːˈaːlaː/ koala 1. een Australisch buideldier _____ kobalt kobalt /kˈoːbɑlt/ koboltti 1. scheikundig element met symbool Co en atoomnummer 27 _____ kobbe kobbe /kˈɔbə/ hämähäkki 1. dier _____ koe koe /kˈu/ lehmä 1. vrouwelijk rund, ook het vrouwtje van de grote zoogdieren als walvissen en olifanten _____ koek koek /kˈuk/ pikkuleipä _____ koekje koekje /kˈukjə/ keksi 1. een klein baksel dat meestal bij de koffie of thee genuttigd wordt _____ koekjestrommel koekjestrommel /kˌukjɛstrɔmˈɛl/ keksipurkki 1. _____ koekoek koekoek //ˈkukuk// käki 1. naar zijn roep genaamde vogel _____ koekoeksklok koekoeksklok /kˈukuksklˌɔk/ käkikello klok _____ koelkast koelkast /kˈulkɑst/ jääkaappi 1. een huishoudelijk apparaat voorzien van een koelinstallatie, waarin men consumptiemiddelen kan plaatsen die koel moeten blijven _____ koepel koepel //ˈkupəl// kupoli 2. 1. een gewelf in de vorm van een halve bol of een halve ellipsoïde 3. 2. een ruimtelijke figuur, veelvlak _____ koepelorganisatie koepelorganisatie /kˌupəlˌɔrɣaːnizˈaːtsi/ katto-organisaatio 1. een vereniging of stichting waarin een aantal belangenorganisaties vertegenwoordigd zijn _____ koers koers /kˈurs/ kurssi _____ koestal koestal /kˈustɑl/ navetta 1. overdekte ruimte waarin koeien kunnen verblijven _____ koesteren koesteren /kˈustərən/ vaalia 1. iets geliefds nauw aan het hart houden _____ koets koets /kˈuts/ kärryt 1. vierwielig rijtuig met vering, vaak gesloten, dat getrokken wordt door paarden _____ koffer koffer /kˈɔfər/ matkalaukku 1. een draagbare bergruimte waarin spullen kunnen worden meegenomen tijdens het reizen _____ koffie koffie //ˈkɔfi// kahvi 1. een warme drank die bereid wordt door heet water over gemalen gebrande koffiebonen te gieten _____ koffie verkeerd koffie verkeerd /kɔfˈi vərkˈɪːrt/ café au lait _____ koffiedik koffiedik /kˈɔfidˌɪk/ kahvinporot 1. het donkere bezinksel van gemalen koffiebonen dat overblijft na het zetten van koffie _____ koffiehuis koffiehuis /kˈɔfihˌœys/ kahvila 1. een uitspanning waar men koffie kan nuttigen _____ koffiemolen koffiemolen /kˌɔfimˈoːlən/ kahvimylly 1. een huishoudelijk apparaat waarin koffiebonen kunnen worden gemalen _____ koffieplant koffieplant /kˌɔfiplˈɑnt/ kahvipensaat _____ kogel kogel /kˈoːɣəl/ 1. kuula, luoti 1-2. munitie 2. kuula 3. metalen bal gebruikt bij kogelstaten _____ kogelgat kogelgat /kˈoːɣɛlɣˌɑt/ ampumahaava 1. een gat ontstaan door doorboring door een kogel _____ kogellager kogellager /kˈoːɣɛlˌaːɣər/ kuulalaakeri 1. _____ kogelvrij kogelvrij /kˌoːɣɛlvrˈɛɪ/ luodinkestävä 1. kogelvrij _____ kogge kogge /kˈɔɣə/ koggi 1. middeleeuws vrachtschip dat vooral door de Hanze werd gebruikt _____ kok kok //kɔk// kokki _____ koken koken //ˈkokə(n)// keittää 2. 2. met behulp van ingrediënten een maaltijd klaarmaken 3. 1. vloeistof verwarmen totdat er zich in de hele vloeistof bellen vormen die naar boven stijgen en openspringen _____ kokmeeuw kokmeeuw /kˈɔkmeʊ/ naurulokki 1. Larus ridibundus, een soort meeuw met een gekleurde kop en een lachende roep _____ kokosboom kokosboom //ˈko.kɔsˌbom// kookospalmu 1. een palm die tot 30 m hoog kan worden en 4-6 m lange bladeren heeft _____ kokosmelk kokosmelk //ˈko.kɔsˌmɛlk// //ˈko.kɔsˌmɛɫk// kookosmaito 1. vocht verkregen door het kiemwit van een kokosnoot met water te vermengen en uit te knijpen _____ kokosnoot kokosnoot //'kokɔsnot// kookospähkinä 1. een holle vrucht van de kokospalm met wit vruchtvlees en een vezelige bast _____ kokosolie kokosolie //ˈko.kɔsˌo.li// kookosöljy 1. een soort olie gewonnen uit kokosnoten _____ kokospalm kokospalm //ˈko.kɔsˌpɑlm// //ˈko.kɔsˌpɑɫm// kookospalmu 1. een palm die tot 30 m hoog kan worden en 4-6 m lange bladeren heeft _____ kolibrie kolibrie /kˌoːlɪbrˈi/ kolibri 1. een zeer klein vogeltje met een zeer snelle vleugelslag van de familie Trochilidae uit de orde der grootvleugeligen _____ kolom kolom /kˈoːlɔm/ pylväs _____ kolonel kolonel /kˌoːloːnˈɛl/ eversti 1. een hoge militaire rang _____ kolonialisme kolonialisme //'kolonijaˌlismə// kolonialismi 1. _____ kolonie kolonie //koˈloni// siirtomaa 1. een vestiging van een deel van een bevolking, buiten het eigenlijke territorium van dat volk _____ kolonisatie kolonisatie /kˌoːloːnizˈaːtsi/ asutus _____ kolossaal kolossaal /kˌoːlɔsˈaːl/ jättiläismäinen _____ kom kom /kˈɔm/ kulho 1. eetgerei zoals een bord, maar dan dieper _____ komedie komedie //koˈmedi// komedia 1. een blijspel _____ komeet komeet /koːmˈeːt/ komeetta 1. een licht hemellichaam van ijs, gas en stof, zich in een baan ver buiten die van de planeten bewegend, dat bij het naderen van de zon een wolk van gas en gruis in de vorm van een staart ontwikkelt _____ komen komen /kˈoːmən/ tulla 1. bewegen van verder weg naar dichterbij _____ komijn komijn /koːmˈɛɪn/ juustokumina, roomankumina _____ komisch komisch /kˈoːmis/ komedia _____ komkommer komkommer //kɔm.ˈkɔ.mər// kurkku 1. Cucumis sativus, een langwerpige vrucht die men vooral rauw als salade eet _____ komma komma //ˈkɔma// pilkku 1. een leesteken dat een pauze aangeeft _____ kompas kompas /kˈɔmpɑs/ kompassi 1. instrument waarvan de naald het magnetische noorden aanwijst _____ konijn konijn //kɔˈnɛɪn// //kɔˈnɛːn// kani, kaniini 1. zoogdier dat ook gedomesticeerd kan worden gehouden _____ koning koning //ˈkonɪŋ// //ˈkoːnɪŋ// kuningas 2. 1. het mannelijk hoofd van een koninkrijk 3. 2. speelkaart waarvan de waarde meestal tussen die van de vrouw en de aas ligt _____ koningin koningin //konɪ'ŋɪn// kuningatar _____ koningschap koningschap /kˈoːnɪŋsxˌɑp/ kuninkuus _____ koningsmoord koningsmoord /kˈoːnɪŋsmˌɔːrt/ kuninkaanmurha 1. een bewuste moord op een koning. _____ koningswater koningswater /kˈoːnɪŋsʋˌaːtər/ kuningasvesi 1. _____ koninklijk koninklijk //ˈkonɪŋklək// kuninkaallinen 1. betrekking hebbend op een koning, koningin, aan of bij hem, haar behorend, van hem, haar uitgaand _____ koninkrijk koninkrijk //ˈkonɪŋkˌrɛɪ̯k// //ˈkoːnɪŋkˌrɛɪ̯k// //ˈkoːnɪŋkˌrɛːk// kuningaskunta 1. een staatsvorm met een koning aan het hoofd _____ kont kont //kɔnt// perse 1. de billen, het achterwerk _____ kooi kooi //koːɪ// 1. häkki 1. een uit tralies of gaas gemaakt voorwerp dat een ruimte omsluit 2. punkka 3. slaapplaats op een schip _____ kookboek kookboek //ˈkogbuk// keittokirja boek waaruit men leert koken _____ kookkunst kookkunst //sxɪldərkʌnst// keittotaito 1. _____ kookpunt kookpunt /kˈoːkpɵnt/ kiehumispiste _____ kool kool /kˈoːl/ 1. kaali 1. een eetbare plant met veel ondersoorten uit de kruisbloemfamilie 2. hiili 2. een zwarte brandstof die voornamelijk uit koolstof bestaat _____ kooldioxide kooldioxide /kˈoːldiˌɔksidə/ hiilidioksidi 1. reukloos gas dat ontstaat bij volledige verbranding van koolstof _____ koolhydraat koolhydraat /kˌoːlhɪdrˈaːt/ hiilihydraatti 1. een bepaald type verbinding van koolstof-, waterstof- en zuurstofatomen _____ koolmees koolmees /koːlmˈeːs/ talitiainen _____ koolraap koolraap /koːlrˈaːp/ lanttu _____ koolrabi koolrabi /kˈoːlraːbˌi/ kaalirapi, kyssäkaali _____ koolstof koolstof /kˈoːlstɔf/ hiili 1. een chemisch element en een kleurloos niet-metaal _____ koolstofkringloop koolstofkringloop /kˌoːlstɔfkrɪŋlˈoːp/ hiilikierto _____ koolstofmonoxide koolstofmonoxide /kˈoːlstɔfmˌoːnɔksˌidə/ hiilimonoksidi _____ koolvis koolvis /kˈoːlvɪs/ seiti _____ koolwaterstof koolwaterstof //kol'watərstɔf// hiilivety 1. een verbinding die uit koolstof en waterstof is opgebouwd _____ koolzuur koolzuur //'kolzyr// hiilihappo 1. H₂CO₃ _____ koopkracht koopkracht /kˈoːpkrɑxt/ ostovoima 1. de hoeveelheid goederen of diensten die gekocht kan worden met een bepaald geldbedrag _____ koor koor /kˈoːr/ kuoro 1. een groep mensen die samen zingen _____ koorde koorde /kˈɔːrdə/ jänne 1. rechte tussen twee cirkelpunten _____ koorts koorts /kˈɔːrts/ kuume 1. (medisch) verhoging van de lichaamstemperatuur _____ koosjer koosjer //ˈkoʃər// košer _____ kop kop //kɔp// 1. pää 2. 1. hoofd van een dier 3. 2. hoofd van een mens 2. kuppi 1. porseleinen recipiënt met oor, om uit te drinken _____ kopbal kopbal /kˈɔpbɑl/ pukkaus 1. _____ kopen kopen //ˈkopə(n)// ostaa 1. in ruil voor geld iets in bezit krijgen _____ koper koper //'kopər// kupari, vaski 2. scheikundig element met symbool Cu en atoomnummer 29, het is een roodgeel overgangsmetaal _____ kopiëren kopiëren //kopij'ɪːrə(n)// 1. kopioida, jäljentää 1. een duplicaat maken van 2. jäljitellä 2. imiteren _____ koplamp koplamp //ˈkɔplɑmp// ajovalo 1. een witte of gele lamp aan de voorzijde van een voertuig _____ koppelteken koppelteken /kˌɔpɛltˈeːkən/ ajatusviiva 1. een streepje om twee of meer woorden een eenheid te laten vormen _____ koppelwerkwoord koppelwerkwoord /kˈɔpɛlʋˌɛrkʋɔːrt/ kopula 1. een werkwoord dat een eigenschap koppelt aan het onderwerp _____ kopschot kopschot /kˈɔpsxɔt/ pääosuma 1. een meestal dodelijk schot in het hoofd _____ koraal koraal /koːrˈaːl/ koralli 1. skelet van de koraalpoliep _____ korfbal korfbal /kˈɔrvbɑl/ korfpallo 1. een balsport waarbij een bal door een mand (korf) moet worden gegooid _____ koriander koriander //korijɑndər// korianteri 1. Coriandrum sativum, een specerij die veel gebruikt wordt in de oosterse keuken _____ kornet kornet /kɔrnˈɛt/ kornetti 2. 1. kornet (militair) 3. 2. kornet (muziekinstrument) _____ kornoelje kornoelje /kˈɔrnuljə/ kanukka _____ korrel korrel /kˈɔɾrəl/ 1. jyvä 1. een enkele zaad van graan 2. jyvänen 2. basisdeeltje waaruit een granulair, korrelig materiaal bestaat _____ korset korset /kˈɔrsɛt/ korsetti _____ korst korst //kɔrst// kuori 1. een harde buitenste laag om iets dat verder relatief zacht is _____ kort kort //kɔrt// lyhyt 2. 2. van geringe lengte 3. 1. van geringe duur _____ korting korting /kˈɔrtɪŋ/ alennus 1. reductie in prijs _____ korvet korvet /kˈɔrvɛt/ korvetti 1. _____ kosmologie kosmologie /kˌɔsmoːloːɣˈi/ kosmologia _____ kosmonaut kosmonaut /kˈɔsmoːnˌʌʊt/ kosmonautti _____ kosten kosten /kˈɔstən/ maksaa 1. voor een bepaalde prijs te koop zijn _____ koster koster /kˈɔstər/ suntio 1. kerkelijke bediende, die met de zorg van het kerkgebouw, en het vlot verloop van de kerkdiensten belast is _____ kostganger kostganger /kˈɔstɣɑŋər/ alivuokralainen 1. iemand die (tegen betaling) bij iemand anders voeding en onderdak ontvangt _____ kostwinner kostwinner /kˈɔstʋɪnər/ palkansaaja _____ kotelet kotelet //kotəˈlɛt// kyljys 1. een stuk vlees van een varken, kalf of lam _____ kotsen kotsen /kˈɔtsən/ oksentaa 1. de maaginhoud via de mond weer naar buiten werken _____ kotter kotter /kˈɔtər/ kutteri _____ kou kou //kɑu̯// kylmyys 2. 1. lage temperatuur 3. 2. een virusinfectie aan keel of neus _____ koud koud //kʌʊt// kylmä 1. niet warm, fris, kil, koel _____ koude koude //ˈkɑu̯də// kylmä 1. het koud zijn _____ kous kous //kaʊ̯s// //kɔʊ̯s// //kʌʊ̯s// sukka 1. een aansluitend, meer of minder elastisch kledingstuk dat de voet en (een deel van) het been bedekt _____ kraai kraai //kraɪ̯// //kraːɪ̯// varis, varislintu 1. Corvus corone, een zwarte zangvogel _____ kraaien kraaien //ˈkraɪ̯.jə// //ˈkraː.jə// kiekua 1. het voor de haan kenmerkende geluid voortbrengen _____ kraaiennest kraaiennest /krˈaːjənˌɛst/ märssykori 2. 1. nest van een kraai 3. 2. uitkijkplaats in de mast van een schip _____ kraakbeen kraakbeen //ˈkrakben// rusto 1. een speciale vorm van bindweefsel met een elastisch karakter als gevolg van eigenschappen van de extracellulaire matrix _____ kraal kraal /krˈaːl/ helmi _____ kraan kraan //kran// hana 3. mechanisme waarmee de stroming van vloeistof of gas geregeld kan worden _____ kraanvogel kraanvogel /krˌaːnvoːɣˈɛl/ kurki 1. Grus grus, een grote vogel met lange poten en een lange nek _____ krab krab //krɑp// rapu, taskurapu 1. kreeftachtige die leeft in de nabijheid van water _____ kracht kracht /krˈɑxt/ voima 1. een uitwendige oorzaak die ongehinderd door andere krachten de bewegingstoestand van een lichaam verandert _____ kramp kramp /krˈɑmp/ kramppi 1. een toestand van onwillekeurige en aanhoudende samentrekking van een spier _____ krankzinnigheid krankzinnigheid /krɑŋkzˈɪnəxhˌɛɪt/ hulluus _____ kransslagader kransslagader /krˈɑnslaːɣˌaːdər/ sepelvaltimo 1. twee uit de aorta ontspringende slagaders die de hartspier van bloed voorzien _____ krant krant /krˈɑnt/ sanomalehti 1. klassiek massamedium, gedrukt op papier en gericht op het verspreiden van nieuws _____ krantenpapier krantenpapier //'krɑntəpaˌpir// sanomalehtipaperi 1. een soort papier zoals waarop de kranten gedrukt worden _____ krat krat /krˈɑt/ kori 1. houten of plastic doos met openingen in de zijkanten in een standaardformaat, vaak gebruikt voor opslag en het vervoer van flessen, fruit of andere waren _____ kreeft kreeft //kreft// hummeri 1. geleedpotige _____ krekel krekel //krekəl// sirkka, heinäsirkka 1. Gryllidae _____ krent krent /krˈɛnt/ korintti 1. druif _____ kreuken kreuken /krˈøːkən/ kurtistaa 2. gekreukt raken _____ kreunen kreunen //krønə(n)// voihkia 1. ongearticuleerde geluiden maken, vaak van pijn of ander leed _____ krib krib //krɪp// aallonmurtaja 3,4,5. golfbrekertjes _____ kribbe kribbe /krˈɪbə/ kaukalo 1. voederbak _____ krijger krijger /krˈɛɪɣər/ sotilas 1. iemand die zich toelegt op het voeren van oorlog, met name tussen stammen _____ krijgsheer krijgsheer /krˈɛɪxshɪːr/ sotaherra _____ krijgslist krijgslist /krɛɪxslˈɪst/ juoni 1. een handeling die erop gericht is om door list en bedrog de vijand te misleiden, zoals het verspreiden van valse geruchten _____ krijgsolifant krijgsolifant /krˌɛɪxsoːlifˈɑnt/ sotanorsu 1. een olifant die vroeger tijdens op het land uitgevochten oorlogen werd ingezet als strijddier _____ krijsen krijsen /krˈɛɪsən/ kirkaista 1. luidkeels schreeuwend een hoog geluid voortbrengen _____ krijt krijt //krɛit// liitu 2. 1. wit mineraal dat uit calciumcarbonaat bestaat 3. 2. schrijfmateriaal uit dat materiaal vervaardigd 4. 3. een periode die deel uitmaakt van het mesozoïcum _____ krimpen krimpen /krˈɪmpən/ kutistaa 1. kleiner in omvang worden _____ kring kring //krɪŋ// ympyrä 1. een ronde figuur zoals een cirkel _____ kristal kristal /krˈɪstɑl/ kide _____ kristalliseren kristalliseren /krˌɪstɑlizˈɪːrən/ kiteyttää 2. 1. ordeningsproces 3. 2. doen ordenen _____ kristalontvanger kristalontvanger /krˈɪstaːlˌɔntvɑŋər/ kidekone _____ kritiek kritiek /kritˈik/ kriittinen 1. op het scherp van de snede, met onzekere uitkomst, zeer ernstig _____ kritiek kritiek /kritˈik/ kritiikki 2. 1. uitingen die een vraagteken plaatsen achter iemands gedrag of zienswijze 3. 2. een document dat kunstzinnig commentaar levert op een optreden, tentoonstelling, boek , film of andere kunstuiting _____ kritisch kritisch /krˈitis/ arvosteleva 2. 1. ernaar geneigd vraagtekens te plaatsen achter iets 3. 2. onder zulke omstandigheden dat er meer neutronen geproduceerd dan geabsorbeerd worden, waardoor een nucleaire kettingreactie op gang kan komen _____ kroeg kroeg //krux// kapakka 1. publieke drinkgelegenheid _____ kroket kroket /kroːkˈɛt/ kroketti 1. een rol ragout die gepaneerd en gefrituurd wordt _____ krokodil krokodil //krokoˈdɪl// krokotiili 1. een groot, in het water levend reptiel dat behoort tot de familie der Crocodylidae _____ krokodilwachter krokodilwachter //kroko'dɨlwɑχtər// krokotiilinvartija 1. _____ krokus krokus /krˈoːkɵs/ krookus 1. irisachtige lentebloem _____ kromme kromme /krˈɔmə/ käyrä 1. een gebogen lijn _____ kronen kronen /krˈɔnən/ kruunata 1. iemand tot koning of koningin maken door hem of haar in een ceremonie een kroon op het hoofd te zetten _____ kroniek kroniek /kroːnˈik/ aikakirja _____ kroning kroning //ˈkronɪŋ// kruunajaiset ceremonie _____ kroon kroon //kron// kruunu 1. hoofddeksel dat door een vorst gedragen wordt _____ kroonkurk kroonkurk /krˈoːnkɵrk/ kruunukorkki 1. een metalen dopje voor het afsluiten van flessen _____ krop krop /krˈɔp/ pää 1. opstapeling van bladeren _____ kruid kruid //krœʏ̯t// //krœːd// //krœːt// yrtti _____ kruiden kruiden /krˈœydən/ höystää 1. specerij bij een gerecht doen _____ kruidenier kruidenier /krˌœydənˈir/ ruokakauppa 2. winkel met levensmiddelen _____ kruidnagel kruidnagel /krˌœydnaːɣˈɛl/ mausteneilikka 1. Syzygium aromaticum, een specerij met een zeer overheersende smaak _____ kruier kruier //krœyjər// kantaja 1. iemand die bagage vervoert op o.a. stations en vliegvelden _____ kruimel kruimel //ˈkrœy.məl// murunen _____ kruipbraam kruipbraam /krœypbrˈaːm/ hilla 1. een soort braam _____ kruipen kruipen //'krʌʏ.pə(n)// ryömiä _____ kruis kruis /krˈœys/ 1. risti, rasti 1. geometrisch figuur 2. risti 4. symbool _____ kruisbes kruisbes /krœyzbˈɛs/ karviainen 1. Ribes uva-crispa, een bes die behoort tot het geslacht Ribes, evenals de witte, de rode en de zwarte bes _____ kruiser kruiser //ˈkrœʏsər// risteilijä 2. 1. een oorlogsschip dat hoge snelheden kan halen 3. 2. een type jacht _____ kruishout kruishout /krˈœyshʌʊt/ työntöpiirtopuikko 1. een door een blok hout verschuifbare liniaal, die is voorzien van een ijzeren punt _____ kruisigen kruisigen /krˈœyzəɣən/ ristiinnaulita 1. een vorm van executeren: aan het kruis hangen tot de dood erop volgt _____ kruising kruising /krˈœyzɪŋ/ risteys 1. een punt _____ kruiskerk kruiskerk //krœʏ̯s.kɛrk// //krœːs.kɛrk// ristikirkko 1. een kerkgebouw waarvan de plattegrond een kruisvorm heeft _____ kruispunt kruispunt /krˈœyspɵnt/ risteys 1. een plaats waar twee of meer wegen elkaar kruisen _____ kruisvormig kruisvormig //krœʏ̯sˈvɔr.məχ// //krœːsˈvɔr.məx// ristinmuotoinen 1. de vorm van een kruis hebbend _____ kruiswoordpuzzel kruiswoordpuzzel /krˌœysʋɔːrdpɵzˈɛl/ sanaristikko _____ kruiswoordraadsel kruiswoordraadsel /krˌœysʋɔːrdrˈaːdsəl/ sanaristikko 1. kruiswoordpuzzel _____ kruiwagen kruiwagen /krœyʋˈaːɣən/ kottikärryt 1. een eenwielige kar met twee lange handgrepen voor het transport van zware, meestal losse lading _____ kruk kruk //krʏk// jakkara, palli 1. een simpel zitmeubel zonder leuningen _____ krypton krypton /krɪptˈɔn/ krypton 1. scheikundig element met symbool Kr en atoomnummer 36 _____ kubisch kubisch /kˈybis/ kuutiollinen 1. als hoofdassen vier gelijkwaardige drietallige assen bezittend in de richting van de lichaamsdiagonaal van een kubus samen met drie gelijkwaardige assen in de richting van de ribben van de kubus die ten minste twee- en ten hoogste viertallig zijn _____ kubisme kubisme /kybˈɪsmə/ kubismi 1. 20-eeuwse stroming binnen de beeldende kunst waarin de werkelijkheid op een sterk vereenvoudigde manier wordt weergegeven _____ kubus kubus /kˈybɵs/ kuutio 1. een regelmatig zesvlakkig lichaam, begrensd door zes gelijke vierkanten _____ kudde kudde //'kɵdə// 1. lauma 1. een groep samenlevende (zoog)dieren 2. katras een kudde schapen _____ kuiken kuiken //ˈkœʏ̯kə(n)// //ˈkœːkə(n)// kananpoika donzig jong vogeltje _____ kuis kuis /kˈœys/ siveä _____ kuit kuit /kˈœyt/ 1. pohje 1. deel van het been 2. mäti 2. visseneitjes _____ kukeleku kukeleku //kykələky// kukkokiekuu 1. het geluid van een haan _____ kumquat kumquat /kˈɵmkvɑt/ kumkvatti 1. soort citrusvrucht uit het Verre Oosten _____ kunnen kunnen /kˈɵnən/ voida 1. in staat zijn om, het vermogen hebben om _____ kunst kunst //kʏnst// taide 1. een subjectieve schepping van een mens _____ kunstenaar kunstenaar /kˈɵnstənˌaːr/ taiteilija 1. iemand die zijn creatieve talenten gebruikt om kunst te maken _____ kunsthandelaar kunsthandelaar /kˌɵnstɑndˈɛlaːr/ taidekauppias 1. iemand die voor zijn beroep kunst koopt en verkoopt _____ kunstmatig kunstmatig /kɵnstmˈaːtəx/ keinotekoinen 1. door menselijk, moedwillig ingrijpen tot stand gekomen _____ kunstmest kunstmest /kˈɵnstmɛst/ apulanta 1. een combinatie van chemische stoffen die aan de aarde wordt toegevoegd ter bemesting daarvan _____ kunstschaatsen kunstschaatsen /kˈɵnstsxaːtsən/ taitoluistelu 1. een sport waarbij individuelen, paren en groepen schaatsers rotaties, sprongen en andere bewegingen op het ijs maken, die vaak met muziek wordt uitgevoerd _____ kunsttaal kunsttaal //ˈkʏns.tal// //ˈkʏns.taɫ// tekokieli, keinotekoinen kieli 1. een artificiële of geconstrueerde taal is een taal waarvan de structuur, vocabulair en grammatica speciaal ontworpen is door een individu of een kleine groep, inplaats van op een natuurlijke wijze geëvolueerd in een cultuur _____ kunstwerk kunstwerk //kʌnstwɛrk// taideteos 1. een werk dat om kunstzinnige redenen gemaakt is _____ kurk kurk //kʏrk// korkki 1. licht, poreus materiaal, afkomstig van de kurkeik _____ kurkeik kurkeik //kʏr.kɛi̯k// //kʏr.kɛːk// //kʏrk.ʔɛi̯k// korkkitammi 1. Quercus suber; een boom uit de napjesdragersfamilie _____ kurkentrekker kurkentrekker /kˈɵrkəntrˌɛkər/ korkkiruuvi 1. een werktuig om flessen te ontkurken _____ kus kus //kʏs// suudelma 1. het de lippen ergens tegenaandrukken om affectie uit te drukken _____ kussen kussen //ˈkʏsə(n)// tyyny, pehmuste 1. een met zacht materiaal gevulde zak, dienende om het (slaap)comfort van de gebruiker te verbeteren _____ kust kust //'kɵst// rannikko, ranta 1. de waterkant langs de zee _____ kut kut /kˈɵt/ vittu _____ kuuroord kuuroord /kˈyrɔːrt/ kylpylä 1. een oord met geneeskrachtige baden _____ kwaadaardig kwaadaardig /kʋaːdˈaːrdəx/ pahanlaatuinen 1. schade aanrichtend _____ kwaadaardigheid kwaadaardigheid /kʋaːdˈaːrdəxhˌɛɪt/ ilkeys 1. het innerlijk slecht zijn _____ kwab kwab //kʋɑp// aivolohko 2. een gedeelte van lever, longen of hersenen _____ kwabaal kwabaal /kʋaːbˈaːl/ made 1. Lota Lota, een vis die inheems is in Europa _____ kwak kwak //kʋɑk// yöhaikara 2. een reigersoort, ook nachtreiger genaamd _____ kwaken kwaken /kʋˈaːkən/ kurnuttaa 1. witter _____ kwal kwal //kʋɑl// meduusa 1. een vrijzwemmend, voornamelijk in zee levend holtedier met een geleiachtig lichaam in de vorm van een klok of paraplu _____ kwaliteit kwaliteit /kʋˌaːlitˈɛɪt/ 1. laatu 1. een peil van uitmuntendheid 2. hyvälaatuinen 2. eigenschap _____ kwantiteit kwantiteit /kʋˌɑntitˈɛɪt/ määrä _____ kwantumcryptografie kwantumcryptografie /kʋˌɑntɵmkrˌɪptɔɣraːfˈi/ kvanttisalaus vorm van onkraakbare beveiliging voor elektronische communicatie _____ kwantumgetal kwantumgetal /kʋˈɑntɵmɣˌeːtɑl/ kvanttiluku getal dat in de kwantummechanica wordt gebruikt voor het beschrijven van de eigenschappen van bepaalde deeltjes _____ kwantummechanica kwantummechanica /kʋˌɑntɵmɛxˈaːnikˌaː/ kvanttimekaniikka 1. _____ kwartel kwartel /kʋˈɑrtəl/ viiriäinen 1. Coturnix coturnix, vederwild en hoendervogel _____ kwartet kwartet /kʋɑrtˈɛt/ kvartetti 1. een groep van vier muzikanten _____ kwarts kwarts /kʋˈɑrts/ kvartsi een vorm van siliciumdioxide _____ kwast kwast //kʋɑst// 1. tupsu 1. Versiering 2. sitruunamehu 5. Limonade _____ kweepeer kweepeer //ˈkwe.peːr// //ˈkʋe.pɪːr// //ˈkβ̞e.peːr// kvitteni 1. een peervormige vrucht van de Cydonia oblonga _____ kwellen kwellen /kʋˈɛlən/ kiusata 1. pijn of ergernis bezorgen _____ kwestie kwestie /kʋˈɛsti/ kysymys 1. zaak, geschil, probleem _____ kwetsbaar kwetsbaar //kwɛtsbar// haavoittuvainen, herkkä 1. weinig beschermd tegen beschadiging _____ kwik kwik /kʋˈɪk/ elohopea 1. een scheikundig element en zilverwit overgangsmetaal met symbool Hg en atoomnummer 80 _____ kwikstaart kwikstaart /kʋˈɪkstaːrt/ västäräkki 1. een bonte zangvogel met lange beweeglijke staart van de familie Motacillidae _____ kwikzilver kwikzilver /kʋˈɪkzɪlvər/ elohopea 1. een metaal dat vloeibaar is bij kamertemperatuur _____ kwint kwint /kʋˈɪnt/ kvintti 1. _____ kwispedoor kwispedoor /kʋˌɪspədˈoːr/ sylkykuppi 1. een pot bestemd voor het opvangen van sputum _____ kwispelen kwispelen /kʋˈɪspələn/ heilua 1. druk met de staart zwaaien. _____ kwistig kwistig //ˈkʋɪstəx// //ˈkβ̞istəç// tuhlaavainen 1. op lichtzinnige wijze verbruikend _____ la la /lˈaː/ la 1. muzieknoot _____ laag laag //lax// alhainen 1. niet ver boven iets anders zijn _____ laagland laagland /lˈaːɣlɑnt/ alanko _____ laan laan /lˈaːn/ valtakatu 1. weg die aan beide kanten wordt geflankeerd door bomen _____ laars laars //lars// saapas 1. een schoen met een hoge schacht die een deel van het been bedekt _____ laat laat //lat// 1. myöhässä 1. na het voorziene ogenblik 2. myöhäinen 2. 's avonds, 's nachts _____ laatst laatst //latst// viimeinen 1. overtreffende trap van laat _____ labiaal labiaal /lˌaːbiˈaːl/ huuli 1. met de lippen gevormde medeklinker, lipklank _____ laboratorium laboratorium /lˌaːboːraːtˈoːriˌɵm/ laboratorio 1. ruimte voor wetenschappelijk onderzoek _____ labyrint labyrint /lˈaːbirˌɪnt/ labyrintti 1. een stelsel van paden of dwaalwegen, zodanig aangelegd dat men daarin moeilijk de weg kan vinden _____ lach lach //lɑx// //lɑχ// nauru 1. een vrolijkheidsuiting door middel van het optrekken van de mondhoeken en vaak het voortbrengen van een geluid _____ lachen lachen //'lɑxə(n)// nauraa 1. zichtbaar en/of hoorbaar blij zijn met iets of iets grappig vinden _____ lactase lactase /lɑktˈaːsə/ laktaasi 1. enzym dat in de dunne darm lactose kan afbreken _____ lactose lactose /lɑktˈoːsə/ laktoosi is een suiker die o.a. in melk voorkomt _____ ladder ladder //ˈlɑdər// tikapuut, tikkaat 1. een houten of metalen voorwerp met treden om makkelijk op hoger gelegen plaatsen te komen _____ lade lade // ˈladə // vetolaatikko 1. uitschuifbare bergplaats _____ laden laden //ˈlaːdə(n)// ladata 1. van een lading voorzien _____ lading lading //'ladɪŋ// 1. kuorma 2. 1. goederen die vervoerd worden 3. 2. een grote hoeveelheid 2. varaus 3. opeengehoopte elektriciteit _____ laesie laesie /laːzˈi/ leesio 1. beschadiging van het weefsel in een organisme _____ laf laf //lɑf// pelkurimainen 1. een gebrek aan moed tonend _____ lafheid lafheid //ˈlɑfɦɛit// pelkuruus 1. de neiging keuzes te maken die van weinig moed getuigen _____ lager lager //ˈlaːɣər// //ˈlaːχər// laakeri 1. een constructie die er ... _____ lagune lagune /lˈaːɣynə/ laguuni 1. ondiep meer _____ lak lak /lˈɑk/ lakka _____ laken laken //ˈlakə(n)// lakana 1. een rechthoekig stuk stof dat ter bedekking dient _____ lam lam //lɑm// karitsa 1. jong van het schaap _____ lama lama //ˈlama// laama, lama 1. een Zuid-Amerikaans eeltpotig zoogdier _____ lamantijn lamantijn /lˌaːmɑntˈɛɪn/ manaatti _____ lamp lamp //lɑmp// lamppu, valaisin 1. een object dat gemaakt is om licht te geven _____ lampenkap lampenkap /lˈɑmpəŋkˌɑp/ lampunvarjostin 1. kap over een lamp om het licht af te schermen _____ lamprei lamprei //lɑmˈprɛɪ// nahkiainen, nahkiaiset 1. een vis uit de familie van de Petromyzontidae _____ lancet lancet /lˈɑnsɛt/ lansetti 1. een dubbelsnedig operatiemes _____ land land /lˈɑnt/ 1. maa 2. 1. gedeelte van het aardoppervlak dat boven water uitsteekt 3. 2. dat deel van de aardbodem dat geschikt is voor of gebruikt wordt voor bebouwing of landbouw en veeteelt 2. maa, valtio 3. een geografisch gebied aan één bepaald gezag onderworpen 3. maa, maaseutu 4. niet verstedelijkt gebied _____ landbouw landbouw //ˈlɑntbɑuw// maatalous 1. het cultiveren van land voor de voortbrengst van voedsel en andere nuttige producten _____ landbrug landbrug /lˈɑndbrˌɵx/ kannas 1. _____ landelijk landelijk /lˈɑndələk/ maalais- 2. met betrekking tot minder bevolkte, niet-stedelijke gebieden _____ landen landen /lˈɑndən/ laskeutua 1. vanuit de zee, de lucht of de ruimte voet op vaste bodem zetten _____ landhuis landhuis // ˈlɑnthœys // kesämökki 1. een groot huis op het platteland _____ landing landing /lˈɑndˌɪŋ/ laskeutuminen 2. vlucht van vliegtuigen... _____ landkaart landkaart //lɑntkart// kartta 1. een abstracte weergave van (een stuk van) de aarde _____ landschap landschap /lˈɑndsxˌɑp/ maisema _____ landschildpad landschildpad /lˈɑndsxˌɪldpɑt/ kilpikonna 1. schildpad uit de familie Testudinidae _____ landtong landtong /lˈɑndtˌɔŋ/ niemi 1. smalle strook land die zich in zee of meer uitstrekt _____ lang lang //lɑŋ// pitkä 1. van grote duur _____ langgerekt langgerekt /lˈɑŋɣɪːrˌɛkt/ pitkulainen 1.lang en smal _____ langlaufen langlaufen /lˈɑŋlʌʊfən/ maastohiihto 1. een manier van voortbewegen op latten door de sneeuw _____ langoest langoest /lˈɑŋust/ langusti 1. _____ langpootmug langpootmug /lˈɑŋpoːtmˌɵx/ vaaksiainen, vaapsahainen _____ langs langs //lɑŋs// pitkin 1. terzijde van, evenwijdig aan _____ langwerpig langwerpig //lɑŋʋɛrpəx// pidennetty 1. lang en smal van vorm _____ langzaam langzaam //ˈlɑŋzam// hidas 1. met weinig snelheid _____ lans lans /lˈɑns/ harppuuna 1. een lang steekwapen met een metalen punt _____ lantaarn lantaarn /lˈɑntaːrn/ lyhty 1. een constructie van glas en metaal of hout, zodat wind en regen geen vat op een brandende lichtbron hebben _____ lanthaan lanthaan /lɑntˈaːn/ lantaani 1. Chemisch element _____ lap lap /lˈɑp/ paikka 1. een stuk van iets _____ laparoscopie laparoscopie /lˌaːpaːrˌɔskoːpˈi/ laparoskopia 1. met een kijkbuis in de buikholte kijken en opereren _____ lappendeken lappendeken /lˌɑpəndˈeːkən/ palapeli 1. een deken gemaakt uit verschillende losse delen die aan elkaar gestikt zijn _____ laptop laptop /(en)lˈaptɒp(nl)/ kannettava tietokone 1. kleine draagbare computer _____ larve larve /lˈɑrvə/ toukka 1. het jeugdstadium van de meeste insecten en veel amfibieën _____ lasagne lasagne /laːzˈɑɲə/ lasagna _____ laser laser /lˈaːzər/ laser 1. lichtbron die uiterst intense lichtstraal van één kleur uitzendt _____ lassen lassen /lˈɑsən/ hitsata 1. door plaatselijke sterke verhitting van de voeg twee metalen voorwerpen met elkaar verbinden _____ lasser lasser /lˈɑsər/ hitsari 1. iemand die stukken metaal op een naad door sterke plaatselijke verhitting verbindt _____ last last //ˈlɑst// kuorma 1. iets wat een mens hindert _____ lastdier lastdier /lɑstˈir/ juhta, kantojuhta 1. een gedomesticeerd dier dat men gebruikt om vracht te vervoeren _____ laster laster /lˈɑstər/ herjaus 1. onterechte beweringen die iemand in een kwaad daglicht stellen _____ lastercampagne lastercampagne /lˌɑstərkɑmpˈɑɲə/ loanheitto 1. actie met als doel iets of iemand in de goede naam aan te tasten _____ lasteren lasteren /lˈɑstərən/ loata 1. ten onrechte kwaadspreken over iemand _____ latei latei /lˈaːtɛɪ/ kamana 1. latei _____ latent latent /laːtˈɛnt/ latentti 1. sluimerend _____ later later //ˈlaː.tər// katsellaan myöhemmin _____ latex latex //'la.tɛks// lateksi _____ laurier laurier /lʌʊrˈir/ laakeri _____ lauw lauw //laʊ̯// //lʌʊ̯// //lʌː// haalea 1. een temperatuuraanduiding die tussen warm en koud ligt _____ lava lava /lˈaːvaː/ laava 1. vloeibaar gesteente dat uit een vulkaan tevoorschijn komt _____ lavas lavas /lˈaːvɑs/ liperi 1. Levisticum officinale, een kruid dat zowel in de keuken als in de geneeskunde gebruikt wordt _____ lavendel lavendel //laˈvɛndəl// laventeli 1. Lavandula, een struik uit de lipbloemenfamilie Lamiaceae die vaak is terug te vinden in tuinen omwille van de paarse kleur en de geur van de bloemen _____ laveren laveren /laːvˈɪːrən/ luovia 1-2 bij tegenwind zigzagswijze opzeilen _____ lawaai lawaai //la'ʋaj// melu 1. luid en storend geluid _____ lawine lawine //la'ʋinə// lumivyöry 1. een sneeuwverschuiving op een berghelling _____ lawrencium lawrencium /lˈɑʋrənsˌiɵm/ lawrencium 1. Chemisch element _____ laxeermiddel laxeermiddel /lˌɑksɪːrmɪdˈɛl/ laksatiivi _____ lebmaag lebmaag /lɛbmˈaːx/ juoksutusmaha 1. de vierde maag van een herkauwer, zoals een rund _____ lecithine lecithine /lˌeːsɪtˈinə/ lesitiini 1. fosfatidylcholine, een fosfolipide die de hoofdmoot uitmaakt van een fosfatidefractie die uit eidooier _____ led led //lɛt// hohtodiodi 1. (elektrotechniek) (letterwoord) een lichtuitzendende (lichtemitterende) diode en een elektronische lichtbron _____ ledemaat ledemaat //ˈledəmat// raaja 1. een aan de romp aanhangend onderdeel van het lichaam dat door spieren bewogen kan worden... _____ leedvermaak leedvermaak //'letfərmak// vahingonilo 1. het genoegen scheppen in het leed van een ander _____ leefnet leefnet /lˈeːfnɛt/ kalakori 1. een langwerpig fijnmazig net met als doel de gevangen vis een poosje te bewaren, rond of vierkant van vorm met een gesloten bodem en een vernauwing aan de bovenzijde _____ leeftijd leeftijd /lˈeːftɛɪt/ ikä 1. de tijd dat iemand leeft of geleefd heeft, het totaal aantal levensjaren _____ leeg leeg //lex// tyhjä 1. zonder inhoud _____ leek leek //lek// maallikko 1. iemand die niet deskundig is op een bepaald gebied _____ leem leem //lem// //leɪm// hiue 1. kleihoudende grondsoort _____ leen leen //len// läänitys 1. leengoed; vastgoed dat door de heer aan zijn vazal ten gebruike werd afgestaan _____ leenheer leenheer /lˈeːnhɪːr/ feodaaliherra 1. _____ leenvertaling leenvertaling //ˈlenvərˌtalɪŋ// käännöslaina 1. woord of samenkoppeling, gevormd door de onderdelen van een woord of samenkoppeling in andere taal stuk voor stuk letterlijk te vertalen _____ leenwoord leenwoord //ˈlenʋɔːrt// lainasana 1. een woord dat door een taal aan een andere taal ontleend is _____ leer leer //ler// nahka 1. stof vervaardigd door het looien van een dierenhuid _____ leerboek leerboek /lɪːrbˈuk/ oppikirja 1. een boek bedoeld om er iets uit te leren _____ leerling leerling /lˈɪːrlɪŋ/ oppilas 1. iemand die onderwijs volgt _____ leerstoornis leerstoornis /lɪːrstˈoːrnɪs/ oppimisvaikeus 1. stoornis bij het leren _____ leesbaar leesbaar /lˈeːsbaːr/ luettava _____ leesbril leesbril /lˈeːzbrɪl/ lukulasit 1. een bril die op leesafstand een scherp beeld geeft _____ leest leest //lest// lesti 1. schoenvorm _____ leesteken leesteken /leːstˈeːkən/ välimerkki 1. een onuitgesproken teken dat aan geschreven taal wordt toegevoegd om de zinsstructuur te verhelderen. _____ leeuw leeuw /lˈeʊ/ leijona 1. Panthera leo een groot katachtig roofdier met lange manen _____ leeuwenbek leeuwenbek /lˈeʊənbˌɛk/ leijonankita 1. _____ leeuwendeel leeuwendeel /lˌeʊəndˈeːl/ leijonanosa _____ leeuwerik leeuwerik /lˈeʊɪːrˌɪk/ leivo, kiuru _____ leeuwin leeuwin /lˈeʊɪn/ naarasleijona 1. het vrouwtje van de leeuw _____ lef lef //lɛf// kantti 1. branie, moed _____ legaal legaal /leːɣˈaːl/ juridinen, laki-, lakimies-, oikeudellinen 1. in overeenstemming met de wet _____ leger leger //ˈleːɣər// //ˈleːχər// armeija, maavoimat 1. een militaire strijdmacht _____ legering legering /lˈeːɣərˌɪŋ/ lejeerinki, metalliseos 1. Metaalverbinding van twee of meer elementen _____ legioen legioen /lˌeːɣiˈun/ legioona _____ legitimeren legitimeren /lˌeːɣitimˈɪːrən/ legitimoida _____ leguaan leguaan //ˌleɣyˈwan// iguaani 1. hagedis _____ lei lei /lˈɛɪ/ saviliuske 2. 2. schrijflei 3. 3. daklei _____ leiden leiden /lˈɛɪdən/ johtaa 1. een leidinggevende functie hebben _____ leidmotief leidmotief /lˌɛɪdmoːtˈif/ johtoaihe _____ leisteen leisteen /lɛɪstˈeːn/ saviliuske 1. blauwgrijs gesteente _____ lek lek //lɛk// vuoto 1. opening waardoor een vloeistof of een gas in of uit kan _____ lekkage lekkage /lɛkˈaːʒə/ vuoto _____ lekken lekken /lˈɛkən/ vuotaa 1. vloeistof laten ontsnappen _____ lekker lekker //ˈlɛkər// hemaiseva 1. aangenaam van smaak _____ lelie lelie /leːlˈi/ lilja _____ lelietje-van-dalen lelietje-van-dalen //le.li.tʲə.vɑn.da.ləⁿ// kielo Convallaria majalis _____ lelijk lelijk //ˈleːlək// ruma 1. onprettig om naar te kijken, niet mooi _____ lemma lemma /lˈɛmaː/ apulause 3. een hulpstelling waarvan de juistheid in afwachting van nader bewijs wordt aangenomen _____ lemming lemming /lˈɛmɪŋ/ sopuli 1. een knaagdier dat vooral in het hoge noorden op de toendra's voorkomt _____ lende lende /lˈɛndə/ kupeet 1. laagste deel van de rug voor het kruis _____ lenen lenen //ˈlenə(n)// lainata 1. iets tijdelijk gebruiken wat niet van jou is, dikwijl in ruil voor een kleine vergoeding _____ leng leng /lˈɛŋ/ molva 1. kabeljauwachtige zoutwatervis _____ lengte lengte //ˈlɛŋktə// pituus 2. 1. afmeting van een voorwerp 3. 2. tijdsduur _____ lengtegraad lengtegraad /lˌɛŋtɛɣrˈaːt/ pituus _____ lening lening //lenɪŋ// laina _____ lens lens //lɛns// linssi 2. 1. een geslepen stuk transparant materiaal dat lichtstralen breekt 3. 2. een stelsel van lenzen of lensdelen dat op een camera zit zodat er een scherp beeld op de film of CCD wordt geprojecteerd 4. 3. een zeer kleine glazen of kunststof lens die men direct op de oogbol plaatst ter vervanging van een bril _____ lente lente /lˈɛntə/ kevät 1. seizoen _____ lepel lepel //ˈlepəɫ// lusikka 1. een voorwerp bestaande uit een greep en een kom(metje), waarmee vloeibaar voedsel wordt gegeten _____ lepelaar lepelaar /lˈeːpəlˌaːr/ kapustahaikara 1. een steltloper ter grootte van een ooievaar met een lepelvormige snavel _____ lepelblad lepelblad /lˈeːpɛlblˌɑt/ kuirimot 2. kruisbloemige planten van het geslacht ... _____ lepra lepra /lˈɛpraː/ lepra _____ leraar leraar //ˈleːraˑr// opettaja 1. iemand die lesgeeft _____ leren leren //ˈle.rən// oppia 1. kennis of vaardigheid verwerven _____ les les //lɛs// oppitunti 1. onderricht gedurende een korte tijd _____ lesgeven lesgeven //'lɛsxevə(n)// opettaa 1. de taak van een leraar op zich nemen _____ letsel letsel /lˈɛtsəl/ vamma 1. lichamelijke schade met name aangericht in een ongeluk of gevecht _____ letter letter /lˈɛtər/ kirjain, aakkonen 1. een teken om in geschreven taal een klank van de gesproken taal weer te geven _____ lettergreep lettergreep //ˈlɛtərˌxrep// //ˈlɛtərˌɣrep// tavu 1. elk van de groepen waarin een woord kan worden verdeeld _____ lettertype lettertype //ˈlɛtərˌtipə// kirjasintyyppi 1. een stylistisch samenhangende set tekens die meestal letters, cijfers en leestekens uitbeelden _____ letterzetter letterzetter //'lɛtərzɛtər// kirjanpainaja 1. Ips typographus, een schorskever die vooral leeft op de spar _____ leugen leugen //ˈløːɣən// //ˈlʏːχən// valhe, vale 1. een mededeling die niet waar is met de bedoeling om anderen te misleiden _____ leugenaar leugenaar /lˈøːɣənˌaːr/ valehtelija 1. iemand die liegt _____ leunen leunen //lønə(n)// nojata 1. steunen, het evenwicht bewaren door het eigen gewicht deels door iets anders te laten steunen _____ leven leven //'levən// elämä 2. 1. een voortbestaan van organismen, gericht op groei en/of vermenigvuldiging 3. 2. de tijdsspanne die men levend doorbrengt _____ leven leven //'levən// elää 1. het doormaken van het leven _____ levend levend //ˈlevənt// elävä _____ levendig levendig /lˈeːvəndəx/ reipas 1. vol opgewekte drukte _____ levensbedreigend levensbedreigend /lˈeːvənzbˌɛdrɛɪɣənt/ hengenvaarallinen 1. dat iets zo gevaarlijk is dat je er aan dood kunt gaan _____ levensstijl levensstijl /lˈeːvənstˌɛɪl/ elämäntapa _____ levensvorm levensvorm /lˈeːvənsfˌɔrm/ elämänmuoto 1. de manier van leven van een levend wezen _____ lever lever //ˈlevər// maksa 1. een bruinkleurig orgaan dat gal produceert _____ leverancier leverancier /lˌeːvɪːrɑnsˈir/ hankkija _____ leverbloempje leverbloempje //ˈlevərˌblumpʲə// sinivuokko, lehtosinivuokko 1. Hepatica nobilis, een plant uit de ranonkelfamilie _____ levertraan levertraan /lˌeːvərtrˈaːn/ kalanmaksaöljy _____ lezen lezen //ˈlezə(n)// lukea 1. zien en interpreteren van tekst _____ lezer lezer /lˈeːzər/ lukija 1. iemand die (een bepaald geschrift) leest _____ lezing lezing /lˈeːzɪŋ/ lukema _____ libel libel //li.ˈbɛl// //li.ˈbɛɫ// korento 1. netvleugelig insect _____ libido libido //'libido// elämänvoima 1. geslachtsdrift _____ libratie libratie /lɪbrˈaːtsi/ libraatio _____ lichaam lichaam //lɪxam// 1. ruumis, keho 1. een geheel van botten, vlees en organen van een mens of dier 2. ruumis 2. 3. een hoeveelheid materie met een bepaalde vorm 3. 2. een instantie _____ lichaamsbeweging lichaamsbeweging //ˈlɪxamsbəˌweɣɪŋ// harjoittelu 1. bezigheden die bijdragen aan de lichamelijke fitheid _____ lichaamsdeel lichaamsdeel //ˈlɪxaːmzdeːl// ruumiinjäsen 1. onderdeel van een lichaam _____ licht licht //lɪxt// 1. vaalea, valo 1. Helder van kleur 2. kevyt 2. van een gewicht 3. kevyt, vaalea Vertalingen: na te kijken en onderverdelen per verklaring _____ licht licht //lɪxt// valo 2. 1. Elektromagnetische golven 3. 2. lichtbron _____ lichtgrijs lichtgrijs /lɪxtɣrˈɛɪs/ vaalean harmaa _____ lichtjaar lichtjaar /lˈɪxtʲaːr/ valouuosi, valovuosi 1. de afstand die het licht in één jaar aflegt, ongeveer 9460 miljard kilometer _____ lichtsnelheid lichtsnelheid /lɪxtsnˈɛlhɛɪt/ valonnopeus 1. de snelheid waarmee het licht zich voortplant in het luchtledige (ongeveer 299792 km/s) _____ lid lid /lˈɪt/ jäsen 1. iemand die behoort tot een groep, organisatie of sekte _____ lidmaatschap lidmaatschap /lˈɪdmaːtsxˌɑp/ jäsenyys 1. de status van iemand als lid van een organisatie _____ lidstaat lidstaat /lɪtstˈaːt/ jäsenvaltio 1. een staat die toegetreden is tot een inter- of supranationale organisatie _____ lidwoord lidwoord /lˈɪdʋɔːrt/ artikkeli _____ lied lied /lˈit/ laulu 1. het melodische geluid _____ liefdadigheid liefdadigheid /livdˈaːdəxhˌɛɪt/ hyväntekeväisyys 1.het geven van hulp _____ liefde liefde //ˈlivdə// rakkaus, lempi 1. uiting of gevoel van grote genegenheid en/of het zich aangetrokken voelen _____ liefdeloos liefdeloos /lˈivdəlˌoːs/ rakkaudeton 1. niet getuigend van enige vorm van liefde _____ liefhebben liefhebben /lˈifhɛbən/ rakastaa 1. liefde voelen tot iemand of iets _____ liefkozen liefkozen /lifkˈoːzən/ hyväillä _____ liegen liegen //'li.ɣə(n)// valehdella 1. met opzet feiten vertellen die niet de waarheid zijn maar wel als dusdanig worden gepresenteerd _____ lier lier //lir// lyyra 1. een Grieks snaarinstrument _____ lies lies /lˈis/ nivunen 1. anatomie _____ lieveheersbeestje lieveheersbeestje /lˈivəhˌɪːrzbeːstʲə/ leppäkerttu 1. een klein kevertje van de familie Coccinellidae _____ lievevrouwebedstro lievevrouwebedstro //ˌlivə'vraʊ̯wəˌbɛtstro// //ˌlivəˌvrɔʊ̯β̞ə'bɛtstro// //ˌlivəˌvrʌʊ̯β̞ə'bɛtstro// tuoksumatara 1. _____ lift lift //lɪft// hissi 1. een verticaal transportsysteem voor goederen en mensen _____ liftkracht liftkracht /lˈɪftkrɑxt/ nostovoima 1. opwaartse kracht _____ ligament ligament /lˌiɣaːmˈɛnt/ nivelside 1. bindweefselband _____ ligbed ligbed /lˈɪxbɛt/ mekanismituoli 1. bed om op te rusten _____ ligfiets ligfiets /lɪxfˈits/ nojapyörä _____ liggen liggen //ˈlɪɣə(n)// maata 1. zich horizontaal in toestand van rust gelegd hebben _____ lignine lignine //lɪχ.ˈni.nə// ligniini 1. een aromatische verbinding die door nagenoeg alle planten wordt gemaakt en die de plant stevigheid geeft _____ ligplaats ligplaats //'lɪxplats// laituripaikka 2. een plaats waar een boot kan liggen _____ lijden lijden //ˈlɛidǝ(n)// kärsiä 1. smart en ellende ondergaan _____ lijdend voorwerp lijdend voorwerp /lˈɛɪdənt vˈɔːrʋɛrp/ objekti 1. zinsdeel waarop de actie van een overgankelijk werkwoord rechtstreeks van toepassing is _____ lijdende vorm lijdende vorm /lˈɛɪdəndə vˈɔrm/ passiivi 1. het stelsel vormen van een werkwoord dat aangeeft dat het onderwerp de handeling ondergaat _____ lijf lijf //lɛi̯f// vartalo 1. lichaam _____ lijfeigenschap lijfeigenschap /lˈɛɪfɛɪɣˌɛnsxɑp/ maaorjuus _____ lijfrente lijfrente /lɛɪfrˈɛntə/ elinkorko _____ lijfstraf lijfstraf /lˈɛɪfstrɑf/ ruumiinrangaistus 1. een straf waarbij iemand lijfelijk pijn gedaan wordt _____ lijfwacht lijfwacht //ˈlɛɪfʋɑxt// henkivartija 2. 2. een lid van een lijfwacht 3. 1. de wacht die met de bewaking van een vorst of aanzienlijk persoon belast is _____ lijger lijger /lˈɛɪɣər/ liikeri 1. _____ lijk lijk //lɛik// ruumis, kalmo 1. dood lichaam _____ lijken lijken //ˈlɛ.kə(n)// //ˈlɛi.kə(n)// näyttää 2. naar aanschijn zijn _____ lijkwade lijkwade /lɛɪkʋˈaːdə/ käärinliina 1. de kleding waarin een overledene begraven wordt _____ lijkwagen lijkwagen /lɛɪkʋˈaːɣən/ ruumisauto 1. een voortuig ingericht om een stoffelijk overschot te vervoeren _____ lijkzak lijkzak /lˈɛɪkzɑk/ ruumispussi 1. _____ lijm lijm /lˈɛɪm/ liima 1. plakmiddel _____ lijmen lijmen /lˈɛɪmən/ liimata 1. twee of meer delen aan elkaar bevestigen met behulp van een kleefstof _____ lijn lijn //lɛi̯n// liina 2. 1. een streep 3. 2. _____ lijnzaad lijnzaad //ˈlɛɪnzat// pellavansiemen 1. _____ lijst lijst //lɛist// lista 1. een opsomming van zaken die onder elkaar staan _____ lijster lijster /lˈɛɪstər/ rastas 1. een zangvogel van de familie Turdidae _____ lijsterbes lijsterbes /lˌɛɪstərbˈɛs/ pihlajat 1. geslacht van loofbomen, Sorbus _____ likdoorn likdoorn //ˈlɪgdɔːrn// liikavarvas _____ like like /lˈikə/ tykkäys _____ liken liken /lˈɪkən/ tykätä _____ likeur likeur /likˈøːr/ likööri 1. een drank bereid met gestookte alcohol, aangevuld met smaakstoffen en veelal ook suiker _____ likken likken //ˈlɪkə(n)// nuolla 1. met de tong aanraken _____ lila lila /lˈilaː/ liila _____ limerick limerick /lˈimɪːrˌɪk/ limerikki een dichtvorm van 5 regels met een vrij strak metrum _____ limoen limoen /limˈun/ limetti 1. Een citrusvrucht _____ limonade limonade /lˌimoːnˈaːdə/ limonadi, sitruunasooda 1. een drank die vervaardigd is van citroensap, suiker en water _____ linde linde //ˈlɪndə// lehmus loofboom _____ linguïst linguïst /lˌɪŋyˈɪst/ kielitieteilijä 1. beoefenaar van de taalkunde _____ linguïstiek linguïstiek /lˌɪŋyɪstˈik/ kielitiede 1. wetenschap die taal als onderzoeksobject heeft _____ liniaal liniaal //ˌliniˈʲaɫ// viivain 1. een meetinstrument waarmee lengtes kunnen worden opgemeten _____ link link /lˈɪŋk/ linkki 2. een verwijzing _____ links links /lˈɪŋks/ vasen 1. tegenovergestelde van rechts _____ linkshandig linkshandig /lɪŋkshˈɑndəx/ vasenkätinen 1. wanneer men de linkerhand verkiest boven de rechter voor alledaagse handelingen _____ linnen linnen /lˈɪnən/ pellava 1. product afkomstig uit vlas _____ lint lint /lˈɪnt/ nauha 1. lange, smalle strook stof _____ lintworm lintworm /lˈɪntʋɔrm/ heisimato 1. een platte worm die parasiteert in de darm bij mens en dier _____ lintzaag lintzaag /lɪntzˈaːx/ vannesaha _____ linze linze /lˈɪnzə/ linssi _____ lip lip /lˈɪp/ huuli 1. anatomie _____ lipide lipide //liˈpidə// lipidi 1. vetten en vetachtige stoffen die in de biochemie een belangrijke rol spelen _____ lippendienst lippendienst /lˌɪpəndˈinst/ tyhjä puhe _____ lippenstift lippenstift /lˈɪpənstˌɪft/ huulipuna 2. 1. een stift met zacht, meestal roodgekleurd materiaal dat op de lippen opgebracht wordt om de kleur daarvan beter te laten uitkomen 3. 2. materiaal waarmee lippen worden gekleurd _____ litanie litanie /lˌitaːnˈi/ litania 1. _____ liter liter //litər// litra 1. een inhoudsmaat voor voornamelijk vloeistoffen en gassen _____ literair literair /lˌitɪːrˈɛr/ kirjallinen _____ literatuur literatuur /lˌitɪːraːtˈyr/ kirjallisuus 2. 2. het geheel van als kunstzinnig beschouwde geschreven werken, m.n. proza of poëzie 3. 3. de verzameling geschreven en na controle door vakgenoten gepubliceerde mededelingen van een vakgebied _____ lithium lithium //ˈlitiˌʲʏm// litium 1. een chemisch element en een zilverwit alkalimetaal _____ litteken litteken //'lɪtekə(n)// arpi 1. een zichtbaar overblijfsel van een oude verwonding _____ liturgie liturgie /lˌitɵrɣˈi/ liturgia 1. eertijds een dienst ten bate aan de gemeenschap waartoe de rijken verplicht waren... _____ livermorium livermorium /lˌivərmˈoːriˌɵm/ livermorium 1. scheikundig element met symbool Lv en atoomnummer 116 _____ lobotomie lobotomie /lˌoːboːtoːmˈi/ lobotomia _____ loden loden /lˈoːdən/ lyijyinen 1. van lood vervaardigd _____ loeien loeien //ˈlu.jə(n)// ammua 1. een langgerekt klagend geluid voortbrengen _____ loempia loempia /lˈumpiˌaː/ kevätrulla _____ loensen loensen /lˈunsən/ vilkaista sivulle 1. scheel kijken _____ loep loep /lˈup/ suurennuslasi _____ loewak loewak /lˈuʋɑk/ musanki _____ lof lof /lˈɔf/ ylistys 1. prijzen _____ logaritme logaritme /lˈoːɣaːrˌɪtmə/ logaritmi 1. de exponent van de macht waartoe een gegeven getal verheven moet worden om een ander getal te krijgen _____ logboek logboek /lɔxbˈuk/ laivapäiväkirja 1. boek met gegevens over de navigatie _____ logger logger /lˈɔɣər/ loggerttipurje 1. een vissersschip, tegenwoordig met een motor aangedreven, dat vroeger een loggergetuigd zeilschip was _____ logica logica /lˈoːɣikˌaː/ logiikka _____ logisch logisch //ˈloɣis// johdonmukainen 2. 1. natuurlijk, voor de hand liggend 3. 2. betrekking hebbend op de logica _____ logistiek logistiek /lˌoːɣɪstˈik/ logistiikka _____ logo logo /lˈoːɣoː/ logo 1. beeldmerk, logogram, naambeeld _____ lok lok //lɔk// kihara 1. haarlok, pluk haar _____ lokalisatie lokalisatie /lˌoːkaːlizˈaːtsi/ kotoistaa 1. plaatsbepaling _____ lol lol //lɔl// hupi _____ lolly lolly //ˈlɔlɪ// tikkari snoepje _____ lom lom /lˈɔm/ keila 1. zeevis, behorende tot de dorsvissen _____ lomp lomp /lˈɔmp/ karkea _____ long long //lɔŋ// keuhko 1. orgaan waarin gaswisseling plaatsvindt tussen lucht en bloed ten behoeve van het metabolisme. _____ longontsteking longontsteking //'lɔŋɔntsteːkɪŋ// keuhkokuume, pneumonia 1. een ontsteking in de longen _____ longvis longvis /lˈɔŋvɪs/ keuhkokala 1. vis met kieuwen én longen _____ lont lont /lˈɔnt/ sytytin 1. koord voor ontsteking _____ lood lood /lˈoːt/ lyijy 1. een scheikundig element met symbool Pb en atoomnummer 82 _____ loodgieter loodgieter /loːdɣˈitər/ putkimies, putkiasentaja 1. een vakman die zich bezighoudt met de aanleg en het onderhoud van sanitair, verwarmingsinstallaties, waterleidingen en/of riolering _____ loods loods //loːts// luotsi 2. een persoon die schepen begeleidt bij het varen van en naar een haven _____ loofboom loofboom /loːvbˈoːm/ lehtipuu 2. 1. gebladerde boom 3. 2. bladverliezend boom _____ loog loog //loːx// lipeä een alkalische substantie _____ looiig looiig /lˈoːjəx/ raskas, painava van groot gewicht _____ loonlijst loonlijst /lˈoːnlɛɪst/ palkkalista _____ loopgraaf loopgraaf //ˈlopχraf// juoksuhauta 1. een uitgegraven geul, diep en breed genoeg dat men er in kan lopen zonder bloot te staan aan vijandelijk vuur _____ lopen lopen /lˈoːpən/ kävellä, mennä 1. stappen, gaan _____ loper loper /lˈoːpər/ lähetti 4. een schaakstuk dat zich slechts diagonaal verplaatsen mag _____ losgeld losgeld /lˈɔsxəlt/ lunnaat 1. geld betaald voor iemands vrijlating _____ losmaken losmaken /lɔsmˈaːkən/ irrottaa 1. ervoor zorgen dat iets of iemand los wordt _____ lot lot //lɔt// kohtalo 2. noodlot, wat het toeval iemand toebedenkt _____ loterij loterij /lˌoːtərˈɛɪ/ arpapeli _____ lotushouding lotushouding /lˈoːtɵshˌʌʊdɪŋ/ lootusasento _____ loyaal loyaal //loˈjal// lojaali _____ lucht lucht //lʏxt// ilma 1. het mengsel van gassen waaruit de afmosfeer bestaat _____ luchtballon luchtballon /lˌɵxtbɑlˈɔn/ ilmapallo _____ luchtbehandeling luchtbehandeling /lˈɵxtbəhˌɑndəlˌɪŋ/ ilmankäsittely _____ luchtfilter luchtfilter /lˈɵxtfɪltər/ ilmansuodatin _____ luchthaven luchthaven /lɵxtˈaːvən/ lentokenttä 1. een vliegveld voor verkeersvliegtuigen met accommodatie voor ontvangst en vertrek van passagiers _____ luchtmacht luchtmacht //ˈlʏxmɑxt// //ˈlʏχmɑχt// ilmavoimat 1. een krijgsmacht in de lucht die bestaant uit vliegtuigen, raketten, projectielen en personeel _____ luchtpijp luchtpijp /lˈɵxtpɛɪp/ henkitorvi _____ luchtruim luchtruim /lˈɵxtrœym/ ilmatila 1. de luchtlagen boven een bepaald grondgebied _____ luchtvaart luchtvaart /lˈɵxtvaːrt/ ilmailu 1. verkeer in de lucht _____ lucifer lucifer /lˈysifər/ tulitikku 1. een stokje met een zwavelkopje, dienende om vuur te maken _____ lui lui //lœʏ// //lœː// laiska 1. werkschuw, niet houden van inspanning of werk _____ luiaard luiaard /lˈœyaːrt/ laiskiainen 2. Zuid-Amerikaans zoogdier _____ luier luier /lˈœyər/ vaippa _____ luiheid luiheid //ˈlœʏhɛɪt// laiskuus 1. het ontbreken van de wil iets te doen _____ luik luik //lœʏ̯k// //lœːk// luukku 1. openklappend vlak, klapdeur _____ luipaard luipaard /lˈœypaːrt/ leopardi 1. Panthera pardus, een katachtig roofdier _____ luis luis //lœʏ̯s// //lœːs// täi 1. een meestal vleugelloos insect dat parasiteert op plant, mens en dier _____ luisteraar luisteraar /lˈœystərˌaːr/ kuuntelija 1. iemand die luistert _____ luisteren luisteren //'lœstərə(n)// kuunnella 1. gericht waarnemen met het oor _____ luit luit /lˈœyt/ luuttu 1. luit _____ luitenant luitenant /lˌœytənˈɑnt/ luutnantti 1. rang in het leger _____ lul lul /lˈɵl/ mulkku 1. het geslachtsdeel van de man _____ luminantie luminantie /lˌyminˈɑntsi/ luminanssi _____ luminescentie luminescentie /lˌyminɛsˈɛntsi/ luminesenssi 1. _____ lunair lunair /lynˈɛr/ lunaarinen _____ lutetium lutetium /lˈytətˌiɵm/ lutetium 1. scheikundig element met symbool Lu en atoomnummer 71 _____ luwte luwte //'lywtə// suojasatama 1. een windloze plek _____ luxe luxe //lyks// ylellisyys 1. duur, exclusief _____ luxe luxe //lyks// luksus 1. niet alledaagse dingen die gebruikt worden voor het persoonlijk genot _____ lymfoom lymfoom /lɪmfˈoːm/ imusolmukesyöpä _____ lynchen lynchen /lˈɪnxən/ lynkata 1. iemand executeren zonder rechtsgeldig proces, met name door opknoping _____ lynx lynx //lɪŋks// ilves 1. Lynx lynx, een katachtig roofdier met opvallende oorpluimen _____ löss löss /lˈɔss/ lössi 1. _____ maag maag //maːx// mahalaukku, maha 1. Orgaan _____ maagd maagd //maːxt// //maːçt// neitsyt 1. iemand die nog nooit geslachtsgemeenschap gehad heeft _____ maagdelijk maagdelijk /mˈaːxdələk/ koskematon _____ maagdelijkheid maagdelijkheid /mˈaːxdələkhˌɛɪt/ neitsyys 1. het nog geen geslachtsverkeer gehad hebben _____ maagdenvlies maagdenvlies //ˈmaɣdəˌvlis// //ˈmaʝdəˌvlis// immenkalvo vlies _____ maaien maaien //ˈmaɪ̯ə(n)// niittää 1. met een werktuig het bovengrondse deel ergens van verwijderen _____ maal maal //ma:l// kerta 1 1. telkens terugkerend tijdstip waarop iets gebeurt _____ maalteken maalteken //ˈmaɫtekə(n)// kertolaskumerkki, kertomerkki 1. het symbool × of · of * om een vermenigvuldiging aan te duiden _____ maaltijd maaltijd /mˈaːltɛɪt/ ateria 1. een hoeveelheid toebereid voedsel die voldoende is geruime tijd de lichamelijke behoefte te bevredigen _____ maan maan //maːn// kuu, Kuu _____ maand maand //maːnt// kuukausi, kuu 1. elk van de twaalf met een eigen naam onderscheiden tijdvakken van 28, 30 of 21 dagen waarin een jaar verdeeld wordt _____ maandag maandag //ˈmaːndɑx// maanantai 1. een dag van de week, de eerste dag na het weekeinde _____ maandelijks maandelijks //ˈman.də.ləks// //ˈmaːn.də.lɪks// kuukausittainen 1. iedere maand een keer _____ maanlanding maanlanding /mˈaːnlɑndˌɪŋ/ kuuhun laskeutuminen _____ maanlicht maanlicht /mˈaːnlɪxt/ kuunvalo 1. het zonlicht dat van de maan naar de aarde reflecteert _____ maansverduistering maansverduistering //ˈmansvərˌdœʏ̯stərɪŋ// //ˈmansvərˌdœːstərɪŋ// kuunpimennys 1. het verschijnsel dat de maan verduisterd raakt doordat ze in de schaduw van de aarde komt te staan _____ maanziek maanziek /maːnzˈik/ kuuhullu _____ maar maar //maːr// mutta 1. tegenwerping, introduceert een zin(sdeel) dat het voorgaande zin(sdeel) tegenspreekt of er mee contrasteert _____ maarschalk maarschalk /mˈaːrsxɑlk/ marsalkka _____ maart maart //maːrt// maaliskuu 1. de derde maand van het jaar _____ maas maas //mas// reikä 1. een van de geknoopte ringen waaruit een net bestaat _____ maat maat //maːt// mitta 2. 3. eenheid van lengte enz. 3. 6. (muziek) manier om een muziekstuk ritmisch in te delen _____ maatkolf maatkolf /mˈaːtkɔlf/ mittapullo 1. een glazen kolf met een geijkte maatstreep voor het nauwkeurig bepalen van een volume vloeistof _____ maatregel maatregel /mˈaːtreːɣəl/ toimenpide 1. iets dat wordt beslist om een doel te treffen _____ maatschappelijk maatschappelijk //matsxɑpələk// yhteiskunnallinen 1. op de maatschappij betrekking hebbend _____ maatschappij maatschappij /mˌaːtsxɑpˈɛɪ/ yhteiskunta 2. 2. de wereld, omgang en verkeer der mensen 3. 1. vereniging tot het drijven van handel _____ machine machine //mɑˈʃinə// kone _____ machinegeweer machinegeweer /maːʃˌinəɣəʋˈɪr/ konekivääri 1. geweer waarmee kort na elkaar meerdere schoten kunnen worden afgevuurd, zonder dat men tussendoor de trekker moet loslaten _____ machinerie machinerie /maːʃˌinərˈi/ koneisto 1. een verzameling van machines _____ machinist machinist /maːʃinˈɪst/ veturinkuljettaja _____ macht macht //mɑxt// potenssi 1. vermogen de wil op te leggen. _____ machtig machtig //ˈmɑxtəx// //ˈmɑxtɪx// //ˈmɑχtəχ// vahva 1. meer invloed hebben dan anderen _____ machtigen machtigen /mˈɑxtəɣən/ valtuuttaa 1. aan iemand anders het recht overdragen in je naam te handelen _____ machtsstrijd machtsstrijd /mˈɑxtstrɛɪt/ valtataistelu 1. gevecht om de macht _____ macramé macramé /mˌɑkraːmˈeː/ makramee 1. een handwerktechniek om decoraties of weefsel te maken, door het met de hand knopen van draden _____ made made /mˈaːdə/ kärpäsentoukka, toukka 1. Pootloze larve _____ madeliefje madeliefje /mˈaːdəlˌifjə/ kaunokainen 1. Bellis perennis _____ maffia maffia /mˈɑfiˌaː/ mafia een criminele organisatie _____ magazijn magazijn /mˌaːɣaːzˈɛɪn/ varasto 2. winkel met groot assortiment _____ magenta magenta /maːɣˈɛntaː/ aniliininpunainen 1. kleur tussen rood en blauw _____ mager mager //ˈma.ɣər// //ˈma.χər// laiha 1. zeer dun met weinig vet _____ magisch magisch /mˈaːɣis/ maaginen 1.met een bijzondere, bovennatuurlijke betekenis _____ magneet magneet /mɑɣnˈeːt/ magneetti _____ magnesium magnesium /mˈɑɣnəzˌiɵm/ magnesium 1. Chemisch element _____ magnetisch magnetisch /mɑɣnˈeːtis/ magneettinen 1. verschijnselen vertonend die toegeschreven kunnen worden aan een kringstroom of roterende lading _____ magnetisme magnetisme /mˌɑɣnətˈɪsmə/ magnetismi _____ magnetron magnetron //ˈmɑɣ.nə.trɔn// //ˈmɑχ.nə.trɔn// mikroaaltouuni 1. een toestel waarin met zeer korte en gerichte golven voedsel in zeer korte tijd warm kan worden gemaakt _____ magnolia magnolia /mˈɑɣnoːlˌiaː/ magnolia 1. boom met tulpachtige bloemen _____ mailen mailen //ˈmelə(n)// meilata 1. per elektronische post verzenden _____ mais mais //mɑjs// maissi 1. een graansoort afkomstig uit Midden-Amerika _____ majesteit majesteit /mˈaːjɛstˌɛɪt/ majesteettisuus 1. _____ majoor majoor /maːjˈoːr/ majuri _____ makaak makaak //ma'kak// makaki 1. een aap behorende tot een geslacht (Macaca) van apen van de Oude Wereld _____ makaron makaron //makaˈrɔn// macaron 1.koekje _____ maken maken //ˈmaːkən// 1. valmistaa 2. luoda 1. in elkaar zetten _____ maker maker /mˈaːkər/ luoja 1. iemand die iets maakt of gemaakt heeft _____ makreel makreel /mɑkrˈeːl/ makrilli 1. Scomber scomber, een vis, familie van de makreelachtigen zoals tonijn en boniet _____ malaria malaria /maːlˈaːriˌaː/ malaria, horkka 1. Infectieziekte _____ malen malen //malə(n)// jauhaa 1. tussen twee harde voorwerpen fijnwrijven _____ maliënkolder maliënkolder /mˈaːliˌɛŋkɔldər/ rengashaarniska 1. _____ mama mama //ˈmɑmaː/, /mɑˈmaː// äiti 1. _____ mammoet mammoet /mɑmˈut/ mammutti 1. Prehistorische slurfdier _____ mammoettanker mammoettanker /mˈɑmutˌɑŋkər/ jättitankkeri 1. _____ man man /mˈɑn/ mies 1. persoon van het mannelijk geslacht _____ manchetknoop manchetknoop /mˌɑnxɛtknˈoːp/ kalvosinnappi 1. een sierknoop die de manchet aan de mouw van een overhemd sluit _____ mand mand //mɑnt// kori, ostoskori 1. een bak gemaakt van gevlochten rotan of tenen voorzien van een handvat _____ mandaat mandaat /mɑndˈaːt/ mandaatti _____ mandarijn mandarijn /mˌɑndaːrˈɛɪn/ mandariini 1. Een citrusvrucht _____ mandoline mandoline /mˌɑndoːlˈinə/ mandoliini 1. een klein, luitvormig tokkelinstrument met vier paar snaren waarop met een plectrum getokkeld wordt _____ manenwolf manenwolf /mˈaːnɛnʋˌɔlf/ harjasusi 1. Chrysocyon brachyurus, Zuid-Amerikaanse wilde hondachtige, meer verwant met de vos dan met de wolf _____ maneschijn maneschijn //manəsxɛɪn// kuunvalo 1. Het door de maan weerkaatste licht dat op de aarde schijnt, maanlicht _____ manga manga //'mɑŋga/ manga 1. Een Japans stripboek _____ mangaan mangaan /mɑŋˈaːn/ mangaani 1. Chemisch element _____ mangat mangat //'mɑnɣɑt// kulkuaukko 1. _____ mangelen mangelen //ˈmɑŋələ(n)// mankeloida 3. door de mangel halen, met een mangel glad maken _____ mangoest mangoest /mˈɑŋust/ mungo 1. onderfamilie van de civetkatten, zeer snelle en behendige roofdiertjes die zelfs een gevecht met een gifslang niet schuwen _____ mangrove mangrove /mɑŋrˈoːvə/ mangrove _____ maniak maniak /mˈaːniˌɑk/ fanaatikko _____ manie manie /maːnˈi/ mania 1. ziekelijke neiging (opgewonden psychische toestand) _____ manier manier // mɑˈniːr// tapa _____ manifest manifest /mˈaːnifˌɛst/ manifesti 1. duidelijk, onmiddellijk herkenbaar _____ manifest manifest /mˈaːnifˌɛst/ manifesti 1. openlijke bekendmaking van een staatshoofd, regering, leider of politieke partij _____ manifesteren manifesteren /mˌaːnifɛstˈɪːrən/ ilmaista waarneembaar worden _____ manipulatie manipulatie /mˌaːnipylˈaːtsi/ manipulointi _____ manipuleren manipuleren /mˌaːnipylˈɪːrən/ käsitellä _____ mannelijk mannelijk /mˈɑnələk/ 1. miespuolinen 1. tot geslacht behorend dat voor bevruchting zorgt 2. maskuliininen, miespuolinen 2. behorend tot het mannelijke woordgeslacht _____ mannetjesorchis mannetjesorchis /mˈɑnɛtʲˌeːzɔrxˌɪs/ miehenkämmekkä _____ manometer manometer /mˈaːnoːmˌeːtər/ painemittari _____ mantel mantel /mˈɑntəl/ viitta 1. omhullend kledingstuk _____ manuur manuur /maːnˈyr/ henkilötyötunti 1. hoeveelheid werk die één persoon in één uur kan verrichten _____ maoïsme maoïsme /mˌaːoːˈɪsmə/ maolaisuus _____ maoïst maoïst /mˌaːoːˈɪst/ maolainen 1. communist die zich vooral heeft laten inspireren door Mao Zedong _____ map map //mɑp// kansio 2. 3. deel van het bestandssysteem 3. 1. een stevig omhulsel voor papieren _____ marcheren marcheren /mɑrʃˈɪːrən/ marssia _____ margarine margarine /mˌɑrɣaːrˈinə/ margariini _____ marimba marimba //mɑˈrɪmba// marimba 1. een zeer grote houten xylofoon uit Guatemala met onder elke toets een resonator van houtsnijwerk _____ marinade marinade /mˌaːrinˈaːdə/ marinadi _____ marine marine //maːˈrinə// merimaalaus 1. zeemacht _____ marinier marinier /mˌaːrinˈir/ merijalkaväen sotilas 1. lid van een goed getrainde, gespecialiseerde militaire eenheid _____ marjolein marjolein /mˈɑrjoːlˌɛɪn/ meirami 1. _____ markeerstift markeerstift //mɑr.ˈkeːr.stɪft// korostuskynä 1. een viltstift waarmee met stukken tekst doet opvallen _____ markies markies /mɑrkˈis/ markiisi _____ markt markt /mˈɑrkt/ tori 2. geheel van omstandigheden waaronder hoeveelheden van producten of diensten verhandeld worden 3. warenverkoop op pleinen en straten _____ marmer marmer //mɑremər// marmori 1. een fijnkorrelige getransformeerde kalksteen dat gepolijst gebruikt wordt in de bouw- en de beeldhouwkunst _____ marmot marmot /mɑrmˈɔt/ murmeli 1. knaagdier dat vooral in het hooggebergte leeft _____ mars mars //mɑrs// marssi 2. 1. regelmatige manier van lopen met afgemeten passen, vooral gebruikt door soldaten en bij plechtigheden 3. 2. een wandeltocht 4. 3. een mand of bak die op de rug gedragen wordt _____ marsepein marsepein /mˈɑrsəpˌɛɪn/ marsipaani 1. _____ marshmallow marshmallow /mˈɑrʃmɑlˌɔw/ vaahtokarkki 1. sponzig snoepje _____ martelaar martelaar //mɑrtəlar// marttyyri 1. iemand die voor een zaak lijdt of sterft en daarmee tot symbool wordt gezien van de strijd voor die zaak _____ marter marter /mˈɑrtər/ näätä 1. een roofdier met een lange staart en een meestal bruine pels _____ martini martini /mˈɑrtinˌi/ martini 1. een cocktail van gin en droge witte vermout _____ marxisme marxisme /mɑrksˈɪsmə/ marxilaisuus 1. de socialistische ideologie van de volgelingen van Karl Marx _____ mascara mascara /mɑskˈaːraː/ maskara 1. schoonheidsmiddel _____ masker masker //'mɑskər// naamari 1. _____ masochisme masochisme /mˌaːzɔxˈɪsmə/ masokismi 1. _____ massa massa //ˈmɑsaː// massa 1. totale hoeveelheid materie in een object _____ massage massage /mɑsˈaːʒə/ hieronta _____ massamoord massamoord /mˈɑsaːmˌɔːrt/ joukkomurha 1. moord op een groot aantal personen _____ massavernietigingswapen massavernietigingswapen /mˌɑsaːvˌɛrnitˌiɣɪŋsʋˈaːpən/ joukkotuhoase 1. een wapen dat zeer velen doodt _____ masseren masseren /mɑsˈɪːrən/ hieroa 1. het toepassen van uitwendige druk op de zachte weefsels _____ massief massief /mɑsˈif/ mahtava _____ mast mast /mˈɑst/ masto 1. lange, rechtop staande paal midden op het schip _____ mastiff mastiff /mˈɑstɪf/ mastiffi 1. grote hond met een heel los rimpelig vel bij het hoofd _____ mastitis mastitis /mˈɑstitˌɪs/ mastiitti 2. 1. ontsteking van de borstklier 3. 2. ontsteking van de uier _____ masturbatie masturbatie /mˌɑstɵrbˈaːtsi/ itsetyydytys 1. het stimuleren van de eigen geslachtsdelen _____ masturberen masturberen /mˌɑstɵrbˈɪːrən/ masturboida _____ materiaal materiaal /mˌaːtɪːriˈaːl/ aineisto 1. een tastbare stof _____ materie materie /maːtˈeːri/ aine _____ matras matras //mɑtrɑs// patja 1. lichaamsondersteunend onderdeel van een bed _____ matrix matrix /mˈɑtrɪks/ matriisi 1. een rechthoekig blok getallen waaraan bepaalde rekenregels toegekend worden _____ matrone matrone /mɑtrˈoːnə/ kypsä nainen 1. _____ matroos matroos /mɑtrˈoːs/ matruusi 1. een zeeman van de laagste rang _____ mausoleum mausoleum /mˌʌʊzoːlˈeːɵm/ mausoleumi 1. groot en rijk versierd graf _____ maximaal maximaal //ˈmɑksimal// mahdollisimman suuri 1. het grootst mogelijk _____ mayonaise mayonaise //ˌmajoˈnɛːzə// majoneesi 1. een saus op basis van eieren _____ mazelen mazelen /mˈaːzələn/ tuhkarokko 1. een kinderziekte die veroorzaakt wordt door het Morbillivirus en gekenmerkt wordt door rode stipjes op de huid _____ maïs maïs //ˈmaʲɪs// //ˈmɛɪ̯s// maissi 1. een graansoort afkomstig uit Midden-Amerika _____ mecanicien mecanicien /mˌeːkaːnisˈin/ mekaanikko _____ mechanica mechanica /mɛxˈaːnikˌaː/ mekaniikka _____ mechanisch mechanisch /mɛxˈaːnis/ mekaaninen 1. met betrekking op de mechanica, machinaal, automatisch zonder na te denken _____ mechanisme mechanisme /mˌɛxaːnˈɪsmə/ mekanismi 1. machinerie _____ medaille medaille /meːdˈɑjə/ mitali 1.metalen schijf, in het bijzonder als onderscheidingsteken (bijv. voor een sporter) _____ mededeling mededeling //medədelɪŋ// ilmoitus 1. informatie die bekend wordt gemaakt _____ medeklinker medeklinker //ˈme.dəˌklɪŋ.kər// kerake 2. 1. een klank waarbij de lucht niet ongehinderd door de mond naar buiten kan 3. 2. een letter die zo'n klank in schrift weergeeft _____ medeplichtig medeplichtig //ˌmedəˈplɪxtəx// avustava 1. bewust bijgedragen hebbend tot een wandaad _____ mediaan mediaan /mˌeːdiˈaːn/ mediaani _____ mediahistoricus mediahistoricus /mˌeːdiˌaːhɪstˈoːrikˌɵs/ mediahistorioitsija 1. iemand die zich bezighoudt met het onderzoek naar en de beschrijving van de geschiedenis van de media _____ mediatie mediatie /mˌeːdiˈaːtsi/ sovittelu _____ medicatie medicatie /mˌeːdikˈaːtsi/ lääke 1. het voorschrijven van geneesmiddelen _____ medicijn medicijn //mediˈsɛɪn// lääke 1. een chemische stof die een bepaalde, gewenste werking op het (dierlijk of menselijk) lichaam uitoefent _____ medisch medisch /mˈeːdis/ lääketieteellinen 1. op de geneeskunde betrekking hebbend _____ meditatie meditatie /mˌeːditˈaːtsi/ meditaatio 1. spirituele bezigheid _____ meekrap meekrap /mˈeːkrˌɑp/ värimatara 1. Rubia tinctorum _____ meel meel //mel// //meɫ// //mɪːɫ// jauho 1. gemalen graan _____ meer meer //meːr// järvi 1. een groot water dat helemaal omringd is door land _____ meerderheid meerderheid /mˈɪːrdərhˌɛɪt/ enemmistö 1. een groep die binnen een groter geheel in aantal meer dan de helft uitmaakt _____ meerkat meerkat /mˈɪːrkɑt/ marakatti 1. één van een aantal Afrikaanse apensoorten uit de Cercopithecus-familie _____ meerkoet meerkoet /mɪːrkˈut/ nokikana 1. geheel zwarte watervogel met witte snavel en voorhoofdschild, behoort tot de familie van de rallen _____ meertalig meertalig /mɪːrtˈaːləx/ monikielinen 2. 1. gerelateerd aan meerdere talen 3. 2. (persoon) meerdere talen sprekend _____ meertaligheid meertaligheid /mɪːrtˈaːləxhˌɛɪt/ monikielisyys 1. de staat van meerdere talen te kunnen spreken _____ meerval meerval //ˈmeːrvɑɫ// monni 1. een geslacht van grote roofvissen. _____ meervoud meervoud /mˈɪːrvʌʊt/ monikko 1. Woord dat in die vorm aan meerdere voorwerpen, mensen of dieren refereert _____ mees mees /mˈeːs/ tiainen 1. Paridae, een kleine weinig schuwe zangvogel _____ meeste meeste /mˈeːstə/ useimmat 1. de grootste hoeveelheid, het hoogste aantal _____ meester meester /mˈeːstˌɛr/ mestari 1. baas, heer, patroon _____ meetkunde meetkunde //'metkɵndə// geometria 1. tak van de wiskunde _____ meetlat meetlat //ˈmetlɑt// viivain 1. een langwerpig voorwerp waarmee maten opgenomen worden _____ meeuw meeuw //meːβ̞// //mɪːβ̞// lokki 1. Laridae, een grote groep zeevogels _____ mei mei /mˈɛɪ/ toukokuu 1. de vijfde maand van het jaar _____ meiboom meiboom /mɛɪbˈoːm/ juhannussalko 1. _____ meid meid //mɛi̯t// piika _____ meikever meikever /mˈɛɪkəvər/ saksanturilas 1. Melolontha melolontha, schildvleugelig insect dat in mei te voorschijn komt _____ meiklokje meiklokje /mˈɛɪklɔkjə/ kielo 1. Convallaria majalis _____ meineed meineed /mɛɪnˈeːt/ väärä vala 1. de verkondiging van één of meerdere leugens terwijl men heeft gezworen de waarheid te vertellen _____ meiose meiose //mɛɪˈozə// meioosi 1. _____ meisje meisje //ˈmɛɪ̯ʃə// //ˈmɛːsjə// tyttö 1. een jonge vrouw _____ meisjesnaam meisjesnaam //ˈmɛɪ̯ʃəsˌnam// //ˈmɛːsjəsˌnam// tyttönimi 2. de eigen achternaam van een vrouw die de naam van haar echtgenoot of geregistreerd partner voert _____ meitnerium meitnerium /mɛɪtnˈɪːriˌɵm/ meitnerium 1. scheikundig element met symbool Mt en atoomnummer 109 _____ melaatsheid melaatsheid //me'latshɛɪt/ lepra 1. besmettelijke ziekte veroorzaakt door een bacteriële infectie van de huid _____ melancholiek melancholiek /mˌeːlɑnxoːlˈik/ melankolinen met droevige gedachten aan de dagen van weleer _____ melanoom melanoom /mˌeːlaːnˈoːm/ melanooma _____ melasse melasse /mˈeːlɑsə/ melassi 1. een restproduct bij de suikerproductie _____ melde melde /mˈɛldə/ maltsa 1. Atriplex sp, een geslacht van meer dan tweehonderd soorten plantjes die vaak onder moeilijke omstandighden gedijen _____ melden melden /mˈɛldən/ ilmoittaa 1. iets rapporteren, bekendmaken _____ melk melk //mɛlk// maito _____ melkboer melkboer /mɛlkbˈur/ maitomies _____ melkchocolade melkchocolade /mˌɛlkxoːkoːlˈaːdə/ maitosuklaa 1. chocolade die bereid is met room of melk _____ melkdistel melkdistel /mˌɛlɡdɪstˈɛl/ valvatit _____ melken melken //mɛlkə(n)// lypsää 1. _____ melkklier melkklier /mɛlklˈir/ maitorauhanen 1.het orgaan dat bij het zoogdier de melk produceert _____ melktand melktand /mˈɛlktɑnt/ maitohammas 1. een tand uit de eerste set tijdelijke tanden van de mens en sommige andere dieren (zoals de hond of de koe), die na verloop van tijd worden vervangen door de permanente tanden _____ melkweg melkweg /mˈɛlkʋɛx/ linnunrata 1. het sterrenstelsel waarin wij ons bevinden en dat op donkere nachten als lichtende band aan de hemel te zien is _____ melkzuur melkzuur /mɛlkzˈyr/ maitohappo 1. organisch zuur _____ melodie melodie /mˌeːloːdˈi/ melodia 1. een opeenvolging van toonhoogtes die een bepaald muzikaal gestalte vormt _____ melodieus melodieus /mˌeːloːdijˈøːs/ melodinen aangenaam klinkend _____ melodisch melodisch /meːlˈoːdis/ melodinen 1. _____ meloen meloen /meːlˈun/ meloni _____ melomaan melomaan /mˌeːloːmˈaːn/ melomaanikko 1. iemand die heel veel van muziek houdt _____ membraan membraan //mɛmbran// kalvo 2. _____ membranofoon membranofoon /mˌɛmbraːnoːfˈoːn/ membranofoni 1. een verzamelnaam voor muziekinstrumenten die toon/geluid voortbrengen door een trillend vel _____ mendelevium mendelevium //ˌmɛndeˈleviʏm// mendelevium _____ meneer meneer //məˈneːr// //məˈnɪːr// 1. herra 1. een formele manier om een man aan te spreken 2. herrasmies 2. een nette man _____ menen menen //menə(n)// meinata 1. de bedoeling hebben _____ mengen mengen /mˈɛŋən/ sekoittaa 1. het homogeniseren van twee of meer zaken _____ menhir menhir /mˈɛnhɪr/ megaliitti 1. _____ menora menora //mən'ora// menora 1. _____ mens mens //mɛns// ihminen 1. de Homo sapiens, het zoogdier waar wij toe gerekend worden _____ menselijk menselijk //ˈmɛnsələk// inhimillinen 1. zoals de mens _____ mensenhandel mensenhandel /mˌɛnsɛnhɑndˈɛl/ ihmiskauppa _____ mensenzoon mensenzoon /mˌɛnsənzˈoːn/ Ihmisen Poika 1. een figuur uit het Bijbelboek Daniël _____ mensheid mensheid /mˈɛnshɛɪt/ ihmiskunta 1. een verzamelnaam voor alle mensen ter wereld met al hun onderlinge sociale relaties _____ menstruatie menstruatie /mˌɛnstryˈaːtsi/ kuukautiset maandelijkse bloeding bij vrouwen _____ mentaliteit mentaliteit /mˌɛntaːlitˈɛɪt/ mielenlaatu _____ menu menu /mənˈy/ valikko _____ menubalk menubalk /mˈeːnybˌɑlk/ valikkopalkki 1. _____ menuet menuet /mˌeːnyˈɛt/ menuetti 1. _____ merel merel //meːrəl// //ˈmɪːrəɫ// mustarastas 1. een zwarte zangvogel met een gele snavel die familie is van de lijster _____ meren meren /mˈɪːrən/ ankkuroida _____ merg merg /mˈɛrx/ ydin 2. 1. 3. 2. _____ merk merk //ˈmɛrk// brandi 2. een herkenbaar product door een bepaalde producent vervaardigd _____ merrie merrie //ˈmɛri// tamma 1. een vrouwelijk paard _____ mes mes //mɛs// veitsi 1. snijwerktuig _____ meson meson /meːzˈɔn/ mesoni 1. _____ mest mest /mˈɛst/ lanta 1. uitwerpselen van sommige dieren waarmee men land vruchtbaar maakt _____ met met //mɛd// //mɛt// kera, kanssa _____ metaal metaal /meːtˈaːl/ metalli 1. ieder element dat gekenmerkt wordt door glans en het vermogen om warmte en elektriciteit te geleiden _____ metaaldetector metaaldetector /mˈeːtaːldˌeːtɛktˌɔr/ metallinpaljastin 1. instrument om metalen voorwerpen op te sporen _____ metabolisme metabolisme /mˌeːtaːboːlˈɪsmə/ aineenvaihdunta 1. het geheel van de biochemische processen op celniveau _____ metafoor metafoor //me.ta.ˈfɔːr// //mæː.ta.ˈfoːr// metafora 1. beeldspraak waarbij men een woord B zegt in plaats van het woord A terwijl er tussen A en B een verband is van gelijkenis _____ metafysisch metafysisch //ˌmetaˈfizis// metafyysinen 1. bovennatuurlijk, (nog) niet met de gangbare wetenschap te verklaren _____ metallurgie metallurgie /mˌeːtɑlɵrɣˈi/ metallurgia _____ metataal metataal /mˌeːtaːtˈaːl/ metakieli 1. taal met behulp waarvan dezelfde of een andere taal wordt beschreven _____ metatheorie metatheorie /mˌeːtɑtˌeːoːrˈi/ metateoria 1. wetenschappelijke theorie waarmee een of meerdere andere theorieën beschreven worden _____ meten meten /mˈeːtən/ mitata 1. de waarde van een bepaalde grootheid bepalen door deze te vergelijken met een ijkwaarde _____ meteoor meteoor /mˌeːtəˈoːr/ meteori, tähdenlento 1. een kortstondig lichtspoor aan de hemel door de verbranding van een uit de ruimte vallende meteoriet _____ meteorologie meteorologie //meteˌjoroloˈɣi// ilmatiede 1. de studie van het weer en het klimaat _____ meter meter //ˈmetər// metri 1. de SI-eenheid van lengte _____ metgezel metgezel /mˌɛtɣəzˈɛl/ kumppani _____ methaan methaan /mɛtˈaːn/ metaani 1. CH₄ _____ methode methode //meˈtodə// metodi _____ methodisme methodisme /mˌɛtoːdˈɪsmə/ metodismi 1. Een stroming in het protestantisme _____ meting meting /mˈeːtɪŋ/ mittaus _____ metonymia metonymia //mæː.to.ˈny.mi.ja// metonymia _____ metriek metriek /mɛtrˈik/ metrinen _____ metro metro /mˈeːtroː/ metro 1. ondergronds openbaar vervoer _____ metrologie metrologie //ˌmetroloˈɣi// metrologia 1. de studie van het weer en het klimaat _____ metronoom metronoom /mˌɛtroːnˈoːm/ metronomi _____ metselaar metselaar /mˈɛtsəlˌaːr/ muurari 1. bouwvakker gespecialiseerd in metselen _____ metselen metselen //ˈmɛtsəˌlə(n)// muurata 1. losse stenen met voegspecie samenvoegen om zo een muur te bouwen. _____ mettertijd mettertijd //ˌmɛ.tər.ˈtɛɪ̯t// ajan mittaan 1. na verloop van (een zekere) tijd _____ meubel meubel /mˈøːbəl/ huonekalu 1. een voorwerp dat behoort tot de inrichting van een kamer, zoals een bank, stoel, tafel, kast, bed et cetera _____ mevrouw mevrouw /mˈɛvrʌʊ/ rouva 1. een formele manier om een vrouw aan te spreken _____ mezoeza mezoeza //mə'zuza// mezuza 1. _____ miauw miauw /mˈiʌʊ/ miau, mau 1. het geluid van een kat _____ miauwen miauwen /mˈiʌʊən/ naukua 1. het geluid maken dat kenmerkend is voor een kat _____ micel micel /misˈɛl/ miselli _____ micro-organisme micro-organisme //ˈmɪkroʔɔrɣɑnɪzmə// //ˈmɪkroʔɔrʝɑnɪzmə// mikrobi 1. meestal eencellig wezen _____ microbe microbe /mikrˈoːbə/ mikrobi 1. een levend micro-organisme _____ microbiologie microbiologie /mˌikroːbˌioːloːɣˈi/ mikrobiologia 1. de tak van de biologie die zich bezighoudt met micro-organismen en hun effecten op de mens en andere levende organismen _____ microcontroller microcontroller /mˈikroːkˌɔntrɔlər/ mikro-ohjain _____ micrometer micrometer /mˈikroːmˌeːtər/ mikrometri 2. 2. 3. 1. een meetinstrument waarmee zeer nauwkeurig dikten, afstanden en diepten kunnen worden gemeten _____ microscoop microscoop //mɪkroˈskoːp// mikroskooppi 1. instrument _____ microscopisch microscopisch /mˌikrɔskˈoːpis/ mikroskooppinen 1. zeer klein, voor het blote oog onzichtbaar _____ microseconde microseconde /mˈikroːzəkˌɔndə/ mikrosekunti _____ middag middag /mˈɪdɑx/ keskipäivä 1. het midden van de dag, 12.00 _____ middageten middageten /mˌɪdaːɣˈeːtən/ lounas 1. een maaltijd die tussen de ochtend en de middag genuttigd wordt _____ middel middel //ˈmɪdəɫ// 1. väline 2. 2. iets met behulp waarvan een doel bereikt kan worden 3. 4. geld, bezit 2. vyötärö 1. het middendeel van het lichaam _____ middeleeuwen middeleeuwen //ˈmɪdəɫe:wə(n)// keskiaika 1. de periode tussen ongeveer 300 n.Chr. tot 1500 n.Chr. _____ middellijn middellijn /mˌɪdɛlˈɛɪn/ halkaisija 1. middellijn _____ middelmatig middelmatig //ˌmɪdəɫˈmatəx// keskinkertainen 2. 2. niet in positieve zin opvallen 3. 1. zich rond het gemiddelde bevinden _____ middelpunt middelpunt /mˈɪdɛlpˌɵnt/ keskipiste 1. van een cirkel of bol is het punt dat tot alle punten op de omtrek dezelfde afstand heeft _____ middelvinger middelvinger /mˈɪdɛlvˌɪŋər/ keskisormi 1. vinger _____ midden midden //'mɪdə(n)// keskipiste 1. eerste betekenisomschrijving _____ middenklasse middenklasse /mˈɪdəŋklˌɑsə/ keskiluokka 1. maatschappelijke, economische klasse _____ middenstander middenstander /mˈɪdənstˌɑndər/ jälleenmyyjä 1. _____ middernacht middernacht //ˌmɪdərˈnɑxt// //ˌmɪdərˈnɑχt// keskiyö 1. het midden van de nacht, twaalf tot één uur 's nachts _____ middernachtzon middernachtzon /mˌɪdərnɑxtzˈɔn/ keskiyön aurinko _____ midlifecrisis midlifecrisis /mˈɪdlifˌɛkrizˌɪs/ keski-iän kriisi _____ miegen miegen /mˈiɣən/ pissata, kusta 1. wateren, urineren _____ mier mier //mir// muurahainen 1. een kruipend, in grote kolonies levend omnivoor insect _____ mierenegel mierenegel /mˌirənəɣˈɛl/ nokkasiilit _____ miereneter miereneter /mˈirənˌeːtər/ muurahaiskarhu 1. Myrmecophaga, tandloos zoogdier, formicivoor _____ mierenzuur mierenzuur /mˌirənzˈyr/ muurahaishappo 1. HCOOH _____ mierikswortel mierikswortel /mˌirɪksʋɔrtˈɛl/ piparjuuri _____ migraine migraine /mˈɪɣrɑjnə/ migreeni 1. schele hoofdpijn _____ migratieroute migratieroute //mi.ˈɣra.si.ˌru.tə// //mi.ˈχra.tsi.ˌru.tə// muuttoreitti 1. een route die tijdens een migratie gevolgd wordt _____ mijden mijden /mˈɛɪdən/ välttää, karttaa 1. ontwijken, trachten niet in aanraking te komen met iets of iemand _____ mijl mijl //mɛi̯l// maili _____ mijn mijn //mɛi̯n// -ni, minun 1. van mij _____ mijnbouw mijnbouw /mˈɛɪnbʌʊ/ kaivostoiminta 1. het bedrijven van winning van delfstoffen _____ mijnschacht mijnschacht /mˈɛɪnsxɑxt/ kaivoskuilu 1. een verticale, meestal cilindervormige toegangsweg tussen het aardoppervlak en plaatsen... _____ mijnwerker mijnwerker /mˈɛɪnʋɛrkər/ kaivosmies, kaivostyöläinen 1. een persoon die werkzaam is in de mijnbouw _____ mijt mijt /mˈɛɪt/ punkki 1. een spinachtig, klein geleedpotig, overwegend parasitisch levend diertje _____ mijter mijter /mˈɛɪtər/ hiippa 1. een hoofddeksel dat door kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders gedragen wordt op plechtige gelegenheden _____ milieu milieu //mi.li.ˈjøː// //mɪɫˈjø// ympäristö 2. de wereldwijde natuurlijke omgeving _____ militair militair //ˌmiliˈtæːr// //ˌmiliˈtɛːr// sotilaallinen, sota, sotilas 1. met het leger te maken hebbend _____ militarisme militarisme /mˌilitaːrˈɪsmə/ militarismi _____ miljard miljard /mˈɪljɑrt/ miljardi 1. 1.000.000.000 (= 10⁹) _____ miljoen miljoen /mɪljˈun/ miljoona 1. 1.000.000 _____ miljonair miljonair /mˌɪljoːnˈɛr/ miljonääri 1. iemand die een vermogen heeft van meer dan een miljoen eenheden van een bepaalde valuta (bijvoorbeeld euro, dollar) _____ milkshake milkshake /(en)mˈɪlkʃeɪk(nl)/ pirtelö 1. dikke koude drank _____ millennium millennium /mˈɪlənˌiɵm/ vuosituhat 1. een periode van 1000 jaar _____ milliampère milliampère /mˌɪliɑmpˈɛrə/ milliampeeri 1. een duizendste ampère _____ millimeter millimeter /mˌɪlimˈeːtər/ millimetri 1. een lengtemaat ter grootte van een duizendste meter _____ milliseconde milliseconde /mˈɪlizəkˌɔndə/ millisekunti _____ milt milt //mɪlt// perna 1. een klier in de buikholte die een rol speelt bij het zuiveren en de opslag van bloed _____ miltvuur miltvuur //ˈmɪltfyr// pernarutto 1. een infectieziekte, die wordt veroorzaakt door de bacterie Bacillus anthracis _____ min min //mɪn// miinus 1. minus, verminderd met (-) _____ minachting minachting //ˈmɪnɑxtɪŋ// ylenkatse, halveksinta 1. het minderwaardig vinden, het geen gunstige mening hebben over _____ minder minder //ˈmɪndər// harvempi 1. vergrotende trap onverbogen vorm van weinig _____ minderheid minderheid /mˈɪndərhˌɛɪt/ vähemmistö 1. een groep die binnen een groter geheel in aantal minder dan de helft uitmaakt _____ minderheidstaal minderheidstaal /mˌɪndərhɛɪtstˈaːl/ vähemmistökieli _____ minderwaardigheidscomplex minderwaardigheidscomplex /mˈɪndərʋˌaːrdɪxhˌɛɪdskɔmplˌɛks/ alemmuuskompleksi _____ mineraal mineraal //minəˈral// mineraali _____ mineraalwater mineraalwater /mˈinɪːrˌaːlʋaːtər/ kivennäisvesi, mineraalivesi 1. water dat mineralen bevat die de smaak veranderen of het water een (vermeende) therapeutische waarde geven _____ mineralogie mineralogie /mˌinɪːrˌaːloːɣˈi/ mineralogia _____ minimaal minimaal //ˈminimal// mahdollisimman pieni 1. het kleinst mogelijk _____ minister minister /mˈinɪstər/ ministeri 1. een persoon die deelneemt aan de regering van een land _____ minister-president minister-president /mˈinɪstərprˌeːzidˈɛnt/ pääministeri 1. de minister die het kabinet aanvoert _____ ministerie ministerie //ˌminɪsˈtɪːri// ministeriö 1. een afdeling van een overheid waar het beleid van de regering wordt uitgevoerd _____ minst minst //mɪnst// pienin _____ minteken minteken /mɪntˈeːkən/ miinusmerkki _____ minuut minuut /mˈinyt/ 1. minuutti 1. tijdeenheid 2. minuutti, kulmaminuutti 2. hoek _____ mis mis /mˈɪs/ messu 1. een godsdienstoefening in de katholieke kerk, een eucharistieviering _____ misandrie misandrie /mˌizɑndrˈi/ miesviha 1. _____ misbruik misbruik //'mɪsbrʌʏk// väärinkäyttö _____ misdaad misdaad /mˈɪsdˌaːt/ rikos 1. een handeling die een ernstig vergrijp tegen het wetboek van strafrecht is _____ misdrijf misdrijf /mɪzdrˈɛɪf/ rikos 1. een misdaad of delict _____ mishandelen mishandelen //mɪsˈhɑndələn// kohdella kaltoin 1. iemand slecht behandelen en pijn doen of verwonden _____ mishandeling mishandeling /mɪshˈɑndəlˌɪŋ/ pahoinpitely 1. het moedwillig toebrengen... _____ miskraam miskraam /mɪskrˈaːm/ keskenmeno _____ misleiden misleiden /mɪslˈɛɪdən/ harhauttaa 1. iemand in de waan van iets brengen _____ misleidend misleidend /mɪslˈɛɪdənt/ erehdyttävä 1. _____ mislukking mislukking /mɪslˈɵkɪŋ/ häiriö 1. iets dat niet goed is gegaan _____ mispel mispel /mˈɪspəl/ mispeli 2. 1. een vruchtenboom en drager van de mispel 3. 2. de vrucht van de mispelboom _____ misschien misschien /mɪsxˈin/ ehkä 1. duidt aan dat er een bepaalde kans bestaat dat de uitspraak waar is _____ misselijk misselijk //'mɪsələk// pahoinvoiva 1. tot braken geneigd _____ misselijkheid misselijkheid /mˈɪsələkhˌɛɪt/ pahoinvointi _____ missen missen //ˈmɪsə(n)// ampua ohi 2. 1. niet raken, niet treffen 3. 6. de afwezigheid voelen van _____ missie missie /mˈɪsi/ tehtävä 1. een doeleind dat verwezenlijkt dient te worden _____ mist mist //mɪst// sumu 1. laaghangende bewolking die het zicht belemmert _____ mistig mistig /mˈɪstəx/ sumuinen 1. met mist _____ mitochondrium mitochondrium //ˌmito'xɔndriɵm// mitokondrio 1. _____ mitose mitose //miˈtozə// mitoosi 1. _____ mobieltje mobieltje //moˈbilcə// matkapuhelin, kännykkä 1. een gsm, een draagbare telefoon _____ modder modder //ˈmɔdər// muta 1. mengsel van aarde, vuil en water _____ mode mode //ˈmodə// muoti _____ model model /moːdˈɛl/ malli _____ modelleren modelleren /mˌoːdɛlˈɪːrən/ mallintaa 1. op schaal navormen _____ moderniseren moderniseren //mo.dɛr.ni.ˈzɪː.rə(n)// //mo.dɛr.nɪ.ˈzeː.rə(n)// modernisoida 1. modern maken _____ moderniteit moderniteit /mˌoːdərnitˈɛɪt/ nykyaikaisuus _____ modieus modieus /mˌoːdijˈøːs/ muodikas 1. volgens de mode _____ modificatie modificatie /mˌoːdifikˈaːtsi/ muutos _____ moe moe //muː// väsynyt 1. geneigd tot rusten of slapen _____ moed moed //mud// //mut// rohkeus 1. dapperheid, lef, branie _____ moeder moeder //ˈmudər// äiti 1. een vrouwelijke ouder _____ moederbord moederbord /mˈudərbˌɔrt/ emolevy _____ moederlijk moederlijk /mˈudərlək/ äidillinen 1.met de liefde en zorg van een moeder _____ moederschap moederschap /mˈudərsxˌɑp/ äitiys 1. het fungeren als moeder _____ moedertaal moedertaal /mˌudərtˈaːl/ äidinkieli _____ moedig moedig //ˈmuːdəx// //ˈmuːdəç// rohkea 1. geen angst voor gevaar tonend _____ moeflon moeflon //ˈmuflɔn// mufloni 1. Ovis ammon musimon, één van de wilde voorouders van het tamme schaap _____ moeial moeial /mˈujɑl/ touhuaja _____ moeilijk moeilijk //muɪɪk// hankala 1. niet gemakkelijk, waar moeite, geduld en inspanning voor vereist is _____ moeilijkheid moeilijkheid /mˈujləkhˌɛɪt/ vaikeus 1. iets dat moeilijk of lastig is _____ moeiteloos moeiteloos /mˈujtəlˌoːs/ vaivaton 1. geen moeite kostend _____ moer moer //mur// 1. mutteri 1. een blokje met gat met schroefdraad dat op een schroefbout past 2. marskimaa 4. moerassig land _____ moeras moeras /murˈɑs/ marskimaa _____ moerbei moerbei /mˈurbɛɪ/ silkkiäismarja _____ moesson moesson /musˈɔn/ monsuuni 1. de regentijd in tropische gebieden met een droge tijd en een regentijd _____ moeten moeten /mˈutən/ täytyä 1. gedwongen zijn _____ mogelijk mogelijk /mˈoːɣələk/ mahdollinen 1. een keuze om iets te doen _____ mogelijkheid mogelijkheid /mˈoːɣələkhˌɛɪt/ mahdollisuus 1. iets wat gedaan kan worden of kan gebeuren _____ mogen mogen //'mo.χə(n)// saada 1. toegestaan zijn _____ mok mok /mˈɔk/ muki 2. 1. drinkbeker 3. 2. paardenziekte _____ mol mol /mˈɔl/ 1. maamyyrä, myyrä 1. Dierkunde 2. mooli 3. Scheikunde _____ molecuul molecuul //moləˈkyɫ// molekyyli 1. het kleinste deeltje van een stof dat nog alle eigenschappen van die stof bezit _____ molen molen /mˈoːlən/ mylly 1. installatie die de stroming van lucht of water gebruikt als energiebron _____ molenaar molenaar //ˈmolənar// mylläri 1. iemand die het werken in een molen als beroep heeft _____ molensteen molensteen /mˌoːlənstˈeːn/ myllynkivi 1. een ronde steen die onder andere in windmolens en watermolens wordt gebruikt voor het malen van granen en andere producten, zoals boekweit, erwten en bonen, lijnkoeken en eikenschors _____ mollig mollig /mˈɔləx/ pullea 1. een beetje dik, volslank _____ molotovcocktail molotovcocktail /mˈoːloːtˌɔvkɔktˌɑjl/ Molotovin cocktail 1. een met brandbare stof gevulde glazen fles die via een lont of lap stof wordt ontstoken _____ molybdeen molybdeen /mˌoːlɪbdˈeːn/ molybdeeni 1. Chemisch element _____ moment moment /moːmˈɛnt/ hetki 1. zeer korte tijd _____ momenteel momenteel /mˌoːməntˈeːl/ parhaillaan 1. op dit moment _____ mompelen mompelen /mɔmpˈeːlən/ mumista 1. geluiden maken die moeilijk te verstaan zijn _____ monarch monarch /mˈoːnɑrx/ monarkki _____ monarchie monarchie /mˌoːnɑrxˈi/ monarkia 1. is van origine een regeringsvorm waarbij alle macht bij één persoon berust _____ mond mond /mˈɔnt/ suu 1. ingang van het spijsverteringskanaal _____ mond-en-klauwzeer mond-en-klauwzeer /mˈɔndɛnklʌʊzˈɪr/ suu- ja sorkkatauti 1. een zeer besmettelijke virusziekte (Aphtae epizooticae) die evenhoevige dieren, vooral runderen treft _____ mondharmonica mondharmonica /mˌɔndhɑrmˈoːnikˌaː/ huuliharppu 1. een instrument met doorslaande tongen dat met de mond bespeeld wordt _____ mondharp mondharp /mˈɔndhɑrp/ munniharppu 1. een klein tokkelinstrument en lamellofoon waarbij de klank gevormd wordt door een dunne lamel aan te tokkelen waarbij het frame tussen de tanden of tegen de lippen wordt gehouden _____ monding monding //ˈmɔndɪŋ// suu 1. plaats waar een rivier uitkomt in zee of meer _____ mondwater mondwater //ˈmɔntwatər// suuvesi 1. vloeistof waarmee de mondholte kan worden gespoeld _____ monetair monetair /mˌoːnətˈɛr/ monetaarinen _____ monnik monnik /mˈɔnɪk/ munkki 1. een man die uit religieuze overwegingen teruggetrokken leeft, voornamelijk in een klooster _____ monnikskap monnikskap /mˈɔnɪkskˌɑp/ ukonhattu 3. plant _____ monocle monocle /mˈoːnɔklə/ monokkeli 1. een bril voor één oog _____ monocultuur monocultuur //ˈmonokʏɫˌtyːr// monokulttuuri 1. landbouw met één gespecialiseerd gewas _____ monoftong monoftong //ˈmonɔfˌtɔŋ// monoftongi 1. de benaming voor één enkele klinker die de nucleus vormt van een lettergreep _____ monoftongering monoftongering /mˌoːnɔftɔŋˈɪːrɪŋ/ monoftongiutuminen 1. het verschijnsel dat een diftong overgaat in een monoftong. _____ monogram monogram /mˈoːnɔɣrˌɑm/ monogrammi 1. figuur met initialen _____ monomanie monomanie /mˌoːnoːmaːnˈi/ monomania 2. te eenzijdige fixatie op één zaak _____ monopolie monopolie /mˌoːnoːpoːlˈi/ monopoli 1. het geheel beheersen van een markt door een enkele leverancier _____ monorail monorail /mˈoːnoːrˌɑjl/ yksiraiteinen 1. _____ monster monster /mˈɔnstər/ 1. hirviö 1. schrikwekkend wezen 2. näyte 2. een willekeurige hoeveelheid ontnomen aan een grotere massa _____ monstergolf monstergolf /mˈɔnstərɣˌɔlf/ hyökyaalto _____ mooi mooi //moːj// kaunis 1. prettig in voorkomen, aangenaam om naar te kijken, schoon _____ moord moord //moːrt// murha 1. het opzettelijk en met voorbedachten rade een ander van het leven beroven _____ moorden moorden /mˈɔːrdən/ murhata 1. rondgaan om moorden te plegen _____ moordenaar moordenaar //mordənar// murhaaja 1. iemand die een moord gepleegd heeft _____ moordpartij moordpartij /mˌɔːrdpɑrtˈɛɪ/ verilöyly _____ mop mop /mˈɔp/ vitsi 1. anekdote met een verrassend en komisch slot _____ moratorium moratorium /mˌoːraːtˈoːriˌɵm/ moratorio 1. een uitstel van betaling _____ morfeem morfeem /mɔrfˈeːm/ morfeemi 1. de kleinst mogelijke morfosyntactische eenheid in een taal _____ morfologie morfologie //ˌmɔr.fo.lo.ˈɣi// //ˌmɔr.fo.lo.ˈχi// morfologia 1. de wetenschap die het vormgeven van woorden bestudeert _____ morgen morgen //ˈmɔrxə(n)// //ˈmɔrɣə(n)// huomenna 1. de eerstvolgende dag na vandaag _____ morgen morgen //ˈmɔrxə(n)// //ˈmɔrɣə(n)// aamu 1. het eerste deel van de dag _____ morgengave morgengave /mˌɔrɣəŋˈaːvə/ huomenlahja 1. een bruidsschat die binnen het Morganatische huwelijk door een man aan zijn vrouw wordt gegeven de ochtend na de huwelijksnacht _____ mormoons mormoons /mɔrmˈoːns/ mormonilainen 1. behorend tot, passend bij de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen _____ morsen morsen //'mɔrsə(n)// kaataa 1. _____ mortier mortier /mɔrtˈir/ mörssäri, heitin 2. 1. een kom waarin met een stamper allerlei stoffen fijn gestampt of fijngewreven worden 3. 2,3 korte kanontypen _____ mos mos /mˈɔs/ sammal _____ moskee moskee /mɔskˈeː/ moskeija 1. gebedshuis _____ moslim moslim /mˈɔslɪm/ muslimi 1. een geloofsaanhanger van de islam _____ mossel mossel /mˈɔsəl/ simpukka 1. Mytilus edulis, een eetbaar tweekleppig schelpdier _____ mossig mossig /mˈɔsəx/ sammaleinen 1. met mos bedekt _____ mosterd mosterd /mˈɔstɛrt/ sinappi 1. een in de keuken gebruikte kruidenpasta _____ mot mot //mɔt// yöperhonen 1. een vlinderachtig insect _____ motief motief /moːtˈif/ aihe 2. 1. de reden om iets te doen 3. 2.3. _____ motivatie motivatie /mˌoːtivˈaːtsi/ motivaatio _____ motor motor //'mo.tɔr/ moottori 1. krachtbron _____ motorfiets motorfiets /mˌoːtɔrfˈits/ moottoripyörä _____ motorrijtuig motorrijtuig /mˈoːtɔɾrˌɛɪtœyx/ kiskobussi spoorvoertuig _____ motregen motregen /mɔtrˈeːɣən/ tihkusade 1. fijne, zachte regen _____ mottenbal mottenbal /mˈɔtənbˌɑl/ koinmyrkky _____ mout mout /mˈʌʊt/ mallas 1. de grondstof voor bier, jenever en whisky, vervaardigd door het laten kiemen van graan, waarbij het aanwezige zetmeel omgezet wordt in vergistbare suikers _____ mouterij mouterij /mˌʌʊtərˈɛɪ/ mallastamo 1. fabriek waar van granen mout wordt gemaakt, door het in water te weken waardoor het onkiemt, en het daarna te drogen _____ mouw mouw /mˈʌʊ/ hiha 1. dat deel van een kledingstuk dat de armen omvat _____ mozaïek mozaïek /mˌoːzaːˈik/ mosaiikki _____ muesli muesli //ˈmysli// //ˈmyə̯zli// mysli 1. eten gemaakt van graanvlokken, zuivel, fruit en noten _____ muezzin muezzin /mˈyɛzˌɪn/ muessin 1. de persoon die vanuit een minaret van de moskee oproept tot de dagelijkse gebeden _____ mug mug //mʏx// kaksisiipisten, sääsket 1. kleine, vliegende insecten van de onderorde Nematocera _____ muilband muilband /mˈœylbɑnt/ kuonokoppa 1. _____ muildier muildier /mœyldˈir/ muuli 1. een kruising van een ezelhengst en een paardenmerrie _____ muilezel muilezel /mˌœyləzˈɛl/ muuliaasi 1. een kruising van een paardenhengst en een ezelin _____ muilkorven muilkorven /mˈœylkɔrvən/ estää 2. beletten te spreken _____ muis muis //mœʏ̯s// //mœːs// 1. hiiri, kotihiiri 1. knaagdier 2. hiiri 3. computermuis _____ muismat muismat //ˈmœʏsmɑt// //ˈmœːsmɑt// hiirimatto 1. een onderlegger voor een computermuis _____ muiten muiten /mˈœytən/ kapinoida 1. in opstand komen tegen wettige autoriteit _____ muiterij muiterij /mˌœytərˈɛɪ/ kapina _____ multilateraal multilateraal /mˌɵltilˌaːtɪːrˈaːl/ monenkeskinen 1. met, of aan veel kanten, belangen, partijen etc. _____ multinational multinational /mˈɵltinˌaːʃoːnˌɑl/ monikansallinen yritys _____ multiplex multiplex /mˈɵltɪplˌɛks/ vaneri 1. composietplaat die bestaat uit meer dan 3 gelijmde laagjes hout _____ mummie mummie /mɵmˈi/ muumio 1. een door balseming en uitdroging geconserveerd lichaam van een dode _____ munt munt //mʏnt// minttu 1. een plant met sterk aromatische blaadjes waarvan muntthee wordt getrokken, ze worden ook als keukenkruid gebruikt _____ muntjak muntjak /mˈɵntʲɑk/ muntjakki _____ mus mus //mʏs// varpunen 1. Passeridae, een zangvogel behorend tot de wevervogels die zelden ver van de mensen nestelt _____ museum museum //myˈzeʏm// museo 1. een gebouw waarin voorwerpen van culturele waarde tentoongesteld worden _____ musical musical /mˈyzikˌɑl/ musikaali _____ musicoloog musicoloog /mˈyzikˌoːloːx/ musiikkitieteilijä 1. _____ musicus musicus /mˈyzikˌɵs/ muusikko 1. iemand die muziek maakt en ten gehore brengt _____ muskus muskus //'mɵskɵs// myski 1. de geurstof uitgescheiden door de geurklieren van bepaalde zoogdieren _____ muskusos muskusos /mˈɵskyzˌɔs/ myskihärkä 1. plomp hoefdier met grote kop en brede snuit _____ muskusrat muskusrat /mˈɵskɵsrˌɑt/ piisami 1. Ondatra zibethicus, een soort waterrat _____ mutageen mutageen /mˌytaːɣˈeːn/ mutageeni 1. stof _____ mutatie mutatie /mytˈaːtsi/ mutaatio 1. een sprongsgewijze verandering _____ mutisme mutisme /mytˈɪsmə/ mutismi 1. onvermogen om te spreken _____ muts muts //mʏʦ// hilkka 1. hoofddeksel van textiel zonder harde rand. _____ muur muur //myːr// seinä, muuri 1. verticale vlakke constructie van steen _____ muziek muziek //my'zik// musiikki 1. een akoestisch fenomeen _____ muziekinstrument muziekinstrument //myˈzikˌɪnstrymɛnt// soitin, musiikki-instrumentti 1. instrument om muziek mee te spelen _____ muziekschool muziekschool /myzˈiksxˌoːl/ musiikkikoulu 1.een school waar men muziek leert maken _____ muzikaal muzikaal /mˌyzikˈaːl/ musiikillinen _____ muzikant muzikant /mˌyzikˈɑnt/ muusikko 1. iemand die muziek maakt _____ mycologie mycologie //ˌmikoloˈɣi// sienitiede 1. de wetenschap die zich bezig houdt met het bestuderen van schimmels _____ myopie myopie /mˌioːpˈi/ likinäköisyys 1. een afwijking in de brandpuntsafstand van het oog waardoor alles op grotere afstand wazig gezien wordt _____ myriade myriade /mˌiriˈaːdə/ myriadi 1. een grote groep mensen, een ontelbare menigte _____ mysterie mysterie //miˈstɪːri// salaisuus _____ mythe mythe //ˈmitə// jumalaistaru _____ mythologie mythologie //mi.tɔ.lɔ.ɣi// mytologia, jumalaistarusto _____ myxomatose myxomatose /mˌɪksoːmaːtˈoːsə/ myksomatoosi 1. ernstige konijnenziekte die verspreid wordt door vectoren (dragers) zoals muggen, konijnenvlooien... _____ na na /nˈaː/ jälkeen 1. in tijd volgend op _____ naad naad /nˈaːt/ sauma 1. _____ naadloos naadloos //'natlos// saumaton 1. zonder naad aan elkaar bevestigd _____ naaf naaf //naf// keskiö 1. centrale as of middenstuk van een wiel of rad _____ naaien naaien //ˈnaːi̯ə(n)// ommella 1. naaldwerk verrichten _____ naaimachine naaimachine /nˌaːjmaːʃˈinə/ ompelukone _____ naakt naakt //naːkt// alastonkuva 1. zonder beharing of andere fysieke bescherming van de huid, ontkleed _____ naaktheid naaktheid /nˈaːktɛɪt/ alastomuus 1. het naakt zijn _____ naald naald //nald// //naɫt// neula, neulanen 1. gereedschap voor naaien _____ naaldboom naaldboom /naːldbˈoːm/ havupuu _____ naaldhak naaldhak /nˈaːldhɑk/ stilettikorko 1. _____ naaldwaterbies naaldwaterbies /nˌaːldʋaːtərbˈis/ hapsiluikka _____ naam naam //nam// 1. nimi 1. kort stukje tekst dat een persoon, instelling of object bijna identiek kan benoemen 2. maine, kunnia 2. bekendheid, reputatie _____ naamdag naamdag /nˈaːmdɑx/ nimipäivä 1. een dag waarop een heilige wordt herdacht _____ naamruimte naamruimte /nˈaːmrœymtə/ nimiavaruus _____ naamval naamval /nˈaːmvɑl/ sijamuoto 1. een buigingsvorm van een naamwoord, lidwoord of telwoord die de functie van dat woord in de zin aangeeft _____ naamwoord naamwoord //namwort// nomini 1. een woord dat een persoon of zaak noemt, bepaalt of aanduidt _____ naar naar //naːr// mukaan 1. in de richting van _____ naast naast //nast// ...[[-n]] vierellä 1. aan de zijkant van _____ naastenliefde naastenliefde /nˈaːstənlˌivdə/ armeliaisuus 1. liefde jegens de medemens _____ nabij nabij //naˈbɛi// läheinen 1. zich in de onmiddellijke omgeving bevindend _____ nabijheid nabijheid /nabˈɛɪhɛɪt/ läheisyys _____ nabootsing nabootsing //ˈnabotsɪŋ// imitaatio, jäljittely 1. imitatie, het nadoen _____ nacht nacht //nɑx// //nɑxt// //nɑχt// yö 1. de tijd tussen zonsondergang en zonsopkomst _____ nachtclub nachtclub /nˈɑxtklɵp/ yökerho 1. een uitgaansgelegenheid voor volwassenen _____ nachtegaal nachtegaal //ˈnɑxtəˌɣal// etelänsatakieli, satakieli 1. Luscinia megarhynchos, een lijsterachtige zangvogel met een rossig bruine staart _____ nachtmerrie nachtmerrie /nˌɑxtmərrˈi/ painajainen 2. 1. een zeer angstige droom 3. 2. een schrikbeeld _____ nachtschade nachtschade /nɑxtsxˈaːdə/ koiso 1. _____ nachtvlinder nachtvlinder /nˈɑxtvlɪndər/ yöperhonen 1. vlinder die 's nachts actief is _____ nachtzwaluw nachtzwaluw /nˈɑxtzʋaːlˌyʊ/ kehrääjä _____ nadat nadat //na'dɑt/ kun _____ nadeel nadeel /nˈaːdˌeːl/ haitta 1. ongunstige eigenschap _____ nadenken nadenken /nˈaːdɛŋkən/ ajatella _____ nadir nadir /nˈaːdɪr/ nadiiri 1. voetpunt _____ nadruk nadruk //'nadrɵk// painottaa 1. een bijzondere aandacht die besteed wordt _____ nageboorte nageboorte /nˈaːɣəbˌɔːrtə/ jälkeiset 1. de moederkoek, navelstreng en vliezen die geboren worden nadat de baby is geboren _____ nagel nagel /nˈaːɣəl/ 1. kynsi 1. aan vingers en tenen 2. naula, kynsi 3. spijker _____ nagellak nagellak /nˈaːɣɛlˌɑk/ kynsilakka 1. schoonheidsmiddel _____ nagelpistool nagelpistool /nˈaːɣɛlpɪstˌoːl/ naulain 1. _____ nagerecht nagerecht /nˈaːɣɪːrˌɛxt/ jälkiruoka _____ nageslacht nageslacht /nˈaːɣɛslˌɑxt/ jälkeläiset _____ najaar najaar /nˈɑjaːr/ syksy 1. herfst _____ najagen najagen //'najaɣə(n)// pyrkiä 1. _____ namelijk namelijk //ˈnamələk// nimittäin _____ namens namens //'naməns// nimissä 1. _____ namiddag namiddag /nˈaːmɪdˌɑx/ iltapäivä 1. tijd aan het einde van de middag _____ nanometer nanometer /nˈaːnoːmˌeːtər/ nanometri 1. _____ nanoseconde nanoseconde /nˈaːnoːsəkˌɔndə/ nanosekunti _____ nanotechnologie nanotechnologie /nˈaːnoːtˌɛxnoːloːɣˌi/ nanoteknologia _____ naoorlogs naoorlogs /nˈaːɔːrlˌɔxs/ sodanjälkeinen 1. van na de oorlog _____ narcis narcis /nɑrsˈis/ narsissi _____ narwal narwal /nˈaːrʋɑl/ sarvivalas 1. Monodon monoceros, walvisachtig zoogdier waarbij het mannetje in bezit is van een lange slagtand _____ nasaal nasaal //naˈsal// nasaali 1. met betrekking tot de neus _____ naslagwerk naslagwerk //ˈna.slɑx.ˌwɛrk// //ˈna.slɑx.ˌβ̞ɛrk// //ˈna.slɑχ.ˌʋɛrk// lähdeteos 1. een boek dat dient om iets in op te zoeken _____ nasmaak nasmaak /nˈaːsmˌaːk/ jälkimaku 1. een veranderde smaak van iets dat men al heeft doorgeslikt heeft en in het begin anders smaakte _____ nat nat //nɑt// märkä 1. gedrenkt in een vloeistof, meestal water _____ natie natie /nˈaːtsi/ kansakunta 1. een groep mensen die zich door gemeenschappelijke taal, cultuur of politieke geschiedenis verbonden voelt _____ natiestaat natiestaat /nˈaːtistˌaːt/ kansallisvaltio _____ nationaal nationaal /nˌaːʃoːnˈaːl/ kansallinen 1. op een natie betrekking hebbend _____ nationalist nationalist /nˌaːʃoːnaːlˈɪst/ nationalisti _____ nationaliteit nationaliteit /nˌaːʃoːnˌaːlitˈɛɪt/ kansallisuus _____ natmaken natmaken /nɑtmˈaːkən/ kastella 1. _____ natrium natrium /nˈaːtriˌɵm/ natrium _____ naturalisme naturalisme /naːtˌyraːlˈɪsmə/ naturalismi 1.2.3. stroming in de literatuur aan het eind van de 19e eeuw, die de mens beschouwt als bepaald door milieu en erfelijkheid en leer die de natuur boven alles stelt _____ naturist naturist /naːtyrˈɪst/ naturisti 1. _____ natuur natuur //na'tyr// luonto überhaupt _____ natuurkunde natuurkunde //naˈtyrkʏndə// //naˈtyːrkʏndə// fysiikka 1. de wetenschap van de materie en de bestudering van het gedrag en de interactie in ruimte en tijd _____ natuurkundige natuurkundige /naːtˌyrkˈɵndəɣə/ fyysikko _____ natuurlijk natuurlijk /naːtˈyrlək/ luonnollinen 1. uit de natuur afkomstig _____ natuurramp natuurramp /naːtˈyrrɑmp/ luonnonmullistus 1. een ongelukkige gebeurtenis die door de natuur veroorzaakt wordt _____ natuurrecht natuurrecht /naːtˈyrrɛxt/ luonnonoikeus 2. in de natuurlijke orde van de dingen gefundeerd _____ natuurwetenschap natuurwetenschap //na'tyrʋetənsxɑp// //na'tyrʋetənsçɑp// luonnontiede _____ nauw nauw //nau// kiipeli _____ nauwelijks nauwelijks /nˈʌʊələks/ tuskin 1. slechts in geringe mate _____ navel navel //'navəl// napa _____ navelstreng navelstreng //ˈnavəlstrɛŋ// napanuora snoer dat de vrucht aan de moederkoek verbindt _____ navigeren navigeren /naːviɣˈɪːrən/ ohjata _____ navolging navolging /naːvˈɔlɣɪŋ/ imitaatio _____ navulbaar navulbaar /naːvˈɵlbaːr/ täytettävä 1. opnieuw te vullen _____ naïef naïef /naːˈif/ naiivi _____ necrologie necrologie /nˌɛkroːloːɣˈi/ nekrologi 1. een biografie van een overleden persoon en/of een bespreking van diens werk _____ nectarine nectarine /nˌɛktaːrˈinə/ nektariini 1. een perzikachtige vrucht met een gladde, onbehaarde schil _____ nederigheid nederigheid /nˈeːdərəxhˌɛɪt/ nöyryys 1. het aannemen van een houding waarbij geen aanspraak gemaakt wordt op macht of eer _____ nederlaag nederlaag /nˌeːdərlˈaːx/ tappio, häviö 1. het verlies van een strijd _____ nederzetting nederzetting /nˈeːdərzˌɛtɪŋ/ siirtokunta 1. een vestiging, een bewoonde plaats _____ nee nee //neː// ei 1. ontkenning _____ neef neef //nef// 1. sisarenpoika, veljenpoika 1. mannelijke oomzegger 2. serkku 2. kozijn _____ neen neen //nen// ei nee _____ neerslag neerslag /nˈɪːrslɑx/ sade 1. hemelwater _____ neerstorten neerstorten /nˈɪːrstɔrtən/ romahtaa 1. het vliegvermogen verliezen en onzacht op de aarde terugvallen _____ neervallen neervallen /nˈɪːrvɑlən/ pudota 1. te snel naar beneden verplaatsen _____ negatief negatief /nˌeːɣaːtˈif/ negatiivi 1. ontkennend, afwijzend _____ negen negen //ˈne.ɣə(n)// //ˈne.χə(n)// //ˈneɣə(n)// yhdeksän 1. het getal 9 _____ negende negende //ˈne.ɣən.də// //ˈne.χən.də// yhdeksäs 1. nummer negen in een rij _____ negenendertig negenendertig /nˌeːɣənəndˈɛrtəx/ kolmekymmentäyhdeksän 1. het getal 39 _____ negenennegentig negenennegentig /nˌeːɣənənˈeːɣəntəx/ yhdeksänkymmentäyhdeksän 1. het getal 99 _____ negenentachtig negenentachtig /nˌeːɣənˈɛntɑxtəx/ kahdeksankymmentäyhdeksän 1. het getal 89 _____ negenentwintig negenentwintig /nˌeːɣənəntʋˈɪntəx/ kaksikymmentäyhdeksän 1. het getal 29 _____ negenenveertig negenenveertig /nˌeːɣənənvˈɪːrtəx/ neljäkymmentäyhdeksän 1. het getal 49 _____ negenenvijftig negenenvijftig /nˌeːɣənənvˈɛɪftəx/ viisikymmentäyhdeksän 1. het getal 59 _____ negenenzestig negenenzestig /nˌeːɣənənzˈɛstəx/ kuusikymmentäyhdeksän 1. het getal 69 _____ negenenzeventig negenenzeventig //ˈneɣənənˌzøvəntəx// seitsemänkymmentäyhdeksän 1. het getal 79 _____ negenhonderd negenhonderd //ˈne.ɣə(n).ˌhɔn.dərd// //ˈne.ɣə(n).ˌɦɔn.dərt// //ˈne.χə(n).ˌɦɔn.dərt// yhdeksänsataa 1. het getal 900 _____ negentien negentien /nˌeːɣəntˈin/ yhdeksäntoista 1. het getal 19 _____ negentiende negentiende /nˈeːɣəntˌində/ yhdeksästoista _____ negentig negentig //ˈne.ɣə(n).təx// //ˈne.ɣə(n).tɪx// //ˈne.χə(n).təχ// yhdeksänkymmentä 1. het getal 90 _____ neger neger /nˈeːɣər/ neekeri 1. iemand met een van nature donkere huid _____ negeren negeren /neːɣˈɪːrən/ olla välittämättä 1. doen alsof iemand of iets niet bestaat _____ nek nek //nɛk// niska 1. achterste gedeelte van de hals _____ nemen nemen //ˈne.mə(n)// ottaa 1. iets vastpakken met de handen _____ neoclassicisme neoclassicisme /nˌeːɔklˌɑsisˈɪsmə/ uusklassismi 1. kunststroming _____ neodymium neodymium /nˈeːoːdˌimiˌɵm/ neodyymi _____ neolithicum neolithicum //nejoˈlitikʏm// neoliittinen kausi _____ neologisme neologisme //ˌne.jo.lo.ˈχɪs.mə// //ˌne.jo.loː.ˈɣɪz.mə// uudissana 1. een woord dat nieuw is of nieuw gevormd is _____ neon neon /neːˈɔn/ neon 1. een chemisch element en een kleurloos edelgas _____ neonazisme neonazisme /nˌeːoːnaːzˈɪsmə/ uusnatsismi _____ neontetra neontetra /nˌeːɔntˈɛtraː/ neontetra 1. _____ nepotisme nepotisme //nepo'tɨzmə// nepotismi 1. _____ neptunium neptunium /nˈɛptynˌiɵm/ neptunium 1. Chemisch element _____ nerd nerd /nˈɛrt/ nörtti 1. iemand die sociaal en seksueel weinig in trek is en een grote voorliefde voor intellectuele zaken aan de dag legt _____ nerf nerf /nˈɛrf/ lehtisuoni _____ nergens nergens /nˈɛrɣəns/ ei missään _____ nerveus nerveus //nɛr'vøs// hermostunut 1. lijdend aan gespannen zenuwen _____ nest nest //nɛst// pesä 1. de verblijfplaats van een dier _____ nestelen nestelen //ˈnɛstələ(n)// kotiutua 1. het bouwen van een nest en het grootbrengen van jongen erin, gewoonlijk van vogels _____ net net /nˈɛt/ haavi 1. een geheel van fijne draden _____ netbal netbal /nˈɛtbɑl/ verkkopallo 3. sport die veel lijkt op korfbal en basketbal _____ netel netel /nˈeːtəl/ nokkonen 1. plant _____ netjes netjes //ˈnɛcəs// puhdas 1. op een nette manier _____ netmaag netmaag /nɛtmˈaːx/ verkkomaha 1. tweede maag van herkauwers _____ netto netto /nˈɛtoː/ netto _____ nettoloon nettoloon //'nɛtolon// nettopalkka 1. _____ netvlies netvlies /nɛtvlˈis/ verkkokalvo 1. een vlies aan de binnenkant van het oog waarop een beeld wordt gevormd _____ netwerk netwerk /nˈɛtʋɛrk/ verkko _____ neuken neuken //nøkə(n)// naida, nussia 1. geslachtsgemeenschap hebben _____ neuraal neuraal /nøːrˈaːl/ hermostollinen 1. met betrekking tot de zenuwen _____ neurochirurg neurochirurg /nˈøːrɔxˌirɵrx/ neurokirurgi 1. _____ neurologie neurologie /nˌøːroːloːɣˈi/ neurologia, hermotautioppi 1. een discipline binnen de biologie en geneeskunde die zich bezighoudt met alles wat aandoeningen van het centrale zenuwstelsel betreft _____ neuron neuron /nøːrˈɔn/ hermosolu een zeer belangrijke cel in het zenuwstelsel _____ neurotisch neurotisch /nøːrˈoːtis/ neuroottinen 1. met betrekking tot een ziekelijke houding _____ neurotransmitter neurotransmitter //ˈnøːrotransˌmɪtər// //ˈnøːrotrɑnsˌmɪtər// //ˈnʏːrotrɑnsˌmɪtər// aivojen välittäjäaine 1. een chemische stof die fungeert als overbrenger van de zenuwprikkel _____ neus neus //nøːs// nenä 1. een orgaan dat gebruikt wordt bij de ademhaling en om te ruiken _____ neusbeen neusbeen /nøːzbˈeːn/ nenäluu 1. één van de beenderen van de schedel _____ neusholte neusholte /nˈøːshɔltə/ nenäontelo 1. het eerste stuk van het luchtwegstelsel waar de ingeademde lucht doorheen gaat _____ neushoorn neushoorn /nˈøːshɔːrn/ sarvikuono 1. een groot en zwaar zoogdier uit de familie van de Rhinocerotidae dat in Afrika en Azië leeft en gekenmerkt wordt door de hoorn op zijn kop _____ neusklank neusklank //ˈnøsklɑŋk// nasaali 1. een medeklinker die geproduceerd wordt met een gedeeltelijke obstructie ergens in het spraakkanaal _____ neutraal neutraal //nøˈtral// neutraali 1. geen partij kiezend in een conflict _____ neutraliteit neutraliteit /nˌøːtraːlitˈɛɪt/ puolueettomuus 1. een onpartijdige houding aanhouden ten opzichte van twee partijen met een geschil _____ neutron neutron /nøːtrˈɔn/ neutroni _____ neutronenbom neutronenbom /nˈøːtroːnˌɛnbɔm/ neutronipommi 1. _____ nevel nevel /nˈeːvəl/ sumu 2. wolken in de nabijheid van de grond, ontstaan door plaatselijke oorzaken zoals door afkoeling of door menging van koude met warme vochtige lucht _____ nevelpanter nevelpanter /nˌeːvɛlpˈɑntər/ puuleopardi 1. Neofelis nebulosa, een katachtige die zich schuil houdt in de bossen van Zuidoost-Azië _____ nevelwoud nevelwoud /nˈeːvɛlʋˌʌʊt/ pilvimetsä _____ niacine niacine /nˌiaːsˈinə/ niasiini 1. één van de voor de mens noodzakelijke vitaminen, een wateroplosbaar microvoedingsmiddel dat van belang is voor de menselijke gezondheid _____ nicht nicht //nɪxt// serkku 3. een dochter van iemands oom of tante _____ nicotine nicotine /nˌikoːtˈinə/ nikotiini _____ niemand niemand //nimɑnt// ei kukaan 1. geen enkel persoon _____ niemendal niemendal //nimən'dɑl// ei mitään _____ nier nier /nˈir/ munuainen 1. een van beide organen in de onderrug die het bloed zuiveren van afvalstoffen en deze uitscheiden in de urine. _____ niersteen niersteen /nirstˈeːn/ munuaiskivi 1. een samengroeisel in het nierbekken dat meestal uit urinezuur en urinezure zouten bestaat _____ niervet niervet /nˈirvɛt/ ihra 1. het vet dat om de nieren zit _____ niet niet /nˈit/ ei 1. ontkenning, tegenovergestelde van 'wel' _____ niets niets //nits// ei mitään 1. geen enkel ding, geen enkele zaak _____ nietsnut nietsnut /nˈitsnɵt/ hanttapuli 1. iemand die voor niets deugt _____ nietsvermoedend nietsvermoedend /nˈitsfərmˌudənt/ pahaa-aavistamaton 1. zonder argwaan, argeloos _____ niettegenstaande niettegenstaande /nˈitəɣˌɛnstaːndə/ huolimatta _____ niettemin niettemin /nˈitəmˌɪn/ silti, kuitenkin _____ nieuw nieuw //niβ̞// //nyʊ̯// 1. uusi 2. 1. recentelijk gemaakt 3. 4. onderscheidt nieuwere namen van oudere 4. woorden die in een of meer van de bovenstaande categoriën horen, maar waarvan niet bekend is in welke (voel u vrij deze woorden in de juiste categorie in te voegen) 5. 3. huidige 6. 5. in originele staat 7. 7. recentelijk aangekomen of opgedoken 8. 6. vreemd, onbekend 2. uusi, tuore 2. recentelijk ontdekt _____ nieuwe maan nieuwe maan /nˈiwə mˈaːn/ uusikuu 1. nieuwe maan _____ nieuwigheid nieuwigheid /nˈiwəxhˌɛɪt/ uutuus 1. iets dat nieuw is _____ nieuws nieuws //niu̯s// uutinen 2. 1. actuele ontwikkelingen 3. 2. een uitzending in de media waarin berichten over actuele ontwikkelingen worden verspreid aan het publiek _____ nieuwsbrief nieuwsbrief /nˈiwsbrˌif/ uutiskirje 1.een regelmatige publicatie _____ nieuwsgierig nieuwsgierig //ˈniu̯sˌɣirəx// utelias 1. verlangend om iets te weten of waar te nemen _____ nieuwszender nieuwszender /nˈiwszˌɛndər/ uutiskanava 1. een televisiezender die de gehele dag nieuws en achtergrondinformatie uitzendt _____ niezen niezen /nˈizən/ aivastaa 1. een plotselinge, krachtige uitademing om de neus te reinigen van prikkelende stoffen _____ nihilisme nihilisme /nˌihilˈɪsmə/ nihilismi 1. _____ nijlpaard nijlpaard //ˈnɛilpart// virtahepo 1. Hippopotamus amphibius, een groot en zwaar in Afrika levend zoogdier met een enorme muil dat meestal in het water verblijft _____ nikab nikab /nˈikɑp/ niqab _____ nikkel nikkel /nˈɪkəl/ nikkeli 1. Chemisch element _____ nimbus nimbus /nˈɪmbɵs/ nimbus 2. 1. stralenkrans 3. 3. wolk _____ nimmer nimmer //'nɪmər// ei koskaan _____ niobium niobium //niˈjobijʏm// niobium, niobi 1. Chemisch element _____ nirwana nirwana /nɪrʋˈaːnaː/ autuus 1. de hoogste staat die door de mens bereikt kan worden, en waardoor heiligheid behaald wordt; toestand van volkomen rust _____ nis nis //nɪs// rako 1. een inham in een muur _____ nitraat nitraat /nɪtrˈaːt/ nitraatti 2. 1. een zout van salpeterzuur dat het ion NO₃- bevat 3. 2, een ester van salpeterzuur _____ nitride nitride /nˈɪtridə/ nitridi 1. een verbinding van stikstof waarin dit element in de oxidatietoestand -3 optreedt _____ niveau niveau /nivˈoː/ taso 1. de rang in een hiërarchie, stadium van ontwikkeling, enzovoort _____ nivelleren nivelleren /nˌivɛlˈɪːrən/ tasoittaa 1. gelijk maken, op gelijk niveau brengen _____ nobelium nobelium /nˈoːbəlˌiɵm/ nobelium 1. scheikundig element _____ nodig nodig //'no.dəx// tarpeellinen 1. waar behoefte aan is _____ noemen noemen //ˈnumə(n)// 1. kutsua 1. met een naam aanduiden 2. antaa nimi 2. vermelden door het uitspreken van de naam _____ noemer noemer //ˈnumər// nimittäjä 1. het getal onder de streep van een breuk _____ nogal nogal //nɔ.'ɣɑl// aika 1. tamelijk, in aanzienlijke mate _____ nok nok /nˈɔk/ epäkesko 1. uitstulpingen aan as _____ nokkenas nokkenas /nˈɔkənˌɑs/ nokka-akseli 1. as met nokken _____ nomade nomade /noːmˈaːdə/ nomadi _____ nominatief nominatief /nˌoːminaːtˈif/ nominatiivi, nimentö 1. een eerste van de 8 naamvallen van de Indo-Europese talen _____ non non //nɔn// nunna inwoonster van een vrouwenklooster _____ nonchalant nonchalant /nˌɔnxaːlˈɑnt/ huoleton 1. achteloos, onbekommerd _____ nonkel nonkel //ˈnɔŋkəɫ// eno, setä 1. broer of zwager van iemands vader of moeder _____ nonnetje nonnetje //ˈnɔnəcə// uivelo 2. Mergellus albellus _____ nonsens nonsens /nˈɔnsəns/ hölynpöly _____ nood nood //not// puute 2. _____ noodlottig noodlottig /noːdlˈɔtəx/ kohtalokas _____ noodtoestand noodtoestand /nˈoːtustˌɑnt/ poikkeustila _____ nooit nooit //ˈnoːit// ei koskaan 1. op geen enkel moment _____ noorden noorden /nˈoːrdən/ pohjoinen 1. windrichting _____ noorderlicht noorderlicht /noːrdɛrlˈɪxt/ revontulet 1. _____ noordkromp noordkromp //ˈnoːrtkrɔmp// islanninsimpukka 1. tweekleppig schelpdier _____ noordpool noordpool /noːrdpˈoːl/ pohjoisnapa 1,2,3. noordpool _____ noordse combinatie noordse combinatie /nˈoːrdsə kˌɔmbinˈaːtsi/ yhdistetty 1. een vorm van skisport waarbij de twee onderdelen van het Noords skiën, schansspringen en langlaufen, gecombineerd worden _____ noot noot //not// pähkinä 1. (plantkunde) een harde boomvrucht _____ nootmuskaat nootmuskaat /nˌoːtmɵskˈaːt/ muskotti 1. een specerij afkomstig van de nootmuskaatboom Myristica fragrans _____ nordic walking nordic walking /nˈɔrdɪk ʋˈɑlkɪŋ/ sauvakävely 1. een sport waarbij gelopen wordt met aangepaste skistokken _____ normaal normaal //nɔrˈmaɫ// säännöllinen, normaali 2. als norm dienend _____ normaalkaars normaalkaars /nˈɔrmaːlkˌaːrs/ kynttilä 1. oude eenheid van lichtsterkte _____ normaliteit normaliteit /nˌɔrmaːlitˈɛɪt/ normaalitila _____ notaris notaris /noːtˈaːrɪs/ notaari 1. jurist die bevoegd is om authentieke documenten op te maken _____ notatie notatie /noːtˈaːtsi/ notaatio _____ notenboom notenboom /nˌoːtənbˈoːm/ saksanpähkinä 1. een boomsoort uit het geslacht Juglans _____ notenkraker notenkraker /nˈoːtəŋkrˌaːkər/ pähkinänsärkijä _____ notenschrift notenschrift /nˈoːtənsxrˌɪft/ nuottikirjoitus 1. muzieknotatiesysteem _____ noteren noteren /noːtˈɪːrən/ nuotittaa 1. aantekeningen maken _____ notulen notulen /noːtˈylən/ pöytäkirja 1. een verslag van een bijeenkomst _____ november november //noˈvɛmbər// marraskuu 1. de elfde maand van het jaar _____ nu nu /nˈy/ nyt 1. op het huidige tijdstip _____ nuchter nuchter //nɵxtər// raitis 1. niet onder de invloed van iets bedwelmends, vooral alcohol _____ nucleus nucleus //nykleʏs// tuma 1. _____ nudisme nudisme /nydˈɪsmə/ nudismi 1. _____ nul nul //nɵl// nolla 1. getal _____ numeriek numeriek /nˌymɪːrˈik/ lukumääräinen 1. _____ nummer nummer //ˈnʏmər// numero 1. een aanduiding met een getal _____ nuntius nuntius /nˈɵntiˌɵs/ nuntius 1. _____ nut nut //nʏt// hyödyllisyys 1. baat, voordeel _____ nuttig nuttig /nˈɵtəx/ hyödyllinen _____ o o /ˈoː/ oi 1. de vijftiende letter van het alfabet _____ oase oase //o'azə// keidas 1. plek in een woestijn waar water voorhanden is en vegetatie groeit. _____ ober ober /ˈoːbər/ tarjoilija 1. een bediende in een restaurant of café _____ obesitas obesitas /ˈoːbəzˌitɑs/ ylipaino 1. vetzucht _____ object object //ˈɔpjɛkt// 1. objekti, esine 1. voorwerp 2. objekti 2. grammaticaal voorwerp 3. olio 3. filosofische entiteit en 4. informaticacomponent _____ objectief objectief //ɔpjɛkˈtif// objektiivi 1. lens _____ obsceen obsceen /ɔbsˈeːn/ hävytön _____ observator observator /ˌɔbsərvˈaːtɔr/ tähystäjä _____ obsessie obsessie /ɔbsˈɛsi/ pakkomielle 1. dwangvoorstelling _____ ocarina ocarina /ˌoːkaːrˈinaː/ okariina 1. (muziekinstrument) een fluit die veelal gemaakt wordt van gebakken klei _____ occult occult /ˈɔkkɵlt/ salattu _____ oceaan oceaan /ˌoːseːjˈaːn/ valtameri 1. een zeer grote zee tussen verschillende werelddelen _____ ocelot ocelot //osə'lɔt// oselotti 1. Leopardus pardalis, een kleine katachtige, behorende tot de groep van de pardelkatten _____ ochtend ochtend /ˈɔxtənt/ aamu 1. eerste deel van de dag, tussen ca. 6.00 en 12.00 uur _____ octaaf octaaf /ɔktˈaːf/ oktaavi 1,2,3. toontrap, interval en toonhoogtereeks _____ octaan octaan /ɔktˈaːn/ oktaani 1. C₈H18 _____ octant octant /ɔktˈɑnt/ oktantti 2. 1. hoekmeetinstrument 3. 1. sterrenbeeld _____ octaëder octaëder //ɔkta'ʔedər// oktaedri 1. een regelmatig achtvlak, een ruimtelijke figuur begrensd door acht gelijkzijdige driehoeken _____ ode ode /ˈoːdə/ oodi _____ oecumenisch oecumenisch //ˌø.kyˈme.nis// ekumeeninen 1. tussen kerken, van meerdere kerkgenootschappen _____ oedeem oedeem /udˈeːm/ ödeema 1. (medisch) waterzucht _____ oefenen oefenen /ˈufənən/ harjoitella 1. proberen zonder fouten uit te voeren _____ oefening oefening /ˈufənˌɪŋ/ harjoitus 1. test om de kennis te peilen _____ oenologie oenologie //ˌenoloˈɣi// enologia 1. de wetenschap van de wijnbereiding _____ oerbos oerbos /ˈurbɔs/ aarniometsä een bos dat van oudsher bestaat _____ oerknal oerknal //uːrknɑl// alkuräjähdys 1. de volgens de bigbangtheorie enorme explosie waaruit het heelal zo'n 13,7 miljard jaar geleden zou zijn ontstaan _____ oeros oeros /ˈurɔs/ alkuhärkä _____ oesjanka oesjanka //uˈsʲɑŋka// naapukka 1. muts _____ oesofagitis oesofagitis /ˈuzoːfˌaːɣitˌɪs/ esofagiitti 1. ontsteking van de slokdarm _____ oester oester //ustər// osteri 1. een weekdier met één platte en één bolle schelp _____ oestrogeen oestrogeen /ˌustroːɣˈeːn/ estrogeeni 1. een vrouwelijk hormoon _____ oever oever /ˈuvər/ ranta 1. rand van het water _____ of of /ˈɔf/ tai, vai 1. keuze _____ offeren offeren /ˈɔfərən/ uhrata 1. wijden aan _____ offerte offerte //ɔ'fɛrtə// tarjous 1. een aanbieding van goederen of diensten tegen een vaste prijs _____ officieel officieel /ˌɔfiʃˈeːl/ virallinen 1. erkend door bevoegd gezag _____ officier officier /ˌɔfisˈir/ upseeri 1. iemand die een rang in het leger bekleedt die hem of haar het bevel over een zeker aantal ondergeschikten geeft _____ officieus officieus /ˌɔfiʃˈøːs/ epävirallinen _____ oganesson oganesson /ˌoːɣaːnɛsˈɔn/ oganesson 1. een scheikundig element met het symbool Og en het atoomnummer 118 _____ ogenblik ogenblik /ˈoːɣənblˌɪk/ hetki 1. Een bepaald tijdstip _____ ohm ohm /ˈɔhm/ ohmi 1. ohm _____ okapi okapi /ˈoːkaːpˌi/ okapi 1. groot zoogdier dat nauw verwant is aan de giraffe _____ oker oker /ˈoːkər/ keltamulta 1. een mineraal dat als gele of oranje kleurstof gebruikt wordt _____ okra okra /ˈɔkraː/ okra _____ oksel oksel /ˈɔksəl/ kainalo _____ oktober oktober /ɔktˈoːbər/ lokakuu 1. de tiende maand van het jaar _____ oké oké /oːkˈeː/ OK 1. goed, in orde _____ olie olie /oːlˈi/ öljy 1. vettige vloeistof _____ olieschalie olieschalie /ˌoːlisxaːlˈi/ öljyliuske 1. een sedimentair fijnkorrelig gesteente dat organische en chemische stoffen bevat en waar synthetisch olie en gas uit gewonnen kan worden _____ olifant olifant //ˈoliˌfɑnt// norsu, elefantti 1. een groot dikhuidig en veelhoevig zoogdier met een lange slurf _____ oligarchie oligarchie /ˌoːliɣɑrxˈi/ harvainvalta, oligarkia _____ oligomeer oligomeer /ˌoːliɣoːmˈɪr/ oligomeeri 1. stof met beperkt aantal gelijke delen _____ olijf olijf //oˈlɛɪf// //oˈlɛːf// oliivi 1. een vrucht van de olijfboom _____ olijfboom olijfboom //o'lɛifbom// öljypuu 1. een boom waaraan olijven groeien _____ olijfkleurig olijfkleurig //oˈlɛɪ̯fkløːrɪx// //oˈlɛɪ̯fklʏːrəχ// //oˈlɛːfkløːrəx// oliivinvihreä 1. de kleur van olijven hebbend _____ olijfolie olijfolie /ˌoːlɛɪfoːlˈi/ oliiviöljy 1. fijne spijsolie verkregen door persing uit olijven _____ olympisch olympisch /oːlˈɪmpis/ olympialainen 1. verband houdend met de Olympische Spelen _____ oma oma //ˈoma// isoäiti, mummo, isänäiti, mummi 1. de moeder van een ouder _____ omarmen omarmen /ˈoːmɑrmən/ omaksua 1. de armen om iemand heen slaan _____ ombudsman ombudsman //ˈɔmbʏdsˌmɑn// //ˈɔmbʏtsˌmɑn// oikeusasiamies 1. een ambtenaar die de taak heeft om als onpartijdige instantie klachten van individuele burgers tegen de overheid, instellingen en bedrijven te onderzoeken _____ omdat omdat //ɔm.'dɑt// koska 1. geeft onderschikkend een reden aan _____ omdraaien omdraaien //ɔmdrajə(n)// pyörähtää 1. twee zijden van iets van plaats doen verwisselen _____ omega omega /oːmˈeːɣaː/ oomega _____ omelet omelet /ˌoːməlˈɛt/ munakas, omeletti 1. een gerecht dat bereid wordt door geklutste eieren te bakken _____ omgekeerde osmose omgekeerde osmose /ˌɔmɣəkˈɪrdə ɔsmˈoːsə/ käänteisosmoosi 1. een techniek, waarin de richting van de natuurlijke osmose omgekeerd wordt om uit zout water zoet te produceren _____ omheinen omheinen /ˈɔmhɛɪnən/ ympäröidä 1. aan alle kanten omsluiten _____ omhelzen omhelzen /ˈɔmhɛlzən/ halata, syleillä 1. de armen om iemand slaan _____ omhoog omhoog /ɔmhˈoːx/ korkeammaksi 1. omhoog _____ omklemmen omklemmen /ˈɔmklɛmən/ kouristaa 1. _____ omkopen omkopen //ˈɔmkopə(n)// lahjoa 1. (iemand ~) met behulp van geschenken, geld e.d. overhalen om van zijn plicht, partij, overtuiging te verzakent _____ omloop omloop /ɔmlˈoːp/ kiertokulku _____ omstandigheid omstandigheid /ɔmstˈɑndəxhˌɛɪt/ olosuhteet hoe de zaken er voorliggen _____ omtrek omtrek /ˈɔmtrɛk/ ympärysmitta 1. de lengte van een gesloten kromme _____ omverwerpen omverwerpen /ˈɔmvərʋˌɛrpən/ kaataa 2. een einde maken aan een bewind _____ omwenteling omwenteling /ˈɔmʋəntˌeːlɪŋ/ kierros 2. 1. politieke revolutie 3. 2. algemene grootscheepse verandering 4. 3. volledige draaiing _____ on- on- /ˈɔn/ -ton 1. toegevoegd aan een bijvoeglijk naamwoord drukt dit voorvoegsel het tegendeel uit. _____ onafhankelijk onafhankelijk /ɔnˈɑfhˌɑŋkələk/ riippumaton 1. geen verbinding hebbend met _____ onager onager /ɔnˈaːɣər/ aasialainen villiaasi _____ onbegrijpelijk onbegrijpelijk /ɔnbəɣrˈɛɪpələk/ käsittämätön 1. niet of zeer moeilijk te begrijpen, rationeel niet te volgen, onlogisch _____ onbeleefd onbeleefd /ɔnbəlˈeːft/ epäkohtelias 1. slecht gemanierd _____ onbeschrijflijk onbeschrijflijk /ɔnbəsxrˈɛɪflək/ kuvaamattomasti _____ onbetrouwbaar onbetrouwbaar /ɔnbətrˈʌʊbaːr/ epäluotettava 1. niet te vertrouwen _____ oncoloog oncoloog /ɔnkˈoːloːx/ onkologi 1. een medisch specialist die zich bezighoudt met de gezwelgroei, in het bijzonder met kanker _____ ondanks ondanks /ɔndˈɑŋks/ huolimatta 1. ook al is het zo dat _____ onder onder //ˈɔn.dər// alla, alapuolella 1. niet gesorteerd _____ onderaannemer onderaannemer /ˈɔndərˌaːnnˌeːmər/ alihankkija 1. de natuurlijke of rechtspersoon, wie werk doet voor de hoofdaannemer tegen een vooraf vastgestelde prijs _____ onderarm onderarm //ˌɔndərˈɑrṃ// kyynärvarsi 1. _____ onderbreken onderbreken //ɔndərˈbrekə(n)// keskeyttää 1. actie ondernemen om een in gang zijnd proces tot staan te brengen _____ onderbreking onderbreking //ɔn.dər.ˈbre.kɪŋ// //ɔn.dər.ˈbreː.kɪŋ(g)// keskeytys 1. een tijdelijk staken van activiteit door een onverwachte gebeurtenis _____ onderbroek onderbroek /ˈɔndərbrˌuk/ alushousut 1. kledingstuk dat onder de gewone broek wordt gedragen _____ onderdanig onderdanig //ˌɔndərˈdanəx// alistuva 1. gehoorzaam aan een leider _____ onderdompelen onderdompelen //ɔndərdɔmpələn// upottaa 1. onder een vloeistofoppervlak laten zakken _____ ondergoed ondergoed //ˈɔn.dər.ˌɣud// //ˈɔn.dər.ˌɣut// //ˈɔn.dər.ˌχut// alusvaatteet 1. kleding die direct op het lichaam gedragen wordt, doorgaans nog onder andere kleding _____ ondergraven ondergraven /ˈɔndərɣrˌaːvən/ kumota _____ ondergronds ondergronds /ˈɔndərɣrˌɔnts/ maan alla _____ onderhandeling onderhandeling //ɔndər'ɦɑndəlɪŋ// neuvottelu 1. een proces van overleg waarbij partijen trachten tot een voor beiden aanvaardbare afspraak te komen _____ onderhoud onderhoud /ˈɔndərhˌʌʊt/ hoito 1. handelingen verricht om iets in goede staat te houden. _____ onderkaak onderkaak /ˈɔndərkˌaːk/ alaleuanluu 1. de onderste kaak _____ onderkennen onderkennen /ˈɔndərkˌɛnən/ oivaltaa 1. bewust worden van iets _____ onderkoning onderkoning /ˈɔndərkˌoːnɪŋ/ varakuningas 1. gouverneur van een land of een provincie die als vervanger van de monarch optreedt _____ onderlip onderlip /ˈɔndərlˌɪp/ alahuuli _____ ondernemen ondernemen /ˈɔndərnˌeːmən/ ryhtyä 1. een bedrijf of actie in werking stellen _____ ondernemer ondernemer /ˈɔndərnˌeːmər/ liikeyrittäjä 1. _____ onderneming onderneming /ˈɔndərnˌeːmɪŋ/ yritys 1. een organisatie _____ onderrug onderrug /ˈɔndərrˌɵx/ alaselkä 1. de onderste delen van de rug; lumbale wervelkolom _____ onderschatten onderschatten //ɔndərˈsxɑtə(n)// aliarvioida 1. iets kleiner of van kleiner belang inschatten dan het in werkelijkheid blijkt _____ onderscheiden onderscheiden /ˈɔndərsxˌɛɪdən/ erottaa 1. een verschil in aanmerking nemen _____ onderscheppen onderscheppen //ɔndər'sxɛpə(n)// riistää 1. ervoor zorgen dat iets dat onderweg is zijn bestemming niet haalt _____ ondertekenen ondertekenen /ˈɔndərtˌeːkənən/ allekirjoittaa _____ ondertiteling ondertiteling //ˌɔndərˈtitəlɪŋ// tekstitys 1. een geschreven vertaling die bij een film(pje) in beeld wordt gebracht _____ ondervragen ondervragen //ɔndərˈvraxə(n)// kuulustella 1. iemand aan een intensieve reeks vragen onderwerpen _____ onderweg onderweg //ˌɔndərˈwɛx// //ˌɔndərˈʋɛχ// //ˌɔndərˈβ̞ɛx// matkalla 1. bezig zijn zich van plek A naar plek B te verplaatsen _____ onderwerp onderwerp /ˈɔndərʋˌɛrp/ 1. aihe 1. waar iets over gaat, een thema 2. subjekti 2. zinsdeel waarnaar de persoonsvorm zich richt en dat bijv. de handelende persoon of zaak beschrijft _____ onderwijs onderwijs /ˈɔndərʋˌɛɪs/ koulutus 1. de voorziening van opleidingen _____ onderwijzer onderwijzer /ˈɔndərʋˌɛɪzər/ opettaja 1. iemand die lesgeeft _____ onderzeeboot onderzeeboot /ˈɔndərzˌeːbˌoːt/ sukellusvene _____ onderzeeër onderzeeër /ˈɔndərzˌeːˌɛr/ sukellusvene 1. een vaartuig dat onder het wateroppervlak kan varen _____ onderzoeken onderzoeken //ˌɔndərˈzukə(n)// tutkia _____ onderzoeker onderzoeker /ˈɔndərzˌukər/ tutkija 1. iemand die een onderzoek uitvoert _____ ondiep ondiep /ɔndˈip/ laito 1. niet diep _____ oneindig oneindig /ɔnˈɛɪndəx/ ääretön 1. zonder einde _____ onenigheid onenigheid /ɔnˈeːnəxhˌɛɪt/ epäsopu _____ oneven oneven /ɔnˈeːvən/ pariton 1. Niet deelbaar door twee _____ ongeacht ongeacht /ˌɔnɣəˈɑxt/ huolimatta 1. los van _____ ongedierte ongedierte /ˈɔnɣədˌirtə/ tuholainen 1. ongewenste dieren, die de mens op een of andere manier last bezorgen _____ ongeduld ongeduld /ˌɔnɣədˈɵlt/ kärsimättömyys _____ ongehoorzaam ongehoorzaam //ɔnɣə'hoːrzam// //ɔnɣə'ɦoːrzam// //ɔnχə'ɦo̝ːrzam// tottelematon 1. niet bereid gehoor te geven aan gestelde regels _____ ongelofelijk ongelofelijk /ˌɔnɣəlˈoːfələk/ epäuskottava 2. 1. onmogelijk om geloof aan te schenken 3. 2. bijzonder, uitzonderlijk _____ ongeloof ongeloof /ˌɔnɣəlˈoːf/ epäusko 1.het niet geloven _____ ongemakkelijk ongemakkelijk /ˌɔnɣəmˈɑkələk/ epämukava _____ ongepast ongepast /ˌɔnɣəpˈɑst/ asiaton 1. niet gepast, niet geschikt _____ ongeschreven ongeschreven /ˌɔnɣəsxrˈeːvən/ kirjoittamaton 1. _____ ongesteldheid ongesteldheid /ˌɔnɣəstˈɛldhɛɪt/ huonovointisuus 2. lichte ziekte _____ ongeval ongeval //ɔnɣəvɑl// tapaturma 1. een ongeluk _____ ongeveer ongeveer /ˌɔnɣəvˈɪːr/ noin bij benadering _____ ongewijzigd ongewijzigd /ˌɔnɣəʋˈɛɪzɪxt/ entisellään 1. zonder verandering _____ onhandig onhandig /ɔnhˈɑndəx/ kömpelö 1. niet goed met de handen om kunnen gaan _____ onhoorbaar onhoorbaar /ɔnhˈoːrbaːr/ kuulumaton 1. niet met de oren waarneembaar _____ onkel onkel //ˈɔŋkəɫ// eno, setä 1. broer of zwager van iemands vader of moeder _____ onkruid onkruid /ɔnkrˈœyt/ rikkakasvi 1. planten die voorkomen op plekken waar ze niet gewenst zijn _____ onkruidverdelgingsmiddel onkruidverdelgingsmiddel /ɔnkrˌœydvərdˌɛlɣɪŋsmɪdˈɛl/ kasvimyrkky 1. een middel voor het verdelgen of doden van onkruid _____ onleesbaar onleesbaar /ɔnlˈeːsbaːr/ lukukelvoton _____ onmannelijk onmannelijk /ɔnmˈɑnələk/ epämiehekäs 1. _____ onmodieus onmodieus /ɔnmˌoːdijˈøːs/ epämuodikas 1. niet volgens de laatste mode _____ onomatopee onomatopee //ˌonomatoˈpe// onomatopoeettisuus 1. door klanknabootsing gevormd woord _____ onontbeerlijk onontbeerlijk /ɔnɔntbˈeːrlək/ olennainen 1. _____ onovergankelijk onovergankelijk //ˈɔnovərˌɣɑŋkələk// //ˌɔnovərˈɣɑŋkələk// intransitiivinen 1. (grammatica) (van een werkwoord) zonder lijdend voorwerp waarop de werking van het werkwoord overgedragen wordt _____ onovergankelijk werkwoord onovergankelijk werkwoord /ɔnˌoːvərɣˈɑŋkələk ʋˈɛrkʋˌɔːrt/ intransitiivinen verbi 1. een werkwoord dat niet vergezeld kan worden door een lijdend voorwerp of een meewerkend voorwerp in een zin _____ onpartijdig onpartijdig /ɔnpɑrtˈɛɪdəx/ reilu niet partijdig , niet bij een bepaalde stelling of kant aansluiten _____ onrecht onrecht /ɔnrˈɛxt/ vääryys _____ onrechtmatige daad onrechtmatige daad /ɔnrɛxtmˈaːtəɣə dˈaːt/ delikti 1. schadeverwekkende inbreuk op een zorgvuldigheids- of rechtsnorm waardoor burgerrechtelijke aansprakelijkheid ontstaat _____ onrein onrein /ɔnrˈɛɪn/ epäpuhdas vuil _____ ons ons /ˈɔns/ meidät 1. 1e persoon meervoud als (direct of indirect) object of na een voorzetsel _____ ons ons /ˈɔns/ -mme 1. van de 1e persoon meervoud _____ onschuldig onschuldig //ɔnˈsxʏɫdəx// syytön, viaton, harmiton 1. niet schuldig _____ onsterfelijk onsterfelijk /ɔnstˈɛrfələk/ kuolematon _____ onsterfelijkheid onsterfelijkheid /ɔnstˈɛrfələkhˌɛɪt/ kuolemattomuus 1. de eigenschap niet te zullen sterven _____ ontaarden ontaarden /ɔntˈaːrdən/ degeneroida 1. overgaan in iets verkeerds _____ ontbijt ontbijt /ɔntbˈɛɪt/ aamiainen, aamupala 1. eerste maaltijd van de dag _____ ontbinden ontbinden //ɔntˈbɪndə(n)// 1. lakkauttaa 1. een organisatie opheffen 2. hajottaa 2. het uiteen (laten) vallen van een chemische stof in een aantal andere _____ ontbreken ontbreken /ɔntbrˈeːkən/ puutuua 1. niet aanwezig zijn terwijl dit wel zou moeten of verwacht wordt _____ ontdekken ontdekken /ɔntdˈɛkən/ löytää 1. ergens achter komen _____ ontdekking ontdekking /ɔntdˈɛkɪŋ/ löydös 1. het vinden van iets nieuws _____ ontdooien ontdooien /ɔntdˈoːjən/ sulattaa 1. ophouden bevroren te zijn _____ ontevredenheid ontevredenheid //ɔntəˈvredənɦɛɪt// tyytymättömyys 1. het gevoel niet genoeg te hebben en onvoldaan te zijn _____ onthoofden onthoofden /ɔnthˈoːvdən/ mestata 1. iemand doden door het hoofd van de romp te scheiden _____ onthouden onthouden /ɔnthˈʌʊdən/ painaa muistiin 1. in het geheugen bewaren _____ onthouder onthouder /ɔnthˈʌʊdər/ muistaja 4. iemand die iets niet vergeet _____ onthouding onthouding //ɔnt'ɦɑʊdɪŋ// kieltäytyminen 1. het bewust niet een gewoonte of behoefte volgen _____ ontkalking ontkalking //ɔnt.ˈkɑl.kɪŋ// //ɔnt.ˈkɑɫ.kɪŋ// kalkinpoisto 1. het verwijderen van kalk van een metalen oppervlak _____ ontkennen ontkennen /ɔntkˈɛnən/ kiistää 1. verklaren dat het gestelde niet waar is _____ ontladen ontladen /ɔntlˈaːdən/ purkaa _____ ontmoedigen ontmoedigen /ɔntmˈudəɣən/ lannistaa 1. de moed ontnemen _____ ontnemen ontnemen /ɔntnˈeːmən/ kiistää 1. zorgen dat iemand ergens niet meer over beschikt _____ ontnuchteren ontnuchteren /ɔntnˈɵxtərən/ selvitä 1. terugbrengen uit een waan of roes _____ ontologie ontologie //ɔntolo'gi// ontologia _____ ontslaan ontslaan /ˈɔntslaːn/ antaa potkut 1. arbeidsovereenkomst beëindigen _____ ontsnappen ontsnappen /ɔntsnˈɑpən/ karata 1. aan gevangenschap, dreigende gevangenneming of ander gevaar ontkomen _____ ontstaan ontstaan //ɔnt.ˈstan// syntyä 1. de verandering ondergaan van niet bestaan naar wel bestaan _____ ontvangen ontvangen //ɔndˈvaŋ(g)ə(n)// //ɔntfɑŋə(n)// saada 1. het verkrijgen van zaken zoals loon en berichten _____ ontvlambaar ontvlambaar /ɔntvlˈɑmbaːr/ helposti syttyvä _____ ontvoering ontvoering //ɔntˈvurɪŋ// sieppaus, ihmisryöstö, kidnappaus 1. het, tegen iemands zin, wederrechtelijk verplaatsen van een persoon _____ ontwapenen ontwapenen /ɔntʋˈaːpənən/ riisua aseista _____ ontwateren ontwateren /ɔntʋˈaːtərən/ kuivattaa 1. draineren _____ ontwerp ontwerp /ɔntʋˈɛrp/ malli _____ ontwerpen ontwerpen //ɔntˈʋɛrpə(n)// suunnitella 1. bedenken en uitwerken op papier _____ ontwikkelen ontwikkelen //ɔntʋɪkələ(n)// kehittää 2. 1. iets ~ een aanwezige aanleg tot bloei brengen 3. 2. zich ~ tot geleidelijk iets worden 4. 3. een film ~ het latente beeld van een belicht fotografisch materiaal chemisch zichtbaar maken 5. 4. ontwerpen en uitvoeren op basis van onderzoek _____ ontwikkeling ontwikkeling /ɔntʋˈɪkəlˌɪŋ/ kehitys 1. geleidelijke verandering in een zekere richting _____ ontwikkelingsland ontwikkelingsland /ɔntʋˈɪkəlˌɪŋslɑnt/ kehitysmaa _____ ontzilting ontzilting /ɔntzˈɪltɪŋ/ suolanpoisto 1. _____ onverbiddelijk onverbiddelijk /ɔnvərbˈɪdələk/ heltymätön 1. niet geneigd om zich door smeekbeden tot andere handelwijze te laten bewegen _____ onverbuigbaar onverbuigbaar //ɔnvərˈbœxbaːr// //ɔnvərˈbœyxbaːr// taipumaton 1. onmogelijk te verbuigen _____ onvermogen onvermogen //ˈɔnvərmoxə(n)// kykenemättömyys 1. _____ onverschilligheid onverschilligheid //ɔnvɛrˈsxɪləɣˌɦɛit// penseys 1. het niet geven om iets _____ onverwachts onverwachts /ɔnvərʋˈɑxts/ yllättäen _____ onverwoestbaar onverwoestbaar //ˌɔn.vərˈʋust.bar// //ˌɔn.vərˈβ̞ust.bar// tuhoutumaton 1. niet stuk te krijgen, buitengewoon robuust _____ onvoltooid tegenwoordige tijd onvoltooid tegenwoordige tijd /ɔnvˈɔltoːj tˈeːɣənʋˌɔːrdəɣə tˈɛɪt/ preesens _____ onvoltooid verleden tijd onvoltooid verleden tijd /ɔnvˈɔltoːjt vərlˈeːdən tˈɛɪt/ imperfekti _____ onvoorspelbaar onvoorspelbaar /ɔnvˈɔːrspˌɛlbaːr/ ennalta-arvaamaton 1. waarvan de uitkomst niet bij voorbaat te kennen is _____ onvoorspelbaarheid onvoorspelbaarheid /ɔnvˌɔːrspˈɛlbaːrhˌɛɪt/ ennalta-arvaamattomuus 1. het niet kunnen weten wat de toekomst brengen zal _____ onvruchtbaar onvruchtbaar /ɔnvrˈɵxtbaːr/ hedelmätön _____ onweer onweer //ɔnʋɪːr// ukkosmyrsky, ukkonen 1. meteorologisch verschijnsel waarbij regen gepaard gaat met donder en bliksem _____ onweerstaanbaar onweerstaanbaar /ɔnʋˈɪːrstˌaːnbaːr/ vastustamaton _____ onwerkelijk onwerkelijk /ɔnʋˈɛrkələk/ epätodellinen 1. verbeeld _____ onyx onyx /ɔnˈɪks/ onyksi een variëteit van kwarts _____ onze onze /ɔnzˈə/ -mme 1. attributief _____ onzichtbaar onzichtbaar //ɔnˈzɪx(t)bar// näkymätön _____ oog oog //ox// //oːx// //oχ// silmä 1. een gezichtsorgaan van een mens of dier voor het waarnemen van lichtprikkels _____ oog om oog, tand om tand oog om oog, tand om tand //ˌox.ɔm.ˌox, ˌtɑnt.ɔm.ˈtɑnt// //ˌoɣ.ɔm.ˌox, ˌtɑnd.ɔm.ˈtɑnd// //ˌoχ.ɔm.ˌoχ, ˌtɑnt.ɔm.ˈtɑnt// silmä silmästä 1. het principe dat een kwaadwillende daad van de ene partij, wordt beantwoord met een kwaadwillende daad van de andere partij _____ oogarts oogarts /ˈoːɣɑrts/ silmälääkäri _____ ooggetuige ooggetuige /ˈoːɣətˌœyɣə/ silminnäkijä 1. ooggetuige _____ ooglid ooglid //ˈoχ.lɪt// silmäluomi 1. een beschermend vlies van huid dat over de ogen bewogen kan worden _____ oogst oogst /ˈoːxst/ korjuu 1. het van het land halen van het rijpe gewas _____ oogsten oogsten /ˈoːxstən/ korjata 1. het volgroeide gewas van het veld halen _____ ooi ooi /ˈoːj/ uuhi, lammas 1. vrouwelijk schaap _____ ooievaar ooievaar /ˈoːjɛvˌaːr/ kattohaikara 1. Ciconia ciconia, een grote witte vogel met zwarte vleugelranden en rode poten _____ ooit ooit //oːɪt// ikinä 2. een mogelijk tijdstip in de toekomst _____ ook ook //oːk// myös 1. daarnaast; verder; tevens _____ oom oom //om// setä, eno 1. broer of zwager van iemands vader of moeder _____ oor oor //oːr// korva 1. het lichaamsdeel waarmee geluiden kunnen worden gehoord _____ oorbel oorbel /ɔːrbˈɛl/ korvakoru 1. een ornament dat in of op het oor aangebracht wordt _____ oord oord //ort// paikka 1. een bepaalde plaats _____ oordeel oordeel /ɔːrdˈeːl/ arviointi _____ oordopje oordopje /ˈɔːrdɔpjə/ korvatulppa 1. een klein voorwerp dat men in of om de gehoorgang plaatst om niet door lawaai gehinderd te worden _____ oorlog oorlog /ˈɔːrlɔx/ sota 1. een gewapende strijd tussen twee of meer bevolkingsgroepen en/of tussen twee of meer landen _____ oorlogsmisdaad oorlogsmisdaad /ˌɔːrlɔxsmɪzdˈaːt/ sotarikos 1. een daad in tijd van oorlog die het oorlogsrecht of -gebruik schendt _____ oorlogsmisdadiger oorlogsmisdadiger // 'orlɔxsmɪsdadəxər// sotarikollinen 1. iemand die een oorlogsmisdaad pleegt of heeft gepleegd en daarvoor individueel aansprakelijk gesteld kan worden onder het internationaal recht _____ oorlogsmonument oorlogsmonument /ˌɔːrlɔxsmˌoːnymˈɛnt/ sotamuistomerkki _____ oorlogsschip oorlogsschip /ˈɔːrlɔxsxˌɪp/ sotalaiva, sota-alus _____ oorlogsverklaring oorlogsverklaring //'orlɔxsfərklarɪŋ// sodanjulistus 1. een officiële mededeling van een land dat het oorlog gaat voeren _____ oorontsteking oorontsteking //ˈorɔntˌstekɪŋ// korvatulehdus 1. een ontsteking van het oor _____ oorschelp oorschelp //orsxɛlp// //o̝rsχɛɫp// korvalehti 1. het uit het hoofd stekende deel van een oor _____ oorsmeer oorsmeer /ɔːrsmˈɪr/ korvavaha de stroperige vloeistof in de gehoorgangen _____ oorsprong oorsprong /ˈɔːrsprɔŋ/ alkuperä _____ oorworm oorworm /ˈɔːrʋɔrm/ pihtihäntäinen 1. een insect met grote tangvormige cerci aan het einde van het achterlijf _____ oorwurm oorwurm /ˈɔːrʋɵrm/ korvamato _____ oorzaak oorzaak //ˈorzak// juuri _____ oosten oosten //ˈostə(n)// itä 1. een van de windstreken, die op landkaarten overeenkomt met de rechterkant _____ op op /ˈɔp/ 1. -na 1. aan de bovenkant aanrakend, rustend op 2. hereillä 3. omhoog _____ opa opa //ˈopa// pappa, isoisä, vaari, ukki 1. de vader van een ouder _____ opaal opaal //o'pal// opaali 1. een halfedelsteen en een amorfe variëteit van kwarts, SiO₂·nH₂O, gehydrateerd siliciumdioxide met een waterpercentage van soms wel 20% _____ opbellen opbellen //ˈɔˌbɛlə(n)// soittaa 1. iemand telefonisch proberen te bereiken _____ opbouwen opbouwen //ˈɔpbɑu(w)ə(n)// rakentaa 2. 1. maken uit losse onderdelen 3. 2. laten ontstaan _____ opbrengen opbrengen //'ɔbrɛŋə(n)// tuottaa 1. als batig resultaat leveren _____ opbrengst opbrengst //'ɔbrɛŋs// //'ɔbrɛŋst// sato 1. dat wat opgebracht wordt, de baat die men heeft van zijn activiteiten _____ opdat opdat /ˈɔpdɑt/ jotta _____ opdragen opdragen /ɔpdrˈaːɣən/ 1. määrätä 1. iemand iets te doen geven 2. omistaa 2. als eerbewijs iets wijden aan iemand _____ opeisen opeisen //ˈɔpɛːsə(n)// vaatia eisen dat iets of iemand waarop men recht heeft, wordt overgegeven _____ open open //ˈoː.pə(n)// avoin, avonainen 1. niet gesloten _____ openbaar openbaar /ˈoːpənbˌaːr/ julkinen 1. vrij toegankelijk _____ openbaar vervoer openbaar vervoer /ˈoːpənbˌaːr vərvˈur/ julkinen liikenne 1. openbaar toegankelijk personenvervoer _____ openen openen //opənə(n)// avata 2. 2. ontsluiten, openmaken wat afsluit of wat gesloten is 3. 3. openstellen, toegankelijk maken _____ opengaan opengaan //ˈoː.pə(n).ɣaːn// aueta 1. zich openen _____ opening opening /ˈoːpənˌɪŋ/ avaus 2. 1. een plaats die toegang biedt tot iets dat is afgesloten 3. 2. het openstellen van iets wat nog niet toegankelijk of in functie was _____ openingsceremonie openingsceremonie /ˈoːpənɪŋssˌɪːrəmoːnˌi/ avajaiset 1. plechtigheid als opening van een evenement _____ openlijk openlijk //ˈopə(n)lək// avoin, julkinen, peittelemätön 1. zonder te verbergen, in het openbaar _____ opera opera /ˈoːpərˌaː/ ooppera 1. een in hoofdzaak gezongen en orkestraal begeleid muziekdrama, gewoonlijk van ernstige aard _____ operatie operatie /ˌoːpɪːrˈaːtsi/ operaatio 2. 2. een chirurgische ingreep 3. 3. een bewerking op een object _____ opgraving opgraving /ˈɔpɣrˌaːvɪŋ/ kaivaus 1. _____ ophangen ophangen //'ɔpɦɑŋə(n)// 1. riippua 1. iets in een hangende positie bevestigen 2. ripustaa 3. aan de galg opknopen _____ opheffen opheffen //'ɔpɦɛfə(n)// nostaa 1. iets in opwaartse richting brengen _____ ophouden ophouden /ˈɔphʌʊdən/ lopettaa 2. een activiteit beëindigen _____ opiaat opiaat /ˌoːpiˈaːt/ opiaatti 1. opiumbevattend geneesmiddel _____ opiniepeiling opiniepeiling /ˈɔpˌinipˌɛɪlɪŋ/ mielipidekysely, mielipidemittaus 1. een steekproefsgewijs onderzoek naar de mening van de bevolking _____ opium opium /ˈoːpiˌɵm/ oopiumi 1. het ingedroogde melksap van de opiumpapaver of slaapbol (Papaver somniferum), een pijnstillend, verdovend en verslavend middel _____ opkijken opkijken /'ɔpkɛɪkə(n)/ /'ɔpkɛːkə(n)/ katsella (ylös) 1. de blik omhoog richten _____ opklaren opklaren //'ɔpklarə(n)// kirkastua, selventyä 1. het ontstaan van open plekken in wat een gesloten wolkendek was _____ opleggen opleggen /ˈɔplɛɣən/ määrätä 1. iets een liggende plaats geven op iets anders _____ opleiding opleiding /ˈɔplˌɛɪdɪŋ/ koulutus _____ opletten opletten /ˈɔplɛtən/ huomioida 1. bij voortduring aandachtig zijn _____ oplossen oplossen /ˈɔplɔsən/ ratkaista 3. een probleem ophelderen _____ oplossing oplossing /ˈɔplˌɔsɪŋ/ liuos 1. een mengsel _____ opluchten opluchten //ɔ'plʏxtə(n)// helpottaa 1. _____ opluchting opluchting /ˈɔplˌɵxtɪŋ/ helpotus 1.het gevoel bevrijd te zijn van iets dat dreigde _____ opmaat opmaat /ɔpmˈaːt/ nousutahti 1. opmaat _____ opmerken opmerken /ˈɔpmɛrkən/ havainto 2. 1. bemerken, waarnemen 3. 2. een waarneming of opinie meedelen aan anderen, met een zekere nadruk _____ opmerking opmerking /ˈɔpmˌɛrkɪŋ/ huomautus 1. een uiting van gedachten of waarnemingen _____ opname opname //'ɔpnam(ə)// levytys 2. geluid _____ opnemen opnemen /ɔpnˈeːmən/ levyttää 7. (beeld, geluid) registreren, vastleggen _____ opperarmbeen opperarmbeen /ˌɔpərɑrmbˈeːn/ olkaluu 1. bot in de bovenarm _____ oppervlakkig oppervlakkig //ɔpər'vlɑkəx// pinnallinen 2. 1. niet diepgaand of niet grondig 3. 2. zich aan de oppervlakte bevindend _____ oppervlakte oppervlakte //ˈɔpərvlɑktə// pinta-ala 2. uitgebreidheid _____ oppositie oppositie //ˌɔpoˈzitsi// oppositio 2. mensen en partijen die niet tot de regeringspartijen horen _____ opraken opraken /ɔprˈaːkən/ käyttää loppuun 1. _____ oprichten oprichten /ˈɔprɪxtən/ perustaa 2. een instelling in het leven roepen _____ opruimen opruimen /ˈɔprœymən/ siivota 3. iets in orde brengen, netjes maken _____ opscheppen opscheppen //'ɔpsxɛpə(n)// kerskailla 2. aangedikte beweringen slaken _____ opstaan opstaan /ɔpstˈaːn/ 1. nousta 1. gaan staan 2. nousta ylös 2. het bed verlaten _____ opstand opstand //ˈɔpstɑnt// kapina 1. een massale, vaak gewelddadige, poging het heersende gezag af te schudden _____ opstandig opstandig /ˌɔpstˈɑndəx/ kapinallinen _____ opstanding opstanding /ˈɔpstˌɑndɪŋ/ ylösnousemus 1. verrijzenis _____ optekenen optekenen /ˈɔptˌeːkənən/ merkitä 1. nauwkeurig omschrijven en schriftelijk vastleggen zodat men het later nog kan raadplegen _____ optelling optelling /ˈɔptˌɛlɪŋ/ lisäys 1. het samenvoegen van een of meer termen tot een totaal, de som _____ optica optica /ˈɔptˌikaː/ optiikka _____ opticien opticien /ˈɔptisˌin/ optikko 1. iemand die kundig is in de optica _____ optie optie /ˈɔpsi/ vaihtoehto 2. 1. een van de keuzes die gemaakt kan worden 3. 2. financieel product _____ optillen optillen /ˈɔptɪlən/ nostaa 1. met spierkracht iets van de grond opheffen _____ optimist optimist /ˈɔptimˌɪst/ optimisti 1. een mannelijk iemand die alles van de positieve kant beschouwt _____ optimistisch optimistisch /ˈɔptimˌɪstis/ optimistinen 1. van het positieve uitgaand _____ optioneel optioneel /ˌɔpʃoːnˈeːl/ valinnainen _____ optreden optreden //ˈɔp.tre.də(n)// esittää 1. voor een publiek bepaalde handelingen verrichten, bijvoorbeeld in kunstzinnige zin _____ opvoeden opvoeden /ˈɔpvudən/ kasvattaa _____ opvoeding opvoeding /ˈɔpvˌudɪŋ/ kasvatus 2. 1. het proces waarin iemand wordt gevormd naar de normen van diens opvoeders, en daarmee meestal de samenleving waarin hij leeft 3. 2. iemands algemene vorming en ontwikkeling _____ opvolger opvolger /ˈɔpvˌɔlɣər/ seuraaja 1. iemand die een ambt bekleedt na iemand anders _____ opwinden opwinden /ˈɔpʋɪndən/ 1. vetää 2. draaiend onder spanning zetten 2. kiihottaa 3. in staat van agitatie brengen _____ opzettelijk opzettelijk /ˈɔpzˌɛtələk/ aikomuksellinen 1. bewust op deze manier _____ oraal oraal /oːrˈaːl/ suullinen 1. met betrekking tot de mond _____ orale seks orale seks /oːrˈaːlə sˈɛks/ oraaliseksi 1. seks waarbij geslachtsdelen met de mond gestimuleerd worden _____ orang-oetan orang-oetan /ˈoːrɑŋˈutɑn/ orangit 1. mensaap met lange armen en roodbruinachtig haar _____ oranje oranje //oˈrɑɲə// oranssi 1. de kleur oranje hebbend _____ orchidee orchidee /ˌɔrxidˈeː/ orkidea 1. plant van de talrijke orchideeënfamilie, m.n. benaming voor de kleurrijke bloemen _____ orde orde /ˈɔrdə/ järjestys 2. 1. gewenste regelmaat 3. 2. een hiërarchische organisatie 4. 3. (biologie) een groep verwante organismen, onderdeel van een klasse en bestaande uit families _____ ordelijk ordelijk /ˈɔrdələk/ järjestynyt _____ oregano oregano /ˌoːrəɣˈaːnoː/ mäkimeirami, oregano 1. Origanum vulgare, een keukenkruid, ook wel wilde marjolein of palingkruid genoemd _____ orgaan orgaan /ɔrɣˈaːn/ 1. elin, toimielin 1. Onderdeel van het organisme 2. äänenkannattaja 2. Communicatiemiddel _____ organel organel /ˌɔrɣaːnˈɛl/ soluelin _____ organisatie organisatie //ˌɔrɣɑniˈzasi// //ˌɔrχɑniˈzaʦi// 1. järjestö, organisaatio 2. 1. het organiseren 3. 2. de manier waarop iets georganiseerd is 2. organisaatio, järjestö 3. een groep die een bepaald doel of of bepaalde rol heeft _____ organisator organisator /ˌɔrɣaːnizˈaːtɔr/ järjestäjä, organisaattori, organisoija, kämmentietokone 1. iemand die organiseert of die organisatietalent heeft _____ organisch organisch //ɔr.ˈɣa.nɪs// //ɔr.ˈχa.nɪs// orgaaninen 1. met betrekking tot een orgaan of de organen _____ organiseren organiseren //ˌɔrɣɑniˈzeːrə(n)// //ˌɔrχɑniˈzɪːrə(n)// järjestää, järjestellä 2. 1. een bepaalde structuur aanbrengen 3. 2. iets, vaak een evenement, tot stand brengen _____ organisme organisme /ˌɔrɣaːnˈɪsmə/ eliö, organismi 1. een afzonderlijk en volledig levend wezen dat voor zijn voortbestaan afhankelijk is van zijn eigen metabolisme en bestaat uit verschillende organen _____ organogenese organogenese //ɔr.ˈɣaː.no.ɣe.ˌneːzə// organogeneesi 1. het zich ontwikkelen van organen uit enkele typen weefsel _____ organoleptisch organoleptisch /ˌɔrɣaːnoːlˈɛptis/ aistinvarainen 1. werking op een zintuig uitoefenend _____ orgel orgel //ˈɔrɣəɫ// urku, urut 1. een muziekinstrument dat bestaat uit meerdere losse pijpen waardoor lucht stroomt op een labium en dat ingedeeld wordt bij de aerofonen _____ orgie orgie //ˈɔrxi// orgiat _____ origineel origineel /ˌoːriɣinˈeːl/ alkuperäiskappale 2. 1. enige of zeer zeldzaam in zijn soort 3. 2. gemaakt door de eerste en oorspronkelijke maker _____ origineel origineel /ˌoːriɣinˈeːl/ alkuperäiskappale 1. een voorwerp dat is gemaakt door de eerste en oorspronkelijke maker _____ orka orka //ˈɔr.ka// tapajavalas 1. Orcinus orca, een walvissoort die vrij gedrongen van bouw is en een opvallende rugvin heeft _____ orkaan orkaan /ɔrkˈaːn/ pyörremyrsky, trooppinen hirmumyrsky 1. een bijzonder hevige storm _____ orkest orkest //ɔrˈkɛst// orkesteri 1. een groep musici _____ orthodoxie orthodoxie //ɔrtodɔk'si// ortodoksisuus _____ os os /ˈɔs/ härkä 1. gecastreerde stier _____ osmium osmium /ˈɔsmiˌɵm/ osmium 1. Chemisch element _____ ossenhuid ossenhuid /ˈɔsɛnhˌœyt/ härännahka 1. _____ ossenkar ossenkar /ˈɔsəŋkˌɑr/ kärryt 1. _____ osteoblast osteoblast //ˈɔstejoˌblɑs// //ˌɔstejoˈblɑst// //ˌɔsteoˈblɑst// luunemosolu 1. een cel die bot aanmaakt _____ osteoclast osteoclast //ˈɔstejoˌklɑs// //ˌɔstejoˈklɑst// //ˌɔsteoˈklɑst// luunsyöjäsolu 1. een gespecialiseerde witte bloedcel die bot kan afbreken en opruimen _____ osteocyt osteocyt //ˌɔstejoˈsit// //ˌɔstejoˈsyt// //ˌɔsteoˈsit// luusolu 1. een cel die bot om zich heeft aangemaakt en daar nu door omgeven wordt _____ otitis otitis //oˈtitəs// korvatulehdus 1. _____ otter otter /ˈɔtər/ saukko 1. een marterachtige uit het geslacht Lutra, met zwempoten en een donkere dichte bruine vacht _____ oud oud //aʊ̯d// //ɔʊ̯t// //ʌʊ̯t// vanha 2. 1. oud mens, dier 3. 2. oud ding, concept _____ ouder ouder //ˈaʊ̯.dər// //ˈɔʊ̯.dər// //ˈʌʊ̯.dər// ottovanhempi 1. de moeder of vader van een kind _____ ouderlijk ouderlijk /ˈʌʊdərlək/ vanhempien _____ ouderling ouderling /ˈʌʊdərlˌɪŋ/ vanhin 1. _____ ouders ouders //ˈaʊ̯.dərs// //ˈɔʊ̯.dərs// //ˈʌʊ̯.dərs// vanhemmat 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord ouder _____ ouderschap ouderschap /ˈʌʊdərsxˌɑp/ vanhemmuus 1. alles wat met het ouder zijn te maken heeft _____ ouderwets ouderwets /ˈʌʊdərʋˌɛts/ vanhanaikainen 1. niet langer gebruikt of in de mode _____ oudheid oudheid //ɑʊ̭tɦɛɪ̭t// antiikki 2. 1. het tijdperk van de geschiedenis vóór de middeleeuwen 3. 2. een overblijfsel uit _____ oudheidkunde oudheidkunde /ˈʌʊdhɛɪdkˌɵndə/ arkeologia _____ oudoom oudoom //'ʌʊtom// isoeno 1. _____ oudtante oudtante //'ʌʊtɑntə// isotäti 1. _____ ouverture ouverture /ˌuvɛrtˈyrə/ alkusoitto 1. een meestal instrumentaal muziekstuk dat als opening fungeert van een opera of operette _____ ouzo ouzo //ˈuzo// ouzo 1.een bekende Griekse alcoholische drank _____ ovaal ovaal //o'val// ovaali 1. in vorm gelijkend op een ei _____ ovaal ovaal //o'val// ovaali 1. een figuur in de vorm van een ei _____ ovarium ovarium /oːvˈaːriˌɵm/ munasarja _____ ovatie ovatie /oːvˈaːtsi/ suosionosoitukset _____ oven oven //ovə// uuni 1. een besloten ruimte die verhit wordt om er voorwerpen in te smelten, te bakken, enz. _____ over over /ˈoːvər/ jäljelle 2. nog resterend _____ overal overal /ˌoːvərˈɑl/ kaikkialla 1. _____ overbrengen overbrengen //ˈovərbrɛŋə(n)// ilmaista 2. 1. van de ene locatie naar de andere brengen 3. 2. meedelen, melden _____ overdosis overdosis /ˌoːvərdˈoːzɪs/ yliannos _____ overdrijven overdrijven //ovərˈdrɛːvə(n)// //ˈovərdrɛːvə(n)// liioitella 1. de feiten groter, kleiner, mooier of slechter voorstellen dan ze zijn _____ overeenstemmen overeenstemmen /ˌoːvərˈeːnstɛmən/ sopia yhteen 1. gelijkenis vertonen _____ overeten overeten //ˌovərˈʔetə(n)// ylensyödä 1. uit gulzigheid te veel eten _____ overgaan overgaan /ˌoːvərɣˈaːn/ muuttua 2. 3. veranderen in 3. 4. van eigenaar veranderen 4. 6. minder worden en uiteindelijk weggaan _____ overgang overgang //ˈɔvərɡɑŋ// muutos 2. het van een toestand in een andere geraken _____ overgangsmetaal overgangsmetaal /ˌoːvərɣˌɑŋsmətˈaːl/ siirtymämetalli 1. de naam voor elk element uit het D-blok van het periodiek systeem der elementen _____ overgave overgave //'ovərɣavə// antautuminen 1. het opgeven van de strijd en zich aan de wijand onderwerpen _____ overgeven overgeven /ˌoːvərɣˈeːvən/ 1. oksentaa 1. braken 2. antautua 2. capituleren _____ overgrootmoeder overgrootmoeder //ˈovərgrotˌmudər// isoisoäiti 1. de moeder van de grootvader of van de grootmoeder _____ overgrootouder overgrootouder //ˈovərɣrotˌʌʊdər// isoisovanhempi 1. een ouder van een grootouder _____ overgrootvader overgrootvader //ˈovərɣrotˌvadər// isoisoisä, isoisän 1. een vader van een grootouder _____ overheen overheen /ˌoːvərhˈeːn/ halki _____ overleden overleden //ovər'ledə(n)// kuollut 1. gestorven, doodgegaan _____ overleven overleven //ˌovərˈlevə(n)// jäädä eloon 1. in leven blijven ondanks levensbedreigende omstandigheden of gebeurtenissen _____ overlevende overlevende /ˌoːvərlˈeːvəndə/ selviytyjä 1. iemand die een levensbedreigende situatie overleefd heeft _____ overlevering overlevering //ˈovərlevərɪŋ// perimätieto 1. _____ overmatig overmatig /ˌoːvərmˈaːtəx/ liiallinen 1. buitensporig _____ overmorgen overmorgen /ˌoːvərmˈɔrɣən/ ylihuominen, ylihuomenna _____ overnachten overnachten //ˌovərˈnɑxtə(n)// yöpyä 1. ergens de nacht doorbrengen _____ overrijden overrijden /ˌoːvərrˈɛɪdən/ ajaa päälle 1. met de wielen van een voertuig over iets of iemand heen rijden _____ overrijp overrijp /ˌoːvərrˈɛɪp/ ylikypsä 1. _____ overschaduwen overschaduwen /ˌoːvərsxˈaːdywən/ jättää varjoonsa 1. iets domineren, naar de achtergrond drukken _____ overschatten overschatten /ˌoːvərsxˈɑtən/ yliarvioida 1. iets groter of van groter belang inschatten dan het in werkelijkheid blijkt _____ overschrijving overschrijving /ˌoːvərsxrˈɛɪvɪŋ/ maksuosoitus _____ overslaan overslaan /ˌoːvərslˈaːn/ hypätä yli 1. een beurt doen missen _____ oversteken oversteken /ˌoːvərstˈeːkən/ mennä poikki 1. aan de overzijde van iets geraken _____ overstromen overstromen //'ovərstromə(n)// //ovər'stromə(n)// tulvia 1. het onder water komen staan van een laaggelegen gebied _____ overtreffen overtreffen /ˌoːvərtrˈɛfən/ päihittää 1.een voorheen behaald niveau te boven gaan _____ overtuigen overtuigen //'ovərtœyɣən// //ovərˈtœyɣən// vakuuttaa 1. een denkbeeld doen aanvaarden _____ overtuiging overtuiging /ˌoːvərtˈœyɣɪŋ/ vakaumus 1. een sterke mening of geloof _____ overvloed overvloed /ˌoːvərvlˈut/ runsaus _____ overweg overweg //'ovərʋɛx// //ovər'ʋɛx// tasoristeys 1. een kruising van een weg met een spoorbaan _____ overwegen overwegen //ovər'ʋeɣən// //ˈovərʋeɣən// harkita de voor- en nadelen bezien alvorens een beslissing te nemen _____ overwinning overwinning //ˈovərˌwɪnɪŋ// voitto _____ overwinteren overwinteren /ˌoːvərʋˈɪntərən/ talvehtia 1. de winter doorbrengen _____ ovulatie ovulatie /ˌoːvylˈaːtsi/ ovulaatio 1. het gereedkomen van een eicel uit de eierstok. _____ oxidatie oxidatie /ˌɔksidˈaːtsi/ hapetus _____ oxide oxide /ˈɔksidə/ oksidi _____ ozon ozon /oːzˈɔn/ otsoni 1. (scheik.) een vorm van zuurstof met drie zuurstofatomen inplaats van twee _____ ozonlaag ozonlaag //ozɔnlax// otsonikerros 1. laag in de atmosfeer die veel ozon bevat _____ oöcyt oöcyt //ˌooˈsit// oosyytti 1. een eicel voordat het eerste poollichaampje gevormd wordt _____ paaien paaien //pajə(n)// siitä 1. het leggen en bevruchten van eieren door vissen _____ paal paal /pˈaːl/ paalu 4. (heraldiek) een loodrechte band midden over een wapenschild _____ paalworm paalworm /pˈaːlʋɔrm/ laivamato 1. Teredo navalis _____ paar paar //paːr// pari 2. 1. twee van een soort die bij elkaar horen 3. 2. enkele _____ paard paard //paːrt// 1. hevonen 2. 1. hoefdier 3. 2. turntoestel 2. ratsu, hevonen 3. schaakstuk _____ paardenbloem paardenbloem //ˈpardəblum// voikukka samengesteldbloemige plant _____ paardenboon paardenboon /pˌaːrdənbˈoːn/ härkäpapu _____ paardenkracht paardenkracht //'pardə(n)krɑxt// hevosvoima maat voor arbeidsvermogen _____ paardenstaart paardenstaart //ˈpardəstart// korte 2. 1. sporenplant 3. 3. staart van een paard _____ paardenstal paardenstal //ˈpardəˌstɑɫ// hevostalli 1. een stal bedoeld om paarden te huisvesten _____ paardenzuring paardenzuring /pˈaːrdənzˌyrɪŋ/ hevonhierakka 1. paardenzuring is een vaste plant die behoort tot de duizendknoopfamilie Polygonaceae _____ paasei paasei /pˈaːzɛɪ/ pääsiäismuna 2. 2. een ter gelegenheid van Pasen gekleurd en versierd kippenei 3. 1. een ei van chocolade of suiker dat op of omstreeks Pasen gegeten wordt _____ paashaas paashaas /paːshˈaːs/ pääsiäispupu _____ pad pad //pɛːt// 1. rupikonna 1. een kikker met een gedrongen lichaamsbouw en ruwe huid die een orgaan van Bidder bezit 2. polku 1. een smalle weg of voetweg _____ paddenstoel paddenstoel //'pɑdəstul// sieni, itiöemä 1. vruchtlichaam van een doorgaans onder de grond levende schimmel of zwam _____ paella paella //paˈeʎa// paella 1. gerecht _____ page page /pˈaːʒə/ paaši 1. persoonlijke dienaar van iemand _____ pagina pagina //ˈpaɣinɑ// sivu _____ pakpapier pakpapier //'pɑkpapir// käärepaperi 1. papier men gebruikt voor het (feestelijk) inpakken van voorwerpen _____ paleis paleis /pˈaːlɛɪs/ palatsi 1. een aanzienlijk gebouw dat een openbare functie heeft of een (woon)huis voor een staatshoofd is _____ paleogeen paleogeen //palejoˈɣen// Paleogeenikausi 1. _____ paleolithicum paleolithicum //ˈpalejoˌlitikʏm// paleoliittinen kausi 1. eerste periode van de steentijd _____ paleozoïcum paleozoïcum //ˌpalejoˈzowikʏm// Paleotsooinen maailmankausi _____ paletmes paletmes /pˌaːlɛtmˈɛs/ palettiveitsi 1. een spatelvormig stuk gereedschap dat de kunstschilder gebruikt om op het palet een gebruikshoeveelheid verf van de juiste kleur te mengen _____ palindroom palindroom /pˌaːlɪndrˈoːm/ palindromi 1. een symmetrisch woord dat van links naar rechts gelezen hetzelfde is als van rechts naar links gelezen. Voorbeelden: lepel en parterretrap maar ook kok en lol _____ paling paling /pˈaːlɪŋ/ ankerias 1. een langwerpige consumptievis _____ palladium palladium /pˈɑlaːdˌiɵm/ palladium 1. chemisch element _____ palm palm /pˈɑlm/ 1. palmu, palmupuu 1. (sub-)tropisch gewas 2. kämmen 2. binnenzijde van de hand _____ palmboom palmboom /pɑlmbˈoːm/ palmu _____ palmolie palmolie /pˌɑlmoːlˈi/ palmuöljy _____ pan pan //pɑn// paistinpannu, pannu 1. keukengereedschap om in te koken of braden _____ pand pand //pɑnt// kiinteistö 2. een gebouw _____ panda panda /pˈɑndaː/ isopanda 1. (zoogdieren) een beerachtig dier uit het Himalayagebied _____ pandemie pandemie //ˌpɑndeˈmi// pandemia 1. een epidemie op wereldwijde schaal _____ pandeïsme pandeïsme //pɑn.deʲ'ɪsmə// pandeismi 1. een theologische positie _____ paneren paneren /paːnˈɪːrən/ leivittää 1.met geklopt ei bestrijken en daarna bestrooien met paneermeel _____ panfluit panfluit /pˈɑnflœyt/ panhuilu 1. panfluit _____ paniek paniek /paːnˈik/ paniikki _____ pannenkoek pannenkoek /pˌɑnəŋkˈuk/ ohukainen, räiskäle 1. een platte, ronde koek die in een pan gebakken is _____ pantalon pantalon /pˌɑntaːlˈɔn/ housut _____ panter panter /pˈɑntər/ musta pantteri 1. de naam die gegeven is aan verschillende grote katachtige roofdieren _____ pantheïsme pantheïsme //pɑn.teʲ'ɪsmə// panteismi _____ pantoffel pantoffel /pɑntˈɔfəl/ tohveli _____ pantoffeldiertje pantoffeldiertje //pɑnˈtɔfəldirtʲə// tohvelieläin 1. eencellig diertje _____ pantser pantser /pˈɑntsər/ panssari 1. een beschermende laag om dieren of voorwerpen _____ pantserwagen pantserwagen /pˌɑntsərʋˈaːɣən/ panssaroitu auto 1. een voertuig op wielen dat uitgerust is met een verstevigde buitenzijde om gewelddadige aanvallen te kunnen weerstaan _____ panty panty //ˈpɛnti// sukkahousut 1. kledingstuk _____ pap pap //pɑp// mössö 1. een gerecht dat meestal bestaat uit melk die is gebonden met een zetmeelproduct zoals meel _____ papaja papaja //paˈpa.ja// papaija, tarhapapaija 2. 1. bepaalde meloenachtige tropische vrucht 3. 2. meloenboom _____ papegaai papegaai /pˈaːpəɣˌaːj/ papukaija 1. een vogel die de menselijke stem kan nabootsen _____ papegaaiduiker papegaaiduiker /pˈaːpəɣˌaːjdœykər/ lunni 1. Fratercula arctica, opvallende zeevogel die zelfs onder water kan vliegen _____ paperclip paperclip /pˈaːpərklˌɪp/ paperiliitin _____ papier papier /paːpˈir/ paperi 1. een dun vezelachtig beschrijfbaar materiaal _____ papier-maché papier-maché /paːpˈirmɑʃˈeː/ paperimassa 1. bouwmateriaal dat gemaakt wordt door papier te vermengen met natte lijm _____ parabel parabel /paːrˈaːbəl/ paraabeli _____ parabool parabool //ˌparaˈboɫ// paraabeli 1. een kegelsnede waarbij het snijvlak parallel loopt met een lijn die aan de kegel raakt en tevens het toppunt snijdt. _____ paracetamol paracetamol /pˈaːraːsˌeːtaːmˌɔl/ parasetamoli 1. veelgebruikt medicijn tegen koorts en pijn _____ paradijs paradijs /pˌaːraːdˈɛɪs/ paratiisi _____ paradox paradox /pˈaːraːdˌɔks/ paradoksi _____ paradoxaal paradoxaal //ˌparadɔkˈsal// paradoksaalinen 1. tegenstrijdig lijkend _____ paraffine paraffine /pˌaːrɑfˈinə/ alkaani _____ parallax parallax /pˈaːrɑlˌɑks/ parallaksi _____ parallel parallel /pˌaːrɑlˈɛl/ yhdensuuntainen 1. evenwijdig _____ parallellepipedum parallellepipedum /pˈaːrɑlˌɛləpˌipədˌɵm/ suuntaissärmiö _____ parallellogram parallellogram //paralɛloˈɣrɑm// //pɑrɑlɛloˈʝrɑm// suunnikas 1. (wiskunde) een vierhoek waarvan de overstaande zijden evenwijdig zijn _____ paraplu paraplu //ˌpa.ra.ˈply// sateenvarjo 1. een scherm waarover een waterdichte stof is gespannen om zich te beschermen tegen de regen _____ parapsychologie parapsychologie /pˌaːrɑpsˌɪxoːloːɣˈi/ parapsykologia _____ parasiet parasiet /pˌaːraːzˈit/ loinen 1. klaploper, iemand die ten koste van een ander leeft, een profiteur _____ parasol parasol //para'sɔl// auringonvarjo _____ parel parel /pˈaːrəl/ helmi 1. een hard, rond voorwerp dat door bepaalde weekdieren (hoofdzakelijk oesters, soms slakken) wordt gemaakt, en dat opgevist wordt om als sieraad te dienen _____ parelhoen parelhoen /pˌaːrɛlhˈun/ helmikana 1. hoenderachtige vogel _____ parelmoer parelmoer //parəl'mur// helmiäinen 1. het glanzende mineraal dat de binnenzijde van bepaalde schelpen bedekt _____ parenteraal parenteraal //ˌparɛntəˈral// parenteraalinen 1. niet via het maag-darmkanaal het lichaam binnenkomend _____ parenthese parenthese /pˌaːrəntˈeːsə/ parenteesi _____ parfum parfum /pˈɑrfɵm/ hajuste _____ parfumeren parfumeren /pˌɑrfymˈɪːrən/ hajustaa _____ park park //pɑrək// puisto 1. een groengebied bedoeld voor recreatie of natuurbehoud _____ parka parka /pˈɑrkaː/ anorakki 1. lang warm jack met een met bont gevoerde capuchon oorspronkelijk kledingstuk van de Inuïts _____ parkeergarage parkeergarage /pˌɑrkɪːrɣaːrˈaːʒə/ pysäköintitalo 1. garage voor het parkeren van motorvoertuigen _____ parkeermeter parkeermeter /pˈɑrkɪːrmˌeːtər/ pysäköintimittari 1. een installatie met klok die na de muntinworp de toegestane parkeertijd aangeeft _____ parkeerplaats parkeerplaats /pˌɑrkɪːrplˈaːts/ parkkipaikka 1. plek waar auto's of andere voertuigen geparkeerd kunnen worden _____ parkeerschijf parkeerschijf /pˈɑrkɪːrsxˌɛɪf/ pysäköintikiekko _____ parkeren parkeren /pɑrkˈɪːrən/ pysäköidä 1. (een voertuig) tijdelijk ergens laten staan _____ parkiet parkiet /pɑrkˈit/ aratti vogel _____ parkour parkour /pˈɑrkʌʊr/ Parkour 1. een risicosport met het doel grenzen te verleggen _____ parlement parlement /pˌɑrləmˈɛnt/ parlamentti, eduskunta _____ parochie parochie /pˌaːrɔxˈi/ seurakunta 1. gemeenschap van gelovigen in de katholieke kerk die bij één kerkgebouw hoort _____ parochiekerk parochiekerk //pa.ˈrɔ.xiˌkɛrk// //pa.ˈrɔ.χiˌkɛrk// seurakunna kirkko 1. een lokaal kerkgebouw dat het religieuze centrum van een parochie vormt _____ parodiëren parodiëren /pˌaːroːdiˈɪːrən/ parodioida _____ partij partij /pɑrtˈɛɪ/ osapuoli 2. 1. persoon of groep die een overeenkomst of strijd aangaat met een andere persoon of groep 3. 2. vereniging van gelijkgezinden die binnen een bepaald gebied hun politieke doelstellingen proberen te verwezenlijken 4. 6. feestje, party _____ partijdig partijdig /pɑrtˈɛɪdəx/ puolueellinen bij een bepaalde stelling of kant aansluiten _____ partikel partikel /pɑrtˈikəl/ partikkeli 1. klein deeltje _____ partner partner //'pɑrtnər// kumppani 2. 1. iemand met wie men gehuwd of niet een relatie heeft 3. 2. iemand met wie men gezamenlijk iets onderneemt of handel drijft _____ parvenu parvenu //pɑr.və.'ny// nousukas _____ paspoort paspoort /pˈɑspɔːrt/ passi _____ paspop paspop /pˈɑspɔp/ mallinukke 1. pop waarop men gemaakte kleren past _____ passage passage /pɑsˈaːʒə/ jae 5. ontlasting, doorgang _____ passagier passagier /pˌɑsaːɣˈir/ matkustaja 1. iemand die al of niet tegen betaling meereist met een voer-, vaar- of vliegtuig _____ passagiersvliegtuig passagiersvliegtuig /pˈɑsaːɣˌirsflixtˌœyx/ matkustajakone _____ passen passen /pˈɑsən/ sopia 1. precies de goede maat zijn, erin kunnen _____ passie passie /pˈɑsi/ kärsimys 1 _____ passief passief /pɑsˈif/ koroton 1. niet zelfstandig werkzaam _____ passievrucht passievrucht /pˈɑsivrˌɵxt/ passiohedelmä _____ pastiche pastiche /pɑstˈiʃ/ pastissi 1. een document of ander kunstwerk zoals een toneel- of muziekstuk dat is gemaakt via nabootsing en/of het combineren van bepaalde kenmerken van een of meerdere originelen _____ pastinaak pastinaak /pˌɑstinˈaːk/ palsternakka _____ pastoor pastoor /pɑstˈoːr/ pastori _____ pasvorm pasvorm /pˈɑsfɔrm/ leikkaus 1. _____ pateen pateen /paːtˈeːn/ pateeni 1. schotel voor de hostie _____ pathologie pathologie /pˌɑtoːloːɣˈi/ patologia, tautioppi 1. de tak van de geneeskunde die het ontstaan en verloop van ziektes bestudeert _____ pathologisch pathologisch /pˌɑtoːlˈoːɣis/ patologinen 1. ziekte betreffend _____ patiënt patiënt //pɑˈsʲɛnt// potilas iemand die medische hulp krijgt _____ patrijs patrijs /pɑtrˈɛɪs/ peltopyy, punapyy 1. een vogel uit de familie van de fazanten _____ patronaat patronaat /pˌɑtroːnˈaːt/ kannattaminen 1. zowel baas als beschermheer zijn _____ patrouille patrouille /pˈɑtrʌʊˌɪlə/ partiointi _____ paté paté /paːtˈeː/ patee 1. stevig, maar smeerbaar mengsel van fijngemalen vlees _____ pauk pauk /pˈʌʊk/ patarummut 1. een grote verstembare keteltrommel zoals gebruikt in een orkest _____ paus paus //pɑu̯s// paavi 1. hoofd van de katholieke kerk _____ pauw pauw /pˈʌʊ/ riikinkukko 1. een siervogel waarvan het mannetje een lange sleep van verlengde dekveren bezit die hij om indruk te maken rechtop kan zetten _____ pauze pauze //ˈpɑʊzə// tauko 1. tijd waarin de hoofdactiviteit wordt onderbroken _____ pauzeren pauzeren /pʌʊzˈɪːrən/ pitää tauko 2. even stoppen _____ paviljoen paviljoen /pˌaːvɪljˈun/ paviljonki _____ pech pech //pɛx// //pɛχ// huono tuuri 1. de conditie waarin er tegenslag te verwerken is die niet door eigen schuld veroorzaakt is _____ pedaal pedaal /peːdˈaːl/ pedaali 2. 1. met de voet te bedienen hefboom 3. 3. met de voet te bedienen hefboom van een muziekinstrument _____ peddel peddel /pɛdˈɛl/ mela _____ pediatrie pediatrie /pˌeːdiɑtrˈi/ lastentaudit _____ pedofiel pedofiel /pˌeːdoːfˈil/ pedofiili 1. behorende tot het verlangen van een volwassene naar seksueel contact met kinderen _____ pedofiel pedofiel /pˌeːdoːfˈil/ pedofiili 1. een volwassene die verlangt naar seksueel contact met kinderen _____ pedofilie pedofilie /pˌeːdoːfilˈi/ pedofilia 1. _____ pedologie pedologie /pˌeːdoːloːɣˈi/ pedologia 1. studie van de bovenste aardlaag _____ peer peer //per// päärynä 1. vrucht _____ pees pees //pes// jänne 1. een uitloper van spierweefsel die de spier aanhecht aan het bot _____ peiling peiling /pˈɛɪlɪŋ/ kompassisuunta 1. peiling _____ pejoratief pejoratief //'pejorɑ'tif// haukkumasana _____ pek pek /pˈɛk/ piki _____ pelgrim pelgrim //pɛlgrɪm// pyhiinvaeltaja _____ pelikaan pelikaan /pˌeːlikˈaːn/ pelikaani 1. Pelecanidae, een grote watervogel met opvallende schepnetachtige ondersnavel _____ pen pen //pɛn// mustekynä, kynä 1. instrument om met inkt te schrijven of te tekenen _____ penicilline penicilline /pˌeːnisɪlˈinə/ penisilliini _____ penis penis /pˈeːnɪs/ penis, siitin 1. het mannelijke geslachtsdeel _____ penny penny /pˈɛni/ penny 1. kleinste Britse munt, Engelse stuiver _____ pens pens /pˈɛns/ sisälmykset 2. een gerecht bereid van (1) _____ penseel penseel /pɛnsˈeːl/ sivellin _____ pensioenfonds pensioenfonds /pˈɛnʃunfˌɔnts/ työeläkevakuutusyhtiö _____ pension pension /pɛnʃˈɔn/ kotimajoitus 1. een gelegenheid waar men kan overnachten _____ pensionering pensionering //pɛnʃo'nerɪŋ// eläkeläisyys 1. _____ pentaan pentaan /pɛntˈaːn/ pentaani 1. C₅H12 _____ pentagram pentagram /pˈɛntɑɣrˌɑm/ pentagrammi _____ peper peper /pˈeːpər/ pippuri, mustapippuri 1. een specerij van gemalen peperkorrels met een scherpe, hete smaak _____ peperkoek peperkoek /pˌeːpərkˈuk/ pipari 1. een zoete koek die gekruid is met peper _____ peperkorrel peperkorrel //'pepərkɔrəl// pippuri 1. _____ pepermolen pepermolen /pˌeːpərmˈoːlən/ pippurimylly _____ pepsine pepsine //pɛpˈsinə// pepsiini 1. een verteringsenzym dat in de maag eiwitten in kleine stukken breekt _____ per per /pˈɛr/ jokainen 3. over een periode van, over een afstand van. _____ percutaan percutaan /pˌɛrkytˈaːn/ perkutaaninen 1. door de huid heen _____ perenboom perenboom //perə(n)bom// päärynäpuu 1. een boom met peren als vrucht _____ perestrojka perestrojka /pˌɪːrɛstrˈɔjkaː/ perestroika 1. hervormingen zoals deze door Gorbatsjov werden voorgesteld in de Sovjet-Unie van de jaren 80 van de twintigste eeuw _____ perfect perfect //pɛrˈfɛkt// täydellinen 1. zonder enig gebrek _____ perfectie perfectie /pɛrfˈɛksi/ täydellisuus _____ perfectioneren perfectioneren /pˌɛrfɛkʃoːnˈɪːrən/ tehdä täydelliseksi 1. meer perfect of volmaakt maken _____ perforator perforator //ˌpɛrfoˈratɔr// rei’ittäjä 1. een apparaat om gaten te maken in papier, karton, kunststof folie of metaalplaat. _____ pergola pergola /pɛrɣˈoːlaː/ pergola 1. _____ perifeer perifeer /pˌɪːrifˈɪr/ reuna- 1. aan de buitenzijde _____ perihelium perihelium /pˈɪːrihˌeːliˌɵm/ periheli _____ perineum perineum /pˈɪːrinˌøːm/ väliliha _____ periode periode //pɪri'jodɘ// ajanjakso, jakso 1. tijdperk _____ periodiek systeem periodiek systeem /pˌɪːrioːdˈik sɪstˈeːm/ alkuaineiden jaksollinen järjestelmä _____ perkament perkament /pˌɛrkaːmˈɛnt/ pergamentti 1. een dun schrijfmateriaal, gemaakt van huid van kalveren, koeien, geiten, schapen, konijnen of ezels _____ peronisme peronisme /pˌɪːroːnˈɪsmə/ peronismi 1. de ideologie van de Argentijnse president Juan Domingo Perón _____ peroxide peroxide /pˈɪːrɔksˌidə/ peroksidi _____ perron perron //pɛˈrɔn// asemalaituri, laituri 1. een hoge, lange zijstoep of verhoogde vrije stoep aan een station om in en uit te stappen _____ pers pers //pɛrs// lehdistö 2. 6. journalistieke media 3. 1. een instrument waarmee druk uitgeoefend kan worden _____ persoon persoon /pɛrsˈoːn/ henkilö, ihminen 2. 1. menselijk individu 3. 2. grammaticaal begrip _____ persoonlijk persoonlijk /pɛrsˈoːnlək/ henkilökohtainen 1. betrekking hebbend of uitgevoerd door de persoon zelf _____ persoonlijk voornaamwoord persoonlijk voornaamwoord /pɛrsˈoːnlək vˈɔːrnaːmʋˌɔːrt/ persoonapronomini 1. een voornaamwoord dat een persoon aanduidt _____ persoonlijkheid persoonlijkheid /pɛrsˈoːnləkhˌɛɪt/ persoonallisuus 1. het geheel van kenmerken en gedragingen dat iemand uniek maakt _____ perspectief perspectief //pɛrspɛkˈtif// näkymä _____ perzik perzik /pˈɛrzɪk/ persikka 1. een sappige vrucht van de perzikboom _____ perzikboom perzikboom /pˌɛrzɪkbˈoːm/ persikka 1. _____ pessarium pessarium /pɛsˈaːriˌɵm/ vagitorio 1. een anticonceptiemiddel waarbij een rubberen kapje in de vagina de baarmoedermond afsluit _____ pessimisme pessimisme /pˌɛsimˈɪsmə/ pessimismi 1. de verwachting dat gebeurtenissen ongunstig gaan uitvallen _____ pest pest //pɛst// rutto _____ pesten pesten /pˈɛstən/ kiusata 1. jennen, treiteren _____ pesticide pesticide /pˈɛstisˌidə/ torjunta-aine _____ pestvogel pestvogel /pˌɛstvoːɣˈɛl/ tilhi 1. zangvogel met lange kuif en opvallende kleuren _____ pet pet /pˈɛt/ lakki 1. tamelijk plat hoofddeksel met een klep _____ petekind petekind //petəkɪnt// kummilapsi _____ peterselie peterselie /pˌeːtərsəlˈi/ persilja 1. een keukenkruid dat voornamelijk gebruikt wordt als soepgroente en schotelgarnering _____ petrischaal petrischaal /pˌɛtrɪsxˈaːl/ elatusmalja 1. een lage platte ronde glazen- of kunststofschaal met een ruim eroverheen passend deksel _____ petroglief petroglief /pˌɛtrɔɣlˈif/ kalliopiirros 1. een symbool, figuur of andere afbeelding die in de rotsen is gekrast, gekerfd of gehakt _____ petrologie petrologie /pˌɛtroːloːɣˈi/ petrologia 1. gesteentekunde _____ peuk peuk /pˈøːk/ natsa 1. overblijfsel van een opgerookte sigaret of sigaar _____ peuter peuter /pˈøːtər/ ipana 1. een jong kind in de leeftijd van een tot vier jaar _____ pianist pianist /pˌiaːnˈɪst/ pianisti 1. musicus die een piano bespeelt _____ piano piano /piˈaːnoː/ piano 1. groot snaarinstrument met klavier (algmeen) _____ piccolo piccolo /pɪkkˈoːloː/ piccolo 1. piccolofluit _____ picknick picknick /pˈɪknɪk/ eväsretki 1. een maaltijd in de vrije natuur _____ picoseconde picoseconde /pˈikoːzəkˌɔndə/ pikosekunti _____ piemel piemel /pˈiməl/ kikkeli 1. geslachtsdeel van de man, penis; heeft de bijklank van kleinheid, vooral gebruikt voor onvolgroeide jongens _____ piepen piepen /pˈipən/ 1. kitistä 1.1 het geluid van een muisje 2. vilkaista 3. stiekem, snel of oppervlakkig naar iets kijken _____ pieper pieper /pˈipər/ kirvinen 1. een zangvogel uit het geslacht Anthus _____ piepschuim piepschuim /pˈipsxœym/ styroksi _____ pier pier //piːr// laituri 2. 2. een in een zee of rivier uitstekende brug, dam of golfbreker 3. 3. overdekte loopbrug op luchthaven _____ pigment pigment /pɪɣmˈɛnt/ pigmentti 1. een organische of minerale stof met een vaste kleur _____ pijl pijl /pˈɛɪl/ nuoli 1. projectiel _____ pijn pijn //pɛːin// särky 2. geestelijk leed _____ pijnappelklier pijnappelklier //ˈpɛɪ̯nɑpəɫˌkliːr// //ˈpɛːnɑpəlˌkliːr// käpyrauhanen 1. klier, onderdeel van de epithalamus dat melatonine uitscheidt _____ pijnlijk pijnlijk //ˈpɛːinlək// //ˈpɛːnlək// kivulias 1. pijn gevend _____ pijnstiller pijnstiller //'pɛːinstɪlər// kipulääke 1. middel _____ pijptang pijptang /pˈɛɪptɑŋ/ putkipihdit 1. pijptang, een zware verstelbare tang _____ pikhouweel pikhouweel //ˈpɪkhʌʊʋɪ:ɫ// hakku 1. hakwerktuig met steel, voorzien van een punt aan de ene zijde en een beitelachtige voorziening aan de andere zijde _____ pikken pikken /pˈɪkən/ nokkia 4. (met de snavel) prikken _____ pikzwart pikzwart /pˈɪkzʋɑrt/ pikimusta 1. heel zwart _____ pil pil //pɪl// pilleri 2. 1 3. 2 _____ pimpelmees pimpelmees /pˌɪmpɛlmˈeːs/ sinitiainen 1. Parus caeruleus, één van de mezensoorten _____ pincet pincet //pɪn.ˈsɛt// pinsetit 1. een gevorkt werktuig bestaande uit twee armen waarvan de punt bijeengeknepen kan worden _____ pinda pinda //ˈpɪnda// maapähkinä 2. 2. een vrucht van deze plant 3. 1. een tot de vlinderbloemenfamilie behorende plant _____ pindakaas pindakaas //pɪndakas// maapähkinävoi 1. een soort broodbeleg dat bestaat uit een pasta van pinda's, slaolie en zout _____ pinguïn pinguïn /pˈɪŋyˌɪn/ pingviini 1. een niet-vliegende zeevogel van de familie Spheniscidae die alleen voorkomt op het zuidelijk halfrond _____ pink pink /pˈɪŋk/ pikkusormi 1. de vijfde, kleinste en buitenste vinger _____ pion pion //piˈɔn// sotilas 1. een schaakstuk dat alleen recht vooruit kan lopen en schuin vooruit slaan _____ pionier pionier /pˌioːnˈir/ pioneeri _____ pipet pipet //pi.ˈpɛt// pipetti 1. een instrument waarmee heel precieze hoeveelheden vloeistof kunnen worden afgemeten door de vloeistof erin op te zuigen, meestal een in het midden verwijde en spits uitlopende glazen buis _____ pipetteren pipetteren //ˌpi.pɛ.ˈteː.rə(n)// //ˌpi.pɛ.ˈtɪː.rə(n)// //ˌpɪ.pɛ.ˈteː.rə(n)// pipetoida 1. met een pipet vloeistof overbrengen _____ piraat piraat //piˈrat// merirosvo 1. iemand die op zee schepen kaapt _____ piramide piramide /pˈiraːmˌidə/ pyramidi 1. _____ piraterij piraterij /pˌiraːtərˈɛɪ/ piratismi 2. 1. het beroven of plunderen van een schip op open zee 3. 2. opzettelijke schending van het auteursrecht door het ongeoorloofd namaken van goederen of kopiëren van gegevens _____ pissen pissen /pˈɪsən/ pissata, kusta 1. plassen _____ pistache pistache /pistˈɑʃ/ pistaasipähkinä _____ pistool pistool /pɪstˈoːl/ pistooli 1. een semi-automatisch handvuurwapen met een langwerpig magazijn in het handvat _____ pixel pixel /pɪksˈɛl/ kuvapiste 1. een beeldpunt _____ pizza pizza //ˈpidza// //ˈpitsa// pizza, pitsa 1. een gerecht van een belegde broodbodem _____ pizzeria pizzeria /pɪzˈɪːriˌaː/ pizzeria 1. restaurant _____ plaat plaat //plat// laatta 1. vlak, plat en vrij dun stuk materiaal _____ plaats plaats //plaːts// paikka 1. een bepaalde ruimte of een bepaald punt in de ruimte _____ plaatsen plaatsen /plˈaːtsən/ asettaa 1. op een bepaalde plaats zetten _____ plaatsvinden plaatsvinden //platsˈvɪndə(n)// tapahtua 1. gebeuren, geschieden, plaatshebben _____ plafond plafond //plɑˈfɔnt// katto 1. de bovenkant van een ruimte in een gebouw _____ plagen plagen /plˈaːɣən/ kiusoitella 1. iemand lastigvallen _____ plakband plakband //ˈplɑg.bɑnt// teippi 1. een lintvormige drager die aan één of beide zijden bedekt is met kleefstoffen _____ plakkaat plakkaat /plɑkˈaːt/ juliste 2. _____ plan plan //plɑn// suunnitelma 1. een voorgenomen handelswijze _____ planeet planeet /plaːnˈeːt/ planeetta 1. een groot, rond en massief hemellichaam dat zelf geen licht geeft en in een vaste baan rond een ster draait _____ planetair planetair /plˌaːnətˈɛr/ planetaarinen _____ planetarium planetarium /plˌaːnətˈaːriˌɵm/ planetaario 1. een toestel om de bewegingen van planeten voor te stellen _____ planetenstelsel planetenstelsel /plˌaːnətənstˈɛlsəl/ planeettakunta 1. stelsel van planeten om de zon of een ster _____ planetoïde planetoïde /plˈaːnətˌoːidə/ asteroidi 1. een brok vaste materie die net als een planeet in een baan rond de zon draait, maar kleiner is dan een planeet _____ plank plank //plɑŋk// lauta 1. een plat en langwerpig stuk hout _____ plant plant /plˈɑnt/ kasvi 2. 1. een organisme dat kooldioxide opneemt en zuurstof afgeeft 3. 2. een van stengel en bladeren voorzien gewas dat zijn voedsel uit de aarde opneemt _____ plantaardig plantaardig //plɑntˈa:rdəx// kasvi 1. tot de planten behorend, uit planten bestaand of daarvan afkomstig _____ planten planten //plɑntən// kasvi 1. een taxonomische groep waarvan de meeste leden uit cellulose bestaande celwanden hebben en aan fotosynthese doen _____ planten planten //plɑntən// istuttaa 1. (een plant) in de aarde zetten om te laten groeien of bloeien _____ planteneter planteneter /plˈɑntənˌeːtər/ kasvinsyöjä 1. dier dat uitsluitend plantaardig voedsel eet _____ plantkundige plantkundige /plɑntkˈɵndəɣə/ kasvitieteilijä _____ plas plas /plˈɑs/ lätäkkö 1. een verzameling van vocht _____ plasma plasma /plˈɑsmaː/ plasma 1. _____ plasmide plasmide //plɑs.ˈmi.də// plasmidi 1. een ringvormig DNA-molecuul dat voornamelijk voorkomt voor bij bacteriën _____ plastisch plastisch /plˈɑstis/ muovailtava 3. kneedbaar _____ platform platform /plˈɑtfɔrm/ alusta 1. een bepaalde omgeving waarin een computer werkt _____ platina platina /plaːtˈinaː/ platina 1. scheikundig element met symbool Pt en atoomnummer 78 _____ platitude platitude /plˈaːtitˌydə/ latteus 1. platte of afgezaagde zinsnede _____ platteland platteland /plˈɑtəlˌɑnt/ maalaismaisema 1. het landelijke gebied buiten de steden _____ platvis platvis //ˈplɑtvɪs// kampela 1. een orde van vissoorten die op hun zijde op de bodem leven, en geheel plat zijn _____ plechtig plechtig /plˈɛxtəx/ juhlallinen met ceremonieel _____ plectrum plectrum /plˈɛktrɵm/ plektra 1. het plaatje waarmee snaren worden aangeslagen _____ pleegzorg pleegzorg /plˈeːxzɔrx/ perhehoito 1. _____ plein plein //plɛin// tori _____ pleinvrees pleinvrees //ˈplɛinˌvreːs// agorafobia _____ plenair plenair /pleːnˈɛr/ täys- 1. in aanwezigheid van allen _____ plevier plevier /pleːvˈir/ kurmitsa 1. _____ plicht plicht /plˈɪxt/ velvollisuus 1. een taak die men op zich genomen heeft of opgelegd heeft gekregen _____ ploeg ploeg /plˈux/ 1. kyntö, aura 1. landbouwwerktuig 2. tiimi 2. groep personen _____ ploegen ploegen /plˈuɣən/ kyntää 2. land met de ploeg bewerken _____ plons plons /plˈɔns/ loiskahdus 1. geluid van iets dat in een vloeistof valt _____ plonzen plonzen /plˈɔnzən/ loiskia, loiskuttaa 1. een geluid voortbrengen zoals dat van iets dat luidruchtig in een vloeistof ondergedompeld wordt _____ plooi plooi /plˈoːj/ poimu _____ plooien plooien /plˈoːjən/ laskostaa 1. iets in losse vouwen opstapelen _____ plop plop /plˈɔp/ poksahdus 1. _____ plosief plosief //ploˈsif// klusiili 1. een medeklinker die geproduceerd wordt met een volledige obstructie ergens in het spraakkanaal _____ pluis pluis /plˈœys/ höttö 1. een hoopje droge, lichte stof met een open structuur _____ pluizig pluizig //'plʌʏ.zəx// pehmeä 1. vol met pluizen _____ plukken plukken //'plɵkə(n)// näppäillä 2. 1. (bloemen) afbreken of oogsten 3. 2. ontdoen van de veren 4. 4. (sport) een door de lucht vliegende bal grijpen _____ plusteken plusteken /plɵstˈeːkən/ plusmerkki _____ plutonium plutonium /plˈytoːnˌiɵm/ plutonium 1. Chemisch element _____ pneumonie pneumonie /pnˌøːmoːnˈi/ keuhkokuume, pneumonia 1. longontsteking _____ pocheren pocheren /pˈɔxərən/ hauduttaa 1. bereiden in warm maar niet kokend water _____ podcast podcast /pˈɔdkɑst/ podcast 1. digitale radio-uitzending waarbij een audiobestand op internet wordt gezet zodat het kan worden gedownload en beluisterd _____ poedel poedel /pˈudəl/ villakoira 1. een Frans krulharig hondenras _____ poedelprijs poedelprijs /pˌudɛlprˈɛɪs/ lohdutuspalkinto 1. een troostprijs voor iemand die (bijna) als laatste is geëindigd in een wedstrijd _____ poeder poeder /pˈudər/ jauhe _____ poedersuiker poedersuiker /pˈudərsˌœykər/ tomusokeri 1. zeer fijn gemalen suiker _____ poema poema /pˈumaː/ puuma 1. Felis concolor, groot katachtig roofdier, dat in geheel Midden– en Zuid Amerika leeft _____ poes poes /pˈus/ kissa 1. een van de oudste huisdieren van de mens _____ poesta poesta /pˈustaː/ pusta 1. Hongaarse boomloze grasvlakte _____ pogrom pogrom /pˈɔɣrɔm/ pogromi 2. 1. razzia tegen joden 3. 2. gewelddadige aanvallen... _____ pointer pointer /pˈoːɪntər/ pointteri 1. een staande jachthond _____ poker poker /pˈoːkər/ pokeri 1.kaartspel _____ pokerface pokerface /pˈoːkərfˌeːs/ pokerinaama 1. emotieloos gezicht _____ pokken pokken /pˈɔkən/ isorokko _____ polariteit polariteit /pˌoːlaːritˈɛɪt/ poolisuus _____ polder polder //ˈpɔldəʀ// polderi 1. een bedijkt stuk land waarin de waterstand kunstmatig geregeld wordt _____ politicologie politicologie /pˌoːlitˌikoːloːɣˈi/ valtiotiede 1. een discipline _____ politie politie /poːlˈitsi/ poliisi 1. een overheidsdienst die belast is met de handhaving van de openbare orde en veiligheid en met het opsporen van wetsovertreders _____ politiebureau politiebureau /poːlˈitsibyrˌoː/ poliisiasema _____ politiek politiek /pˌoːlitˈik/ poliittinen 1. betreffende de politiek _____ politiek politiek /pˌoːlitˈik/ politiikka 1. datgene dat gerelateerd is aan het besturen van een land _____ polonium polonium /pˈoːloːnˌiɵm/ polonium 1. Chemisch element _____ pols pols /pˈɔls/ ranne anatomie: 1. gewricht _____ polyamide polyamide /pˈoːliˌaːmidə/ polyamidi _____ polyandrie polyandrie /pˌoːliɑndrˈi/ polyandria _____ polygoon polygoon /pˌoːliɣˈoːn/ monikulmio 1. een gesloten stelsel lijnsegmenten die samen een plat vlak omsluiten _____ polymeer polymeer /pˌoːlimˈɪr/ polymeeri 1. _____ polymorfisme polymorfisme /pˌoːlimɔrfˈɪsmə/ monimuotoisuus _____ polysemie polysemie /pˌoːlizəmˈi/ polysemia 1. het kunnen hebben van meerdere (verwante) betekenissen _____ polytheïsme polytheïsme /pˈoːlɪtəˌɪsmə/ monijumalisuus 1. godsdienst met meer dan één god _____ polyurie polyurie /pˌoːliyrˈi/ polyuria 1. vermeerderde urinelozing _____ pomp pomp /pˈɔmp/ pumppu _____ pompelmoes pompelmoes //ˈpɔmpəlˌmus// //ˈpɔmpəɫˌmus// pomelo 2. een vrucht van deze boom _____ pompen pompen /pˈɔmpən/ pumpata 1. vloeistof of gas met een pomp verplaatsen _____ pompoen pompoen /pɔmpˈun/ kurpitsa 1. een zeer oud cultuurgewas uit Midden- en Zuid-Amerika _____ pond pond /pˈɔnt/ punta 1. naam voor verschillende munteenheden die in het Verenigd Koninkrijk en sommige Engelstalige landen worden gebruikt _____ ponskaart ponskaart /pˈɔnskaːrt/ reikäkortti kaart die tot de jaren 80 werd gebruikt voor het vastleggen van gegevens d.m.v. erin geponste gaatjes _____ pontificaal pontificaal /pˌɔntifikˈaːl/ paavillinen 1. heel uitdrukkelijk, heel erg op de voorgrond staand _____ pontificaat pontificaat /pˌɔntifikˈaːt/ paavius 1. _____ pony pony /pˈoːni/ poni 1. een klein soort paard _____ pook pook //pok// hiilihanko 1. stang om het vuur op te porren _____ pool pool //pol// napa 1. uiteinde van een draaiingsas _____ poolcirkel poolcirkel /pˌoːlsɪrkˈɛl/ napapiiri 1. de begrenzing van het gebied waar 's zomer de middernachtszon gezien kan worden en 's winters de nacht een heel etmaal kan duren _____ poollicht poollicht /pˈoːlɪxt/ revontulet 1. _____ poolster poolster /pˈoːlstər/ napatähti _____ poolvos poolvos /pˈoːlvɔs/ naali 1. Alopex lagopus, leeft op de arctische toendra en in het gebergte van Scandinavië _____ poon poon /pˈoːn/ kurnusimppu 1. soort zeevis van de familie Triglidae uit de onderorde schorpioenvisachtigen _____ poort poort //poːrt// portti 1. met deuren afsluitbare doorgang door een muur _____ poot poot //pot// jalka _____ pop pop //pɔp// nukke 1. speeltuig _____ poppenhuis poppenhuis /pˈɔpɛnhˌœys/ nukkekoti 1. een in het klein uitgevoerde versie _____ populatie populatie /pˌoːpylˈaːtsi/ perusjoukko 2. 1. 3. 3. een groep organismen _____ populier populier /pˌoːpylˈir/ poppeli 1. _____ pornografie pornografie /pˌɔrnɔɣraːfˈi/ pornografia _____ porselein porselein //pɔrsəlɛːn// //pɔrsəˈlɛɪn// posliini 1. fijn, geglazuurd aardewerk _____ portaal portaal /pɔrtˈaːl/ portaali 1,2 portaal (entree) _____ portemonnee portemonnee /pˌɔrtəmɔnˈeː/ lompakko _____ portiek portiek /pɔrtˈik/ portiikki 2. zuilengalerij _____ portret portret /pɔrtrˈɛt/ muotokuva 1.schilderij, foto of andere artistieke voorstelling van een persoon _____ pos pos /pˈɔs/ kiiski 1. vis behorend tot de baarsachtigen _____ poseren poseren /poːzˈɪːrən/ poseerata _____ positie positie //po'zisi// 1. paikka 2. 1. een stand van het lichaam 3. 2. een innerlijke houding 4. 3. een plaats van waaruit men iets onderneemt 5. 4. een toestand waarin iemand zich bevindt 6. 6. een maatschappelijke stand 7. 8. een opstelling van troepen en materieel 2. asema 5. een vaste betrekking 3. asento 7. de ligging van de hand _____ positief positief //posiˈtif// positiivinen _____ positivisme positivisme /pˌoːzitivˈɪsmə/ positivismi 2. 1. de opvatting dat alleen de empirische wetenschappen geldige kennis opleveren 3. 2. een levensinstelling waarbij je ervan uitgaat dat alles goed komt _____ positron positron /pˌoːzɪtrˈɔn/ positroni _____ post post //pɔs// //pɔst// posti 1. toegezonden materiaal, zoals brieven; poststuk - poststukken _____ postbode postbode /pɔstbˈoːdə/ postinkantaja 1. postbeambte _____ postcode postcode /pɔstkˈoːdə/ postinumero _____ postduif postduif /pˈɔstœyf/ kirjekyyhky 1. een afgerichte duif die berichten kan overbrengen _____ posteren posteren //pɔs'terə(n)// asettaa 1. ergens neerzetten _____ postkantoor postkantoor /pˌɔstkɑntˈoːr/ postitoimisto 1. kantoor dat zich bezighoudt met de bezorging van post en vaak ook andere diensten levert zoals bankzaken, kaartverkoop, etc _____ postmodernisme postmodernisme /pˌɔstmoːdərnˈɪsmə/ postmodernismi 1. _____ postzegel postzegel //ˈpɔseɣəl// //ˈpɔseχəɫ// postimerkki, merkki 1. betalingsmiddel voor het verzenden van post _____ pot pot //ˈpɔt// 1. pata 1. een cilindervormig voorwerp van glas of aardewerk 2. lepakko 2. een vrouw die op vrouwen valt _____ potas potas //ˈpɔ.dɑs// potaska _____ potentieel potentieel /pˌoːtənʃˈeːl/ mahdollinen 1. mogelijkheid _____ potig potig //'potəx// vankka 1. stevig uit de kluiten gewassen, weerbaar, ruig _____ potlood potlood //'pɔtlot// lyijykynä 1. schrijfgerei met een zachte stift vervaardigd van klei en grafiet ingebed in een houten huls _____ potscherf potscherf /pˈɔtsxɛrf/ ruukunsirpale 1. deel van een gebroken pot van aardewerk _____ potvis potvis /pˈɔtvɪs/ kaskelotti 1. Physeter macrocephalus, grote tandwalvis _____ poëtisch poëtisch //po.ˈwe.tɪs// //po.ˈβ̞e.tis// runollinen 1. uit de poëzie, gelijkend op poëzie _____ poëzie poëzie //poweˈzi// runous 1. in ritme, maat en klank verwoorden _____ pragmatisme pragmatisme /prˌɑɣmaːtˈɪsmə/ pragmaattisuus 1. _____ prairiehond prairiehond /prˈɑjrihˌɔnt/ preeriakoira 1. Cynomys, een eekhoornachtig zoogdier uit Noord-Amerika dat een scherp blaffend geluid maakt _____ praktijk praktijk //prɑkˈtɛɪ̯k// //prɑkˈtɛːk// käytäntö 2. 2. hoe dingen werkelijk gaan, soms in tegenstelling tot hoe zaken in theorie zouden moeten functioneren 3. 3. gewoonte(n), manier van doen _____ praktisch praktisch /prˈɑktis/ käytännöllinen 1. op een manier die ook echt uitgevoerd kan worden _____ praseodymium praseodymium //ˌprazejoˈdimijʏm// praseodyymi 1. Chemisch element _____ praten praten /ˈpraː.tə(n)/ puhua 1. zich met behulp van de stem uiten _____ precedent precedent //presəˈdɛnt// ennakkotapaus 1. een gebeurtenis waarop men zich kan beroepen als een nieuw dergelijk geval zich voordoet om er hetzelfde gevolg aan te geven _____ precessie precessie /preːsˈɛsi/ prekessio _____ precursor precursor //pre'kɵrsɔr// esiaste 1. een voorloper _____ predatie predatie /preːdˈaːtsi/ saalistus 1. het vangen, doden en opeten door een organisme, meestal een dier, van een ander dier, het prooidier _____ predicaat predicaat /prˌeːdikˈaːt/ predikaatti 1. het naamwoordelijk deel van het gezegde _____ predicatief predicatief //ˌpredikaˈtif// predikatiivinen _____ preek preek /prˈeːk/ saarna _____ prehistorie prehistorie /prˌeːhɪstoːrˈi/ esihistoria _____ prei prei //prɛi// purjo 1. Allium porrum, een look die als groente gegeten wordt _____ première première /prˌeːmiˈɛrə/ ensi-ilta 1. de eerste vaak feestelijke vertoning van een film, toneelstuk of een andere vorm van entertainment _____ prentenboek prentenboek /prˌɛntənbˈuk/ kuvakirja _____ preparaat preparaat /prˌeːpaːrˈaːt/ preparaatti 1. bereiding van chemische stof, geneesmiddel e.d _____ presenteren presenteren /prˌeːzɛntˈɪːrən/ osoittaa 1. op een goed voorbereide wijze aanbieden aan anderen _____ president president //prezi'dɛnt// presidentti 1. het staatshoofd van een republiek _____ presse-papier presse-papier /prˈɛsəpaːpˈir/ paperipaino 1. vaak fraai gevormd, zwaar voorwerp dat men boven op een stapel losse papieren kan leggen zodat de papieren niet kunnen wegwaaien _____ prestatie prestatie /prɛstˈaːtsi/ saavutus _____ prestige prestige /prˈɛstəɣə/ arvovalta 1. _____ preut preut /prˈøːt/ sievistelijä 3. iemand die preuts is _____ preventie preventie //preˈvɛn(t)si/, /prəˈvɛn(t)si// ehkäiseminen 1. voorkoming (van ziekte, brand, etc) _____ priapisme priapisme /prˌiaːpˈɪsmə/ priapismi 1. ongezond langdurige erectie van de penis _____ priemgetal priemgetal /prˈimɣətˌɑl/ alkuluku 1. priemgetal _____ priester priester /prˈistər/ pappi 1. iemand die de religieuze (offer) rituelen verzorgt _____ priesteres priesteres /prˌistərˈɛs/ papitar 1. een vrouw die de taak heeft religieuze rituelen te verzorgen _____ prietpraat prietpraat /pritprˈaːt/ hölynpöly _____ prijs prijs //prɛɪs// hinta 1. de gevraagde geldsom bij verkoop _____ prijzen prijzen /prˈɛɪzən/ ylistää 1. iemand lof toezwaaien _____ prikkeldraad prikkeldraad /prˌɪkɛldrˈaːt/ piikkilanka 1. materiaal bestaande uit een dubbele, in elkaar gedraaide metalen draad, op regelmatige afstand voorzien van twee korte in elkaar gedraaide spiralen met elk twee scherpe punten _____ primaat primaat /primˈaːt/ kädellinen 2. 2. kerkelijke titel 3. 1. zoogdier _____ primitief primitief /prˌimitˈif/ alkeellinen 2. 1. alle kortste translatievectors in de richting van de hoofdassen van de rotatiesymmetrie hebbend. 3. 2. de drie kortste niet in hetzelfde vlak liggende translatievectors als ribben van de eenheidscel hebbend. _____ principe principe //prɪnˈsipə// periaate _____ prins prins /prˈɪns/ prinssi, ruhtinas 2. 1. hoogste adellijke titel van een man of jongen 3. 2. laagste koninklijke titel van een man of jongen _____ prinses prinses /prɪnsˈɛs/ prinsessa 2. 1. de hoogste adellijke titel van een vrouw of meisje 3. 2. de laagste koninklijke titel van een vrouw of meisje _____ printer printer //ˈprɪntər// tulostin, printteri 1. toestel om gegevens af te drukken onder andere op papier. _____ printplaat printplaat /prɪntplˈaːt/ piirilevy 1. (elektrotechniek) plaat waarop elektronische bedrading aanwezig is, aangebracht met frees- of etstechnieken _____ priorij priorij /prˌioːrˈɛɪ/ luostari _____ privaatrecht privaatrecht //pri'vatrɛxt// yksityisoikeus 1. vakgebied van het recht m.b.t. de onderlinge verhoudingen tussen private personen, maar ook hun privébelangen _____ privatiseren privatiseren /prˌivaːtizˈɪːrən/ yksityistää 1. omvormen van staatsbedrijven, overheidsdiensten tot particuliere, private bedrijven _____ proberen proberen //proˈberə(n)// kokeilla _____ probleem probleem /prɔblˈeːm/ ongelma, probleema 1. iets dat schade teweegbrengt of de voortgang van iets anders in de weg staat _____ problematisch problematisch /prˌɔbləmˈaːtis/ kyseenalainen 1. een probleem vormend _____ procedure procedure //prosəˈdyrə/, /proseˈdyrə// menettelytapa, proseduuri 2. 1. 3. 4. _____ procent procent //pro'sɛnt// prosentti 1. een honderdste deel _____ proces proces //proˈsɛs// prosessi 2. de stroom van gebeurtenissen of handelingen die van de ene toestand naar de andere leidt _____ processie processie //proˈsɛˌsi// kulkue _____ productie productie /proːdˈɵksi/ tuotanto 1. voortbrenging _____ productief productief /prˌoːdɵktˈif/ hedelmällinen 1. vruchten afwerpend _____ proeftijd proeftijd /prˈuftɛɪt/ koeaika _____ proeven proeven //ˈpruvən// maistaa 2. 1. onderzoeken hoe iets smaakt 3. 2. smaak waarnemen _____ professor professor //proˈfɛsɔr// professori 1. de aanspreektitel voor een hoogleraar _____ profiel profiel /proːfˈil/ profiili _____ programma programma //pro'grɑma// ohjelma 1. een applicatie voor de computer _____ programmagids programmagids /prˈoːɣrɑmˌaːɣɪts/ ohjelmaopas 1. tijdschrift waarin staat geschreven op welke tijd en op welke zenders televisie- en radioprogramma's bekeken kunnen worden _____ programmeertaal programmeertaal /prˌoːɣrɑmɪːrtˈaːl/ ohjelmointikieli _____ progressief progressief /prˌɔɣrɛsˈif/ edistyksellinen 2. 1. vooruitstrevend 3. 2-3 _____ project project //proˈjɛkt// hanke 1. een zaak die men denkt uit te voeren of te onderzoeken _____ projecteren projecteren /prˌoːjɛktˈɪːrən/ projisoida _____ projector projector /prˈoːjɛktˌɔr/ piirtoheitin toestel om een afbeelding op een scherm te projecteren _____ proletariaat proletariaat /prˌoːlətˌaːriˈaːt/ alaluokka _____ proliferatie proliferatie /prˌoːlifɪːrˈaːtsi/ lisääntyminen 1. snelle vermenigvuldiging _____ proloog proloog /prˈoːloːx/ prologi 2. 1. inleidende rede van een tekst 3. 3. de inleiding tot een theaterstuk 4. 2. een korte tijdrit die als openingsrit wordt verreden _____ promethium promethium /prˈoːmɛtˌiɵm/ prometium 1. een scheikundig element en zilverwit à grijs lanthanide met het symbool Pm en het atoomnummer 61 _____ prooi prooi /prˈoːj/ saalis 1. dat wat door een dier wordt buitgemaakt _____ proost proost //prost// kippis 1. heildronk _____ propaan propaan /proːpˈaːn/ propaani 1. C₃H₈ _____ propaganda propaganda /prˌoːpaːɣˈɑndaː/ propaganda 1. activiteiten of materiaal gericht op het beïnvloeden van de mening of het gedrag van grote groepen mensen _____ propeen propeen /proːpˈeːn/ propeeni _____ propionzuur propionzuur /prˌoːpiɔnzˈyr/ propionihappo 1. CH₃CH₂COOH _____ prostaat prostaat /prɔstˈaːt/ eturauhanen 1.een klier tussen de blaas en de penis van de man _____ prostitutie prostitutie /prˌɔstitˈytsi/ prostituutio 1. het tegen betaling ter beschikking stellen van het lichaam voor het seksuele genot van een ander _____ protactinium protactinium /prˈoːtɑktˌiniˌɵm/ protaktinium 1. scheikundig element met symbool Pa en atoomnummer 91 _____ protest protest /prˈoːtɛst/ protesti 1. een uiting van ontevredenheid met het gevolgde beleid _____ protesteren protesteren /prˌoːtɛstˈɪːrən/ protestoida 1. grote bezwaren uiten _____ protestlied protestlied /prˌoːtɛstlˈit/ protestilaulu _____ proteïne proteïne /prˈoːtəˌɪnə/ proteiini, valkuaisaine 1. _____ prothese prothese /prɔtˈeːsə/ proteesi 1. een kunstmatig lichaamsdeel _____ proton proton //'protɔn/ protoni _____ protoplasma protoplasma /prˌoːtɔplˈɑsmaː/ alkulima 1. _____ prototype prototype /prˈoːtoːtˌiɪpə/ prototyyppi 1. oorspronkelijk model, eerste model van een product. _____ provincie provincie //pro.ˈvɪn.si// maakunta, provinssi 1. een staatkundig onderdeel van een land _____ provisie provisie /prˌoːvizˈi/ eväs 2. 2. voedselvoorraad 3. 3. geld gereserveerd voor een toekomstige gebeurtenis _____ provocatie provocatie /prˌoːvoːkˈaːtsi/ provokaatio _____ prozaïsch prozaïsch /proːzˈaːis/ arkipäiväinen 2. 1. niet dichterlijk, in gewone taal 3. 2. weinig opmerkelijk, saai _____ pruik pruik /prˈœyk/ peruukki 1. een kunstmatig haarstuk waarmee het hoofd bedekt wordt _____ pruilen pruilen /prˈœylən/ mököttää 2. droevig zijn zonder geluid te maken _____ pruim pruim /prˈœym/ luumu 2. vrucht van de pruimenboom _____ prutser prutser /prˈɵtsər/ mogari 1. iemand die slecht werk levert _____ psalm psalm //psɑlm// virsi 1. één van honderdvijftig gezangen uit de Tenach en het Oude Testament _____ pseudocode pseudocode /psˌøːdoːkˈoːdə/ pseudokoodi onechte programmeertaal _____ pseudowetenschap pseudowetenschap /psˈøːdoːʋˌeːtənsxˌɑp/ näennäistiede, pseudotiede _____ psoriasis psoriasis /psˈoːriˌaːzɪs/ psoriasis 1. schubziekte met overmatige vette schilfers van de huid _____ psychedelisch psychedelisch //ˌpsɪxeˈdelɪs// psykedeelinen 1. de werking van het bewustzijn verruimend _____ psychiater psychiater /psˈɪxiˌaːtər/ psykiatri _____ psychiatrie psychiatrie /psˌɪxiɑtrˈi/ psykiatria _____ psychiatrisch psychiatrisch /psˌɪxiˈɑtris/ psykiatrinen 1. met betrekking tot de behandeling van geestelijke stoornissen _____ psychisch psychisch /psˈɪxis/ psykologinen 1. geestelijk _____ psychologie psychologie //psixoloˈɣi// //psiχoloˈχi// psykologia 1. de wetenschap die zich bezighoudt met het onderzoek naar bewustzijnsverschijnselen _____ psychologisch psychologisch /psˌɪxoːlˈoːɣis/ psykologinen 1. met betrekking tot het gevoelsleven. _____ psycholoog psycholoog //ˌpsi.χo.ˈloχ// //ˌpsɪ.xo.ˈlox// psykologi 1. een beoefenaar van de psychologie _____ psychose psychose //psi'xozə// psykoosi 1. een geestesziekte waarbij men wanen heeft _____ psychotherapie psychotherapie /psˌɪxɔtˌɪːraːpˈi/ psykoterapia 1. stroming in de psychologie _____ puberteit puberteit /pˈybərtˌɛɪt/ murrosikä 1. het proces van seksuele rijping van kind naar volwassene en het gedrag dat daar bij hoort _____ publicatie publicatie /pˌɵblikˈaːtsi/ julkaisu _____ publiek publiek //pyˈblik// julkinen, yleisö 2. wat het publiek aangaat _____ publiek publiek //pyˈblik// yleisö, katsoja 1. een groep toeschouwers _____ publiek domein publiek domein /pɵblˈik dˈoːmɛɪn/ tekijänoikeudettomuus gangbare benaming voor de status van werken die geheel vrij zijn van auteursrechten en naburige rechten _____ pudding pudding /pˈɵdɪŋ/ vanukas 1. nagerecht, vaak zoet, koud en op basis van melk _____ puimsteen puimsteen /pœymstˈeːn/ hohkakivi _____ puin puin //pœʏ̯n// //pœːn// rauniot 1. een massa vergruizelde steen _____ pulmonair pulmonair /pˌɵlmoːnˈɛr/ keuhko- _____ punt punt //pʏnt// piste 2. 1. een spits toelopend uiteinde 3. 1. een positie in de ruimte _____ puntkomma puntkomma /pɵntkˈɔmaː/ puolipiste 1. een leesteken dat twee nauw aan elkaar gerelateerde zinnen tot een geheel verbindt (;) _____ pupil pupil //py'pɪl// 1. holhokki 1. onder voogdij staand kind 2. pupilli 2. 2. leerling 3. 1. oogappel _____ puppy puppy /pˈɵpi/ penikka 1. pasgeboren hond, jonge hond _____ purgeermiddel purgeermiddel /pˌɵrɣɪːrmɪdˈɛl/ laksatiivi 1. laxeemiddel _____ purist purist /pyrˈɪst/ puhdasoppinen 1. _____ puriteins puriteins //pyri'tɛins// puristi 1. (te) vroom, sober, ingetogen en streng _____ put put //pɵt// kaivo 1. een pijpvormige uitholling in een oppervlak _____ putter putter /pˈɵtər/ tikli 2. distelvink _____ pyjama pyjama /pijˈaːmaː/ pyjama, yöpuku 1. een kledingstuk voor de nacht _____ pyriet pyriet /pirˈit/ pyriitti 2. 1. een kubisch mineraal met de samenstelling FeS₂ 3. 2. een vaste stof die het structuurtype heeft waarvan [1] het archetype is _____ pyromanie pyromanie /pˌiroːmaːnˈi/ pyromania 1. onweerstaanbare drang om brand te stichten _____ python python /pɪtˈɔn/ pyton 1. een niet-giftige en grote wurgslang _____ qat qat //kɑt// khat, kati 1. blad van een bedektzadige plant Catha edulis _____ quaker quaker /kvˈaːkər/ kveekari 1. volgeling van een religieuze beweging gekend onder de naam Genootschap der Vrienden _____ quarantaine quarantaine /kvˈaːrɑntˌɑjnə/ karanteeni 1. tijdelijke afzondering van personen, dieren of zaken die besmet zouden kunnen zijn met ziektekiemen _____ quark quark //kwɑrk// kvarkki _____ quiz quiz /kvˈɪs/ tietokilpailu 1. spel waarbij de deelnemers vragen moeten proberen te beantwoorden _____ quotiënt quotiënt /kvoːʃˈɛnt/ osamäärä 1. resultaat van de deling van het deeltal door de deler _____ ra ra /rˈaː/ raaka 1. horizontaal draaibare boom aan mast _____ raad raad //rat// //raːd// neuvosto 2. een orgaan dat bestaat uit leden die raadgevende of beslissende bevoegdheden bezitten _____ raadgevend raadgevend /rˈaːdɣeːvənt/ neuvoa-antava 1. _____ raadplegen raadplegen /raːdplˈeːɣən/ keskustella 1. een bron van informatie of ervaring aanspeken _____ raadsel raadsel /rˈaːdsəl/ arvoitus 1. iets waarnaar men moet raden _____ raadzaam raadzaam /rˈaːdzaːm/ suositeltava _____ raaf raaf //raːf// korppi 1. vogel _____ raaklijn raaklijn /raːklˈɛɪn/ sivuaja 1. _____ raam raam //ram// ikkuna 1. venster voor lucht en licht _____ rabarber rabarber /rˈaːbɑrbər/ raparperi _____ rabbijn rabbijn //rɑˈbɛin// rabbi, rabbiini _____ racemisch racemisch /raːsˈeːmis/ raseeminen 1. met gelijke concentraties van beide optische isomeren _____ racisme racisme /raːsˈɪsmə/ rasismi 1. filosofie die uitgaat van de gedachte dat het ene ras op een hoger peil staat dan het andere _____ racistisch racistisch /raːsˈɪstis/ rasistinen 1. betrekking hebbend op racisme... _____ racket racket /rˈɑkɛt/ maila _____ rad rad //rɑt// ratas _____ radiaal radiaal /rˌaːdiˈaːl/ radiaani 1. de SI-eenheid voor een hoek _____ radiator radiator /rˌaːdiˈaːtɔr/ lämpöpatteri 1. een toestel dat door straling warmte afgeeft, ofwel ter verwarming van een ruimte, ofwel ter koeling van bijvoorbeeld een motor _____ radicaal radicaal //radiˈkal// radikaali _____ radijs radijs /raːdˈɛɪs/ retiisi 1. Raphanus sativus subsp. sativus, een groentesoort uit de kruisbloemfamilie _____ radio radio //ˈradijo// radio 2. 1. toestel 3. 2. medium _____ radioactiviteit radioactiviteit /rˌaːdiˌoːɑktˌivitˈɛɪt/ radioaktiivisuus 1. _____ radiobaken radiobaken /rˌaːdioːbˈaːkən/ radiomajakka 1. radiozendstation voor de navigatie _____ radiologie radiologie /rˌaːdiˌoːloːɣˈi/ radiologia 1. het medisch specialisme... _____ radium radium /rˈaːdiˌɵm/ radium 1. scheikundig element met symbool Ra en atoomnummer 88 _____ radon radon /raːdˈɔn/ radon 1. met symbool Rn en atoomnummer 86 _____ raffinaderij raffinaderij /rˌɑfinˌaːdərˈɛɪ/ jalostamo _____ rail rail /rˈɑjl/ kisko 2. 1. een metalen staaf waar het wiel van een railvoertuig op rijdt 3. 2. een baan waar een railvoertuig over rijdt _____ rakel rakel //rakəl// lasta 1. werktuig in de vorm van een wisser waarmee inkt door een zeefraam gedrukt wordt _____ raket raket //raˈkɛt// ohjus, raketti 1. cilindervormig projectiel dat door een naar achteren gerichte ontploffing wordt voortbewogen _____ ram ram //ram// pässi, oinas 1. een mannelijk schaap _____ ramp ramp /rˈɑmp/ katastrofi, onnettomuus 1. een grote catastrofale gebeurtenis met ernstige gevolgen _____ rand rand //rɑnt// reuna 1. de bovenkant van een bak of vat _____ randzee randzee /rɑndzˈeː/ reunameri 1. grote inham van een continent die grenst aan een oceaan _____ rang rang /rˈɑŋ/ arvo _____ rangtelwoord rangtelwoord /rˈɑŋtɛlʋˌɔːrt/ järjestysluku 1. een telwoord dat een rangorde of volgorde aanduidt _____ ransuil ransuil //ˈrɑnsœyl// sarvipöllö 1. _____ rapier rapier /raːpˈir/ rapiiri 1. _____ rappen rappen /rˈɑpən/ räpätä 1. ritmisch uitspreken van een tekst begeleid door een beat _____ rapper rapper /rˈɑpər/ rappari 1. een mannelijk iemand die rapt _____ rapporteren rapporteren /rˌɑpɔrtˈɪːrən/ raportoida, kertoa, selostaa, selvittää 1. het uitbrengen van een verslag of rapport _____ ras ras //rɑs// rotu _____ rasp rasp /rˈɑsp/ raastinrauta 1. een grofgetande vijl die wordt gebruikt om rondingen aan hout te maken _____ rat rat //rɑt// rotta 1. een muisachtig knaagdier uit het geslacht Rattus _____ ratel ratel /rˈaːtəl/ räikkä 2. 2. een mechaniek met kamrad en pal, dat een asdraaiing slechts in één richting toelaat 3. 1. een eenvoudige muziek- en signaalinstrument dat geluid geeft doordat bij het rondslingeren een tandrad een latje repeterend weggedrukt en laat terugvallen _____ ratelslang ratelslang /rˈaːtɛlslˌɑŋ/ kalkkarokäärme 1. gifslang uit het geslacht Crotalus _____ rationalisatie rationalisatie /rˌaːʃoːnˌaːlizˈaːtsi/ rationaalistaminen _____ rauw rauw /rˈʌʊ/ raaka 1. ongekookt en vers _____ ravenzwart ravenzwart /rˈaːvənzʋˌɑrt/ korpinmusta 1. _____ razen razen /rˈaːzən/ 1. kiitää 1. heel snel rijden 2. raivota 2. voortbewegen of overtrekken van een natuurverschijnsel ... _____ reactantie reactantie /rˌeːɑktˈɑntsi/ reaktanssi _____ reactie reactie /reːˈɑksi/ vastavaikutus 1. een actie die een gevolg is van een stimulus _____ reactionair reactionair /rˌeːɑkʃoːnˈɛr/ taantumuksellinen _____ reageerbuis reageerbuis /rˈeːaːɣˌɪːrbœys/ koeputki _____ reagens reagens //'reʲaɣɛns// reaktanssi 1. een chemische stof die deelneemt aan een reactie _____ reageren reageren /rˌeːaːɣˈɪːrən/ vastustaa 1. op een nieuwe situatie actie ondernemen _____ reality-tv reality-tv /rˈeːaːlˌititˌeːfˈeː/ tosi-tv 1. een televisieserie met echte mensen en echt drama, soms worden waargebeurde zaken nagespeeld, minder zakelijke weergave dan bij een documentaire _____ rebus rebus /rˈeːbɵs/ kuva-arvoitus 1. soort raadsel _____ recenseren recenseren /rˌeːsənsˈɪːrən/ arvostella 1. een beoordelend verslag schrijven, meestal van een culturele gebeurtenis _____ recent recent //rəˈsɛnt// tuore 1. een korte tijd geleden gebeurd of begonnen _____ recept recept /rəsˈɛpt/ resepti 2. een voorschrift voor de bereiding van een gerecht _____ recessie recessie /rəsˈɛsi/ laskusuhdanne, taantuma _____ recht recht //rɛxt// suora 1. het geheel van rechtsregels en instituties van het recht _____ rechter rechter //ˈrɛxtər// tuomari 1. persoon die rechtspreekt, persoon die een oordeel velt _____ rechthoek rechthoek //'rɛxtuk// suorakulmio 1. een vierhoek met vier rechte hoeken _____ rechts rechts /rˈɛxts/ oikea 1. tegenovergestelde van links _____ rechtsgeding rechtsgeding /rˈɛxtsxədˌɪŋ/ oikeudenkäynti 1. het voeren van een rechtsproces _____ rechtshandeling rechtshandeling /rˈɛxtshɑndˌeːlɪŋ/ oikeustoimi 1. doelgerichte wilsuiting die rechtsgevolgen heeft _____ rechtsklikken rechtsklikken /rˈɛxtsklɪkən/ napsauttaa hiiren kakkospainiketta 1. rechterknop van een computermuis gebruiken _____ rechtsstaat rechtsstaat /rɛxtstˈaːt/ laillisuusperiaate 1. is een staat waarvan de macht gereguleerd en beperkt wordt door het recht _____ rechtszaal rechtszaal /rɛxtsˈaːl/ oikeussali 1. de ruimte waar een rechtszitting gehouden wordt _____ rechtvaardig rechtvaardig /rɛxtvˈaːrdəx/ oikeudenmukainen 1. in overeenstemming met bepaalde ethische beginselen _____ rechtvaardigen rechtvaardigen /rɛxtvˈaːrdəɣən/ perustella 1. onderbouwen volgens bepaalde ethische beginselen _____ recidiveren recidiveren /rˌeːsidivˈɪːrən/ toistua 1. _____ reciteren reciteren /rˌeːsitˈɪːrən/ lausua _____ reclame reclame /rɛklˈaːmə/ mainos 1,2 informatie over, en aanprijzing van diensten, producten en ideeën _____ record record /rekˈɔrt/ ennätys 2. 1. beste prestatie 3. 2. bij elkaar behorende gegevens _____ recycleren recycleren /rˌeːsɪklˈɪːrən/ kierrättää 1. na verbruik weer omzetten in iets bruikbaars _____ redacteur redacteur /rˌeːdɑktˈøːr/ muokkaaja _____ redden redden //ˈrɛdə(n)// pelastaa 1. actie ondernemen om iets of iemand uit de moeilijkheden te halen _____ redding redding /rˈɛdɪŋ/ pelastaminen _____ reddingsboot reddingsboot /rˌɛdɪŋzbˈoːt/ pelastusvene 1. een speciaal gebouwde en uitgeruste boot om het schip in geval van nood veilig te kunnen verlaten. _____ rede rede /rˈeːdə/ reti 3. een ankerplaats buitengaats _____ redelijkerwijs redelijkerwijs /rˈeːdələkərʋˌɛɪs/ järkevästi 1. op een beredeneerde wijze _____ redetwisten redetwisten /rˌeːdɛtʋˈɪstən/ kinastella _____ ree ree /rˈeː/ metsäkauris 1. sierlijk slank hert, komt bijna in heel Europa voor _____ reeds reeds /rˈeːts/ jo, vielä 1. al _____ reeks reeks /rˈeːks/ sarja 1. een opeenvolgende rij van gebeurtenissen _____ referendum referendum /rˈeːfɪːrˌɛndɵm/ kansanäänestys 1. een stemming over een wetsvoorstel, waarbij gestemd wordt door het volk zelf, niet door vertegenwoordigers van het volk _____ referentie referentie /rˌeːfɪːrˈɛntsi/ lähde 1. verwijzing _____ reflectie reflectie /rɛflˈɛksi/ heijastuminen _____ reflex reflex /rˈɛflɛks/ heijaste 1. een onwillekeurige reactie op bepaalde prikkels _____ refractie refractie /rɛfrˈɑksi/ taittuminen _____ refrein refrein /rˈɛfrɛɪn/ kertosäe _____ regel regel //ˈreɣəɫ// ohje, sääntö 3. een voorschrift, richtlijn, norm _____ regelen regelen /rˈeːɣələn/ järjestää 1. zorgen dat het gebeurt _____ regeling regeling /rˈeːɣəlˌɪŋ/ järjestely 1. een combinatie van afspraken voor een bepaalde groep _____ regelmaat regelmaat /rˌeːɣəlmˈaːt/ yleisyys 2. ordelijke schikking in de ruimte _____ regelmatig regelmatig /rˌeːɣəlmˈaːtəx/ heikko 1. aan een bepaalde regel gehoorzamend _____ regen regen //reχən// sade 1. neerslag van tot druppels gecondenseerde waterdamp _____ regenachtig regenachtig /rˈeːɣənˌɑxtəx/ sateinen 1. regelmatig regenend of neigend naar regen _____ regenboog regenboog //ˈreːχənboːx// sateenkaari 1. een natuurfenomeen dat na regen als een verschijnende veelkleurige boog te zien is _____ regenboogtrui regenboogtrui /rˈeːɣənbˌoːxtrœy/ sateenkaaripaita 1. een trui voor de wereldkampioen wielrennen _____ regenboogvlies regenboogvlies /rˌeːɣənboːɣvlˈis/ värikalvo 1. het gekleurde vlies in het oog waarin de pupil zich bevindt _____ regendruppel regendruppel //ˈreɣə(n)ˌdrʏpəɫ// sadepisara 1. een druppel die als regen uit de lucht naar beneden valt _____ regenen regenen //ˈreɣənə(n)// sade, sataa 1. het vallen van neerslag in de vorm van waterdruppels _____ regeneratie regeneratie /rˌeːɣənɪːrˈaːtsi/ regeneraatio 2. herstelgroei _____ regenjas regenjas /rˈeːɣəɲˌɑs/ sadetakki 1. een waterdichte overjas die geschikt is voor regenachtig weer _____ regenmeter regenmeter //ˈreɣə(n)ˌmetər// sademittari 1. een toestel dat de hoeveelheid gevallen neerslag meet _____ regenpijp regenpijp /rˈeːɣənpˌɛɪp/ syöksytorvi 1. een verticale buis die aan een dakgoot is bevestigd en dient om het hemelwater dat op het dak valt, af te voeren _____ regenscherm regenscherm /rˈeːɣənsxˌɛrm/ sateenvarjo 1. een paraplu _____ regentijd regentijd /rˈeːɣəntˌɛɪt/ sadekausi 1. tijd van het jaar dat het veel regent in de tropen (april tot september in het noorden, van oktober tot maart in het zuiden) _____ regenwater regenwater /rˈeːɣɛnʋˌaːtər/ sadevesi _____ regenworm regenworm //'reɣəʋɔrm// kastemato 1. Lumbricidae, een gelede borstelworm _____ regenwoud regenwoud /rˈeːɣɛnʋˌʌʊt/ sademetsä 1. een bos in een klimaat met het hele jaar door neerslag _____ regenwulp regenwulp /rˈeːɣɛnʋˌɵlp/ pikkukuovi _____ regeren regeren /rəɣˈɪːrən/ hallita 1. het uitoefenen van de politieke macht... _____ regering regering //re.'ɣeː.rɪŋ(g)// //rə.'ɣeː.rɪŋ// //rə.'χɪː.rɪŋ// hallitus 1. een groep van personen die een land bestuurt, specifiek het staatshoofd en alle ministers _____ regicide regicide //ˌreɣiˈsidə// kuninkaanmurha 1. een bewuste moord op een koning. _____ regime regime /reːɣˈimə/ hallinto 1. het bestuur van een land, vaak onderdrukkend, dwingend, alles omvattend _____ regio regio /rˈeːɣiˌoː/ alue 1. geografisch gebied _____ regionaal regionaal /rˌeːɣioːnˈaːl/ alueellinen 1. op de streek betrekking hebbend _____ reiger reiger /rˈɛɪɣər/ haikara _____ reis reis //rɛɪ̯s// matka 1. grote, lange tocht of trip _____ reisbureau reisbureau /rˌɛɪzbyrˈoː/ matkatoimisto _____ reisbus reisbus /rˈɛɪzbɵs/ bussi 1. _____ reizen reizen //'rɛɪzən// matkustaa 1. onderweg zijn _____ reiziger reiziger //ˈrɛɪzəɣər// matkustaja 1. persoon op reis _____ rek rek /rˈɛk/ 1. kimmoisuus 1. uitrekking 2. naulakko 2. raamwerk _____ rekenen rekenen //ˈre.kə.nə(n)// laskuttaa 2. in rekening brengen _____ rekening rekening //'rekənɪŋ// 1. lasku 1. de optelsom van te betalen bedragen 2. tili 2. bankrekening _____ rekenkunde rekenkunde /rˈeːkəŋkˌɵndə/ aritmetiikka, laskuoppi _____ rekenmachine rekenmachine //ˈrekəmɑˌʃinə// laskin 1. een apparaat dat rekenkundige berekeningen kan uitvoeren _____ rel rel //rɛl// kapina 1. een verstoring van de openbare orde door een menigte, meestal gepaard gaand met geweld en politieoptreden _____ relatie relatie /reːlˈaːtsi/ relaatio 1. een min of meer vast verband _____ relativeren relativeren /rˌeːlaːtivˈɪːrən/ suhteellistaa _____ relativiteitstheorie relativiteitstheorie /rˌeːlaːtˌivitˌɛɪtstəoːrˈi/ suhteellisuusteoria 1. een natuurkundige theorie die ervan uitgaat dat de tijd een relatief begrip is _____ relevant relevant /rˌeːləvˈɑnt/ asiaankuuluva 1. van toepassing _____ religie religie //rə'liɣi// uskonto 1. een godsdienst _____ religieus religieus //relɪˈɣɪøs// //relɪˈʝɪøs// uskonnollinen 1. te maken hebbend met religie _____ reliëf reliëf /rˈeːliˌɛf/ kohokuva _____ rem rem /rˈɛm/ jarru 1. een mechanisme dat iets vertraagt of tot stilstand brengt _____ remedie remedie //rəˈmedi/, /reˈmedi// 1. lääke, hoito, parannuskeino 1. een medicijn of een op genezing gerichte behandeling 2. lääke, parannuskeino 2. iets dat iets anders corrigeert of iets schadelijks wegwerkt _____ remming remming /rˈɛmɪŋ/ estäminen 2. geremdheid, belemmering _____ remschoen remschoen /rɛmsxˈun/ jarrukenkä 1. deel van een rem waar een bewegend en een stilstaand deel tegen elkaar drukken _____ rendier rendier /rɛndˈir/ poro, peura 1. _____ renium renium /rˈeːniˌɵm/ renium 1. Chemisch element _____ rennen rennen /rˈɛnən/ juosta [A] 1. zeer snel lopen _____ renovatie renovatie /rˌeːnoːvˈaːtsi/ peruskorjaus _____ renoveren renoveren //rənoˈverə(n)// peruskorjata 1. opknappen, repareren, vernieuwen _____ repertoire repertoire /rˈeːpərtˌoːirə/ repertoaari _____ reptiel reptiel //rɛp'til// matelija 1. _____ republiek republiek //repʏˈbliːk// tasavalta 1. staatsvorm _____ republikein republikein /rˈeːpɵblˌikɛɪn/ tasavaltalainen _____ republikeins republikeins /rˈeːpɵblˌikɛɪns/ tasavaltalainen _____ reserveren reserveren /rˌeːzərvˈɪːrən/ varata 1. vrijhouden _____ residentie residentie /rˌeːzidˈɛntsi/ asuinrakennus _____ resistantie resistantie /rˌeːzɪstˈɑntsi/ resistanssi _____ resolutie resolutie /rˌeːzoːlˈytsi/ resoluutio 2. pixeldichtheid _____ resonantie resonantie /rˌeːzoːnˈɑntsi/ resonanssi _____ respecteren respecteren /rˌɛspɛktˈɪːrən/ kunnioittaa _____ rest rest //rɛst// loppu 1. wat er overblijft _____ restaurant restaurant /rˌɛstʌʊrˈɑnt/ ravintola _____ restauratie restauratie /rˌɛstʌʊrˈaːtsi/ restaurointi 2. het minitieus herstellen van een voorwerp van kunstzinnig of historisch belang _____ resultaat resultaat //rezɵl'tat// tulos 1. een uitkomst _____ resusaap resusaap /rˌeːzyzˈaːp/ bunderi 1. apensoort waarbij de resusfactor het eerst ontdekt werd _____ retort retort /rˈeːtɔrt/ retortti 1. een verouderd toestel voor het destilleren bestaande uit een vat met een neergebogen tuit _____ retourneren retourneren //rəturˈnerən// palauttaa 1. iets of iemand naar het punt van vertrek terugbrengen of terugzenden _____ retroflex retroflex //ˈre.tro.ˌflɛks// retrofleksi 1. een medeklinkerklank die gevormd wordt door de tong om te buigen zodat het met de onderkant naar het verhemelte staat _____ reus reus //røs// jättliläinen, jättiläinen 1. een buitengewoon grote man _____ reuzenpaardenstaart reuzenpaardenstaart /rˈøːzənpˌaːrdənstˌaːrt/ jättikorte _____ reuzenpanda reuzenpanda /rˌøːzənpˈɑndaː/ jättiläispanda 1. Ailuropoda melanoleuca, een beer die leeft in de hooggelegen hellingen van berggebieden in centraal China _____ reuzenrad reuzenrad /rˈøːzɛnrˌɑt/ maailmanpyörä 1. kermisattractie _____ revolutie revolutie //revol'yʦi// vallankumous 1. _____ revolutionair revolutionair /rˌeːvoːlˌyʃoːnˈɛr/ vallankumouksellinen _____ revue revue /rˈeːvyə/ 1. revyy 1. theatershow 2. katsaus 2. tijdschrift _____ reëel reëel /reːˈeːl/ reaali- _____ reïncarnatie reïncarnatie /rəˌɪnkɑrnˈaːtsi/ jälleensyntyminen _____ rhodium rhodium /rhˈoːdiˌɵm/ rodium _____ rib rib //rɪp// kylkiluu 1. elk van de platte, boogvormige beenderen die de borstkas omsluiten _____ ribbe ribbe /rˈɪbə/ kylkiluu 1. een van de platte, dunne, boogvormige beenderen die de borstkas omsluiten _____ ribbenkast ribbenkast /rˈɪbəŋkˌɑst/ rintakehä 1. het geraamte van de borst _____ ribonucleïnezuur ribonucleïnezuur /rˌiboːnˌɵkləˌɪnəzˈyr/ rNA _____ richting richting //ˈrɪxtɪŋ// //ˈrɪχtɪŋ// suunta 1. de kant op van _____ richtlijn richtlijn /rɪxtlˈɛɪn/ suuntaviiva 1. aanwijzing voor een te volgen gedrag _____ ridder ridder /rˈɪdər/ ritari 1. oorspronkelijk een bereden en bepantserde ruiter die de ridderslag ontvangen had _____ ridderspoor ridderspoor /rˌɪdərspˈoːr/ ritarinkannus _____ riem riem //rim// 1. vyö 1. een band van leer of een ander materiaal 2. airo 2. een steel met een blad dat gebruikt wordt een vaartuig voort te bewegen _____ riet riet //rit// kaisla 2. 1. plantensoort 3. 2. onderdeel muziekinstrument _____ rietje rietje //ˈri.cə// pilli _____ rif rif /rˈɪf/ riutta 1. een ondiepte in water, koraalbank, klip _____ rij rij //rɛɪ̯// //rɛː// rivi 1. geordende opstelling van een aantal eenheden in één richting _____ rijbaan rijbaan /rˈɛɪbaːn/ ajorata 1. weggedeelte bestemd voor voertuigen _____ rijbewijs rijbewijs //ˈrɛɪ̯bəˌwɛɪ̯s// //ˈrɛɪ̯bəˌʋɛɪ̯s// //ˈrɛːbəˌβ̞ɛːs// ajokortti 1. een officieel document waarmee de bezitter bevoegd is om een motorvoertuig te besturen _____ rijden rijden //ˈrɛɪ̯də(n)// //ˈrɛːdə(n)// ajaa 1. zich verplaatsen met behulp van een voertuig _____ rijk rijk //rɛɪ̯k// //rɛːk// rikas 1. veel geld en/of eigendommen hebbend _____ rijk rijk //rɛɪ̯k// //rɛːk// valtakunta 1. een staat of natie onder een vorst of heerser _____ rijkdom rijkdom /rˈɛɪɡdɔm/ rikkaus 1. het bezitten van veel geld en goud _____ rijkswacht rijkswacht /rˈɛɪksʋɑxt/ santarmi 1. (België) tot 1 april 2001 een landelijke, op militaire leest gestoelde, politiedienst van het Koninkrijk België die toen werd vervangen door een politiedienst op lokaal en federaal niveau _____ rijm rijm /rˈɛɪm/ riimi 2. een vers waarvan een regel eindigt in een woord dat klankverwantschap vertoont met het einde van een andere regel _____ rijp rijp /rˈɛɪp/ kypsä _____ rijpen rijpen //'rɛɪpən// kypsyä rijp worden _____ rijst rijst //rɛi̯st// riisi, riisikasvi 1. graan van het geslacht Oryza _____ riksja riksja /rˈɪkʃaː/ riksa 1.Aziatisch twee- of driewielig karretje voor personen vervoer _____ rillen rillen /rˈɪlən/ väristä _____ ring ring //rɪŋ// 1. rengas 2. 1. cirkelvormig sieraad voor om de vinger 3. 2. cirkelvormig voorwerp 2. kehä 2. 3. plaats waar gestreden wordt 3. 5. ringweg _____ ringmus ringmus /rˈɪŋmɵs/ pikkuvarpunen 1. een zangvogel uit de familie van mussen en sneeuwvinken _____ ringslang ringslang /rˈɪŋslɑŋ/ rantakäärme 1. Natrix natrix _____ ringvinger ringvinger /rˈɪŋvɪŋər/ nimetön 1. vierde vinger _____ riool riool //riol// viemäri 1. een vaak ondergronds kanaal voor de afvoer van drek _____ risico risico /rˈizikˌoː/ riski 1. een mogelijk gevaar voor schade _____ rit rit //rɪt// ajelu 1. een reis in een voertuig _____ ritme ritme /rˈɪtmə/ rytmi 1. een zich in de tijd herhalend patroon van geluiden _____ ritmisch ritmisch /rˈɪtmis/ rytmikäs _____ ritueel ritueel /rˌityˈeːl/ rituaali _____ rivier rivier //riːˈviːr// joki 1. een natuurlijke waterstroom _____ rivierkreeft rivierkreeft /rˈivirkrˌeːft/ rapu 1. een soort kreeft die in riviertjes leeft _____ robijn robijn /roːbˈɛɪn/ rubiini _____ robot robot //ˈro.bɔt// robotti 1. een machine die beschikt over een stoffelijke vorm ('lichaam') en een beslissingsmodel (programma) _____ roddel roddel /rˈɔdəl/ juoru 1. kwaadsprekerij, achterklap _____ roddelen roddelen //ˈrɔdələ(n)// juoruta 1. op een vervelende manier over anderen praten _____ rode biet rode biet /rˈoːdə bˈit/ punajuuri _____ rode wijn rode wijn /rˈoːdə ʋˈɛɪn/ punaviini 1. een alcoholhoudende drank die verkregen wordt door de gisting van rode druiven _____ rodium rodium /rˈoːdiˌɵm/ rodium 1. Chemisch element _____ rododendron rododendron /rˌoːdoːdəndrˈɔn/ alppiruusu _____ roebel roebel //ˈrubəl// rupla _____ roeien roeien /rˈujən/ soutaa 1.zich met behulp van roeispanen in een boot ergens begeven _____ roek roek /rˈuk/ mustavaris 1. Corvus frugilegus, kraaiachtige vogel _____ roekeloos roekeloos /rˈukəlˌoːs/ harkitsematon 1. zonder zorg over de gevolgen of het gevaar van een handeling _____ roem roem /rˈum/ kunnia 1. eer en glorie _____ roentgenium roentgenium /rˈuntɣənˌiɵm/ röntgenium _____ roep roep //rup// huuto 1. een vrij harde klank geproduceerd met stemgeluid _____ roepie roepie //'rupi// rupia 1. _____ roer roer /rˈur/ ruori 1. vlak waarmee gestuurd wordt _____ roerbakken roerbakken //ˈrur.bɑ.kə(n)// wokata 1. een kooktechniek voor het bereiden van voedsel in een wok _____ roest roest //rust// ruoste 1. geoxideerd ijzer _____ roestvrij roestvrij /rustvrˈɛɪ/ ruostumaton 1. roestbestendig _____ roet roet //rut// noki 1. koolstofneerslag die ontstaat door onvolledige verbanding van koolstofhoudende stoffen _____ rog rog /rˈɔx/ rausku _____ rogge rogge /rˈɔɣə/ ruis _____ roggebrood roggebrood //ˈrɔɣəbrod// ruisleipä 1. een van rogge gebakken brood _____ rok rok /rˈɔk/ hame 1. buis- of kegelvormig kledingstuk _____ rokade rokade /roːkˈaːdə/ tornitus 1. zet in een schaakspel _____ roken roken //ˈroːkə(n)// 1. polttaa, savuta 2. 2. een genotsmiddel, voornamelijk tabak, nuttigen door het inhaleren van de rook ervan 3. 1. rook afgeven 2. polttaa 3. (m.b.t. rauwe vis of rauw vlees) conserveren door langdurige blootstelling aan rook _____ rokeren rokeren /rˈoːkərən/ tornittaa 1.1. het doen van een zet waarbij de koning en een toren elkaar passeren _____ rolgordijn rolgordijn /rˌɔlɣɔrdˈɛɪn/ rullaverho 1. een gordijn dat bij het sluiten van een ronde stok wordt afgerold _____ rollator rollator /rɔlˈaːtɔr/ rollaattori 1. looprek op wieltjes _____ rollen rollen /rˈɔlən/ kierittää 1. zich wentelend over een oppervlak bewegen _____ rolstoel rolstoel /rɔlstˈul/ pyörätuoli 1. vervoermiddel voor mensen die slecht ter been zijn _____ roman roman /roːmˈɑn/ romaani 1. een lang soort verhaal in boekvorm _____ romantiseren romantiseren /rˌoːmɑntizˈɪːrən/ romantisoida 1. iets mooier en rooskleuriger voorstellen dan het in werkelijkheid is _____ rommelmarkt rommelmarkt /rˈɔmɛlmˌɑrkt/ kirpputori _____ romp romp /rˈɔmp/ torso, vartalo 1. het lichaam van een mens of dier zonder ledematen, kop of staart _____ rond rond //rɔnt// pyöreä 1. cirkelvormig _____ ronde ronde /rˈɔndə/ aplodit 2. een wedstrijd in de vorm van een rondrit _____ rondhangen rondhangen /rˈɔndhɑŋən/ maleksia 1. op een plaats langdurig verblijven zonder iets te doen te hebben _____ rondspoken rondspoken /rɔndspˈoːkən/ olla 1. _____ ronduit ronduit /rˈɔndœyt/ suoraan _____ rood rood //rod// //rot// punainen 1. de kleur rood hebbend _____ rood peperboompje rood peperboompje /rˈoːt pˈeːpərbˌoːmpjə/ näsiä _____ roodborstje roodborstje /rˈoːdbɔrstʲə/ punarinta 1. _____ roodborstlijster roodborstlijster /rˈoːdbɔrstlˌɛɪstər/ punarintarastas 1. Turdus migratorius, een in Noord-Amerika veel voorkomende lijstersoort _____ roodharig roodharig /roːdhˈaːrəx/ punatukkainen 1. met rood gekleurde haren _____ roodmus roodmus /rˈoːdmɵs/ punavarpunen _____ roofblei roofblei /rˈoːvblɛɪ/ toutain 1. Aspius aspius, een exotische roof- en zoetwatervis die voorkomt in de wateren van de Benelux _____ roofdier roofdier //ˈrovdir// peto 1. een dier dat zijn prooi bejaagt en doodt. _____ roofvogel roofvogel //ˈroˌfoχɔɫ// //ˈroːˌfoːɣəl// //ˈroːˌvoːɣəl// petolintu 1. een vogel die zijn prooi bejaagt en doodt _____ rook rook //roːk// savu 1. damp, zichtbaar gas _____ rookmelder rookmelder /rˈoːkmɛldər/ savuhälytin 1. apparaat dat een zeer luid signaal afgeeft als er rook aanwezig is _____ room room /rˈoːm/ kerma 1. de vette delen van melk waarvan boter gemaakt wordt. Room wordt, wanneer gezoet, gebruikt bij het vervaardigen van slagroom, voor het decoreren van gebak en bij het vullen van bonbons _____ roos roos //roːs// ruusu 1. bloem _____ roskam roskam //'rɔskɑm// suka 1. een grof soort kam die voor het verzorgen van paarden of het schoonmaken van andere borstels gebruikt wordt _____ roskammen roskammen /rˈɔskɑmən/ sukia 1. een paard met borstel en kam reinigen _____ rotatie rotatie /roːtˈaːtsi/ pyöriminen _____ roten roten /rˈoːtən/ liottaa 1. vlas blootstellen aan fermentatie om het pectine te verwijderen dat de stengel samenhoudt _____ rots rots /rˈɔts/ kallio 1. een grote ruwe steen _____ rotstuin rotstuin //ˈrɔtstœʏn// //ˈrɔtstœːn// kivikkoistutus 1. een tuin met rotspartijen en rotsplanten _____ route route //ˈru.tә// reitti _____ rouw rouw //raʊ// //rʌʊβ̞// //rʌːβ̞// suru 1. grote smart of droefenis na een verlies _____ rover rover /rˈoːvər/ ryöstäjä, ryöväri 1. iemand die door geweldpleging iemand besteelt _____ roze roze //roːzə// //rɔːs// //rɔːzə// vaaleanpunainen 1. tertiaire kleur bestaand uit een combinatie van wit en rood, met soms ook blauwe tinten; een heel bleek of licht rood _____ rozemarijn rozemarijn /rˌoːzəmaːrˈɛɪn/ rosmariini 1. Rosmarinus officinalis, een houtachtig keukenkruid _____ rozenbottel rozenbottel /rˌoːzənbɔtˈɛl/ ruusunmarja 1. de vrucht van de roos _____ rozenkrans rozenkrans /rˈoːzəŋkrˌɑns/ rukousnauha 1. een gebedssnoer met 165 kralen _____ rozijn rozijn /roːzˈɛɪn/ rusina 1. een gedroogde druif _____ rubber rubber /rˈɵbər/ kumi, kautsu _____ rubidium rubidium /rˈybidˌiɵm/ rubidium 1. Chemisch element _____ rudimentair rudimentair /rˌydiməntˈɛr/ alkeellinen _____ rug rug //rɵx// selkä 1. zijde van de romp tegenover de buik en borst gelegen _____ rugby rugby /rˈɵxbi/ rugby _____ ruggengraat ruggengraat /rˌɵɣəŋrˈaːt/ selkäranka _____ ruggenmerg ruggenmerg /rˈɵɣənmˌɛrx/ selkäydin _____ rugpijn rugpijn /rɵxpˈɛɪn/ selkäkipu _____ rugvin rugvin /rˈɵɣvɪn/ selkäevä 1. _____ rugzak rugzak /rˈɵxzɑk/ reppu, selkäreppu _____ ruiken ruiken //rœʏkə(n)// //rœːkə(n)// 1. haistaa 1. een geur waarnemen 2. haista, tuoksua 2. een geur verspreiden _____ ruimte ruimte //ˈrœymtə// tila 3. heelal _____ ruimteschip ruimteschip /rˈœymtɛsxˌɪp/ avaruusalus 1. een vaartuig geschikt om zich buiten de aardse atmosfeer te begeven _____ ruimtesonde ruimtesonde /rˈœymtəzˌɔndə/ avaruusluotain _____ ruimtestation ruimtestation /rˌœymtɛstaːʃˈɔn/ avaruusasema _____ ruimteveer ruimteveer /rˌœymtəvˈɪr/ avaruussukkula _____ ruimtewandeling ruimtewandeling //ˈrœʏ̯m.tə.ˌʋɑn.də.lɪŋ// //ˈrœːm.tə.ˌβ̞ɑn.də.lɪŋ// avaruuskävely 1. het uitvoeren van een activiteit buiten een ruimteschip _____ ruin ruin //rœʏn// ruuna 1. een gecastreerde hengst _____ ruis ruis /rˈœys/ kohina 1. een structuurloos en voortdurend geluid dat een continuüm van toonhoogten bevat _____ ruisvoorn ruisvoorn /rˈœysfɔːrn/ sorva 1. Scardinius erythrophtalmus, een zoetwatervis die zich graag tussen het riet ophoudt _____ ruit ruit /rˈœyt/ neljäkäs 2. een vierhoek waarvan de zijden gelijk in lengte zijn _____ ruitenboer ruitenboer /rˌœytənbˈur/ ruutusotilas 1. _____ ruitenwisser ruitenwisser //ˈrœytə(n)wɪsər// tuulilasinpyyhin 1. een apparaatje dat de ruiten van een auto automatisch wist met een bewegende arm met wisserblad _____ rum rum /rˈɵm/ rommi een sterkedrank die bereid wordt uit het sap van suikerriet _____ rund rund //rʏnd// //rʏnt// nauta 1. een holhoornig en herkauwend zoogdier dat vaak gehouden wordt voor zijn melk en vlees of als trekdier _____ rundvlees rundvlees //ˈrʏntfleːs// naudanliha 1. het vlees van een volwassen rund _____ rune rune //ˈrynə// runo 1. een schriftteken van het Oud-Germaanse alfabet _____ rups rups /rˈɵps/ toukka 1. larve van de vlinder en de mot _____ rus rus //'rʏs// kaisla plant _____ rust rust //rɵst// 1. levollisuus 1. tijdloze toestand van kalmte 2. lepo 2. 2. een tijdelijke toestand van ontspanning na arbeid, moeite of inspanning 3. 3. periode van weinig of geen activiteit 3. tauko 2. 5. moment van stilte in muziek 3. 4. pauze in een wedstrijd 4. lepo 1. steunpunt _____ rusten rusten /rˈɵstən/ huilata 1. werk of andere activiteit staken om het lichaam in staat te stellen weer op krachten te komen _____ rustig rustig //ˈrʏstəx// rauhallinen 1. kalm, weinig sensorische prikkels creërend _____ ruthenium ruthenium /rˈɵtənˌiɵm/ rutenium 1. scheikundig element met symbool Ru en atoomnummer 44 _____ rutherfordium rutherfordium /rˈɵtərfˌɔrdiˌɵm/ rutherfordium 1. scheikundig element met symbool Rf en atoomnummer 104 _____ ruw ruw /rˈyʊ/ karhea 2. 1. oneffen, niet glad 3. 2. grof, onbesuisd _____ ruzie ruzie //ˈryzi// riita 1. toestand waarin men in ernstig conflict is met anderen _____ ruïne ruïne //ryˈinə// raunio 1. een zeer vervallen gebouw _____ ruïneren ruïneren //ˌryiˈnerə(n)// 1. tuhota 1. helemaal kapotmaken 2. pilata 2. iemand financieel te gronde richten _____ röntgenium röntgenium /rˈɔntɣənˌiɵm/ röntgenium 1. scheikundig element met symbool Rg en atoomnummer 111 _____ röntgenstraal röntgenstraal /rˌɔntɣənstrˈaːl/ röntgensäteily 1. _____ saai saai //saɪ̯// //saːɪ̯// ikävystyttävä 2. oninteressant, eentonig _____ sabotage sabotage /sˌaːboːtˈaːʒə/ sabotaasi 1. een vijandige ingreep op zaken om deze te laten mislukken of te vernielen _____ saboteur saboteur /sˌaːboːtˈøːr/ sabotoija _____ sacharide sacharide /sˈɑxaːrˌidə/ sakkaridi _____ sacharose sacharose /sˌɑxaːrˈoːsə/ sakkaroosi 1. een disacharide, bestaande uit een glucose-eenheid en een fructose-eenheid _____ sacrament sacrament /sˌɑkraːmˈɛnt/ sakramentti 1. plechtige gebeurtenis in de katholieke kerk _____ sacristie sacristie /sˌɑkrɪstˈi/ sakaristo 1. een ruimte in een rooms-katholieke kerk, waarin men alles bewaart dat nodig kan zijn om een kerkdienst te houden. _____ sadisme sadisme /saːdˈɪsmə/ sadismi _____ sadist sadist //sa'dɪst// sadisti 1. seksuele pijniger _____ sadistisch sadistisch /saːdˈɪstis/ sadistinen _____ safari safari //sɑˈfarɪ// safari 1. expeditie in de wildgebieden in Afrika _____ saffier saffier /sɑfˈir/ safiiri 1. een kostbare, transparante blauwe edelsteensoort die een variant is van korund (α-Al₂O₃) _____ saffraan saffraan /sɑfrˈaːn/ sahrami 1. een specerij bereid uit de saffraankrokus Crocus sativus _____ sake sake /sˈaːkə/ sake Japanse alcoholische drank _____ salade salade /saːlˈaːdə/ salaatti _____ salamander salamander /sˈaːlaːmˌɑndər/ salamanteri 1. een amfibie die op een hagedis lijkt _____ salpeterzuur salpeterzuur /sˌɑlpətərzˈyr/ typpihappo 1. een sterk zure chemische verbinding met de formule HNO₃ of een waterige oplossing daarvan _____ samarium samarium /saːmˈaːriˌɵm/ samarium 1. scheikundig element met symbool Sm en atoomnummer 62 _____ samen samen /sˈaːmən/ yhdessä _____ samenstellen samenstellen /sˈaːmənstˌɛlən/ koostaa 1. meerdere uitgekozen zaken tot een geheel maken _____ samenstelling samenstelling /sˈaːmənstˌɛlɪŋ/ kokoonpano 1. de onderdelen waaruit iets bestaat _____ samenvatting samenvatting //ˈsaːməvɑtɪŋ// yhteenveto 1. een beknopte beschrijving van een inhoud _____ samenwerken samenwerken /sˈaːmənʋˌɛrkən/ tehdä yhteistyötä 1. met een of meer aan hetzelfde werken _____ samenzweren samenzweren //ˈsamə(n)ˌzʋɪːrə(n)// juonitella 1. geheimelijk met anderen samenwerken ten nadele van een derde partij _____ samoerai samoerai //ˈsɑmuˌrɑɪ// samurai 1. een lid van de vroegere Japanse krijgsstand _____ sanctie sanctie //'sɑŋksi// pakote 1. strafmaatregel _____ sandaal sandaal //sɑnˈdal// sandaali 1. schoeisel _____ sandelhout sandelhout /sˈɑndɛlhˌʌʊt/ santelipuu 1. een bepaald houtsoort (Santalum album of verwante soorten) _____ sandhigeminatie sandhigeminatie //ˈsɑndiˌɣemiˈnasi// //ˈsɑndiˌχemiˈnaʦi// loppukahdennus, rajageminaatio 1. fonetisch procedé in het Fins en Italiaans, waarbij de beginklinker van een morfeem verdubbeld... _____ sangria sangria /sˈɑŋriˌaː/ sangria 1. een Spaanse licht-alcoholische drank _____ sap sap /sˈɑp/ mehu 1. plantenvocht _____ sappig sappig /sˈɑpəx/ mehukas 1. vol met sap _____ saprofyt saprofyt /sˈɑproːfˌɪt/ saprofyyti 1. een plant die van organisch afval leeft _____ sarcasme sarcasme /sˈɑrkɑsmə/ pistopuhe 1. _____ sarcofaag sarcofaag //sɑr.ko.ˈfax// sarkofagi 1. een stenen doodskist _____ sarcoom sarcoom /sɑrkˈoːm/ sarkooma _____ sardien sardien /sɑrdˈin/ sardiini 1. Sardina pilchardus, klein zilverkleurig haringachtig visje _____ sardine sardine /sɑrdˈinə/ sardiini _____ sardonisch sardonisch //sɑr'donis// häijy 1. op een bittere manier grijnzen of lachen _____ satanisme satanisme /sˌaːtaːnˈɪsmə/ satanismi _____ satire satire /sˈaːtirə/ satiiri _____ sauna sauna //'saʊna// sauna 1. een ruimte waarvan de temperatuur verhoogd wordt, zodat het lichaam begint te zweten (een zweetbad) _____ saus saus //sɑu̯s// kastike een vloeibare substantie die meestal over een gerecht wordt gedaan of ernaast wordt gegeten voor extra smaak _____ savanne savanne /sˈaːvɑnə/ savanni 1. een grasland met verspreid voorkomende bomengroei _____ savooiekool savooiekool /sˌaːvoːjəkˈoːl/ kurttukaali _____ savooikool savooikool /sˌaːvoːjkˈoːl/ kurttukaali _____ saxofonist saxofonist /sˌɑksoːfoːnˈɪst/ saksofonisti 1. iemand die (beroepshalve) saxofoon speelt _____ saxofoon saxofoon //sɑkso'fon// saksofoni 1. een metalen blaasinstrument met een enkel riet _____ scandium scandium /skˈɑndiˌɵm/ skandium 1. scheikundig element met symbool Sc en atoomnummer 21 _____ scanner scanner /skˈɑnər/ kuvanlukija _____ scenario scenario //se.ˈna.ri.jo// käsikirjoitus 1. een kort uitgewerkt schema voor de handeling van een dramatisch werk _____ scepter scepter /sˈɛptər/ valtikka 1. sierlijk bewerkte staf, symbool voor het gezag van een regerende vorst _____ sceptisch sceptisch //ˈskɛptɪs// skeptinen 1. geneigd tot twijfel _____ schaaf schaaf /sxˈaːf/ höylä 1. een werktuig om hout glad, vlak of dunner te maken _____ schaafwond schaafwond /sxˈaːfʋɔnt/ hiertymä _____ schaak schaak /sxˈaːk/ shakki, šakki 2. het schaakspel als zodanig _____ schaakbord schaakbord //ˈsxagbɔrt// //ˈsχagbɔrt// shakkilauta 1. een vierkant bord met 64 donkere en lichte vakjes waarop schaak gespeeld wordt _____ schaakspel schaakspel /sxaːkspˈɛl/ shakki 1. een spel met verschillende stukken op een schaakbord _____ schaakstuk schaakstuk //ˈsxakstʌk// shakkinappula, šakkinappula 1. een onderdeel van het schaken dat over het schaakbord bewogen wordt. _____ schaal schaal /sxˈaːl/ asteikko 2. 3. verhouding van de grootte tussen een model en een echt voorwerp 3. 4. bepaalde ijking op een grafiek, as of eenheid _____ schaaldier schaaldier //sxaːldir// äyriäinen 1. een dier met een schaal als uitwendig skelet _____ schaambeen schaambeen /sxaːmbˈeːn/ häpyluu 1. _____ schaamluis schaamluis /sxˈaːmlœys/ satiainen 1. luizen die voorkomen in het schaamhaar, maar ook op wimpers, in baard en snor en onder de oksels _____ schaamte schaamte //'sxa:m.tə// häpeä 1. eerste betekenisomschrijving _____ schaap schaap //sxap// lammas 1. Ovis aries, een holhoornige herkauwer waarvan de gedomesticeerde soort wol levert _____ schaar schaar /sxˈaːr/ sakset 1. gereedschap waarbij een tweetal langs elkaar snijdende messen een rechte of strakke snede maakt _____ schaars schaars //sxars// harvinainen 1. weinig in aantal of hoeveelheid _____ schaarste schaarste //'sxarstə// vähyys 1. eerste betekenisomschrijving _____ schaats schaats /sxˈaːts/ luistin 1. een ijzer dat onder de schoenen wordt gebonden of aan de schoenen is vastgemaakt, om zich daarmee over het ijs te verplaatsen _____ schaatsen schaatsen /sxˈaːtsən/ luistella 1. zich voortbewegen op schaatsen _____ schaatsenrijder schaatsenrijder //'sxatsərɛɪdər// vesimittarit 2. Gerris lacustris, een insect dat zich dank zij de oppervlaktespanning op het wateroppervlak voortbeweegt _____ schacht schacht //ˈsxɑxt// hissikuilu 1. (holle) buis _____ schade schade //ˈsxadə// vahinko 1. geheel van beschadigingen _____ schaduw schaduw //ˈsxaː.dyu̯// varjo 1. een slechts door indirect zonlicht beschenen oppervlak _____ schalie schalie /sxaːlˈi/ savikivi 1. een sedimentair gesteente _____ schaliegas schaliegas /sxˈaːliɣˌɑs/ liuskekaasu 1. gas uit schalie _____ schalmei schalmei /sxˈɑlmɛɪ/ skalmeija 1. (muziekinstrument) _____ schamen schamen //ˈsxaː.mə(n)// //ˈsχa.mə(n)// hävetä 1. schaamte voelen _____ schandaal schandaal /sxɑndˈaːl/ skandaali 1. een zaak die iemand in opspraak brengt en waarvan mensen schande spreken _____ schande schande /sxˈɑndə/ häpeä 1. iets wat bij het publiek minachting oproept, iets oneervols _____ schandpaal schandpaal /sxɑndpˈaːl/ häpeäpaalu 1. een paal op een plein, waaraan mensen bij wijze van straf werden vastgemaakt om vernederd te worden door de omstaanders _____ schansspringen schansspringen /sxˈɑnsprɪŋən/ mäkihyppy 1. een wintersport waarbij op skis van een helling (de schans) gesprongen wordt. Het doel daarbij is om zowel zo ver als zo mooi mogelijk te springen _____ schap schap /sxˈɑp/ hylly 1. een plank om iets op te zetten _____ scharminkel scharminkel //sxɑr'mɪŋkɛl// luukasa 1. te mager iemand _____ schat schat /sxˈɑt/ aarre, kulta 1. verzamelde rijkdom _____ schatten schatten //'sxɑtə(n)// //'sχɑtə(n)// arvioida 2. 2. benaderen van een waarde 3. 1. op prijs stellen _____ schaven schaven /sxˈaːvən/ höylätä 2. 1. gladmaken door middel van een schaaf. 3. 3. door middel van een schaaf in plakjes snijden. _____ schavot schavot //sxa'vɔt// mestauslava 1. een verhoging voorzien van een galg of een valbijl waar veroordeelden terechtgesteld worden _____ schede schede /sxˈeːdə/ emätin 1. een houder waarin men een zwaard of mes kan steken _____ schedel schedel //'sχedəl// kallo, pääkallo _____ scheel scheel //sxeːl// kierosilmäinen 1. het gebrek hebbend, dat de oogassen niet op eenzelfde punt gericht kunnen worden _____ scheen scheen /sxˈeːn/ sääri 1. voorkant van het onderbeen van de mens tussen de knie en de enkel _____ scheenbeen scheenbeen //ˈsxenben// sääriluu _____ scheepsjongen scheepsjongen /sxˈeːpʃɔŋən/ hyttipoika _____ scheepswerf scheepswerf /sxˈeːpsʋɛrf/ telakka 1. (scheepvaart) een werkgebied _____ scheepvaart scheepvaart /sxˈeːpvaːrt/ merenkulku 1. het verkeer op het water _____ scheerkwast scheerkwast //ˈsxɪːrkʋɑst// partasuti 1. een dikke kwast waarmee men scheerzeep aanbrengen _____ scheermes scheermes //sxeːrmɛs// //sχɪːrmɛs// partaveitsi 1. een bijzonder scherp mes waarmee men zich kan scheren _____ scheiding scheiding /sxˈɛɪdɪŋ/ erottaminen 2. 1. het uiteenhalen van iets in zijn onderdelen 3. 2. de lijn aan weerszijden waarvan haar naar de ene of de andere kant valt _____ scheidsrechter scheidsrechter //'sxɛɪtsrɛxtər// erotuomari 1. iemand die tijdens een spel de spelregels toepast _____ scheikunde scheikunde /sxˈɛɪkɵndə/ kemia 1. wetenschap _____ scheikundig scheikundig /sxɛɪkˈɵndəx/ kemiallinen 1. dat wat tot de scheikunde behoort, volgens de scheikunde _____ scheikundige scheikundige /sxɛɪkˈɵndəɣə/ kemisti _____ schel schel /sxˈɛl/ kimakka _____ scheldwoord scheldwoord //'sxɛltwoːrt// kirosana 1. een term die bedoeld is om iets of iemand te beledigen _____ schelp schelp //sxɛlp// kilpi 1. een uit kalk (calciet en/of aragoniet) en andere mineralen bestaand, gewoonlijk uitwendig skelet, dat door een weekdier (stam der Mollusca) wordt aangemaakt _____ schelvis schelvis /sxˈɛlvɪs/ kolja 1. belangrijke kabeljauwachtige consumptievis _____ schema schema /sxˈeːmaː/ järjestelmä _____ schemering schemering //ˈsxeməˌrɪŋ// hämärä 1. de tijd van de dag waarop het licht dan wel donker wordt _____ schenkel schenkel /sxɛŋkˈɛl/ kinner 1-2 _____ schenken schenken //'sxɛŋ.kə(n)// antaa 1. geven _____ schep schep //sxɛp// lapio 1. werktuig _____ scheppen scheppen /sxˈɛpən/ kaapia, kauhoa 1. met een lepel of spaan een hoeveelheid materiaal uit een vat naar boven halen _____ schepping schepping /sxˈɛpɪŋ/ luomakunta 1. iets nieuws dat uit het niets gemaakt is _____ scheren scheren //sxeːrə(n)// //sχɪːrə(n)// ajaa 2. 1. met een schaar of mes de huid van haar ontdoen 3. 2. zich de baard kort afsnijden _____ schermutseling schermutseling //sxɛr'mɵʦəlɪŋ// kahakka _____ scherp scherp /sxˈɛrp/ terävä 1. goed snijdend _____ scherpe lava scherpe lava /sxˈɛrpə lˈaːvaː/ aa-laava 1. gestolde zure lava die vele scherpe randen vertoont _____ scherpschutter scherpschutter /sxˈɛrpsxɵtər/ tarkka-ampuja _____ scherpte scherpte /sxˈɛrptə/ terävyys _____ scherpzinnig scherpzinnig /sxɛrpzˈɪnəx/ neuvokas _____ schets schets //sxɛts// hahmotelma _____ schetsboek schetsboek /sxɛtzbˈuk/ luonnoslehtiö 1. tekenboek _____ schetsen schetsen //'sxɛt.sə(n)// luonnostella 2. 1. met een minimum van pennenstreken een voorlopige en gewoonlijk uitwisbare afbeelding van iets maken 3. 2. in overdrachtelijke zin: een korte maar rake beschrijving van iets geven _____ scheur scheur //sxør// reikä 1. een kloof in een vlies of weefsel _____ scheurbuik scheurbuik /sxˈøːrbœyk/ keripukki _____ scheuren scheuren //sxʏːrə(n)// repiä 1. in twee of meer delen trekken _____ schier schier /sxˈir/ melkein, lähes _____ schiereiland schiereiland //ˈsxirɛilɑnt// niemimaa 1. een landmassa die voor het grootste deel door water omgeven wordt, en slechts op (relatief) smalle verbinding heeft met het vasteland. _____ schieten schieten //ˈsxi.tə(n)// //ˈsχi.tə(n)// ampua 1. een projectiel afvuren met een wapen _____ schietgat schietgat /sxˈitɣɑt/ ampuma-aukko 1. gat om door te schieten _____ schietgraag schietgraag /sxitɣrˈaːx/ liipaisinherkkä 1.iemand die snel een vuurwapen wil gebruiken _____ schietlood schietlood /sxitlˈoːt/ luotilanka 1. een draad met loden balletje om de loodrechte stand van iets te onderzoeken _____ schietpartij schietpartij /sxˌitpɑrtˈɛɪ/ ampuminen 1. een confrontatie waarbij partijen elkaar beschieten _____ schietspoel schietspoel /sxitspˈul/ sukkula 1. (industrie) een draaibare klos in een schuitje die bij het weven door het vak van de ketting geworpen wordt om het inslaggaren aan te brengen _____ schijf schijf //sxɛi̯f// kiekko 1. een plat en rond voorwerp _____ schijfrem schijfrem /sxˈɛɪfrəm/ levyjarru 1. een rem, waarbij op de as van het af te remmen toestel een schijf meedraait, die door middel van remblokken afgeremd kan worden. _____ schijnvrucht schijnvrucht //sxɛjn.vrɵxt// epähedelmä _____ schijt schijt //sxɛɪt// paska 1. vaste uitwerpselen _____ schijten schijten //sxɛɪtə(n)// //sxɛːtə(n)// //sχɛɪtə(n)// paskantaa 1. poepen _____ schil schil /sxˈɪl/ kuori _____ schild schild //sxɪlt// kilpi _____ schilder schilder /sxˈɪldər/ taidemaalari, maalari 1. een kunstenaar die geschilderde afbeeldingen maakt _____ schilderen schilderen /sxˈɪldərən/ maalata 2. 1. een kunstwerk vervaardigen door met verf een beeld op een oppervlak te maken 3. 2. een bouwwerk of voorwerp van een beschermend laag verf voorzien _____ schilderij schilderij //ˌsxɪldə'rɛː// //ˌsχɪɫdə'rɛɪ// maalaus 1. een met verf op doek of andere achtergrond gemaakte afbeelding _____ schildhouder schildhouder /sxˈɪldhʌʊdər/ kilvenkannattaja 1. een van beide figuren -menselijk of anderszins- die het wapen flankeren _____ schildklier schildklier //sxɪldkliːr// //sxɪɫtkliːr// //sχɪɫtkliːr// kilpirauhanen 1. klier _____ schildknaap schildknaap /sxɪldknˈaːp/ aseenkantaja _____ schildpad schildpad /sxˈɪldpɑt/ kilpikonna 1. een reptiel waarvan het lichaam omsloten wordt door een verhard rug- en buikschild _____ schildzoom schildzoom /sxɪldzˈoːm/ reunus 1. een band langs de omtrek van een wapenschild _____ schillen schillen /sxˈɪlən/ kuoria 1. de schil van een vrucht verwijderen _____ schimmels schimmels //ˈsxɪməls// sieni 1. _____ schimmenspel schimmenspel /sxˌɪmənspˈɛl/ varjoteatteri 1. schaduwspel _____ schip schip //sxɪp// laiva, alus 1. een groot vaartuig voor de verplaatsing over water _____ schipbreuk schipbreuk //sxɪbrøk// haaksirikko 1. een gebeurtenis waarbij een schip zinkt of op de klippen loopt _____ schisma schisma /sxˈɪsmaː/ skisma _____ schist schist /sxˈɪst/ liuske 1. gesteente _____ schizofrenie schizofrenie /sxˌizɔfrənˈi/ skitsofrenia 1. een chronische geestesziekte met perioden van verwardheid en psychose _____ schnitzel schnitzel /ʃnɪtzˈɛl/ vasikanleike 1. gepaneerd kalfsvlees _____ schoeisel schoeisel /sxˈujsəl/ jalkine 1. alles wat men om de voeten heen kan dragen, zoals schoenen en laarzen _____ schoen schoen //sxun// kenkä 1. schoeisel, bekleedsel om de voet warm te houden en te beschermen _____ schoener schoener /sxˈunər/ kuunari 1. een 18e eeuws langsgetuigd zeilschip met oorspronkelijk 2, maar later ook meer masten _____ schoenmaker schoenmaker /sxˈunmaːkər/ suutari _____ schoenveter schoenveter /sxˈunvətər/ nauha 1. een veter om een schoen of laars open of dicht te rijgen _____ schokdemper schokdemper /sxˈɔɡdɛmpər/ iskunvaimennin 1. mechanisme om schokken te dempen _____ schokeffect schokeffect /sxˈoːkɛfˌɛkt/ vaikutus 1. heftige uitwerking _____ scholekster scholekster /sxˈoːlɛkstər/ meriharakka 1. Haematopus ostralegus, zwart-witte waadvogel met luide roep _____ scholen scholen //ˈsxolə(n)// kouluttaa 1. aan een opleiding onderwerpen _____ scholier scholier //sxoˈlir// koululainen, oppilas 1. iemand die basisonderwijs of voortgezet onderwijs volgt _____ schommel schommel /sxˈɔməl/ keinu 1. een hangend speeltuig bestaande uit touw en een zitje _____ schommelen schommelen //ˈsxɔməˌlə(n)// heilahtaa 1. op een schommel heen en weer bewegen _____ schommelstoel schommelstoel //ˈsxɔməlstul// keinutuoli 1. een stoel, gewoonlijk op gebogen staanders, waarop men heen en weer kan schommelen _____ schoof schoof /sxˈoːf/ lyhde 2. 1. samengebonden bundel halmen 3. 2. wiskundige structuur _____ school school //sxoːl// //sxoːɫ// //sχoːɫ// koulu 2. 1. een onderwijsinstelling waar les wordt gegeven aan leerlingen 3. 2. een zwemmende groep gelijksoortige vissen _____ schoolbord schoolbord /sxˈoːlbɔrt/ liitutaulu, mustataulu _____ schoolkind schoolkind /sxˈoːlkɪnt/ koululainen _____ schoon schoon //sxoːn// puhdas 2. proper _____ schoonbroer schoonbroer //ˈsxombruːr// lanko 1. de echtgenoot van iemands broer of zus, of de broer van iemands echtgenoot of echtgenote. _____ schoondochter schoondochter /sxˈoːndɔxtər/ miniä 1. de vrouw van een zoon of dochter _____ schoonheid schoonheid //'sxon.ɦɛjt// kauneus 1. de hoedanigheid prachtig en aantrekkelijk te zijn _____ schoonheidsfout schoonheidsfout /sxˈoːnhɛɪdsfˌʌʊt/ puute 1. klein foutje _____ schoonheidswedstrijd schoonheidswedstrijd /sxˈoːnhɛɪdsʋˌɛtstrɛɪt/ kauneuskilpailu _____ schoonmoeder schoonmoeder //ˈsxonmudər// anoppi 1. de moeder van de huwelijkspartner _____ schoonvader schoonvader //ˈsxomvadər// appi 1. de vader van de huwelijkspartner _____ schoonzoon schoonzoon /sxˈoːnzˌoːn/ vävy 1. de man van een dochter of zoon _____ schoonzus schoonzus //ˈsxonzʉs// käly 1. de echtgenote van iemands broer of zus, of de zus van iemands echtgenoot of echtgenote. _____ schoorsteen schoorsteen //ˈsxorsten// savupiippu 1. rookkanaal boven een stookplaats _____ schoorsteenveger schoorsteenveger /sxˈɔːrsteːnvˌeːɣər/ nuohooja, nokikolari 1. een persoon wiens werk het verwijderen van roet uit schoorstenen is _____ schoot schoot //sxot// //sχot// syli 1. de bovenkant van de dijen van iemand die zit _____ schootcomputer schootcomputer //ˈsxotkɔmˌpjutər// kannettava tietokone 1. een invouwbare, draagbare computer _____ schoppen schoppen //'sxɔ.pə(n)// pata 1. kaartkleur _____ schoppenaas schoppenaas /sxˌɔpənˈaːs/ pataässä 1. aas van schoppen _____ schorpioen schorpioen /sxˌɔrpiˈun/ skorpioni 1. geleedpotige, behorende tot de klasse der spinnen, die een gifangel bezit _____ schors schors //sxɔrs// kaarna 1. buitenste laag van planten en bomen _____ schort schort /sxˈɔrt/ esiliina 1. een lap stof die voorgebonden wordt gewoonlijk rond de middel om de kleding te beschermen bij huishoudelijke taken zoals het koken of schoonmaken _____ schot schot //sxɔt// 1. iskemä 1. afvuren 2. vaimennin 2. tussenwand _____ schotel schotel /sxˈoːtəl/ aluslautanen 3. kop en schotel _____ schouder schouder /sxˈʌʊdər/ olkapää, hartia 1. gewricht dat een arm met de romp verbindt _____ schouderblad schouderblad /sxˈʌʊdərblˌɑt/ lapaluu 1. het vlakke driehoekige bot dat de achterzijde van de schouder vormt _____ schoudertas schoudertas /sxˈʌʊdərtˌɑs/ olkalaukku 1. tas die aan de schouder hangt _____ schoudervulling schoudervulling /sxˈʌʊdərvˌɵlɪŋ/ olkatoppaus 1. schouderopvulling _____ schreeuw schreeuw //sxreu̯// //sχrɪːu̯// kirkuna 1. een luide (uit)roep _____ schreeuwen schreeuwen //ˈsxreːʋə(n)// huutaa 1. luid en geforceerd gebruik van het stemgeluid _____ schrift schrift //srɪft// //sxrɪf// //sxrɪft// 1. vihko 1. een dun boekje met lege bladzijden om in te schrijven 2. kirjoitus 3. de letter- en cijfertekens van een taal _____ schrijfmachine schrijfmachine /sxrˌɛɪfmaːʃˈinə/ kirjoituskone 1. een mechanisch apparaat, voorzien van druktoetsen waarmee schrifttekens op papier gezet kunnen worden _____ schrijfster schrijfster //ˈsrɛɪ̯fstər// //ˈsxrɛɪ̯fstər// //ˈsxrɛːfstər// kirjailijatar 1. een persoon van het vrouwelijk geslacht die op professionele manier boeken of verhalen schrijft _____ schrijn schrijn //sxrɛɪn// //sçrɛːn// alttari kistje _____ schrijven schrijven //ˈsxrɛ(i)və(n)// kirjoittaa 1. tekst in tekens vastleggen _____ schrijver schrijver //ˈs(x)rɛɪvər// kirjailija 2. 2. een persoon die beroepsmatig schrijft 3. 1. een persoon die schrijft _____ schrikbewind schrikbewind //'sxrɪkbəwɪnt// hirmuvalta 1. heersen door schrik aan te jagen _____ schrikkeljaar schrikkeljaar /sxrˈɪkɛljˌaːr/ karkausvuosi 1. een jaar met 366 dagen _____ schroef schroef /sxrˈuf/ ruuvi, potkuri 1. een voorwerp dat wordt gebruikt om andere voorwerpen vast te zetten _____ schroefdop schroefdop /sxrˈuvdɔp/ kierrekorkki 1. _____ schroevendraaier schroevendraaier /sxrˈuvəndrˌaːjər/ ruuvimeisseli 1. een werktuig om schroeven vast of los te draaien _____ schub schub //sxʏp// suomu 1. een van meerdere overlappende plaatjes van keratine die aan een kant vastzitten en zo een oppervlak bedekken _____ schudden schudden //ˈsxʏdə(n)// ravistaa 1. snel heen en weer bewegen om iets te mengen _____ schuifmaat schuifmaat /sxœyfmˈaːt/ työntömitta _____ schuim schuim //sxʌʏm// vaahto 1. iets dat veel luchtbellen bevat _____ schuimen schuimen /sxˈœymən/ vaahdota _____ schuin schuin /sxˈœyn/ vino 1. niet-loodrecht _____ schuiven schuiven /sxˈœyvən/ tuupata 1. over de grond verplaatsen _____ schuld schuld //sxʏlt// 1. velka 1. een geldbedrag dat ondanks de verplichting daartoe niet betaald wordt 2. syyllisyys 2. een verantwoordelijkheid die iemand wordt toegeschreven voor een laakbare gebeurtenis of toestand _____ schuldig schuldig //'sxɵldəx/ syyllinen _____ schuldslavernij schuldslavernij /sxˌɵldslaːvərnˈɛɪ/ velkaorjuus 1. langdurig verlies van vrijheid als gevolg van een schuld die niet kan worden afgelost _____ schuren schuren //sxyrə(n)// hioa (hiekkapaperilla) 1. een oppervlak glad maken door wrijving met een ruw oppervlak van grotere hardheid _____ schurend schurend /sxˈyrənt/ hankaava 1. met veel wrijving; beetje vervelend _____ schurft schurft //sxɵrft// kapi 1. een huidaandoening veroorzaakt door de schurftmijt _____ schurk schurk //sxɵrk// kelmi, konna, lurjus, roisto 1. een persoon die kwaad bedrijft _____ schurkenstaat schurkenstaat /sxˌɵrkənstˈaːt/ roistovaltio 1. onfatsoenlijke staat _____ schutblad schutblad /sxˈɵtblɑt/ tyhjä sivu 1. een vel papier dat het boekblok beschut _____ schuur schuur //sxyːr// //sχyːr// aitta 1. een opslagplaats bij het huis _____ sclerose sclerose /sklɪːrˈoːsə/ kovettuminen 1. ziekelijke verharding _____ scoren scoren /skˈoːrən/ maalata _____ scouting scouting //ˈskɑutɪŋ// partiolaisuus 1. scouting _____ scriptie scriptie //ˈskrɪp.si// opinnäytetyö, väitöskirja 1. een werkstuk over een (literatuur-) onderzoek dat gemaakt wordt om een opleiding te kunnen voltooien _____ scrollen scrollen /skrˈɔlən/ vierittää 1. scrollen _____ scène scène /sˈɛnə/ kulissi _____ seaborgium seaborgium /sˈeːaːbˌɔrɣiˌɵm/ seaborgium 1. scheikundig element met symbool Sg en atoomnummer 106 _____ seconde seconde /səkˈɔndə/ 1. kulmasekuntti, sekuntti, sekunti 1. SI-grondeenheid van tijd 2. sekuntti 2. 2. eenheid voor hoeken 3. 3. een korte hoeveelheid tijd 3. sekunti 5. een interval met een toonafstand _____ sector sector //'sɛktɔr// sektori 2. 1. een deel van een cirkel in de vorm van een taartpunt 3. 3. de kleinste eenheid van een harddisk die in één bewerking door een lees/schrijfkop kan verwerkt worden _____ sedentair sedentair /sˌeːdəntˈɛr/ vähän liikkuva _____ segment segment /sɛɣmˈɛnt/ osa 1. onderdeel _____ sein sein //sɛɪn// ele, merkki 1. een betekenisvolle beweging _____ seismologie seismologie /sˌɛɪsmoːloːɣˈi/ seismologia 1. de wetenschap van de aardbevingen _____ seizoen seizoen //sɛɪ̯.ˈzun// //sɛː.ˈzun// vuodenaika 1. één van de vier periodes waarin het jaar verdeeld wordt _____ seks seks //sɛks// seksi 2. geslachtsgemeenschap _____ sekse sekse /sˈɛksə/ sukupuoli 1. sekse _____ seksualiteit seksualiteit /sˌɛksyˌaːlitˈɛɪt/ seksuaalisuus _____ seksueel seksueel //sɛksy'el// seksuaalinen 1. op de geslachtsdrift betrekking hebbend _____ seksueel misbruik seksueel misbruik /sˌɛksyˈeːl mˈɪzbrœyk/ seksuaalinen hyväksikäyttö 1. _____ seksueel overdraagbare aandoening seksueel overdraagbare aandoening /sˌɛksyˈeːl ˌoːvərdrˈaːxbaːrə ˈaːndˌunɪŋ/ sukupuolitauti 1. infectieziekte die vooral wordt overgedragen door seksueel contact _____ seksueel overdraagbare aandoeningen seksueel overdraagbare aandoeningen /sˌɛksyˈeːl ˌoːvərdrˈaːxbaːrə ˈaːndˌunɪŋən/ sukupuolitaudit 1. ziekten die vooral worden overgedragen door seksueel contact. _____ seksuologie seksuologie //ˌsɛksʏwolo'ɣi// seksologia _____ sekte sekte //ˈsɛktə// lahko 1. religieuze groepering die opziet naar een bepaald mens als leider _____ selderij selderij /sˌɛldərˈɛɪ/ selleri 1. Apium graveolens var secalinum, een kruid vergelijkbaar met peterselie, maar dan met een sterkere smaak _____ selectievakje selectievakje /sˈeːlɛktˌivɑkjə/ valintaruutu _____ seleen seleen /seːlˈeːn/ seleeni 1. Scheikundig element met symbool Se en atoomnummer 34 _____ selenium selenium /sˈeːlənˌiɵm/ seleeni _____ semantiek semantiek /sˌeːmɑntˈik/ merkitysoppi, semantiikka 1. taalkunde _____ semantisch semantisch //se'mɑntis// merkitysopillinen 1. de semantiek betreffend _____ semester semester /sˈeːmɛstər/ lukukausi een half jaar _____ senaat senaat /seːnˈaːt/ senaatti _____ senator senator /seːnˈaːtɔr/ senaattori _____ seniel seniel //seˈnil// seniili 1. aan de ouderdom eigen, door de ouderdom afgetakeld _____ sensitiviteit sensitiviteit //sɛnzitiviˈtɛit// erottelukyky 1. _____ sepsis sepsis /sˈɛpsɪs/ sepsis 1. ernstige onstekingsreactie _____ september september //sɛpˈtɛmbər// syyskuu 1. de negende maand van het jaar _____ serenade serenade /sˌɪːrənˈaːdə/ serenadi 1. muzikaal eerbetoon _____ serendipiteit serendipiteit /sˌɪːrəndˌipitˈɛɪt/ serendipisyys 1. _____ sereniteit sereniteit /sˌɪːrənitˈɛɪt/ tyyneys 1. het helder en kalm zijn _____ sergeant sergeant /sˌɛrɣəˈɑnt/ kersantti 1. een rang onder de onderofficieren _____ serialisme serialisme /sˌɪːriaːlˈɪsmə/ sarjallisuus 1. serialisme _____ serie serie /sˈɪːri/ kokoelma 1. een aantal elementen op volgorde _____ seriemoordenaar seriemoordenaar /sˈɪːrimˌɔːrdənˌaːr/ sarjamurhaaja _____ serieus serieus /sˌɪːrijˈøːs/ vakava 1. ernstig _____ sering sering //sə.'rɪŋ// syreeni _____ serpent serpent /sɛrpˈɛnt/ käärme, serpentti 1. een slang _____ serum serum /sˈɪːrɵm/ seerumi 1. de vloeibare stof die overblijft als bloed is gestold _____ server server /sˈɛrvər/ palvelin 1. een computer die diensten verleent aan andere programma's _____ serveren serveren /sɛrvˈɪːrən/ tarjoilla 1. iets op tafel opdienen _____ servet servet //sɛrˈvɛt// lautasliina, servetti 1. een doek die men aan tafel gebruikt om er de mond en vingers mee af te vegen _____ sesam sesam /sˈeːzɑm/ seesami 1. een uit Afrika afkomstige plant uit de familie Pedaliaceae _____ sesamolie sesamolie /sˌeːzaːmoːlˈi/ seesamiöljy _____ set set /sˈɛt/ erä 1. verzameling _____ sfeer sfeer /sfˈɪːr/ henki 1. de gedachten en gevoelens die de gemoederen bezighouden _____ sfinx sfinx /sfˈɪnks/ sfinksi 1. _____ shampoo shampoo //ˈʃɑm.po// sampoo, hiustenpesuaine 1. product, meestal in vloeibare vorm, dat bedoeld is om het haar te wassen. _____ sherry sherry /ʃˈɛɾri/ sherry 1. een Spaanse versterkte wijn _____ shiitake shiitake /ʃitˈaːkə/ shiitake 1. _____ shock shock //ʃɔk// shokki 1. een toestand die ontstaat door acute te geringe bloedtoevoer naar weefsels door ondervulling van het slagaderlijk systeem _____ shorttrack shorttrack /ʃˈɔrtrɑk/ kaukalopikaluistelu 1. een schaatsdiscipline waarbij op een baan van 111,12 meter op diverse afstanden geschaatst wordt door meerdere rijders tegelijk _____ sidderaal sidderaal /sˌɪdɪːrˈaːl/ sähköankerias 1. Electrophorus electricus, een grote aalachtige vis die zware stroomstoten kan afgeven _____ sieren sieren /sˈirən/ komistaa _____ sierteelt sierteelt /sˈirteːlt/ kukkaviljely 1. _____ sigaar sigaar /sˈɪɣaːr/ sikari _____ sigaret sigaret //sɪɣɑˈrɛt// //sɪʝɑˈrɛt// savuke, tupakka in papier gerolde tabak _____ sightseeing sightseeing /sˈɪxtseːˌɪŋ/ kiertoajelu 1. bezichtiging _____ sigma sigma /sˈɪɣmaː/ sigma 1. _____ signaal signaal //sɪɲˈaːl// signaali 1,2,3,4,5,6. vorm van informatie _____ sikkel sikkel //ˈsɪkəl// sirppi 1. maaiwerktuig met halvemaanvormig lemmet _____ silhouet silhouet /sˌiluˈɛt/ siluetti _____ silicium silicium /sˈilisˌiɵm/ pii 1. Scheikundig element met symbool Si en atoomnummer 14 _____ silicone silicone /sˌilikˈoːnə/ silikoni 1. organische silicium verbinding _____ sinaasappel sinaasappel /sˈinaːzˌɑpəl/ appelsiini 1. Vrucht van de sinaasappelboom _____ sinds sinds /sˈɪnts/ lähtien 1. sedert, vanaf het moment dat _____ sinecure sinecure /sˌinəkˈyrə/ laiskanvirka 1. makkelijk baantje, taak _____ sint-jakobsschelp sint-jakobsschelp /sˈɪntjˈaːkɔbsxˌɛlp/ kampasimpukka 1. Pecten jakobeus _____ sint-janskruid sint-janskruid /sˈɪntjˈɑnskrœyt/ mäkikuisma _____ sinus sinus /sˈinɵs/ sini _____ sirene sirene /sirˈeːnə/ seireeni 1. een toestel om een akoestisch alarmsignaal weer te geven _____ sirocco sirocco /sirˈɔkkoː/ širokko _____ siroop siroop //siro:p// siirappi _____ sitar sitar /sˈitɑr/ sitar 1. _____ situatie situatie //sity'waː(t)si// tilanne 1. hoe de zaken er voorliggen _____ sjaal sjaal /ʃˈaːl/ hartiahuivi 1. een langwerpige lap stof die om de hals gedragen wordt _____ sjalot sjalot /ʃˈaːlɔt/ salottisipuli 1. een kleine uiensoort _____ sjasliek sjasliek /ʃɑslˈik/ saslik 1. aan een spit geroosterde stukjes vlees en paprika _____ sjekel sjekel //'ʃɛkɛl// sekeli 1. _____ sjerp sjerp /ʃˈɛrp/ nauha 1. een brede, gekleurde band die vaak gedragen wordt als een waardigheidsteken _____ sjiisme sjiisme /ʃˈismə/ Šiialaisuus _____ sjoel sjoel //ʃul// synagoga _____ sjwa sjwa //ʃʋɑ// švaa 1. toonloze klinker _____ skateboard skateboard /skˈaːtəbˌoːɑrt/ rullalauta, skeittilauta _____ skateboarden skateboarden /skˈaːtəbˌoːɑrdən/ rullalautailla 1. zich voortbewegen op een skateboard _____ skelet skelet //skəˈlɛt// luuranko 1. samenstel van onderdelen dat het lichaam stevigheid geeft _____ ski ski /skˈi/ suksi _____ skiën skiën /skˈiən/ hiihtää, lasketella 1. zich over sneeuw voortbewegen op twee aan de voeten bevestigde lange latten _____ sla sla //sla// salaatti in te delen en na te kijken vertalingen _____ slaaf slaaf //slaːf// orja 1. een persoon die het bezit is van een ander _____ slaap slaap //slap// 1. uni 1. periode van inactiviteit 2. ohimo 3. zijvlak van het hoofd _____ slaapbank slaapbank //ˈslabɑnk// vuodesohva 1. _____ slaapkamer slaapkamer /slˈaːpkaːmər/ makuuhuone 1. een kamer die gebruikt wordt om in te slapen _____ slaapmuts slaapmuts /slˈaːpmɵts/ yömyssy 2. 2. borrel 3. 1. hoofddeksel _____ slaapzak slaapzak /slˈaːpzɑk/ makuupussi _____ slachten slachten //slɑxtə(n)// lahdata 1. een dier doden voor het vlees of als offer _____ slachter slachter /slˈɑxtər/ teurastaja _____ slachtoffer slachtoffer /slˈɑxtɔfər/ uhri 2. iets of iemand die kwalijke gevolgen ondervindt van een gebeurtenis _____ slagader slagader /slˈaːɣaːdər/ valtimo 1. een ader die van het hart af stroomt _____ slagen slagen //ˈslaːɣə(n)// //ˈslaːχə(n)// läpäistä 2. het examen succesvol beëindigen _____ slager slager //ˈsla.ɣər// teurastaja 1. een verkoper van vlees _____ slaginstrument slaginstrument /slˌaːɣɪnstrymˈɛnt/ lyömäsoitin 1. muziekinstrument waarop wordt geslagen _____ slagroom slagroom /slɑɣrˈoːm/ kermavaahto _____ slagschip slagschip /slˈɑxsxɪp/ taistelulaiva 1. oorlogsbodem _____ slagveld slagveld //ˈslaxfɛlt// taistelukenttä, taistelutanner 1. een gebied waarop een militair treffen tussen twee legers plaatsvindt of plaatsgevonden heeft _____ slak slak /slˈɑk/ 1. etana 2. 1. een buikpotig weekdier (huisjesslak) 3. 1. een buikpotig weekdier (wijngaardslak) 2. kuona 2. een onoplosbaar afvalproduct bij het smelten van metaal _____ slakkengang slakkengang /slˈɑkəŋˌɑŋ/ etanan vauhti 1. met een ~: erg langzaam _____ slang slang //slɑŋ// käärme 1. een reptiel met een relatief lang lijf en een vaak glad lichaam zonder ledematen _____ slank slank //slɑŋk// hoikka _____ slapeloosheid slapeloosheid /slˈaːpəlˌoːshɛɪt/ unettomuus _____ slapen slapen //slapə(n)// nukkua 1. in een toestand van lichamelijke rust verkeren _____ slaper slaper /slˈaːpər/ nukkuja _____ slaperig slaperig //ˈsla.pə.rəx// //ˈsla.pə.rəχ// //ˈsla.pə.rɪx// uninen 1. behoefte tot slaap vertonend _____ slavernij slavernij /slˌaːvərnˈɛɪ/ orjuus 1. _____ slecht slecht //slɛxt// //slɛçt// huono 1. niet goed _____ slechtvalk slechtvalk /slˈɛxtvɑlk/ muuttohaukka 1. Falco peregrinus, een roofvogel en de snelst vliegende vogel ter wereld _____ slee slee /slˈeː/ reki, kelkka 1. een voertuig dat wordt voortgetrokken en dat voorzien is van twee glijders _____ sleedoorn sleedoorn /slˈeːdɔːrn/ oratuomi 1. Prunus spinosa _____ sleepboot sleepboot /sleːpbˈoːt/ hinaaja 1. een krachtige boot die andere vaartuigen versleept _____ slenk slenk /slˈɛŋk/ vajoama 2. kloof _____ slepen slepen /slˈeːpən/ kiskoa 1. trekkend over de grond of het wateroppervlak verplaatsen _____ sleutel sleutel //sløːtəl// //sløːtəɫ// //ˈslø.tɔɫ// avain 2. 1. een instrument waarmee een slot geopend of gesloten kan worden 3. 4. een aanwijzing of code waarmee een raadsel kan worden opgelost, een geheim(schrift) ontcijferd, een cijferslot geopend of toegang kan worden verkregen 4. 2. een stuk gereedschap om bouten en moeren mee aan te draaien 5. 3. een voorwerp bedoeld om er een mechaniek zoals van een klok of speeldoos mee op te winden, een kraan open te draaien e.d. _____ sleutelbeen sleutelbeen //'sløtəlben// solisluu 1. het bot dat het borstbeen met de schouder verbindt _____ sleutelgat sleutelgat //ˈsløtəɫχɑt// //ˈsløːtəlɣɑt// avaimenreikä 1. een gat in een slot waardoor een sleutel moet worden gestoken om hem te openen _____ sleutelhanger sleutelhanger //ˈsløtəɫˌɦɑŋər// avaimenperä 1. ring om sleutels aan te hangen, vaak voorzien van een logo of label. _____ sleutelwoord sleutelwoord /slˈøːtɛlʋˌɔːrt/ avainsana 1. _____ slijm slijm //slɛɪm// lima 1. een kleverige stof die door slijmvliezen uitgescheiden wordt _____ slijmvlies slijmvlies /slɛɪmvlˈis/ limakalvo _____ slijpsteen slijpsteen /slɛɪpstˈeːn/ hiomakivi _____ slikken slikken //'slɪkən// niellä 2. 1. de slokdarm in 3. 2. verdragen _____ slim slim //slɪm// fiksu, terävä 1. intelligent, snel van begrip _____ slip slip //slɪp// alushousut 1. kort, strak onderbroekje zonder pijpen _____ slippen slippen //slɪpə(n)// liirata 1. door gladheid over de weg schuiven _____ slivovitsj slivovitsj /slˈivoːvˌɪtʃ/ slivovits 1. een brandewijn gedestilleerd uit gefermenteerde pruimen _____ sloep sloep /slˈup/ sluuppi 1. een klein scheepstype dat op het dek van een groter schip wordt meegevoerd _____ slok slok /slˈɔk/ ryyppy 1. een mondvol vloeistof die ingeslikt wordt _____ slokdarm slokdarm /slˈɔɡdɑrm/ ruokatorvi _____ sloot sloot //sloːt// oja 1. smal watergang om of tussen weilanden _____ slopen slopen //'slopə(n)// hajottaa 1. een structuur ontmantelen, afbreken _____ slot slot //slɔt// lukko 1. mechanisme waarmee in combinatie met bijvoorbeeld een sleutel een deur of een raam kan worden afgesloten _____ slotenmaker slotenmaker /slˈoːtənmˌaːkər/ lukkoseppä _____ slow motion slow motion /slˈɔw moːʃˈɔn/ hidastus 1. film met vertraagde beelden _____ sluier sluier /slˈœyər/ huntu _____ sluimeren sluimeren /slˈœymərən/ torkkua _____ sluis sluis /slˈœys/ sulku _____ sluiten sluiten /slˈœytən/ sulkea 1. toedoen, dichtmaken _____ sluiter sluiter //ˈslœʏ̯.tər// //ˈslœː.tər// suljin 1. een element van een fotocamera _____ slurf slurf /slˈɵrf/ kärsä _____ sluw sluw //slyw// ovela 1. op een doortrapte wijze slim _____ smaak smaak /smˈaːk/ maku 2. 1. zintuig waarmee men mee proeft 3. 3. bepaalde subjectieve voorkeur _____ smakeloos smakeloos /smˈaːkəlˌoːs/ mauton _____ smal smal /smˈɑl/ kapea 1. met een geringe breedte _____ smaragd smaragd /smˈaːrɑxt/ smaragdi _____ smash smash /smˈɑʃ/ iskulyönti 1. harde slag _____ smeden smeden /smˈeːdən/ takoa 1. het bewerken van metalen door deze heet te maken en met een hamer te slaan om het materiaal de gewenste vorm te geven _____ smeedijzer smeedijzer /smˈeːdɛɪzər/ kankirauta 1. is ijzer dat wordt gemaakt door het te smeden _____ smegma smegma /smˈɛɣmaː/ esinahkatali 1. afscheiding die men onder de voorhuid van de penis kan aantreffen _____ smeken smeken //smekə(n)// anella 1. nederig om een gunst verzoeken _____ smelten smelten /smˈɛltən/ sulattaa 1. van vaste in vloeibare vorm overgaan _____ smeltkroes smeltkroes //ˈsmɛltkrus// sulatuspata 1. _____ smeltpunt smeltpunt //smɛltpʌnt// sulamispiste 1. de temperatuur waarbij iets gaat smelten _____ smeltwater smeltwater /smˈɛltʋaːtər/ sulavesi 1. water dat afkomstig is van gesmolten sneeuw of ijs _____ smerig smerig /smˈɪːrəx/ likainen 1. Bijzonder vuil _____ smeulen smeulen //ˈsmø.lə(n)// kyteä 2. 1. zacht en langzaam branden zonder vlammen 3. 2. verborgen aanwezig zijn _____ smid smid /smˈɪt/ seppä 1. iemand die gloeiend metaal bewerkt met een hamer op een aambeeld _____ smokkelaar smokkelaar /smˈɔkəlˌaːr/ salakuljettaja _____ smoren smoren /smˈoːrən/ breseerata 3. iets in enig vet aanbraden, vervolgens vocht toevoegen en afdekken om het zachtjes gaar te laten worden _____ sms'en sms'en //ɛsɛˈmɛsə(n)// tekstata 1. een sms-bericht versturen _____ smurf smurf /smˈɵrf/ smurffi 1. strip- en tekenfilmfiguur in de vorm van een soort blauwe kabouter met een wit mutsje _____ snaarinstrument snaarinstrument /snˌaːrɪnstrymˈɛnt/ kielisoitin 1. muziekinstrument met snaren _____ snaartheorie snaartheorie /snˌaːrtəoːrˈi/ säieteoria _____ snavel snavel //ˈsnavəɫ// nokka 1. een bek van een vogel _____ snee snee //sne// haava 2. 1. inkeping gemaakt door het snijden met een mes of ander scherp voorwerp 3. 2. een afgeneden plak, meestal van brood _____ sneeuw sneeuw //sneʊ̯// //sneːβ̞// //snɪːβ̞// lumi, lumisade 1. in kristallen bevroren water _____ sneeuwbal sneeuwbal //ˈsneʊ̯bɑl// //ˈsnɪːwbɑɫ// 1. lumipallo 1. een tot een bal samengepakte hoeveelheid sneeuw, vaak bedoeld voor een speels sneeuwballengevecht 2. pallohortensia 2. kamperfoelieachtige heester _____ sneeuwbaleffect sneeuwbaleffect /snˈeʊbaːlˌɛfɛkt/ lumipalloefekti _____ sneeuwblind sneeuwblind /snˈeʊblɪnt/ lumisokea 1. verblind door de hevige schittering van de sneeuw _____ sneeuwblindheid sneeuwblindheid /snˈeʊblɪndhˌɛɪt/ lumisokeus 1. hoornvliesontsteking door blootstelling aan een overmaat aan uv-straling op open sneeuwvlakten _____ sneeuwen sneeuwen /snˈeʊən/ sataa lunta 1. het vallen van hemelwater onder de vorm van sneeuwvlokken _____ sneeuwgans sneeuwgans /snˈeʊɣɑns/ lumihanhi _____ sneeuwhoen sneeuwhoen /sneʊhˈun/ kiiruna (lintu) _____ sneeuwjacht sneeuwjacht //'snewjɑxt// lumimyrsky 1. sneeuwval bij harde wind _____ sneeuwklokje sneeuwklokje /snˈeʊklɔkjə/ lumikello 1. Galanthus nivalis, een vroegbloeiend bolgewas met witte bloempjes _____ sneeuwman sneeuwman /snˈeʊmɑn/ lumiukko 1. een pop die gemaakt is van sneeuw _____ sneeuwpop sneeuwpop /snˈeʊpɔp/ lumiukko 1. een pop die gemaakt is van sneeuw _____ sneeuwschuiver sneeuwschuiver //ˈsneʊ̯.sxœː.vər// //ˈsneːβ̞.sxœː.vər// //ˈsnɪːβ̞.sχœʏ̯.vər// lumiaura 2. een voertuig dat is uitgerust met een mechaniek waarmee het sneeuw kan verplaatsen _____ sneeuwstorm sneeuwstorm //'snew.stɔrm// lumimyrsky, myräkkä _____ sneeuwuil sneeuwuil /snˈeʊœyl/ tunturipöllö 1. een witte toendra-uil _____ sneeuwvlok sneeuwvlok //'snewvlɔk// lumihiutale 1. een kleine massa aaneengehechte sneeuwkristallen _____ snel snel //snɛɫ// nopea _____ snelheid snelheid /snˈɛlhɛɪt/ nopeus 1. de verandering in de tijd van de plaats van een voorwerp _____ snijbiet snijbiet /snɛɪbˈit/ lehtimangoldi _____ snijden snijden //ˈsnɛɪdə(n)// leikata 1. met een scherp voorwerp in stukken delen _____ snijding snijding /snˈɛɪdɪŋ/ leike 2. met een mes gemaakte snee _____ snijplank snijplank /snˈɛɪplɑŋk/ leikkuulauta _____ snijpunt snijpunt /snˈɛɪpɵnt/ leikkauspiste _____ snikken snikken /snˈɪkən/ nyyhkyttää _____ snip snip /snˈɪp/ sirriäinen _____ snobisme snobisme /snoːbˈɪsmə/ snobbailu 1. verwaandheid _____ snoeien snoeien //ˈsnujə(n)// karsia 1. planten terugbrengen op gewenste lengte _____ snoek snoek /snˈuk/ hauki 1. een roofvis die in zoete wateren voorkomt _____ snoekbaars snoekbaars /snˈukbaːrs/ kuha 1. Sander lucioperca, een zoetwaterro _____ snoep snoep //snup// karkki 1. een meestal grotendeels van suiker vervaardigde lekkernij _____ snor snor /snˈɔr/ viikset 1. beharing _____ snot snot //snɔt// räkä 1. een slijmerige afscheiding uit de neusholte _____ snotneus snotneus //'snɔtnøs// räkänokka 1. jonge onverlaat, iemamd die nog niet meetelt _____ snowboard snowboard /snˈɔʋboːˌɑrt/ lumilauta 1. soort skiplank _____ snowboarden snowboarden /snˈɔʋboːˌɑrdən/ lumilautailla 1. met een snowboard van een berghelling of piste afglijden _____ snuit snuit /snˈœyt/ kuono 1. _____ snurken snurken //ˈsnʏrkə(n)// kuorsata 1. ademen met een niet goed geopende luchtpijp, waardoor een rochelend geluid ontstaat _____ socialisme socialisme /sˌoːʃaːlˈɪsmə/ sosialismi _____ sociologie sociologie /sˌoːʃoːloːɣˈi/ sosiologia 1. wetenschap _____ socioloog socioloog /sˈoːʃoːlˌoːx/ sosiologi _____ soennisme soennisme /sunˈɪsmə/ sunnalaisuus _____ soep soep //sup// keitto 1. vloeibaar gerecht _____ soeplepel soeplepel /sˌupləpˈɛl/ keittolusikka 2. lepel waarmee soep gegeten wordt _____ soera soera /sˈuraː/ suura _____ soevereiniteit soevereiniteit /sˌuvɪːrˌɛɪnitˈɛɪt/ suvereenisuus _____ software software /(en)sˈɒftweə(nl)/ ohjelmisto, ohjelma 1. de verzamelnaam voor besturings- en toepassingsprogramma's, voornamelijk voor de computer _____ sojaboon sojaboon /sˌoːjaːbˈoːn/ soijapapu 1. eiwitrijke boon van de sojaplant _____ sok sok /sˈɔk/ sukka 1. kous die tot net boven de enkel komt _____ sokpop sokpop /sˈɔkpɔp/ käsinukke 2. een gebruikersaccount die (in het geniep) gebruikt wordt door iemand als alternatief voor zijn normale gebruikersaccount _____ soldaat soldaat //sɔlˈdaːt// sotilas, sotamies 1. militair van lage rang _____ soldeerbout soldeerbout /sˈɔldɪːrbˌʌʊt/ juotin 1. een stuk gereedschap om mee te solderen _____ soldeerlamp soldeerlamp /sˈɔldɪːrlˌɑmp/ puhalluslamppu 1. brander waarmee men kan solderen _____ soldeersel soldeersel /sɔldˈɪːrsəl/ juote 1. metaalmengsel waarmee men _____ solderen solderen /sɔldˈɪːrən/ juottaa 1. een door verhitting vloeibare tussenstof (het soldeer) aanbrengen tussen losse metaaldelen waardoor deze na afkoeling vast verbonden blijven _____ solidariteit solidariteit /sˌoːlidˌaːritˈɛɪt/ solidaarisuus _____ solipsisme solipsisme /sˌoːlɪpsˈɪsmə/ solipsismi _____ solo solo //ˈsolo// soolo _____ som som //sɔm// summa 1. resultaat van een optelling _____ somber somber //ˈsɔmbər// ankea 2. 1. in neergeslagen stemming 3. 2. een neergeslagen stemming veroorzakend _____ sommige sommige /sˈɔməɣə/ jotkin 1. een onbepaald, meestal klein aantal _____ sonde sonde /sˈɔndə/ anturi 2. 1. een peilstift om de ruimte binnen een lichaam te verkennen, of om er gegevens op te nemen 3. 3. een onbemand ruimtevaartuig _____ soort soort //ˈsɔːrt// laji 2. een groep levende wezens die een bepaald aantal kenmerken gemeenschappelijk heeft en zich onderling voort kan planten _____ soortnaam soortnaam /sɔːrtnˈaːm/ appellatiivi 2. de naam van de groep waartoe iets behoort _____ sopraansaxofoon sopraansaxofoon /sˌɔpraːnsˌɑksoːfˈoːn/ sopraanosaksofoni 1. sopraansaxofoon _____ sorteren sorteren /sɔrtˈɪːrən/ aakkostus 1. orde in een verzameling aanbrengen door soort bij soort te leggen _____ souffleren souffleren /sʌʊflˈɪːrən/ kuiskata 1. zijn rol zachtjes voorzeggen _____ souvenir souvenir //suvəˈnir// matkamuisto 1. een klein geschenk tot aandenken _____ spaak spaak /spˈaːk/ pinna, puola 1. een staaf die de naaf en de velg van een wiel verbindt _____ spaakbeen spaakbeen //ˈspakbeɪn// värttinäluu bot in de onderarm _____ spaghetti spaghetti /spˈɑxhɛtˌi/ spagetti _____ spalk spalk /spˈɑlk/ lasta 1. plankje e.d. om arm of been rust te geven _____ spalken spalken /spˈɑlkən/ lastoittaa 1. fixeren van een gewricht _____ spaniël spaniël /spˌaːniˈɛl/ spanieli 1. hondenras _____ spanning spanning //'spɑniŋ// jännite 2. 1. mechanische spanning 3. 2. emotionele spanning _____ spanwijdte spanwijdte /spˈɑnʋɛɪtə/ kärkiväli 1. afstand tussen uiteinden _____ spar spar /spˈɑr/ kuusi 2. benaming voor een naaldboom uit het geslacht Picea _____ sparen sparen /ˈspa.rə(n)/ säästää 1. geld niet uitgeven _____ spartaans spartaans //spɑr'tans// spartalainen 1.zonder luxe _____ spasticiteit spasticiteit /spˌɑstisitˈɛɪt/ spastisuus 1. verhoogde spierspanning, continue kramp _____ spatel spatel /spˈaːtəl/ lasta 1. spaan, lepel, e.d. met plat, bot uiteinde om mee te smeren _____ spatie spatie /spˈaːtsi/ sanaväli 1. tussenruimte tussen twee woorden _____ spationaut spationaut /spˈaːʃoːnˌʌʊt/ spationautti _____ specerij specerij /spˌeːsərˈɛɪ/ mauste 1. een gedroogd plantendeel, anders dan een groen blad of stengel, dat als geur-, kleur- of smaakstof aan voedsel wordt toegevoegd _____ specht specht /spˈɛxt/ tikka 1. Picidae, een middelgrote robuuste vogel _____ speciaal speciaal //spe.si.ˈjal// //spe.ˈsjaːl// //spe.ˈʃaːl// erikoinen 1. op een positieve manier anders dan het andere _____ specialist specialist //ˈspesɪɑlɪst// erikoisasiantuntija 2. 1. persoon die ergens veel verstand van heeft 3. 2. arts die een bepaald onderdeel van de geneeskunde beoefent _____ specificatie specificatie /spˌeːsifikˈaːtsi/ määrittely 1. specificatie _____ specificeren specificeren /spˌeːsifisˈɪːrən/ eritellä 1. in details beschrijven _____ specifiek specifiek /spˌeːsifˈik/ ominainen 1. kenmerkend _____ spectrum spectrum /spˈɛktrɵm/ kirjo 1. kleurenband _____ speeksel speeksel /spˈeːksəl/ sylki 1. vocht dat in de mond vloeit uit de speekselklieren _____ speekselklier speekselklier /spˌeːksɛlklˈir/ sylkirauhanen 1. een klier die speeksel produceert en naar de mondholte afscheidt _____ speelgoed speelgoed //ˈspelɣud// //ˈspelɣut// //ˈspɪːɫχut// lelu 1. één of meer voorwerpen voor kinderen om mee te spelen _____ speelkaart speelkaart /spˈeːlkaːrt/ pelikortti _____ speen speen /spˈeːn/ tutti 2. 1. rubber of plastic afsluiting op een zuigfles 3. 2. tepel van een zoogdier _____ speenkruid speenkruid /spˈeːŋkrœyt/ mukulaleinikki _____ speer speer //spɪːr// keihäs 1. een lange stok met een punt eraan, (werd) gebruikt voor de jacht of oorlogvoering _____ spektakel spektakel //spɛkˈtaːkəl// spektaakkeli 1. opzienbarend schouwspel _____ spel spel /spˈɛl/ peli 1. een bezigheid ter ontspanning volgens vaste regels met elementen als competitie, behendigheid, inzicht en kans _____ spelen spelen //ˈspeːlə(n)// leikkiä, soittaa _____ speler speler /spˈeːlər/ pelaaja 2. 1. deelnemer aan een spel 3. 2. een partij _____ spelfout spelfout /spˈɛlfʌʊt/ kirjoitusvirhe 1. een fout _____ spellen spellen //ˈspɛlə(n)// kirjoittaa 1. letters in de juiste volgorde plaatsen _____ spelling spelling //ˈspɛlɪŋ// oikeinkirjoitus, tavaus 1. de al dan niet vastgelegde manier waarop de woorden van een taal geschreven worden _____ spelt spelt /spˈɛlt/ speltti, spelttivehnä 1. een grove tarwesoort _____ sperma sperma //'spɛrma// siemenneste _____ spermacel spermacel /spˌɛrmaːsˈɛl/ siittiö 1. _____ sperwer sperwer /spˈɛrʋər/ varpushaukka 1. Accipiter nisus, een kleine snelle roofvogel _____ sperzieboon sperzieboon /spˌɛrzibˈoːn/ tarhapapu 1. een bepaalde peulvrucht die met de peul als groente wordt gegeten _____ spiegel spiegel /spˈiɣəl/ peili, kuvastin 1. voorwerp dat licht (en andere soorten elektromagnetische straling) weerkaatst. _____ spier spier //spir// lihaskudos, lihas 1. een orgaan _____ spiering spiering /spˈirɪŋ/ kuore 1. Osmerus eperlanus, een klein zilverwit visje dat voorkomt in zowel zoet- als zoutwater _____ spietsen spietsen //'spitsə(n)// seivästää 1. ter dood brengen door doorboring met een spies _____ spijbelen spijbelen /spˈɛɪbələn/ lintsata 1. _____ spijker spijker /spˈɛɪkər/ naula 1. een metalen pin waarmee twee voorwerpen door doorboring vast verbonden kunnen worden _____ spin spin /spˈɪn/ hämähäkki 1. dier _____ spinazie spinazie /spˌinaːzˈi/ pinaatti 1. Spinacia oleracea, een snelgroeiende, eenjarige bladgroente _____ spindoctor spindoctor /spˈɪndɔktˌɔr/ PR-konsultti 1. voorlichter _____ spinnen spinnen /spˈɪnən/ 1. johtaa harhaan 1. een lange draad vervaardigen door enkele vezels in elkaar te vervlechten 2. kehrätä 1. snorren, een brommend geluid maken _____ spinnenkobbe spinnenkobbe /spˈɪnəŋkˌɔbə/ hämähäkki 1. dier _____ spinnenkop spinnenkop /spˈɪnəŋkˌɔp/ hämähäkki 1. dier _____ spinnenweb spinnenweb /spˈɪnɛnʋˌɛp/ hämähäkinseitti 1. een door een spin gemaakt net om insecten te vangen _____ spion spion /spiˈɔn/ vakooja _____ spionage spionage /spˌiɔnˈaːʒə/ vakoilu 1. de handeling van het spioneren _____ spiraal spiraal /spirˈaːl/ kierukka 1. een kromme lijn _____ spiritualiteit spiritualiteit /spˌiritˌyaːlitˈɛɪt/ hengellisyys _____ spitsmuis spitsmuis /spˈɪtsmœys/ päästäinen 1. Soricidae, klein muisachtig diertje met spitse snuit en korte poten _____ spleet spleet //splet// halkeama _____ splinter splinter //'splɪntər// pirstale 1. klein puntig scherfje _____ spoetnik spoetnik /spˈutnɪk/ sputnik 1. _____ spons spons /spˈɔns/ sienieläin _____ spontaan spontaan /spɔntˈaːn/ spontaani _____ spook spook //spok// kummitus 1. een geestverschijning die een bepaald gebouw of bepaalde locatie onveilig maakt _____ spookschaaf spookschaaf /spoːksxˈaːf/ kavahöylä 1. een schaaf om bolle oppervlakken glad te schaven _____ spookschip spookschip /spˈoːksxɪp/ aavelaiva 1. een legendarisch schip dat zonder bemanning eeuwig blijft rondvaren _____ spoonerisme spoonerisme /spˈoːnɪːrˌɪsmə/ sananmuunnos 1. verspreking door verwisseling van klanken van verschillende woorden _____ spoor spoor /spˈoːr/ jälki, raide 1. twee met elkaar verbonden ijzeren staven waarover een trein rijdt _____ spoorweg spoorweg /spˈɔːrʋɛx/ rautatie _____ sporadisch sporadisch /spoːrˈaːdis/ harvinainen _____ sport sport //spɔrt// urheilu, kilpailulaji 1. lichaamsbeweging _____ spotlight spotlight /spˈɔtlɪxt/ kohdevalo 1. toneellamp _____ spotten spotten /spˈɔtən/ ilkkua 1. zich met belachelijk makende of oneerbiedige scherts uiten _____ spotvogel spotvogel /spˌɔtvoːɣˈɛl/ kultarinta 1. een zangvogel die geluiden kan nabootsen _____ spraak spraak //sprak// kieli 1. het vermogen om te spreken _____ spraakkunst spraakkunst /sprˈaːkɵnst/ kielioppi 1. een systeem van regels en principes voor het schrijven en spreken van een taal _____ spraakzaam spraakzaam //ˈspraksam// puhelias snel geneigd tot spreken _____ spreekuur spreekuur //ˈsprekyːr// vastaanottoaika 1. de tijd waarin een hulpverlener patiënten te woord staat _____ spreekwoord spreekwoord /sprˈeːkʋɔːrt/ sananlasku _____ spreeuw spreeuw /sprˈeʊ/ kottarainen 1. Sturnus vulgaris, een middelgrote zangvogel _____ spreken spreken //ˈspreːkə(n)// puhua 1. zich met behulp van de stem uiten _____ springen springen //sprɪŋə(n)// hypätä 1. na zich tegen de zwaartekracht afgezet te hebben een korte vrije val door de lucht maken _____ sprinkhaan sprinkhaan /sprɪŋkhˈaːn/ heinäsirkka 1. een insect van de Orthoptera-orde _____ sproet sproet /sprˈut/ kesakko, pisama 1. een bruin vlekje op de huid dat veroorzaakt wordt door ultraviolet licht _____ sprong sprong /sprˈɔŋ/ hyppy _____ sprookje sprookje /sprˈoːkjə/ satu 1. verzonnen vertelling _____ sprot sprot /sprˈɔt/ kilohaili _____ spruit spruit /sprˈœyt/ vesa 1. een uitloper aan een plant _____ spugen spugen //'spy.ɣə(n)// sylkeä 1. speeksel uit de mond doen uitschieten _____ spuiten spuiten /spˈœytən/ suihkuttaa 2. ergatief: snel stromen _____ squash squash /skvˈɑʃ/ squash _____ staafkerk staafkerk //ˈstaf.kɛrk// sauvakirkko 1. een geheel uit hout opgetrokken kerkgebouw, met een typische bouwstijl die voornamelijk in Scandinavië wordt aangetroffen _____ staafmixer staafmixer /stˈaːfmɪksər/ sauvasekoitin _____ staal staal /stˈaːl/ teräs 1. een legering van ijzer en koolstof _____ staan staan //staːn// seisoa, seistä 1. zich in verticale toestand van rust bevinden _____ staart staart //start// häntä, pyrstö 2. 1. een verlengstuk van de ruggengraat bij sommige dieren 3. 2. het achterste stuk van een vliegtuig of een auto _____ staartster staartster /stˈaːrtstər/ komeetta _____ staat staat /stˈaːt/ valtio, maa 2. 1. een land 3. 1. een toestand _____ staatsburger staatsburger /stˈaːtzbɵrɣər/ kansalainen 1. _____ staatsgreep staatsgreep /staːtsxrˈeːp/ vallankaappaus 1. illegale afzetting van een regering _____ staatshoofd staatshoofd /staːtshˈoːft/ valtionpäämies 1. iemand die in een staat het hoogste gezag bekleedt of personifieert _____ stabiel stabiel //sta'bil// vakaa 1. standvastig, duurzaam _____ stabiliteit stabiliteit /stˌaːbilitˈɛɪt/ vakaus _____ stabilo stabilo /staːbˈiloː/ korkeusvakain 1. de vleugel op de staart van een vliegtuig _____ stad stad //stɑd// //stɑt// kaupunki, kunta Woonplaats _____ stadhuis stadhuis //ˈstɑdhœːs// //ˈstɑthœʏs// //ˈstɑthœːs// kaupungintalo 1. een gebouw waar de stadsdiensten gehuisvest zijn _____ stadion stadion /stˌaːdiˈɔn/ stadion _____ stadstaat stadstaat //ˈstɑt.stat// kaupunkivaltio 1. staatsvorm _____ stadsvernieuwing stadsvernieuwing /stˈɑtsvərnˌiwɪŋ/ kaupunkirakenteen kehittäminen 1. een vernieuwing van verpauperde stadswijken _____ staf staf //stɑf// salko 1. een stok bedoeld voor ondersteuning of onderscheiding van een persoon _____ stag stag /stˈɑx/ harus 1. een touw of kabel waarmee een mast stabiel wordt gehouden _____ stagflatie stagflatie /stɑxflˈaːtsi/ stagflaatio 1. _____ staken staken //'stakən// lakkoilla 1. een werkonderbreking of (ludieke) actie houden voor betere arbeidsvoorwaarden of meer loon _____ staking staking //'stakɪŋ// lakko 1. het neerleggen van de werkzaamheden, meest uit protest of om verbeteringen af te dwingen _____ stal stal //stɑl// talli 1. ruimte bestemd voor de huisvesting van dier(en) _____ stallen stallen /stˈɑlən/ pitää tallissa in een stal zetten _____ stam stam //stɑm// 1. runko, varsi 1. 2. runko, puunrunko 2. 3. heimo 4. 4. vartalo 7. _____ stamboom stamboom //'stɑmbom// kantakirja 1-2 _____ stamcel stamcel /stɑmsˈɛl/ kantasolu _____ stamper stamper /stˈɑmpər/ petkel 2. vijzelstamper _____ standaardafwijking standaardafwijking //ˈstɑn.dard.ˌɑf.wɛɪ̯.kɪŋ// //ˈstɑn.dart.ˌɑf.ʋɛɪ̯.kɪŋ// //ˈstɑn.dart.ˌɑf.β̞ɛː.kɪŋ// keskihajonta 1. spreidingsmaat _____ standaarddeviatie standaarddeviatie //ˈstɑn.dar.de.vi.ˈja.si// //ˈstɑn.dar.de.vi.ˈja.tsi// //ˈstɑn.dar.te.vi.ˈja.si// keskihajonta 1. spreidingsmaat _____ standaardtaal standaardtaal /stˈɑndaːrttˌaːl/ kirjakieli, yleiskieli 1. officieel vastgelegde taalvorm die binnen een bepaald gebied als de voorgeschreven norm geldt. _____ standbeeld standbeeld /stˈɑndbeːlt/ kuvapatsas, patsas 1. een kunstzinnige afbeelding vaak van een persoon in drie dimensies, meestal gehouwen in steen of gegoten in metaal _____ standplaats standplaats //stɑmplats// asema 1. een vaste plaats waar iemand zich bevindt _____ stank stank //stɑŋk// lemu, löyhkä 1. een sterke, stinkende geur _____ stap stap //stɑp// askel 1. het plaatsen van de ene voet voor de andere bij het gaan _____ stapel stapel //ˈstapəl// pino, kasa 1. een gestructureerde hoop spullen _____ stapelbed stapelbed /stˈaːpɛlbˌɛt/ kerrossänky 1.Twee bedden op elkaar _____ stapelwolk stapelwolk /stˈaːpɛlʋˌɔlk/ kumpupilvi 1. cumulus _____ stappen stappen //ˈstɑ.pə(n)// astella 1. een stap doen _____ staren staren //starən// tuijotella _____ start start //stɑrt// alku 1. een begin ergens van _____ starten starten //stɑrtə(n)// käynnistää 1. iets op gang brengen _____ station station //sta.ˈsʲɔn// asema, rautatieasema 1. plaats waar voertuigen kunnen stoppen _____ statistiek statistiek /stˌaːtɪstˈik/ tilasto _____ status status //ˈstatʏs// asema 1. toestand _____ status quo status quo /stˈaːtɵs kvˈoː/ nykyinen tilanne 1. huidige stand van zaken _____ statutair statutair /stˌaːtytˈɛr/ lakimääräinen _____ steeds steeds /stˈeːts/ aina 1. voortdurend _____ steek steek //steːk// 1. pisto 1. een penetratie met een scherp puntig voorwerp 2. ommel 3. een eenmalige doorvoering van een draad door een weefsel, meestal met behulp van een naald _____ steekwagen steekwagen /steːkʋˈaːɣən/ nokkakärry 1. _____ steelpan steelpan /stˈeːlpɑn/ kasari _____ steen steen //sten// //steːn// kivi 1. een harde stof, vaak op kiezel gebaseerd maar omvattende vele soorten _____ steenarend steenarend /stˈeːnaːrənt/ maakotka 1. vogel uit de familie der arendachtigen _____ steenbok steenbok /stˈeːnbɔk/ vuorikauris 1. Capra ibex, in gebergte levende geitensoort met lange hoorns _____ steenbreek steenbreek /steːnbrˈeːk/ rikko _____ steeneik steeneik //ste.nɛi̯k// //ste.nɛːk// //sten.ʔɛi̯k// rautatammi 1. Quercus ilex; een boom uit de napjesdragersfamilie _____ steengroeve steengroeve /stˈeːŋruvə/ louhos 1. _____ steenhouwer steenhouwer /stˈeːnhʌʊər/ kivenhakkaaja _____ steenkool steenkool /steːŋkˈoːl/ kivihiili 1. zwart-bruine stof die ontstaan is door plantenafzettingen en gebruikt wordt als energiebron _____ steentijd steentijd //ˈstentɛit// Kivikausi _____ steenuil steenuil //ˈstenœʏ̯ɫ// //ˈsteːnœːl// minervanpöllö 1. kleine uil _____ steenzout steenzout /stˈeːnzʌʊt/ haliitti _____ steeplechase steeplechase /stˌeːplɛxˈaːsə/ estejuoksu 1. hardloopwedstrijd met hindernissen _____ steganografie steganografie /stˌeːɣaːnˌɔɣraːfˈi/ steganografia 1. de kennis van het op verborgen wijze overbrengen van informatie _____ steiger steiger /stˈɛɪɣər/ rakennusteline 2. werkvloerconstructie in de bouw _____ steil steil //stɛil// //stɛːl// jyrkkä 1. _____ stekelvarken stekelvarken /stˈeːkɛlvˌɑrkən/ piikkisika 1. een groot knaagdier met stekelige vacht _____ steken steken //'stekə(n)// pistää 1. doorboren, prikken _____ stekker stekker //'stɛkər// pistoke 1. stekker _____ stelen stelen //'stelən// varastaa 1. iets wegnemen van iemand en het zich wederrechtelijk toe-eigenen _____ stem stem //'stɛm// ääni 2. 1. het geluid dat door het trillen van de menslijke stembanden wordt geproduceerd 3. 2. het geluid dat een mens bij het spreken voortbrengt 4. 3. het geluid dat een mens bij het zingen voortbrengt _____ stemband stemband /stˈɛmbɑnt/ äänihuuli 1. geluidvoortbrengende plooien in het strottenhoofd _____ stembiljet stembiljet //ˈstɛmbɪljɛt// äänestyslippu 1. formulier om te stemmen _____ stemmen stemmen //stεmə(n)// äänestää 1. deelnemen aan een verkiezing _____ stemvork stemvork //stɛmvɔrək// äänirauta 1. stemvork _____ stenigen stenigen /stˈeːnəɣən/ kivittää 1. met steenworpen doden _____ steniging steniging /stˈeːniɣˌɪŋ/ kivitys _____ ster ster //stɛr// 1. tähti, täht 1. een hemellichaam, een gasbol die licht uitzendt door kernfusie 2. tähti 2. een beroemdheid _____ steradiaal steradiaal /stˌɪːraːdiˈaːl/ steradiaani _____ sterfbed sterfbed //ˈstɛrvbɛt// kuolinvuode 1. het bed waarop men sterft _____ sterfelijk sterfelijk /stˈɛrfələk/ kuolevainen _____ sterftecijfer sterftecijfer /stˈɛrftəsˌɛɪfər/ kuolleisuus 1. een getal dat aangeeft hoeveel sterfgevallen er in een gebied in een bepaalde tijd hebben plaatsgevonden _____ steriliseren steriliseren /stˌɪːrilizˈɪːrən/ steriloida 2. 1. iets vrij maken van micro-organismen 3. 2. onvruchtbaar maken _____ sterk sterk //stɛrk// vahva 1. krachtig _____ stern stern /stˈɛrn/ tiira 1. een slanke meeuwachtige vogel uit de familie Sternidae _____ sterrenkunde sterrenkunde /stˈɛɾrəŋkˌɵndə/ tähtitiede 1. de wetenschap die de objecten in de ruimte bestudeert _____ sterrenkundige sterrenkundige //stɛrən'kʏndəɣə// tähtitieteilijä _____ sterrenstelsel sterrenstelsel /stˌɛɾrənstˈɛlsəl/ galaksi _____ sterrenwichelaar sterrenwichelaar /stˌɛɾrɛnʋɪxˈɛlaːr/ tähdistäennustaja _____ sterven sterven //stɛrvə(n)// kuolla 1. overgaan van levende toestand naar dode toestand _____ stethoscoop stethoscoop //steto'skop// stetoskooppi 1. een medisch instrument waarmee men geluiden in het lichaam kan beluisteren _____ steunbeer steunbeer /støːnbˈɪr/ tukimuuri _____ steunen steunen //'stønə(n)// kannattaa, tukea 1. een deel van de last op zich nemen, hulp verlenen _____ steur steur /stˈøːr/ sampi 1. Acipenser sturio _____ stevig stevig /stˈeːvəx/ tanakka 1. van aanzienlijk sterkte _____ stewardess stewardess /stˈeːʋɑrtss/ lentoemäntä _____ stichten stichten /stˈɪxtən/ perustaa 1. de grondslag voor iets leggen, iets instellen _____ stichting stichting /stˈɪxtɪŋ/ perustaminen _____ stiefmoeder stiefmoeder //ˈstif.mu.dər// //ˈstifmudər// äitipuoli 1. latere levenspartner van vader dan de eigen moeder _____ stiefvader stiefvader /stˈifvaːdər/ isäpuoli 1. de echtgenoot van iemands moeder, die niet de eigenlijke vader is _____ stier stier //stiːr// sonni _____ stijf stijf /stˈɛɪf/ jäykkä _____ stijfsel stijfsel /stˈɛɪfsəl/ tärkki _____ stijgen stijgen /stˈɛɪɣən/ nousta 1. naar boven gaan, toenemen _____ stijl stijl //stɛi̯l// tyyli 1. handelswijze _____ stikstof stikstof //ˈstɪkstɔf// typpi 1. een chemisch element en een kleurloos niet-metaal _____ stil stil //stɪl// liikkumaton 2. 1. geen of weinig geluid producerend 3. 2. onbeweeglijk 4. 3. rustig, kalm _____ stilleven stilleven /stɪlˈeːvən/ asetelma _____ stilte stilte //'stɪl.tə// hiljaisuus, äänettömyys _____ stinkdier stinkdier /stɪŋɡdˈir/ haisunäätä 1. Mephitis mephitis, een marterachtig zoogdier dat als verdediging een sterk stinkende stof naar zijn belagers spuit _____ stinken stinken //ˈstɪŋkə(n)// haista 1. een onaangename geur hebben _____ stoel stoel //stul// //stuɫ// tuoli 1. zitmeubel _____ stoelgang stoelgang //'stulɣɑŋ// uloste 2. _____ stoepa stoepa /stˈupaː/ stupa 1. een boeddhistisch bouwwerk dat de relieken van een boeddhistische heilige bevat _____ stof stof //stɔf// pöly 1. heel kleine deeltjes _____ stofwisseling stofwisseling //'stɔfʋɪsəlɪɳ// aineenvaihdunta 1. het geheel van chemische processen dat gepaard gaat met het in leven zijn van een wezen _____ stofzuiger stofzuiger //stɔfsœyɣər// pölynimuri 1. een elektrisch toestel dat stof en kleine deeltjes opzuigt _____ stoichiometrie stoichiometrie /stˌoːɪxˌioːmɛtrˈi/ stoikiometria _____ stok stok //stɔk// keppi _____ stokvis stokvis /stˈɔkvɪs/ kapakala 1. gedroogde kabeljauw of kabeljauwachtige vis, zoals heek, leng, lom, schelvis en koolvis _____ stollingsgesteente stollingsgesteente //ˈstɔlɪŋsɣəˌstentə// magmakivi, magmakivilaji 1. gesteente bestaande uit gestolde lava of gestold magma. _____ stom stom //stɔm// mykkä 1. geluidloos _____ stomme stomme /stˈɔmə/ mykkä 1. _____ stommiteit stommiteit /stˌɔmitˈɛɪt/ hölmöily een bijzonder onverstandige daad _____ stoomboot stoomboot /stoːmbˈoːt/ höyrylaiva, höyryalus 1. een schip dat met behulp van stoom wordt voortbewogen _____ stoomlocomotief stoomlocomotief /stˌoːmloːkˌoːmoːtˈif/ höyryveturi 1. een locomotief die wordt aangedreven door een stoommachine _____ stoommachine stoommachine /stˌoːmaːʃˈinə/ höyrykone 1. een machine die door middel van stoom drijfkracht ontwikkelt _____ stoomschip stoomschip /stˈoːmsxɪp/ höyrylaiva 1. een schip dat voortgedreven wordt middels een stoommachine _____ stoottand stoottand /stˈoːtɑnt/ syöksyhammas 1. een grote slagtand _____ stopbord stopbord //'stɔbɔrt// stop-merkki 1. _____ stoplicht stoplicht //ˈstɔplɪxt// liikennevalot 1. een installatie die middels gekleurde lichten het verkeer op een kruispunt regelt _____ stopnaald stopnaald /stˈɔpnaːlt/ parsinneula 1. naald die men gebruikt bij het repareren van weefsels of breiwerk _____ stoppelhaar stoppelhaar /stˈɔpɛlˌaːr/ harjas 1 _____ storen storen //ˈstorə(n)// häiritä 1.het functioneren nadelig beïnvloeden _____ storm storm /stˈɔrm/ myrsky 1. erg harde wind _____ stormen stormen //ˈstɔr.mə(n)// rynnistää 1. bijzonder sterk waaien _____ storten storten /stˈɔrtən/ uskoa jonkun haltuun 2. geld in een rekening inbrengen _____ storting storting /stˈɔrtɪŋ/ talletus 1. het storten van geld op een bankrekening _____ stotteren stotteren /stˈɔtərən/ änkytys 1. dezelfde lettergreep een aantal malen herhalend moeilijk uit zijn woorden komen _____ straal straal //straɫ// //ˈstral// 1. säde 1. de lijn van middelpunt naar omtrek 2. puolisuora 2. een bundel elektromagnetische straling 3. suihku 3. spuitend gas of vloeistof _____ straat straat //strat// katu 1. een weg tussen de huizen in een bewoonde plaats _____ straatnaambord straatnaambord /strˈaːtnaːmbˌɔrt/ katukilpi 1. een bord in de openbare ruimte met daarop de naam van de straat waar men zich bevindt _____ straf straf /strˈɑf/ rangaistus 1. maatregel of behandeling ter vergelding van een misdaad of overtreding _____ straffen straffen //ˈstrɑfə(n)// rangaista 1. negatieve consequenties verbinden aan een als verkeerd geziene daad _____ strafrecht strafrecht //'strɑfrɛxt// rikosoikeus 1. het geheel van rechtsregels waarmee bepaalde handelingen strafbaar worden gesteld _____ strafschop strafschop //'strɑf.sxɔp// rangaistuspotku 1. directe vrije trap _____ strafschopgebied strafschopgebied /strˌɑfsxɔpɣəbˈit/ rangaistusalue 1. gedeelte van het voetbalveld _____ straling straling /strˈaːlɪŋ/ säteily _____ strand strand /strˈɑnt/ ranta, hiekkaranta, uimaranta 1. Strook land langs de kust _____ strateeg strateeg //straˈteɣ// strategi 1. een persoon die strategieën uitwerkt _____ strategie strategie //ˌstrateˈɣi// toimintasuunnitelma 1. een plan om iets te bereiken _____ stratosfeer stratosfeer /strˌaːtɔsfˈɪr/ stratosfääri _____ stratovulkaan stratovulkaan /strˌaːtoːvɵlkˈaːn/ kerrostulivuori 1. een kegelvormige vulkaan met traagvloeibare lava _____ streek streek //strek// piirto 3. een veeg of streep met een werktuig _____ strelen strelen /strˈeːlən/ hyväillä 1. zachtjes met de hand over iets strijken _____ stremmen stremmen /strˈɛmən/ juoksettaa 1. neerslaan van opgeloste eiwitten _____ stremsel stremsel /strˈɛmsəl/ juoksute oplossing die spijsverteringsenzymen bevat _____ stress stress /strˈɛss/ stressi 1. spanning, geestelijke druk. _____ streven streven /strˈeːvən/ ponnistella 1. een doel willen bereiken _____ strijd strijd /strˈɛɪt/ taistelu 2. 1. een handgemeen 3. 2. een militair treffen _____ strijdknots strijdknots /strˈɛɪdknɔts/ rautanuija 1. een slagwapen in de vorm van een metalen staf met een versterkte kop _____ strijdwagen strijdwagen /strɛɪdʋˈaːɣən/ sotavaunut _____ strijken strijken /strˈɛɪkən/ silittää 2. wasgoed desinfecteren en gladmaken met hulp van een heet ijzer, een strijkijzer _____ strijkijzer strijkijzer //ˈstrɛɪ̯.gɛɪ̯zər// //ˈstrɛɪ̯k.ʔɛɪ̯zər// //ˈstrɛː.kɛːzər// silitysrauta 1. een huishoudelijk gereedschap dat gebruikt wordt om textiel glad te strijken _____ strijkinstrument strijkinstrument /strˌɛɪkɪnstrymˈɛnt/ jousisoitin 1. gestreken snaarinstrument _____ strijkplank strijkplank /strˈɛɪkplɑŋk/ silityslauta 1. een plankvormig voorwerp, gewoonlijk op een inklapbaar onderstel, bedoeld als ondergrond waarop kleding gestreken kan worden _____ strijkstok strijkstok /strˈɛɪkstɔk/ jousi 1. een constructie waarmee de snaren van een strijkinstrument in trilling gebracht worden _____ stripboek stripboek /strɪpbˈuk/ sarjakuvastrippi 1. een boek met een verhaal in beeldvorm _____ strippen strippen /strˈɪpən/ poistaa 1. het zich ontdoen van alle kleding die het lichaam bedekt _____ stro stro //stro// olki 1. droge bloeistengels van graangewassen _____ strohoed strohoed /stroːhˈut/ olkihattu 1. hoed _____ strontium strontium /strˈɔntiˌɵm/ strontium 1. scheikundig element met symbool Sr en atoomnummer 38 _____ strontje strontje /strˈɔntʲə/ näärännäppy 1. zweertje op het ooglid _____ stroom stroom //stroːm// virta, sähkövirta 2. elektriciteit _____ stroomgebied stroomgebied /strˌoːmɣəbˈit/ sadealue, valuma-allas, vesialue _____ stroop stroop /strˈoːp/ siirappi 1. een dikke, viskeuze, geconcentreerde vloeistof waarin een grote hoeveelheid suikers zijn opgelost _____ stropdas stropdas /strˈɔpdɑs/ kravatti _____ strottenhoofd strottenhoofd /strˌɔtɛnhˈoːft/ kurkunpää _____ structureel structureel /strˌɵktyrˈeːl/ rakenteellinen 1. met betrekking tot de opbouw van een geheel _____ structuur structuur //strʏkˈtyr// rakennelma de interne opmaak van een geheel _____ struik struik /strˈœyk/ pensas 1. een houtige plant zonder stam die zich onmiddellijk boven of reeds in de grond vertakt in een aantal takken die meer of minder dik kunnen worden _____ struikelen struikelen //ˈstrœʏkələ(n)// kompastua 1. het evenwicht verliezen doordat men met de voet verstrikt raakt _____ struikhei struikhei /strˈœykhɛɪ/ kanerva _____ struikrover struikrover /strˈœykroːvər/ maantierosvo 1. iemand die vanuit een hinderlaag reizigers berooft _____ struisvogel struisvogel //ˈstrœʏ̯sˌfoχɔɫ// //ˈstrœːsˌfoːɣəl// //ˈstrœːzˌvoːɣəl// strutsi 1. Struthio camelus, grote loopvogel, die niet kan vliegen _____ student student //styˈdɛnt// opiskelija 1. iemand die hoger onderwijs volgt _____ studeren studeren /stydˈɪːrən/ opiskella 1. het volgen van een opleiding en verwerven van kennis, gewoonlijk aan een universiteit als voornaamste bezigheid _____ studie studie //'stydi// tutkielma 1. _____ studiebeurs studiebeurs /stˌydibˈøːrs/ apuraha _____ studio studio /stˈydiˌoː/ studio 2. 1. werkplaats van een beeldend kunstenaar 3. 2. plaats waar geluidsopnamen, films of televisie- of radioprogramma's gemaakt worden 4. 3. een eenkamerappartement _____ stug stug //stɵx// kova 1 weerbarstig _____ stuifmeel stuifmeel /stœyfmˈeːl/ siitepöly 1. _____ stuitbeen stuitbeen /stœytbˈeːn/ häntäluu 1. onderste deel van de ruggengraat, de laatste vier vergroeide ruggenwervels _____ stuk stuk //stɵk// nappula 1. deel _____ stukadoor stukadoor /stˌykaːdˈoːr/ rappari 1. Soort bouwvakker _____ stuur stuur //styːr// ratti 1. een hulpmiddel waarmee een bestuurder richting kan geven aan een voertuig _____ stuurboord stuurboord /stˈyrbɔːrt/ tyyrpuuri 1. de rechterzijde als men vanop een schip naar de boeg kijkt _____ stuurprogramma stuurprogramma /stˈyrproːɣrˌɑmma/ ajuri 1. een stuk software dat een verbinding legt tussen de hardware en het besturingssysteem _____ stuwmeer stuwmeer /styʊmˈɪr/ allas 1. kunstmatig meer _____ subdominant subdominant /sˌɵbdoːminˈɑnt/ subdominantti subdominant _____ subjectief subjectief /sˌɵbjɛktˈif/ subjektiivinen _____ subjectiviteit subjectiviteit /sˌɵbjɛktˌivitˈɛɪt/ subjektiivisuus _____ subjunctief subjunctief /sˌɵbjɵnktˈif/ subjunktiivi, konjunktiivi 1. een werkwoordswijs waarmee men een wens of onzekerheid tot uitdrukking kan brengen. _____ sublimatie sublimatie /sˌɵblimˈaːtsi/ sublimoituminen 2. het proces waarbij een vaste stof overgaat in zijn dampfase _____ subsidiëren subsidiëren /sˌɵbsidiˈɪːrən/ subventoida 1. van overheidswege financiële hulp voor een bepaalde activiteit, ver- of aankoop verlenen _____ substantie substantie /sɵbstˈɑntsi/ aine 1. stof (stoffen) _____ substantief substantief /sˌɵbstɑntˈif/ substantiivi 1. zelfstandig naamwoord _____ substraat substraat /sˈɵbstraːt/ aluskerros 1. ondergrond _____ subtiel subtiel //sʌp'til// hienoinen 2. 1. alleen bij nauwkeurig toezien of voor fijn gevoel waar te nemen of te begrijpen 3. 2. fijn onderscheidend, scherpzinnig _____ suffix suffix /sˈɵfɪks/ pääte 1. een woorddeel dat achter de stam van een woord gevoegd wordt _____ suiker suiker /sˈœykər/ sokeri 1. zoetstof _____ suikerbiet suikerbiet //ˈsœʏkərˌbit// sokerijuurikas 1. een biet waaruit bietsuiker gewonnen wordt _____ suikerdiefje suikerdiefje /sˈœykərdˌifjə/ banaanikerttuli 1. Coereba flaveola, een klein zangvogeltje uit de tropische delen van de Amerika's dat er om bekend staat dat het gaatjes boort in bloemen om de nectar te stelen _____ suikerklontje suikerklontje /sˈœykərklˌɔntʲə/ sokeripala 1. een blokvormig stukje suiker _____ suikerriet suikerriet /sˌœykərrˈit/ sokeriruoko 1. een rietsoort die verbouwd wordt vanwege zijn suikergehalte en waaruit rietsuiker gewonnen wordt _____ suikerspin suikerspin //ˈsœʏkərˌspɪn// //ˈsœːkərˌspɪn// hattara 1. lekkernij bestaande uit een hoeveelheid gesponnen suiker aan een stokje _____ sulfide sulfide /sˈɵlfidə/ sulfidi _____ sulfiet sulfiet /sɵlfˈit/ sulfiitti 1. zouten die het sulfiet-ion SO₃2- bevatten _____ superieur superieur /sˈypɪːrˌiɵr/ parempi _____ supermarkt supermarkt /sˈypərmˌɑrkt/ valintamyymälä _____ supernova supernova /sˌypərnˈoːvaː/ supernova het verschijnsel waarbij een ster op spectaculaire wijze explodeert _____ supplement supplement /sˌɵpləmˈɛnt/ suplementti 1. iets dat als aanvulling toegevoegd wordt _____ suspensie suspensie /sɵspˈɛnsi/ suspensio _____ swingen swingen /sʋˈɪŋən/ jorata _____ syfilis syfilis /sˈifilˌɪs/ kuppa _____ symboliseren symboliseren /sˌɪmboːlizˈɪːrən/ merkitä _____ symbool symbool /sɪmbˈoːl/ symboli 1. Teken _____ symfonie symfonie /sˌɪmfoːnˈi/ sinfonia _____ symmetrie symmetrie /sˌɪmɛtrˈi/ symmetria _____ sympathie sympathie /sˌɪmpɑtˈi/ sympatia 1. een gevoel van toegenegenheid _____ sympathiek sympathiek //sɪmpa'tik// myötätuntoinen _____ symposium symposium //sɪmˈpoziəm// konferenssi 1. een wetenschappelijke samenkomst waarop verschillende wetenschappers een lezing houden over een bepaald onderwerp _____ symptomatisch symptomatisch /sˌɪmptoːmˈaːtis/ leimallinen 1. met betrekking tot ziekteverschijnselen _____ symptoom symptoom //sɪmˈtom// oire 1. ziekteverschijnsel _____ synagoge synagoge //ˌsinaˈɣoɣə// synagoga 1. gebedshuis van joden. _____ syndroom syndroom //sɪnˈdrom// oireyhtymä 1. ziektebeeld _____ synoniem synoniem /sˌinoːnˈim/ synonyymi 1. taal _____ syntactisch syntactisch /sɪntˈɑktis/ syntaktinen _____ syntaxis syntaxis //sɪnˈtɑksəs// syntaksi, lauseoppi 2. 1. 3. 2. _____ systeem systeem //siˈstem// järjestelmä, systeemi 1. een uit meerdere interagerende onderdelen bestaand stelsel dat als geheel toegevoegde eigenschappen heeft _____ systeemtheorie systeemtheorie /sˌɪsteːmtˌeːoːrˈi/ systeemiteoria 1. de theorie over de systematische beschouwing van systemen in de natuur, wetenschap en of maatschappij _____ taai taai //taj// sitkeä 2. 1. moeizaam en plastisch vervormend onder mechanische belasting 3. 2. moeilijk te snijden, kauwen (van vlees) _____ taak taak //taːk// tehtävä 1. een te verrichten werk _____ taalfout taalfout //talfɔut// kielivirhe 1. een fout tegen de grammatica van een taal _____ taalgevoel taalgevoel //ˈtalɣəˌvul// //ˈtaɫχəˌvuɫ// kielikorva 1. het vermogen om het juiste gebruik van een taal aan te voelen _____ taalklank taalklank //ˈtalklɑŋk// foneemi 1. _____ taalkunde taalkunde /tˈaːlkɵndə/ kielitiede 1. wetenschap _____ taalkundige taalkundige /taːlkˈɵndəɣə/ kielitieteilijä 1. een beoefenaar van de taalkunde _____ taalnazi taalnazi /tˈaːlnaːzˌi/ pilkunnussija _____ taart taart //taːrt// kakku 1. cirkelvormig zoet gebak _____ tabak tabak /tˈaːbɑk/ tupakka 1. een genotsmiddel afkomstig van de bladeren van de tabaksplant, wordt gerookt, gekauwd en gesnoven _____ tabakspijp tabakspijp /tˈaːbɑkspˌɛɪp/ piippu _____ tabel tabel /taːbˈɛl/ taulukko 1. een geordende lijst met gegevens _____ tabernakel tabernakel /tˌaːbərnaːkˈɛl/ ilmestysmaja _____ tablet tablet /tɑblˈɛt/ tabletti 1. pastille _____ taboe taboe /tˈaːbu/ tabu 1. een algemeen aanvaard moreel verbod; iets dat onbespreekbaar of ondenkbaar is _____ tachtig tachtig /tˈɑxtəx/ kahdeksankymmentä 1. het getal 80 _____ tachycardie tachycardie /tˌɑxikɑrdˈi/ takykardia _____ taco taco /tˈaːkoː/ taco 1. kleine, gevouwen tortilla, gevulde mexicaanse maïspannenkoek _____ tactiek tactiek //tɑkˈtik// taktiikka 1. een manier om onder gegeven omstandigheden een doel te bereiken _____ tactvol tactvol //ˈtɑkt.fɔɫ// hienotunteinen _____ taf taf /tˈɑf/ tafti 1. taf _____ tafel tafel //ˈtafəɫ// pöytä 1. een meestal rechthoekig, soms rond meubelstuk met poten, bedoeld om dingen op te zetten of te leggen _____ tafeltennis tafeltennis /tˈaːfɛltənnˌɪs/ pöytätennis 1. (sport) een spel waarbij twee spelers, ieder met een batje, een pingpongbal op tafel houden _____ tafelzout tafelzout /tˈaːfɛlzˌʌʊt/ keittosuola 1. fijn zout _____ taiga taiga /tˈɑjɣaː/ boreaalinen vyöhyke 1. naaldbossen in koude streken _____ taikonaut taikonaut //ˌtɑjkoˈnaʊ̯t// //ˌtɑjkoˈnɔʊ̯t// //ˌtɑjkoˈnʌʊ̯t// taikonautti 1. een Chinese ruimtevaarder. _____ tak tak //tɑk// oksa 1. een deel van een boom of struik _____ talent talent //taˈlɛnt// lahjakkuus 1. een bijzondere aanleg _____ talg talg //tɑɫx// tali 2. het harde vet van sommige herkauwers _____ talgklier talgklier /tɑlxklˈir/ talirauhanen 1.een klier om de haarzakjes, die talg afgeeft _____ taling taling //'talɪŋ// tavi 1. een klein soort eend _____ talk talk //tɑlk// talkki _____ talrijk talrijk /tˈɑlrɛɪk/ lukuisa 1. groot in aantal _____ tamarinde tamarinde //tɑma'rɪndə// tamarindi 1. een tropische boom waarvan de vruchten in verschillende producten verwerkt worden _____ tand tand //tɑnt// hammas 2. 1. hard wit voorwerp in de mond 3. 2. scherp uitsteeksel _____ tandarts tandarts /tˈɑndɑrts/ hammaslääkäri 1. een medisch specialist op het gebied van de tandheelkunde _____ tandenborstel tandenborstel /tˌɑndənbɔrstˈɛl/ hammasharja 1. borsteltje om de tanden te reinigen _____ tandenstoker tandenstoker /tˈɑndənstˌoːkər/ hammastikku 1. puntig instrumentje om etensresten tussen de tanden te verwijderen _____ tandheelkunde tandheelkunde /tˈɑndheːlkˌɵndə/ hammaslääketiede 1. wetenschap voor de verzorging van de tanden _____ tandpasta tandpasta //ˈtand.pɑs.taː// //ˈtɑnt.pɑs.ta// hammastahna 1. een poetsmiddel voor de tanden _____ tandpijn tandpijn //tɑntpɛin// hammassärky 1. pijn in één of meerdere tanden _____ tandvlees tandvlees //ˈtɑntfles// ien 1. het vlees op de tandkassen _____ tandwiel tandwiel //'tɑntʋil// hammaspyörä 1. een wiel met een gekartelde rand bedoeld om in te grijpen in die van een ander ter overdracht van aandrijfkracht _____ tandzijde tandzijde /tˈɑndzɛɪdə/ hammaslanka 1. een zijden draad waarmee men de ruimte tussen de tanden reinigt _____ tang tang //tɑŋ// pihdit 1. een uit twee delen opgebouwd gereedschap waarvan de beide delen op één punt aan elkaar vastzitten... _____ tank tank //tɑŋk// //tɛŋk// panssarivaunu _____ tantaal tantaal /tɑntˈaːl/ tantaali 1. scheikundig element met symbool Ta en atoomnummer 73 _____ tantalium tantalium /tˈɑntaːlˌiɵm/ tantaali 1. scheikundig element met symbool Ta en atoomnummer 73 _____ tante tante //ˈtɑntə// täti 1. zus of schoonzus van iemands vader of moeder _____ taoïsme taoïsme /tˌaːoːˈɪsmə/ taolaisuus 1. een Chinese filosofische en religieuze stroming _____ tapijt tapijt /tˈaːpɛɪt/ matto _____ taptoe taptoe /tˈɑptu/ hiljaisuus 1. militair afluitend signaal _____ tarantula tarantula /tˌaːrɑntˈylaː/ taranteli 1. gifspin _____ tarbot tarbot /tˈɑrbɔt/ piikkikampela 1. grote eetbare platvis _____ tarief tarief //tɑˈrif// hinnasto 1. een vastgesteld bedrag per eenheid _____ tarra tarra /tˈɑɾraː/ taara _____ tarwe tarwe //ˈtɑrʋə// 1. vehnä, vehnät 1. graan 2. vehnä 2. meest verbouwde tarwe soort (Triticum aestivum) _____ tas tas //tɑs// laukku 1. een zak die men meeneemt om er zaken in te bergen die men bij zich wil hebben _____ tasten tasten /tˈɑstən/ käsitellä _____ tatoeage tatoeage /tˌaːtuˈaːʒə/ tatuointi 1. een tekening die met naald en inkt blijvend in de huid is aangebracht _____ tatoeëren tatoeëren //tatuʷ'erə(n)// tatuoida 1. met een naald en inkt een blijvende tekening in de huid inbrengen _____ tautologie tautologie /tˌʌʊtoːloːɣˈi/ tautologia _____ taxi taxi //tɑk.si// taksi 1. een voertuig bestemd om tegen betaling klanten van de ene plaats naar de andere te brengen _____ taxiën taxiën /tɑksˈiən/ rullata 1. over de grond op wielen voortbewegen van vliegtuigen _____ taxonomie taxonomie /tˌɑksoːnoːmˈi/ taksonomia _____ technetium technetium /tˈɛxnətˌiɵm/ teknetium 1. scheikundig element met symbool Tc en atoomnummer 43 _____ technicus technicus /tˈɛxnikˌɵs/ teknikko 1. iemand die techniek toepast _____ techniek techniek /tɛxnˈik/ tekniikka 1. De bewerkingen en verrichtingen die nodig zijn om iets tot stand te brengen _____ technisch technisch /tˈɛxnis/ tekninen 1. op techniek betrekking hebbend _____ technologie technologie /tˌɛxnoːloːɣˈi/ teknologia _____ teder teder /tˈeːdər/ murea _____ teef teef //tef// narttu 1. _____ teek teek /tˈeːk/ punkki 1. een achtpotig parasiet verwant aan mijten en spinnen _____ teen teen /tˈeːn/ varvas 1. vingers van de voet _____ teer teer //ter// terva 1. olieachtige vloeistof met een zeer hoge viscositeit _____ tegen tegen //teːɣən// //teːχən// vastaan, vasten _____ tegengaan tegengaan /tˈeːɣənɣˌaːn/ vastustaa 1. proberen iets te stoppen of te verhinderen _____ tegengif tegengif /tˈeːɣənɣˌɪf/ vastalääke 1. een middel dat de werking van een gif neutraliseert of afzwakt _____ tegenover tegenover /tˈeːɣənˌoːvər/ vastapäätä 1. aan de overzijde van _____ tegenovergestelde tegenovergestelde /tˈeːɣənˌoːvərɣəstˌɛldə/ vastakohta 1. hetgeen wat precies voorstelt wat iets helemaal niet is _____ tegenpaus tegenpaus /tˈeːɣənpˌʌʊs/ vastapaavi 1. iemand die de pauselijke titel opeist zonder door het Vaticaan als paus erkent te zijn _____ tegenspreken tegenspreken /tˈeːɣənsprˌeːkən/ kiistää 1. zich met woorden verzetten _____ tegenstander tegenstander /tˈeːɣənstˌɑndər/ vastustaja 1. vijand, rivaal _____ tegenwind tegenwind /tˈeːɣənʋˌɪnt/ vastatuuli 1. wind tegen _____ tegenwoordige tijd tegenwoordige tijd /tˈeːɣənʋˌɔːrdəɣə tˈɛɪt/ nykyhetki 1. _____ tegenzin tegenzin //ˈteɣə(n)zɪn// haluttomuus 1. het geen zin hebben in iets _____ tehuis tehuis /təhˈœys/ koti 1. vaste verblijfplaats _____ teken teken //'te.kə(n)// merkki, osoitus 1. symbool, signaal, aanduiding _____ tekenen tekenen /tˈeːkənən/ piirtää een tekening maken _____ tekening tekening /tˈeːkənˌɪŋ/ piirros 2. 1. een door tekenen ontstane afbeelding of voorstelling 3. 3. een wijze waarop iets van figuren is voorzien of zich in figuren vertoont _____ tekort tekort /təkˈɔrt/ vaje 1. een ontbrekende hoeveelheid _____ tekst tekst //tɛkst// teksti 1. verzameling letters en/of woorden _____ tekstverwerker tekstverwerker /tˈɛkstvərʋˌɛrkər/ tekstinkäsittelyohjelma 1. een computerprogramma waarmee teksten kunnen worden geschreven en bewerkt _____ tektoniek tektoniek /tˌɛktoːnˈik/ tektoniikka 1. natuurlijke processen _____ telefoneren telefoneren //ˌtelefoˈneːrən// soittaa 1. een telefoon gebruiken _____ telefonie telefonie /tˌeːləfoːnˈi/ puhelintekniikka _____ telefoon telefoon //ˌtelə'fon// //ˌteːlə'foːn// puhelin 1. een toestel waarmee men geluid over kan brengen door middel van galvanische stroom _____ telefooncentrale telefooncentrale /tˌeːləfˈoːnsəntrˌaːlə/ puhelinkeskus _____ telefoonnummer telefoonnummer /tˌeːləfˈoːnɵmər/ puhelinnumero 1. een uniek nummer toegewezen aan een telefoonaansluiting _____ telen telen /tˈeːlən/ harjoittaa 1. door nauwgezette verzorging doen groeien _____ telescoop telescoop /tˌeːlɛskˈoːp/ kaukoputki 1. een optisch instrument, waarmee ver verwijderde objecten bekeken kunnen worden _____ teleurgesteld teleurgesteld /təlˈøːrɣɛstəlt/ pettynyt 1. een onaangenaam gevoel hebbend omdat een verwachting of hoop niet uitgekomen is _____ teleurstellen teleurstellen /təløːrstˈɛlən/ tuottaa pettymys 1. iemand op onaangename wijze verrassen, vaak door een belofte niet na te komen _____ teleurstelling teleurstelling /təlˈøːrstɛlˌɪŋ/ pettymys 1. een emotie opgeroepen door het niet uitkomen van een verwachting _____ televisie televisie /tˌeːləvizˈi/ 1. televisio, televisiovastaanotin 1. elektrisch apparaat 2. televisio 2. medium _____ telg telg //tɛlx// perillinen 1. lid van een familie _____ tellen tellen /tˈɛlən/ laskea 1. aantal bepalen _____ teller teller //ˈtɛlər// osoittaja 1. het getal boven de streep van een breuk _____ telluur telluur /tɛlˈyr/ telluuri 1. scheikundig element met symbool Te en atoomnummer 52 _____ telwoord telwoord /tˈɛlʋɔːrt/ numeraali, lukusana _____ temmen temmen /tˈɛmən/ kesyttää 1. tam maken _____ tempel tempel //ˈtɛm.pəl// //ˈtɛm.pəɫ// temppeli 1. een gebouw voor godsverering _____ temperament temperament /tˌɛmpɪːraːmˈɛnt/ luonne _____ temperatuur temperatuur //ˈtɛmpɛrɑtyːr// lämpötila 1. grootheid die de warmte weergeeft _____ ten eerste ten eerste /tˈɛn ˈɪːrstə/ ensiksi 1. luidt het eerste lid van een opsomming van minstens twee argumenten in _____ tendens tendens /tˈɛndəns/ taipumus, suunta 1. beweging in bepaalde richting, neiging _____ tendentieus tendentieus /tˌɛndənʃˈøːs/ tarkoitusperäinen 1. gekleurd door bijbedoelingen _____ tender tender /tˈɛndər/ tenderi 1. wagen achter een locomotief _____ tendinitis tendinitis /tˈɛndinˌitɪs/ jännetulehdus 1. een peesontsteking _____ tennessine tennessine /tˌɛnɛsˈinə/ tennessiini 1. een scheikundig element met het symbool Ts en het atoomnummer 117 _____ tennis tennis /tˈɛnɪs/ tennis 1. balsport _____ tent tent //tɛnt// teltta 1. verplaatsbare constructie van over stokken of buizen gespannen doek die als (tijdelijk) onderdak dient _____ tentakel tentakel /tɛntˈaːkəl/ lonkero _____ tentoonstellen tentoonstellen //tɛnˈtonstɛlə(n)// esitellä 1. voor een publiek toonbaar maken _____ tentoonstelling tentoonstelling //tɛnˈtonstɛlɪŋ// näyttely 1. een uitstalling van voorwerpen om door het grote publiek bekeken te worden _____ tenzij tenzij //'tɛn.zɛɪ// ellei 1. behalve wanneer _____ tepel tepel /teːpˈɛl/ nänni 1. een gepigmenteerd knopvormig uitsteeksel op de borst van de mens _____ terbium terbium /tˈɛrbiˌɵm/ terbium 1. scheikundig element met symbool Tb en atoomnummer 65 _____ terechtstellen terechtstellen /tərɛxtstˈɛlən/ teloittaa 1. het beëindigen van een mensenleven op gerechtelijk bevel _____ term term //tɛrəm// termi 1. een woord of uitdrukking _____ termiet termiet /tɛrmˈit/ termiitit 1. een in de tropen levend insect dat in grote groepen leeft _____ terminologie terminologie /tˌɛrminˌoːloːɣˈi/ käsitteistö _____ terpentijn terpentijn /tˌɛrpəntˈɛɪn/ tärpätti 1. een vetoplossend oplosmiddel dat uit de sappen van bepaalde dennensoorten gewonnen kan worden _____ terrein terrein //tɛ'rɛin// maasto 1. een stuk grond van enige omvang _____ territoriaal territoriaal /tˌɛɾritˌoːriˈaːl/ alueellinen _____ terrorisme terrorisme //tɛroˈrɪsmə// terrorismi het ontwrichten van een samenleving door daden van terreur, met een politiek oogmerk _____ terrorist terrorist /tˌɛɾroːrˈɪst/ terroristi 1. iemand die terroristische aanslagen beraamt, pleegt of wil plegen met een godsdienstig of politiek doel _____ tertiair tertiair //tɛrtʃɛːr// tertiaarinen _____ terts terts /tˈɛrts/ terssi 1. _____ terugbrengen terugbrengen //təˈrʏxbrɛŋə(n)// palauttaa 2. 1. naar het punt van vertrek brengen 3. 2. naar de eigenaar brengen _____ teruggaan teruggaan //təˈrʏχaːn// mennä takaisin 1. naar de punt van vertrek gaan _____ teruggang teruggang /tərˈɵxˌɑŋ/ regressio 1. _____ teruggeven teruggeven /tərˈɵxˌeːvən/ palauttaa _____ terugkoppeling terugkoppeling /tərˈɵxkˌɔpəlˌɪŋ/ palaute _____ terugvorming terugvorming /tərˈɵxvˌɔrmɪŋ/ takaperoisjohto 1. ontstaan van een nieuw woord doordat een bestaand woord van een vermeend voorvoegsel, achtervoegsel of uitgang wordt ontdaan _____ terwijl terwijl //tɛr.ˈwɛɪ̯l// //tɛr.ˈʋɛɫ// 1. sillä aikaa kun 1. gedurende de periode dat nog een andere actie aan de gang is 2. samaan aikaan kun 2. hoewel _____ test test //tɛst// testi 2. 3. toets 3. 1. probeersel _____ testament testament //tɛsta'mɛnt// testamentti 1. akte met een wilsbeschikking voor na de dood _____ tetanus tetanus /tˈeːtaːnˌɵs/ jäykkäkouristus 1. een infectieziekte die door een gifstof leidt tot spierspasmen _____ teugel teugel //ˈtøɣəl// //ˈtøʝəl// ohja 1. riem of koord voor het besturen van dieren _____ tevredenheid tevredenheid //təvredənɦɛɪt// mielihyvä 1. het gevoel genoeg te hebben en voldaan te zijn _____ textiel textiel //tɛk'stil// kangas _____ textuur textuur /tɛkstˈyr/ rakenne 1. de manier waarop iets is samengesteld, hoe het materiaal aanvoelt en hoe de structuur eruit ziet _____ thalamus thalamus /tˈaːlaːmˌɵs/ talamus 1. grijze stof van de tussenhersenen _____ thallium thallium /tˈɑliˌɵm/ tallium 1. scheikundig element met symbool Tl en atoomnummer 81 _____ theater theater //te'jatər// teatteri 1. een uitgaansgelegenheid waar theatervoorstellingen gegeven worden _____ thee thee //teː// tee _____ theeblad theeblad /tˈeːblɑt/ teelehti 1. blad van de theestruik _____ theelepel theelepel /tˌeːləpˈɛl/ teelusikka 1. een kleine lepel om thee mee te roeren _____ theemuts theemuts /tˈeːmɵts/ pannumyssy 1. een gevoerde kap om de thee warm te houden _____ theepot theepot /tˈeːpɔt/ teekannu 1. een pot waarin men thee in heet water laat trekken _____ theestruik theestruik /tˈeːstrœyk/ teepensas 1. theeplant _____ thema thema //tema// aihe 1. een onderwerp dat behandelt wordt _____ theocratie theocratie /tˌeːɔkraːtsˈi/ teokratia 1. staatsvorm die gebaseerd is op goddelijke _____ theologie theologie /tˌeːoːloːɣˈi/ teologia 1. de leer over God, het goddelijke en de godsdienst _____ theologisch theologisch /tˌeːoːlˈoːɣis/ teologinen 1. _____ theoloog theoloog /tˈeːoːlˌoːx/ teologi 1. een beoefenaar van de theologie _____ theorbe theorbe /tˈeːɔrbə/ teorbi 1. theorbe _____ theoretisch theoretisch //ˌteɔːˈretis// teoreettinen 1. wat niet perse in de werkelijkheid voorkomt, m.b.t. feiten en wetten berustende wetenschappelijke kennis die niet proefondervindelijk aan de praktijk is getoetst _____ theorie theorie /tˌeːoːrˈi/ teoria 1. een wetenschappelijk model of uitspraak over waarnemingen in de empirie _____ therapeut therapeut /tˈɪːraːpˌøːt/ terapeutti iemand die een patiënt behandelt _____ therapie therapie /tˌɪːraːpˈi/ hoito 1. een methode om aan de genezing van zieken te werken _____ theremin theremin /tˈɪːrəmˌɪn/ theremin 1. theremin _____ thermiet thermiet /tɛrmˈit/ termiitti 1. een poedermengsel van een onedel metaal, gewoonlijk aluminium, en een oxide van een edeler metaal, vaak ijzer of koper _____ thermodynamica thermodynamica /tˌɛrmoːdinˈaːmikˌaː/ termodynamiikka 1. de leer van warmte en arbeid _____ thermometer thermometer //ˈtɛrmoˌmetər// lämpömittari 1. een meetinstrument om temperaturen te meten _____ thesaurus thesaurus /tˈeːzʌʊrˌɵs/ tesaurus _____ these these /tˈeːsə/ teesi 1. _____ thiosulfaat thiosulfaat //ˈtiosɵlˌfat// tiosulfaatti 1. _____ thorium thorium /tˈoːriˌɵm/ torium 1. scheikundig element met symbool Th en atoomnummer 90 _____ thuis thuis //tœʏs// //tœːs// kotona 1. een plek waar iemand woont en zich veilig voelt _____ thuisbioscoop thuisbioscoop /tˌœyzbiɔskˈoːp/ kotiteatteri 1. multimedia opstelling die van een huiskamer een bioscoopzaak maakt _____ thulium thulium /tˈyliˌɵm/ tulium 1. scheikundig element met symbool Tm en atoomnummer 69 _____ thyristor thyristor /tˈirɪstˌɔr/ tyristori _____ thyroxine thyroxine /tˌirɔksˈinə/ tyroksiini _____ tic tic /tˈɪk/ nykimisoire 1. zenuwtrek _____ tien tien /tˈin/ kymmenen 1. het getal 10 _____ tiende tiende /tˈində/ kymmenes 1. nummer tien in een rij _____ tientje tientje //ˈtincjə// kymppi 1. een biljet van tien euro _____ tiet tiet /tˈit/ maitorauhanen 1. vrouwelijke borst _____ tijd tijd //tɛit// //tɛɪ̯d// //tɛːt// aika 1. de onstuitbare gang der dingen van toekomst door het heden naar het verleden _____ tijdelijk tijdelijk /tˈɛɪdələk/ hetkellinen 1. voor een beperkte tijd, niet permanent _____ tijdens tijdens /tˈɛɪdəns/ aikana 1. gedurende de tijd dat _____ tijdgeest tijdgeest /tˈɛɪdɣeːst/ zeitgeist _____ tijdmachine tijdmachine //ˈtɛːtmɑˌʃinə// //ˈtɛːɪtmɑˌʃinə// aikakone 1. machine om mee door de tijd te reizen _____ tijdperk tijdperk //tɛitpɛrək// ajanjakso _____ tijdrovend tijdrovend /tˈɛɪdroːvənt/ aikaavievä 1. een aanzienlijke hoeveelheid tijd vereisend _____ tijdschrift tijdschrift /tˈɛɪdsxrɪft/ aikakauslehti 1. blad waarvan met vaste tussenpozen afleveringen verschijnen _____ tijdsverschil tijdsverschil /tˈɛɪdsfərsxˌɪl/ aikaväli 1.verschil in tijd van de dag _____ tijdverspilling tijdverspilling /tˈɛɪdvərspˌɪlɪŋ/ ajanhukka _____ tijger tijger //tɛiɣər// tiikeri 1. _____ tijm tijm /tˈɛɪm/ timjami _____ tikken tikken //ˈtɪkə(n)// kopauttaa 1. een of meer keren een niet harde slag of klap geven _____ timmerman timmerman /tˈɪmərmˌɑn/ kirvesmies 1. iemand die zich beroepsmatig vooral met houtbewerking bezighoudt _____ tin tin /tˈɪn/ tina scheikundig element _____ tinnen tinnen /tˈɪnən/ peltinen 1.van tin vervaardigd _____ tinnitus tinnitus /tˈɪnitˌɵs/ tinnitus _____ tinteling tinteling /tˈɪntəlˌɪŋ/ kihelmöinti 1. prikkelend gevoel _____ tipi tipi //tipi// tiipii 1. een tent tent met een puntdak die o.a. gebruikt wordt door de Noord-Amerikaanse indianen _____ tiramisu tiramisu /tˈiraːmˌizy/ tiramisu 1. Italiaans dessert _____ tiran tiran /tˈirɑn/ tyranni _____ tiranniek tiranniek //tirɑ'nik// tyrannimainen 1. _____ titaan titaan /titˈaːn/ titaani _____ titanium titanium /tˈitaːnˌiɵm/ titaani 1. scheikundig element met symbool Ti en atoomnummer 22 _____ titel titel //titəl// 1. nimike, nimi 1. opschrift van een document 2. arvonimi, titteli 2. aanduiding van een persoon _____ titreren titreren /tɪtrˈɪːrən/ titrata _____ tjaptjoi tjaptjoi /tʲˈɑptʲoːˌi/ chop suey 1. Chinees gerecht met groenten, rijst en vlees _____ tjiftjaf tjiftjaf /tʲˈɪftʲɑf/ tiltaltti 1. een kleine zangvogel uit de Zangers Sylviidae _____ toedienen toedienen /tˈudˌinən/ annostella 1. het doen opnemen van bijvoorbeeld een medicijn door iemand _____ toegang toegang /tˈuɣˌɑŋ/ pääsy 1. plaats waarlangs men ergens binnen kan gaan _____ toegankelijk toegankelijk /tˈuɣˌɑŋkələk/ helppopääsyinen 1.te bereiken _____ toekan toekan /tˌukˈɑn/ tukaani 1. _____ toekomst toekomst /tˈukˌɔmst/ tulevaisuus _____ toekomstig toekomstig /tˈukˌɔmstəx/ tuleva 1. van de tijd die komen gaat _____ toelaten toelaten //tulatə// sallia 1. niet onmogelijk maken of verbieden _____ toen toen //tun// sitten 1. op of na dat tijdstip _____ toen toen //tun// kun 1. op het tijdstip dat _____ toendra toendra /tˈundrˌaː/ tundra 1. grote moerassige en boomloze vlakte in de noordelijke poolstreken _____ toepassen toepassen /tˈupˌɑsən/ käyttää 1. in de praktijk brengen _____ toepassing toepassing //ˈtupɑsɪŋ// sovellus 2. het in de practijk brengen van iets _____ toerisme toerisme //tu'rɪsmə// matkailu, turismi 1. het reizen voor ontspanning _____ toerist toerist /tˈurˌɪst/ matkailija 1. een mannelijk persoon die voor zijn plezier reist _____ toeristenval toeristenval /tˈurˌɪstənvˌɑl/ turistirysä 1. _____ toeristisch toeristisch /tˈurˌɪstis/ matkailullinen 1. een plaats die veel toeristen aantrekt _____ toeschrijven toeschrijven /tˈusxrˌɛɪvən/ liittää 1. het auteurschap of de eigenaar van iets associëren met iemand _____ toestand toestand //'tustɑnt// tila geheel van omstandigheden _____ toestemming toestemming //ˈtustɛmɪŋ// suostumus een toezegging dat iets geoorloofd is _____ toetakelen toetakelen /tˈutˌaːkələn/ pahoinpidellä 1. iemand zo mishandelen dat hij of zij zichtbaar lichamelijk letsel heeft _____ toetje toetje /tˈutʲə/ jälkiruoka 1. _____ toets toets /tˈuts/ kosketin 3. een knop op het bedieningspaneel van een schrijfmachine of computer die het mogelijk maakt een symbool in te typen _____ toetsenbord toetsenbord //ˈtutsə(m)ˌbɔrt// näppäimistö 1,2 een apparaat waarmee, door toetsen in te drukken, gegevens in een computer e.d. ingevoerd kunnen worden _____ toetssteen toetssteen /tˈutstˌeːn/ koetinkivi 1. steen voor het bepalen van het goudgehalte _____ toeval toeval //ˈtuːvɑl// sattuma 1. een gebeurtenis of omstandigheid die vooraf niet te voorzien of niet te berekenen is geweest _____ toevallig toevallig /tˈuvˌɑləx/ sattumanvarainen _____ toevertrouwen toevertrouwen /tˈuvərtrˌʌʊən/ antaa hoidettavaksi _____ toevoegen toevoegen /tˈuvˌuɣən/ lisätä 1. tot vermeerdering bijvoegen _____ toevoeging toevoeging /tˈuvˌuɣɪŋ/ additio 1. datgene wat met een groter geheel verenigd wordt _____ toevoegsel toevoegsel /tˈuvˌuxsəl/ affiksi 2. een gebonden morfeem dat aan een ander morfeem wordt toegevoegd om zo een nieuw woord te vormen _____ toilet toilet //tʋɑ'lɛt// kaunistautuminen 2. 1. een plaats waar men zich kan ontlasten 3. 3. persoonlijke verzorging _____ tokkelinstrument tokkelinstrument /tˌɔkəlˌɪnstrymˈɛnt/ näppäilysoitin 1. snaarinstrument waarvan de snaren worden getokkeld _____ tol tol //tɔl// hyrrä 2. kinderspeeltuig _____ tolk tolk /tˈɔlk/ tulkki 1. een persoon die gesproken tekst (meteen) vertaalt naar gesproken tekst in een andere taal _____ tolweg tolweg /tˈɔlʋɛx/ maksullinen moottoritie 1. weg, voor het gebruik waarvan betaald moet worden _____ tomaat tomaat /toːmˈaːt/ tomaatti 1. een eetbare vrucht van de tomatenplant _____ tomatenketchup tomatenketchup /tˈoːmaːtˌɛŋkɛtxˌɵp/ ketsuppi _____ tomatensap tomatensap /tˈoːmaːtˌɛnsɑp/ tomaattimehu 1. een vruchtensap dat uit tomaten is bereid _____ tombak tombak /tˈɔmbɑk/ tompakki 1. naam voor koperlegeringen met zink _____ ton ton //tɔn// tonni 3. een gewichteenheid van 1000 kilogram _____ tonen tonen //tonə(n)// näyttää 2. laten zien _____ tong tong /tˈɔŋ/ kieli 2. 1. beweeglijk lichaamsdeel in de mond van mensen en veel dieren 3. 2. wat gesproken wordt _____ tongewelf tongewelf /tˈɔŋəʋˌɛlf/ tynnyriholvi 1. een gewelf in de vorm van een halve cilinder _____ tonijn tonijn /toːnˈɛɪn/ tonnikala 1. Thunnus sp. _____ tonsillectomie tonsillectomie /tˌɔnsɪlˌɛktoːmˈi/ nielurisojen typistysleikkaus _____ tonsillitis tonsillitis /tˈɔnsɪlˌitɪs/ nielurisatulehdus _____ toon toon //ton// sävy een geluid met een bepaalde herkenbare hoogte _____ toonhoogte toonhoogte /tˈoːnhoːxtə/ sävelkorkeus 1. toonhoogte _____ toonladder toonladder /tˈoːnlɑdər/ asteikko 1. een stijgende of dalende opeenvolging van tonen _____ top top //ˈtɔp// huippu 1. hoogste punt, (bovenste) uiteinde _____ topaas topaas /toːpˈaːs/ topaasi _____ topologie topologie /tˌoːpoːloːɣˈi/ topologia _____ toren toren //tɔːrə(n)// torni 2. 2. een bepaald schaakstuk in de vorm van een toren 3. 1. een hoog bouwwerk _____ torenvalk torenvalk /tˈoːrənvˌɑlk/ tuulihaukka 1. Falco tinnunculus _____ tornado tornado /tɔrnˈaːdoː/ tornado, trombi 1. een draaiende, trechtervormige uitstulping onder een wolk tijdens een onweersbui _____ torpedo torpedo /tɔrpˈeːdoː/ torpedo _____ torpedoboot torpedoboot /tˌɔrpədoːbˈoːt/ torpedovene 1. snel, wendbaar oorlogsschip dat torpedo's kan afvuren _____ tot ziens tot ziens /tɔt zˈins/ näkemiin 1. een groet bij het vertrek die de hoop uitspreekt elkaar weer te zien _____ totaal totaal /toːtˈaːl/ määrä 1. alle onderdelen tezamen _____ totdat totdat /tˈɔtɑt/ ennen kuin _____ totem totem /tˈoːtəm/ toteemi _____ totempaal totempaal //ˈtoːtɘmˌpaːl// toteemipaalu 1. een houten standbeeld _____ touw touw //tɑu̯// köysi 1. een middel om zaken bij elkaar te binden _____ tovenaar tovenaar /tˈoːvənˌaːr/ velho 1. een mannelijk iemand die kan toveren _____ tovenares tovenares /tˌoːvənaːrˈɛs/ velhotar 1. een vrouwelijk iemand die kan toveren _____ toveren toveren /tˈoːvərən/ taikoa _____ toxicologie toxicologie //ˌtɔk.si.ˌko.lo.ˈɣi// //ˌtɔk.si.ˌko.lo.ˈχi// myrkkyoppi, toksikologia 1. de wetenschap die de werking van giftige stoffen op biologische systemen bestudeert _____ toxicoloog toxicoloog //ˌtɔk.si.ko.ˈlox// //ˌtɔk.si.ko.ˈloχ// toksikologi 1. een wetenschapper die de werking van giftige stoffen op biologische systemen bestudeert _____ traagheid traagheid /trˈaːxhɛɪt/ hitaus 2. 1. het langzaam zijn 3. 2. ook inertie genoemd _____ traan traan /trˈaːn/ kyynel 1. oogvocht _____ traangas traangas /trˈaːŋɑs/ kyynelkaasu 1. _____ tractor tractor //ˈtrɑktɔr// traktori motorvoertuig _____ traditioneel traditioneel //tradisʲoˈnel// perinteinen 1. zoals de gewoonte dat meebrengt, van oudsher _____ tragedie tragedie //traˈxedi// murhenäytelmä 2. 1. een toneelspel dat handelt over een bedroevende gebeurtenis 3. 2. gebeurtenis met een droevige of rampzalige afloop _____ tragisch tragisch /trˈaːɣis/ murheellinen _____ trainer trainer /trˈeːnər/ valmentaja _____ tram tram //tram// //trɑm// //trɛm// raitiovaunu 1. railvoertuig dat meestal in steden voor personenvervoer gebruikt wordt _____ trampoline trampoline /trˌɑmpoːlˈinə/ trampoliini _____ tranentrekker tranentrekker /trˈaːnəntrˌɛkər/ nyyhkyleffa 1. _____ transcriptie transcriptie //trɑnsˈkrɪpsi// tarkekirjoitus 2. 1. de conversie naar een geschreven tekst van een andere geschreven, getypte of gedrukte tekst. 3. 2. het vastleggen van de uitspraak van een gesproken tekst op schrift. 4. 3. 5. 4. het omzetten van een muziekstuk naar een andere vorm of bezetting. _____ transformatie transformatie /trˌɑnsfɔrmˈaːtsi/ muutos _____ transfusie transfusie /trˌɑnsfˈyzˌi/ verensiirto 1. het inbrengen van bloed in het bloedvatenstelsel _____ transistor transistor /trˌɑnsˈɪstɔr/ transistori _____ translatie translatie /trˌɑnslˈaːtsi/ translaatio _____ transliteratie transliteratie /trˌɑnslˌitɪːrˈaːtsi/ translitterointi 1. _____ translocatie translocatie /trˌɑnsloːkˈaːtsi/ translokaatio 1. verplaatsing, overplaatsing _____ transman transman /trˌɑnsmˈɑn/ transmies _____ transmutatie transmutatie /trˌɑnsmytˈaːtsi/ transmutaatio _____ transparant transparant /trˌɑnspaːrˈɑnt/ kuulas, läpinäkyvä 1. lichtdoorlatend _____ transparant transparant /trˌɑnspaːrˈɑnt/ dia, diapositiivi, kuultokuva 1. folie uit plastiek waarop tekst, figuren en foto's worden aangebracht ter ondersteuning van een spreekbeurt of presentatie _____ transpireren transpireren /trˌɑnspirˈɪːrən/ hikoilla _____ transponder transponder /trˌɑnspˈɔndər/ toisiotutkavastain 1. _____ transport transport //trɑnspɔrt// kuljetus _____ transvrouw transvrouw /trˌɑnsvrˈʌʊ/ transnainen _____ trap trap //trɑp// 1. rappu, portaat 1. een verbinding tussen twee op verschillende hoogte liggende vloeren of terreinen, bestaande uit een reeks treden die zich schuin boven elkaar bevinden 2. trappi 2. een vogel uit de familie Otididae _____ trapboot trapboot /trɑpbˈoːt/ polkuvene _____ trapezium trapezium //trɑˈpezɪʏm// puolisuunnikas 1. een vierhoek waarvan twee zijden evenwijdig lopen _____ trauma trauma /trˈʌʊmaː/ ruumiinvamma psychische stoornis, ontstaan door een schokkende ervaring _____ traumatisch traumatisch /trʌʊmˈaːtis/ traumaattinen 1. door een letsel ontstaan _____ travestiet travestiet /trˌaːvɛstˈit/ transvestiitti _____ trechter trechter /trˈɛxtər/ suppilo 1. taps toelopende buis, gebruikt voor het vullen van vaten _____ trein trein //trɛin// juna 1. een rij wagons die door een krachtvoertuig (bijvoorbeeld een locomotief) voortbewogen wordt _____ trekken trekken //'trɛkə(n)// vetää 2. nog te sorteren 3. 1. op een voorwerp een kracht uitoefenen in een richting die ervan wegvoert 4. 2. een lijn aanbrengen _____ treksprinkhaan treksprinkhaan /trˌɛksprɪŋkhˈaːn/ kulkusirkka 1. een sprinkhaan die normaal gesproken solitair leeft maar als de omstandigheden gunstig zijn grote zwermen vormt _____ trekvogel trekvogel /trˌɛkvoːɣˈɛl/ muuttolintu 1. een vogel die 's winters een andere verblijfplaats kiest dan in de broedtijd _____ trema trema /trˈeːmaː/ treema 1. diakritisch teken _____ treurigheid treurigheid /trˈøːrəxhˌɛɪt/ suru _____ treurwilg treurwilg /trˈøːrʋɪlx/ itkupaju 1. _____ trialoog trialoog /trˈiaːlˌoːx/ trialogi 2. overlegprocedure, in het wetgevend proces, tussen Parlement, Commissie en Raad van de EU _____ triangel triangel /triˈɑŋəl/ triangeli 1. een slaginstrument in de vorm van een vrijhangende metalen driehoek _____ tribunaal tribunaal /trˌibynˈaːl/ tribunaali _____ triest triest /trˈist/ surullinen _____ triftong triftong //ˈtrɪf.tɔŋ// triftongi 1. een foneem dat uit drie klinkers bestaat die binnen één lettergreep in elkaar overgaan _____ trilhaardiertje trilhaardiertje //ˈtrɪlɦarˌdirtʲə// ripsieläin 1. eencellig organisme _____ triljard triljard /trˈɪljɑrt/ triljardi 1. 1.000.000.000.000.000.000.000 (1021) _____ triljoen triljoen /trɪljˈun/ triljoona _____ trillen trillen //'trɪlə(n)// väristä 1. snel heen een weer bewegen _____ trimaran trimaran /trˈimaːrˌɑn/ trimaraani 1. _____ trio trio /trˈioː/ trio 1. een muziekstuk voor drie spelers _____ triomf triomf /trˈiɔmf/ riemuvoitto 2. 1. feestelijke intocht 3. 2. grootse overwinning of prestatie _____ triomferen triomferen /trˌiɔmfˈɪːrən/ menestyä _____ triool triool /triˈoːl/ trioli 1. triool _____ triskaidekafobie triskaidekafobie /trˌɪskɑjdˌeːkaːfoːbˈi/ triskaidekafobia _____ triumviraat triumviraat /trˌiɵmvirˈaːt/ triumviraatti 1. politiek leiderschap dat uit drie gelijkwaardige personen bestaat _____ trog trog /trˈɔx/ kaukalo 1. een langgerekte voederbak. _____ trombone trombone /trɔmbˈoːnə/ pasuuna 1. een koperen blaasinstrument _____ trombose trombose /trɔmbˈoːsə/ veritulppa 1. de vorming van een bloedprop in een bloedvat of het hart _____ trommel trommel /trˈɔməl/ rumpu 1. een cilindervormig, met een vel bespannen slaginstrument _____ trommelgeheugen trommelgeheugen /trˈɔmɛlɣˌeːhøːɣən/ rumpumuisti _____ trommelrem trommelrem /trˈɔmɛlrəm/ rumpujarru 1. een rem die door wrijving van halfcirkelvormige lichamen binnen een cilinder werkt _____ trommelvlies trommelvlies /trˌɔmɛlvlˈis/ tärykalvo _____ trompet trompet //trɔm'pɛt// torvi, vaskitorvi, trumpetti 1. een koperen blaasinstrument met ventielen _____ trompettist trompettist /trˌɔmpɛtˈɪst/ trumpetisti 1. musicus die een trompet bespeelt _____ trompetvogel trompetvogel /trˌɔmpɛtvoːɣˈɛl/ kyssäkurki 1. Psophia crepitans _____ troon troon //troːn// valtaistuin 1. zetel waar een vorst op zit tijdens formele plechtigheden _____ troost troost //trost// lohtu 1. steun bij verdriet of pijn _____ troosten troosten /trˈoːstən/ lohduttaa 1. als iemand verdriet of pijn heeft deze persoon geestelijke steun geven _____ tros tros //trɔs// 1. rypäle 2. de bundel vruchten die uit een dergelijke bloeiwijze voortkomen 2. touvi 3. een scheepskabel _____ trottoir trottoir //trɔˈtʋar// jalkakäytävä 1. een opvanghuis voor wezen _____ trouw trouw /trˈʌʊ/ uskollinen 1. op wie men steeds opnieuw een beroep kan doen _____ trouw trouw /trˈʌʊ/ lojaalius 1. het zich houden aan... _____ trouwen trouwen /trˈʌʊən/ avioitua 1. het aangaan van een officiële verplichting tussen twee personen om voor elkaar te zorgen _____ truffel truffel /trˈɵfəl/ tryffeli _____ trui trui /trˈœy/ villapaita 1. een warm kledingstuk voor over het bovenlichaam _____ tsaar tsaar /tsˈaːr/ tsaari 1. vroegere Russische keizer _____ tsarina tsarina /tsaːrˈinaː/ tsaarinna 1. _____ tsunami tsunami //tsuˈnami// tsunami, hyökyaalto 1. een grote vloedgolf _____ tuba tuba /tˈybaː/ tuuba 1. een koperen blaasinstrument met lage toon _____ tuberculeus tuberculeus //ˌtybɛrky'løs// tuberkuloottinen 1. met betrekking tot tuberculose _____ tuberculose tuberculose //ˌtybɛrkyˈlozə// tuberkuloosi 1. een ziekte veroorzaakt de de tuberculosebacterie Mycobacterium tuberculosis _____ tufsteen tufsteen /tɵfstˈeːn/ tuffi 1. _____ tuigage tuigage /tœyɣˈaːʒə/ takila 1. het geheel van masten, bomen, zeilen en touwwerk van moderne zeilschepen _____ tuimelaar tuimelaar /tˈœyməlˌaːr/ pullokuonodelfiini 1. Tursiops truncatus, dolfijnsoort met robuust gestroomlijnd lichaam _____ tuin tuin //tœy̯n// puutarha 1. een omheind stuk grond waar bloemen gekweekt of groenten geteeld worden _____ tuinderij tuinderij /tˌœyndərˈɛɪ/ kauppapuutarha 1. _____ tuinman tuinman /tˈœynmɑn/ puutarhuri _____ tuinslang tuinslang /tˈœynslɑŋ/ puutarhaletku _____ tuinwolfsmelk tuinwolfsmelk /tˈœynʋɔlfsmˌɛlk/ kolmisädetyräkki _____ tulband tulband /tˈɵlbɑnt/ turbaani 1. hoofddeksel _____ tulp tulp /tˈɵlp/ tulppaani 1. Plant _____ tumult tumult //tyˈmʏlt// hulina 1. _____ tunnel tunnel //tʏnəl// tunneli 1. een kunstmatige ondergrondse doorgang _____ turbine turbine /tɵrbˈinə/ turbiini 1. een schoepenrad als energieopwekker _____ tureluur tureluur //ˌtyːrəˈlyːr// punajalkaviklo 1. een wieidevogel _____ turf turf //tʏrf// turve 1. veen als brandstof _____ turfwinning turfwinning /tˈɵrfʋɪnˌɪŋ/ turpeenkaivu, turpeenpoisto 1. het delven en gebruiksklaar maken van turf _____ turkoois turkoois //tʏrˈkojs// //tʏrˈko̝js// turkoosi 1. een steen bestaande uit het mineraal turkoois _____ tussen tussen //ˈtʏ.sən// keskellä 1. met iets aan minimaal twee kanten het kind staat tussen haar ouders _____ tussendoortje tussendoortje //ˌtʏsənˈdoːrtjə// välipala, pikkupurtava 1. een versnapering, iets te eten tussen de maaltijden door _____ tussenwerpsel tussenwerpsel //ˈtʏsə(n).ʋɛrpsəɫ// huudahdussana, interjektio 1. een uitroep, een woord, een frase of een zin die een expressie van emotie is _____ tv tv /tˌeːfˈeː/ televisiovastaanotin 2. een elektrisch apparaat om bewegende beelden en geluid te ontvangen _____ twaalf twaalf //twaːlf// //tʋaːl(ə)f// kaksitoista 1. het getal 12 _____ twaalfde twaalfde /tʋˈaːlvdə/ kahdestoista 1. nummer twaalf in een rij _____ twee twee //tʋeː// kaksi 1. het getal 2 _____ twee twee //tʋeː// kakkonen, kaksi 1. het cijfer twee _____ tweed tweed /tʋˈeːt/ tweed 1. geribbeld wollen weefsel _____ tweede tweede //ˈtʋeːdə// toinen _____ tweede kerstdag tweede kerstdag /tʋˈeːdə kˈɛrstɑx/ tapani 1. 26 december _____ tweede naamval tweede naamval /tʋˈeːdə nˈaːmvɑl/ genetiivi _____ tweede persoon tweede persoon /tʋˈeːdə pɛrsˈoːn/ toinen persoona _____ tweehonderd tweehonderd //ˈtweːˌɦɔndərt// kaksisataa 1. het getal 200 _____ tweeling tweeling //ˈtwelɪŋ// //ˈtʋelɪŋ// //ˈtβ̞elɪŋ// kaksonen 1. twee wezens die met zijn tweeën tegelijk in één buik ontwikkeld zijn _____ tweepersoonsbed tweepersoonsbed /tʋˌeːpərsˈoːnzbɛt/ parisänky 1. _____ tweesnijdend zwaard tweesnijdend zwaard /tʋˈeːsnɛɪdənt zʋˈaːrt/ kaksiteräinen miekka Iets met belangrijke, duidelijke voordelen maar met minstens even belangrijke, vaak minder duidelijke nadelen. _____ tweeterm tweeterm /tʋˈeːtɛrm/ kaksiosainen 1. een uitdrukking, bestaande uit twee eentermen, die gescheiden worden door het optelteken (+) of aftrekteken (-) _____ tweevoeter tweevoeter /tʋˈeːvutər/ kaksijalkainen eläin 1. wezen dat op twee voeten loopt _____ tweezijdig tweezijdig /tʋeːzˈɛɪdəx/ kaksipuolinen 1. met, of aan twee kanten, belangen, partijen etc. _____ tweeëndertig tweeëndertig /tʋˌeːəndˈɛrtəx/ kolmekymmentäkaksi 1. het getal 32 _____ tweeënnegentig tweeënnegentig /tʋˌeːənˈeːɣəntəx/ yhdeksänkymmentäkaksi 1. het getal 92 _____ tweeëntachtig tweeëntachtig /tʋeːˈɛntɑxtəx/ kahdeksankymmentäkaksi 1. het getal 82 _____ tweeëntwintig tweeëntwintig /tʋˌeːəntʋˈɪntəx/ kaksikymmentäkaksi 1. het getal 22 _____ tweeënveertig tweeënveertig /tʋˌeːənvˈɪːrtəx/ neljäkymmentäkaksi 1. het getal 42 _____ tweeënvijftig tweeënvijftig /tʋˌeːənvˈɛɪftəx/ viisikymmentäkaksi 1. het getal 52 _____ tweeënzestig tweeënzestig /tʋˌeːənzˈɛstəx/ kuusikymmentäkaksi 1. het getal 62 _____ tweeënzeventig tweeënzeventig //ˈtwejənˌzøvəntəx// seitsemänkymmentäkaksi 1. het getal 72 _____ twijfel twijfel //ˈtʋɛɪfəɫ// epäily, epäröinti 1. gevoel van onzekerheid ten aanzien van wat men in een gegeven situatie moet doen, geloven e.d. _____ twijg twijg //twɛɪ̯x// //tʋɛɪ̯χ// //tβ̞ɛːx// varpu 1. een dun buigzaam takje van een boom of struik _____ twintig twintig //ˈtʋɪntəx// kaksikymmentä 1. het getal 20 _____ twintigste twintigste /tʋˈɪntəxstə/ kahdeskymmenes _____ twistappel twistappel /tʋˈɪstɑpəl/ kiistakapula 1. _____ tyfoon tyfoon //tiˈfon// //tɑjˈfuːn// taifuuni 1. een hevige wervelstorm in de Chinese Zee en de Stille Oceaan die ontstaat uit een tropische depressie. _____ tyfus tyfus /tˈifɵs/ pilkkukuume _____ type type /tˈiɪpə/ laji 1. door bepaalde karakteristieken herkenbare soort _____ typen typen //ˈti.pə(n)// kirjoittaa 1. gegevens invoeren _____ typisch typisch //ˈtipis// tyypillinen 2. kenmerkend _____ typografie typografie /tˌipɔɣraːfˈi/ typografia de vormgeving in druk _____ u u //y// Te u (pers.vnw.) _____ ufo ufo //ˈyfo// UFO 1. een vliegend voorwerp waarvan de identiteit niet bekend is, meestal in verband met een (vermeende) buitenaardse oorsprong _____ ui ui //œʏ̯// //œː// sipuli 1. Allium cepa, een eetbaar bolgewas _____ uier uier /ˈœyər/ utare 1. de melkklier van een herkauwer _____ uil uil //œʏ̯ɫ// //œːl// pöllö 1. Strigiformes, een orde van roofvogels die vooral 's nachts jagen _____ uit uit //œʏ̯t// //œːt// 1. pois 1. niet aan, stand van een apparaat 2. ilmestynyt 2. balsport term voor als de bal buiten de lijnen van het speelveld is geraakt _____ uit uit //œʏ̯t// //œːt// ilmestynyt 1. geeft aan van welke plaats iets komt _____ uit-en-te-na uit-en-te-na /œytɛntənˈaː/ kattavasti 1. op uitputtende wijze _____ uitademen uitademen //ˈœytˌadəmən// hengittää ulos _____ uitademing uitademing /ˈœytˌaːdəmˌɪŋ/ uloshengitys 1. het uitademen _____ uitbarsting uitbarsting /ˈœytbˌɑrstɪŋ/ purkaus 2. het uitstoten van gassen, rook en lava door een vulkaan _____ uitbenen uitbenen //ˈœʏtbenə(n)// //ˈœːdbeːnə(n)// //ˈœːtbenə(n)// poistaa luut 1. het been uit (het vlees) halen _____ uitbreiden uitbreiden /ˈœytbrˌɛɪdən/ laajentaa 1. iets een groter oppervlak laten innemen _____ uitdagen uitdagen /ˈœytdˌaːɣən/ haastaa 1. iemand met woord of daad tot actie prikkelen _____ uitdaging uitdaging //ˈœʏdaχɪŋ// //ˈœːdaɣɪŋ// haaste 1. een taak die moeilijk te verwezenlijken valt _____ uitdrukken uitdrukken /ˈœytdrˌɵkən/ ilmaista 1. een gevoel of gedachte in taal verwoorden _____ uitdrukking uitdrukking //ˈœytrʏkɪŋ// //ˈœːdrʏkɪŋ(g)// //ˈœːtrʏkɪŋ// ilmaisu 2. 2. verbinding van woorden 3. 3. geheel van sprekende gelaatstrekken 4. 4. het uitdrukken, uiting _____ uiteindelijk uiteindelijk //œʏˈtɛɪndələk// lopulta 1. na een hele tijd _____ uiten uiten //ˈœʏ̯tə(n)// //ˈœːtə(n)// houria 2. zeggen _____ uitflappen uitflappen /ˈœytflˌɑpən/ möläyttää 1. plotseling en ongewenst iets doms zeggen _____ uitgaan uitgaan //ˈœʏtxan// lähteä ulos 2. 1. ophouden met branden 3. 3. naar de bar, disco of restaurant gaan _____ uitgang uitgang //'œʏtχɑŋ// //'œːtɣaŋ// uloskäynti _____ uitgangspunt uitgangspunt /ˈœytɣˌɑŋspɵnt/ aloitus 1. de aannames en veronderstellingen waar men van uitgaat _____ uitgemergeld uitgemergeld //'œytxəmɛrxəlt// aliravittu 1. _____ uitgeput uitgeput /ˈœytɣəpˌɵt/ poikki 1. dodelijk vermoeid _____ uitkammen uitkammen /ˈœytkˌɑmən/ haravoida _____ uitkomen uitkomen /ˈœytkˌoːmən/ ilmestyä 2. 1. naar buiten komen 3. 3. te voorschijn komen _____ uitlaat uitlaat //ˈœʏ̯tlat// //ˈœːtlaːt// poistohöyry 1. een opening waardoor iets als afvalproducten naar buiten kan treden _____ uitnodiging uitnodiging /ˈœytnˌoːdiɣˌɪŋ/ kutsu 1. een verzoek om iets bij te wonen _____ uitoefenen uitoefenen /ˈœytˌufənən/ käyttää 1. in praktijk brengen _____ uitputting uitputting /ˈœytpˌɵtɪŋ/ uupumus 1. de toestand waarin iets of iemand aan het eind van zijn of haar krachten is _____ uitroep uitroep //ˈœtruːp// //ˈœytruːp// huudahdus 1. wat men uitroept, luid geuite woorden of klanken _____ uitroepen uitroepen /ˈœytrˌupən/ julistaa 1. officieel verklaren _____ uitroepteken uitroepteken /ˈœytruptˌeːkən/ huutomerkki 1. !, een leesteken dat uitdrukt dat de zin een uitroep, bevel of uitdrukking van verbazing is _____ uitrusting uitrusting /ˈœytrˌɵstɪŋ/ varustus 1. benodigdheden voor een taak _____ uitsluiten uitsluiten /ˈœytslˌœytən/ hylätä 1. niet langer tot de mogelijkheden rekenen _____ uitspraak uitspraak //œytspra:k// ääntämys, ääntäminen 1. manier waarop iets ten gehore gebracht wordt _____ uitspraakwoordenboek uitspraakwoordenboek /ˈœytsprˌaːkʋɔːrdənbˌuk/ ääntämissanakirja 1. woordenboek dat ook aangeeft hoe de woorden uitgesproken moeten worden _____ uitstellen uitstellen /ˈœytstˌɛlən/ siirtää 1. naar een later tijdstip verschuiven _____ uitstrijkje uitstrijkje /ˈœytstrˌɛɪkjə/ Papa-koe 1. _____ uittellen uittellen /ˈœyttˌɛlən/ luetella 1. _____ uitvaardigen uitvaardigen /ˈœytvˌaːrdəɣən/ hyväksyttää _____ uitvinder uitvinder /ˈœytvˌɪndər/ keksijä 1. persoon die uitvindingen doet _____ uitvinding uitvinding /ˈœytvˌɪndɪŋ/ keksintö 1. de daad van het uitvinden, het ontdekken van een nieuwe methode of een nieuw toestel _____ uitvoerbaar uitvoerbaar /ˈœytvˌurbaːr/ käyttökelpoinen 1. mogelijk om uitgevoerd te worden _____ uitvoeren uitvoeren //ˈœytfurə(n)// ajaa 2. 2. afhandelen, voltrekken, ten uitvoer brengen 3. 3. software runnen _____ uitweiding uitweiding /ˈœytʋˌɛɪdɪŋ/ poikkeama 1. _____ uitwisseling uitwisseling /ˈœytʋˌɪsəlˌɪŋ/ vaihtaminen _____ uitwissen uitwissen /ˈœytʋˌɪsən/ hävittää _____ uitzaaiing uitzaaiing /ˈœytzˌaːjɪŋ/ etäpesäke _____ uitzet uitzet /ˈœytzˌɛt/ kapiot 1. complete uitrusting van kleren, linnengoed, borden, etc. van een bruid of bruidspaar _____ uitzicht uitzicht /ˈœytzˌɪxt/ näkymä 1. wat men van de omgeving vanaf een bepaalde plek kan zien _____ uitzien uitzien //'œy̆t.sin// odottaa 1. een zekere aanblik hebben _____ uitzondering uitzondering //œytsɔndərɪŋ// poikkeus 1. een geval waarbij men iets niet onder een regel laat vallen _____ uitzonderlijk uitzonderlijk //œʏtˈzɔndərlək// poikkeuksellinen 1. niet alledaags, niet gewoon _____ uiver uiver /ˈœyvər/ kattohaikara 1. ooievaar _____ ultimatum ultimatum //ʏltɪˈmatʏm// uhkavaatimus 1. laatste eis _____ ultramarijn ultramarijn /ˌɵltraːmaːrˈɛɪn/ merensininen 2. een blauw pigment dat van nature wordt aangetroffen in het mineraal lazuriet, maar al twee eeuwen ook synthetisch vervaardigd wordt en daardoor wijdverbreide toepassing vindt _____ umlaut umlaut //ˈumlʌʊt// treema 2. 1. een diacritisch teken 3. 2. een vorm van klinkerharmonie _____ unaniem unaniem //ʏnɑˈnim// yksimielinen 1. met eenheid van stemmen _____ uniek uniek //y.ˈnik// ainutlaatuinen 1. enige in zijn soort _____ uniform uniform /ˈynifˌɔrm/ sotilaspuku 1. éénvormig, gelijkvormig _____ uniform uniform /ˈynifˌɔrm/ sotilaspuku _____ universeel universeel /ˌynivərsˈeːl/ yleis- 1. alom bekend, vertegenwoordigd of erkend _____ universitair universitair /ˌynivˌɛrsitˈɛr/ akateemikko _____ universiteit universiteit //ynivɛrzitɛɪt// yliopisto 1. een instelling voor hoger onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en dienstverlening _____ universum universum /ˈynivˌɛrsɵm/ maailmankaikkeus, universumi, maailma, kaikki, runsaus 1. het gehele tijd-ruimtecontinuüm waarin wij bestaan, samen met alle materie en energie _____ unster unster //ʌnstər// käsipuntari 1. een eenvoudig weegtoestel gebaseerd op een balans met ongelijke armen _____ ununbium ununbium /ˈynɵnbˌiɵm/ ununbium 1. scheikundig element met symbool Uub en atoomnummer 112 _____ ununpentium ununpentium /ˈynɵnpˌɛntiˌɵm/ ununpentium 1. een scheikundig element met het symbool Uup en het atoomnummer 115 _____ update update /ɵpdˈaːtə/ päivitys 1. een gemoderniseerde versie van een computerprogramma _____ uploaden uploaden /ˈɵploːˌaːdən/ ladata 1. een bestand van een lokale computer of server naar een computer of server op afstand overbrengen _____ uraan uraan /yrˈaːn/ uraani 1. scheikundig element met symbool U en atoomnummer 92 _____ uranium uranium /ˈyraːnˌiɵm/ uraani 1. scheikundig element met symbool U en atoomnummer 92 _____ urgentie urgentie /ɵrɣˈɛntsi/ kiireellisyys 1. de mate waarin iets dringend gewenst of nodig is _____ urine urine /yrˈinə/ virtsa 1. een vloeistof die bij dieren door de nieren wordt geproduceerd en periodiek wordt geloosd _____ urineblaas urineblaas /ˌyrinɛblˈaːs/ virtsarakko 1.bij zoogdieren een orgaan dat de urine uit de nieren verzamelt en deze opslaat tot het moment van urineren _____ urinebuis urinebuis /ˈyrinˌeːbœys/ virtsaputki 1. een lange cilindrische holte die de blaas verbindt met de buitenkant van het lichaam _____ urineleider urineleider /ˈyrinˌeːlɛɪdər/ virtsanjohdin 1. de buis die loopt tussen het nierbekken en de blaas _____ urineren urineren //ˌyriˈnɪːrə(n)// virtsata, pissata 1. het via de [[blaas#Zelfstandig naamwoord|blaas]] lozen van lichamelijke afvalstoffen in de vorm van vloeistof _____ urinezuur urinezuur /ˌyrinəzˈyr/ virtsahappo 1. _____ urn urn /ˈɵrn/ vaaliuurna 1. eerste betekenisomschrijving _____ urologie urologie /ˌyroːloːɣˈi/ urologia _____ utopie utopie //ˌytoˈpi// utopia 1. een volmaakte toestand die niet te bereiken is _____ uur uur //yːr// tunti 1. een eenheid van tijd die bestaat uit 60 minuten _____ uurwerk uurwerk /ˈyrʋɛrk/ kello 1. een mechaniek dat de tijd bijhoudt of aangeeft _____ vaag vaag /vˈaːx/ epätarkka _____ vaak vaak //vaːk// usein 1. vele malen _____ vaandrig vaandrig /vˈaːndrəx/ aliluutnantti 1. een aspirant-reserveofficier _____ vaars vaars /vˈaːrs/ hieho _____ vaart vaart //vart// 1. vauhti 1. opgebouwde snelheid 2. laivamatka 3. het varen, het bedrijven van scheepvaart als beroep _____ vaartuig vaartuig //ˈvaːrtœx// //ˈvaːrtœyx// alus 1. een vervoermiddel voor vervoer over wateroppervlakten _____ vaas vaas //vas// maljakko 1. een aardewerken of glazen kruik, vooral bedoeld voor het in het water zetten van bloemen _____ vaatwasmachine vaatwasmachine /vˌaːtʋɑsmaːʃˈinə/ astianpesukone 1. een apparaat om automatisch de afwas te doen _____ vaatwasser vaatwasser /vˈaːtʋɑsər/ astianpesukone 1. een apparaat om automatisch de afwas te doen _____ vaccin vaccin //vakˈsæː// //vɑkˈsɛː// rokotus 1. een entstof om afweer op te bouwen _____ vaccinatielitteken vaccinatielitteken /vˌɑksinˌaːtilɪtˈeːkən/ rokotusarpi 1. een litteken veroorzaakt door een vaccinatie _____ vacuüm vacuüm /vˈaːkyˌɵm/ tyhjiö, tyhjö, vakuumi 1. materievrije ruimte _____ vadem vadem /vˈaːdəm/ syli 1. _____ vader vader // ˈvadər // isä 1. een mannelijke ouder _____ vaderland vaderland /vˈaːdərlˌɑnt/ isänmaa 1. een land of staat waar iemand geboren en opgegroeid is _____ vaderstad vaderstad /vˈaːdərstˌɑt/ kotikaupunki 1. stad waar iemands vader vandaan komt _____ vagina vagina /vaːɣˈinaː/ emätin 1. het vrouwelijke geslachtsorgaan _____ vaginaal vaginaal /vˌaːɣinˈaːl/ emätin _____ vakantie vakantie //vaˈkɑn(t)si/, /vɑˈkɑn(t)si// loma 2. 1. een jaarlijkse vrije tijd voor personen in verschillende beroepen en voor leerlingen 3. 2. een reis in de vakantie _____ vakbond vakbond /vˈɑkbɔnt/ ammattiliitto, ammattiyhdistys 1. vakvereniging van arbeiders ter verdediging van hun belangen _____ vakman vakman /vˈɑkmɑn/ käsityöläinen 1. een man die zijn vak of professie verstaat _____ val val //vɑɫ// ansa 10. apparaat met een vallende deur of klem met als doel dieren te vangen _____ valine valine /vaːlˈinə/ valiini _____ valk valk //vɑlk// haukka, jalohaukka 1. roofvogel _____ valkerij valkerij //vɑlkə'rɛɪ// haukkametsästys 1. africhten van roofvogels _____ vallei vallei //vɑˈlɛɪ// laakso 1. een laagte tussen bergen _____ vallen vallen //vɑlə(n)// pudota, kaatua 1. vrijelijk onder invloed van de zwaartekracht naar de aarde bewegen _____ valselijk valselijk /vˈɑlsələk/ virheellisesti 1. op basis van onwaarheden _____ valsmunter valsmunter /vˈɑlsmɵntər/ väärentäjä 1. _____ vampier vampier //ˈvɑmpir// vampyyri 1. mythologisch ondood wezen _____ van van /vˈɑn/ -kuinen 1. geeft bezit aan _____ van ganser harte van ganser harte /vɑn ɣˈɑnsər hˈɑrtə/ täysin rinnoin 1. oprecht en onvoorwaardelijk _____ vanadium vanadium /vɑnˈaːdiˌɵm/ vanadiini 1. scheikundig element met symbool V en atoomnummer 23 _____ vandaag vandaag //vɑnˈdax// tänään, tämä päivä 1. op deze dag _____ vandalisme vandalisme /vɑndaːlˈɪsmə/ ilkivalta 1. het moedwillig en nodeloos beschadigen of vernietigen van andermans of openbaar eigendom _____ vangen vangen /vˈɑŋən/ ottaa kiinni, pyydystää 2. 1. te pakken krijgen 3. 2. onderscheppen _____ vangst vangst //vɑŋs// //vɑŋst// saalis _____ vanille vanille //vɑ'nijə// vanilja een smaak- en geurstof geëxtraheerd van de vanilleplant _____ vannacht vannacht /vɑnnˈɑxt/ tänä iltana 1. de komende nacht _____ varaan varaan /vaːrˈaːn/ varaani 1. Varanidae, de grootste levende hagedis _____ varen varen /vˈaːrən/ saniainen 1. een sporenplant _____ variant variant /vˌaːriˈɑnt/ geenimuunnos _____ variantie variantie //ˌva.ri.ˈjɑn.si// //ˌva.ri.ˈjɑn.tsi// varianssi 1. een maat voor de spreiding van een variabele of van een verdeling gedefinieerd als de wortel uit de variantie _____ variatie variatie /vˌaːriˈaːtsi/ muuntelu _____ varix varix /vˈaːrɪks/ suonikohju _____ variëren variëren /vˌaːriˈɪːrən/ vaihdella _____ variëteit variëteit /vˈaːriˌeːtɛɪt/ kielimuoto _____ varken varken /vˈɑrkən/ sika 2. 1. een tam zwijn, gehouden voor zijn vet en vlees 3. 2. _____ varkensvlees varkensvlees /vˌɑrkənsflˈeːs/ sianliha _____ vasteland vasteland //vɑstə'lɑnt// manner 1. land in verbinding met continentale landmassa _____ vasten vasten /vˈɑstən/ paasto _____ vasten vasten /vˈɑstən/ paastota 1. zich onthouden van voedsel _____ vasthouden vasthouden /vˈɑstʌʊdən/ pidättää 1. beletten dat iets losgaat _____ vaststellen vaststellen //ˈvɑst(st)ɛlə(n)// päättää 1. bevestigen dat iets zo is. _____ vat vat //vɑt// tynnyri 1. ronde ton waar allerhande vloeistoffen in opgeslagen worden _____ vatbaarheid vatbaarheid /vˈɑtbaːrhˌɛɪt/ alttius 1. het gevoelig zijn voor iets; het kunnen overnemen van een eigenschap _____ vazal vazal /vˈaːzɑl/ vasalli _____ vechthaan vechthaan /vɛxtˈaːn/ taistelukukko 1. _____ vechtlustig vechtlustig /vɛxtlˈɵstəx/ sotaisa 1. _____ vector vector /vˈɛktɔr/ vektori _____ vee vee //veː// karja 1. door de mens om economische redenen gehouden dieren _____ veearts veearts /vˈeːɑrts/ eläinlääkäri 1. iemand die zich specialiseert in de geneeskunst van dieren _____ veel veel /vˈeːl/ paljon 1. groot in hoeveelheid _____ veelhoek veelhoek /veːlhˈuk/ monikulmio 1. een gesloten stelsel lijnsegmenten die samen een plat vlak omsluiten _____ veelvraat veelvraat /veːlvrˈaːt/ ahma 1. Gulo gulo, een marterachtig roofdier, de grootste in de familie Mustelidae _____ veenmol veenmol /vˈeːnmɔl/ maamyyräsirkka 1. _____ veer veer //veːr// //vɪːr// vieteri, jousi 2. mechaniche tong of spiraal waarop door buiging spanning gezet kan worden _____ veerman veerman /vˈɪːrmɑn/ lautturi 1. een persoon die een veer bedient _____ veerpont veerpont /vˈɪːrpɔnt/ autolautta 1. een overzetvaartuig _____ veertien veertien //ˈvɪːrtin// neljätoista 1. het getal 14 _____ veertiende veertiende /vˈɪːrtində/ neljästoista _____ veertig veertig //ˈfɪːrtəx// neljäkymmentä 1. het getal 40 _____ veganisme veganisme /vˌeːɣaːnˈɪsmə/ veganismi _____ vegen vegen /vˈeːɣən/ harjata 1. zonder water schoonmaken met een borstel _____ vegetarisch vegetarisch /vˌeːɣətˈaːris/ kasvis 1. als of voor vegetariërs _____ vegetariër vegetariër /vˈeːɣətˌaːriər/ kasvissyöjä _____ veilen veilen //ˈvɛilə(n)// huutokaupata 1. verkopen op een openbare verkoping waar een prijs vastgesteld wordt _____ veilig veilig /vˈɛɪləx/ turvallinen 1. niet aan gevaar blootstaand _____ veiligheid veiligheid /vˈɛɪləxhˌɛɪt/ turva 1. een situatie waarin een bepaald gevaar niets kan aanrichten _____ veiling veiling //ˈvɛɪ̯.lɪŋ// //ˈvɛː.lɪŋ// huutokauppa 1. een plaats waar goederen bij opbod of afslag verkocht worden _____ vel vel /vˈɛl/ 1. arkki 1. dunne laag 2. kalvo 2. afgestroopte huid _____ veld veld //vɛlt// kenttä 2. stuk land voor het bedrijven van een sport _____ veldfles veldfles // ˈvɛltflɛs // kenttäpullo 1. een afsluitbare en draagbare fles, meestal uit metaal of plastic vervaardigd, die gebruikt wordt om de drager buitenshuis van vocht te voorzien _____ veldhospitaal veldhospitaal /vˌɛldhɔspitˈaːl/ kenttäsairaala _____ veldleeuwerik veldleeuwerik /vˈɛldleʊˌɪːrɪk/ kiuru _____ veldslag veldslag /vˈɛldslɑx/ taistelu 1. een treffen tussen twee of meer legers _____ veldspaat veldspaat /vɛldspˈaːt/ maasälpä _____ veldzuring veldzuring //ˈvɛld.zyː.rɪŋ// //ˈvɛɫ.tsyː.rɪŋ// suolaheinä 1. een overblijvende plant uit het geslacht van de zuring _____ velg velg //vɛlx// //vɛlχ// vanne 1. de buitenrand van een wiel waar de band omheen zit _____ vellen vellen /vˈɛlən/ hakata 1. neer doen komen, doen vallen _____ venijnboom venijnboom /vˌeːnɛɪnbˈoːm/ marjakuusi, euroopanmarjakuusi 1. soort naaldboom (Taxus baccata) _____ venkel venkel /vˈɛŋkəl/ fenkoli 1. Foeniculum vulgare, een naar anijs smakende groente _____ vennootschap vennootschap /vˈɛnoːtsxˌɑp/ yhtiö 1. onderneming of bedrijf met meerdere aandelenhouders _____ venster venster /vˈɛnstər/ ikkuna 1. Opening in de muur van een woning _____ ventiel ventiel /vɛntˈil/ venttiili _____ ventilator ventilator /vˌɛntilˈaːtɔr/ puhallin _____ venusvliegenvanger venusvliegenvanger /vˈeːnɵsflˌiɣənvˌɑŋər/ kärpäsloukku _____ ver ver //vɛr// kaukainen 1. op grote afstand _____ verachten verachten //vərˈɑxtə(n)// //vərˈɑçtə(n)// halveksia 2. 1. in hoge mate minachten 3. 2. trotseren _____ verademing verademing //vərˈadəmɪŋ// lepotauko 1. _____ verafschuwen verafschuwen //vɛ.ˈrɑf.sxy.wə(n)// inhota 1. afschuw hebben voor _____ veranderen veranderen /vərˈɑndərən/ muuttaa 2. zodanig aan zichzelf werken of zichzelf behandelen dat men anders wordt _____ verandering verandering //və'rɑndərɪŋ// muutos 1. iets dat anders is geworden _____ verantwoordelijk verantwoordelijk /vərˈɑntʋɔːrdələk/ vastuussa 2. 1. iets met extra verplichtingen of moeilijkheden om het goed te laten lopen 3. 2. de verantwoordelijkheid hebbend _____ verantwoordelijk verantwoordelijk /vərˈɑntʋɔːrdələk/ vastuussa 1. er op aangesproken kunnen worden als het niet goed gaat _____ verantwoordelijkheid verantwoordelijkheid /vərˈɑntʋɔːrdələkhˌɛɪt/ vastuu 1. de verplichting om ervoor te zorgen dat iets goed verloopt _____ verarmen verarmen /vərˈɑrmən/ köyhtyä 1. armer worden _____ verbaal verbaal //vɛr'bal/ sana- 1. met woorden _____ verbaasd verbaasd /vərbˈaːst/ hämmästynyt 1. als je iets vreemd vindt omdat je het niet verwacht had _____ verbannen verbannen /vərbˈɑnən/ ajaa maanpakoon 1. iemand van regeringswege dwingen een bepaald gebied te verlaten _____ verbazen verbazen /vərbˈaːzən/ hämmästyttää 1. door iets onverwachts gevoelsmatig treffen _____ verbeelding verbeelding //vər.ˈbeːɫ.dɪŋ// //vər.ˈbɪːɫ.dɪŋ// //vɛr.ˈbeːl.dɪŋ(g)// mielikuvitus 2. iets visualiseren, ergens een beeld bij maken _____ verbergen verbergen /vərbˈɛrɣən/ kätkeä 1. iets ergens plaatsen waar het niet gemakkelijk door anderen gevonden wordt _____ verbetering verbetering //vər.ˈbe.tə,rɪŋ// parannus 1. een verandering ten goede _____ verbieden verbieden //vɛɾ.'bi:.dǝ(n)// kieltää 1. een bepaalde handeling strafbaar stellen _____ verbinden verbinden /vərbˈɪndən/ yhdistää 2. 1. twee of meer onderdelen aan elkaar vastmaken 3. 2. met iets of iemand contact maken via de telefoonlijn _____ verbinding verbinding //vər.ˈbɪn.dɪŋ// //vɛr.ˈbɪn.dɪŋ(g)// 1. yhdiste 2. scheikunde 2. yhteys 2. 3. communicatie 3. 1. verbinden of samenvoegen _____ verblijf verblijf /vərblˈɛɪf/ käynti _____ verbluffen verbluffen /vərblˈɵfən/ hämmentää 1. verstomd doen staan van verbazing _____ verbod verbod //vərˈbɔt// kielto 1. strafmaatregel _____ verbouwereerd verbouwereerd /vərbˌʌʊɪːrˈɪrt/ pökerryksissä _____ verbranden verbranden //vərˈbrɑndə(n)// polttaa 1. verteerd worden door vuur of hitte _____ verbranding verbranding /vərbrˈɑndɪŋ/ palaminen _____ verbreiden verbreiden //vər'brɛidə(n)// hajaantua 2. 1. verspreiden 3. 2. propageren _____ verbruik verbruik /vərbrˈœyk/ kulutus 2. de totale verbruikte hoeveelheid _____ verbuiging verbuiging //vər.ˈbœʏ̯.χɪŋ// //vər.ˈbœː.ɣɪŋ// taivutus 1. het veranderen van de vorm van een naamwoord of voornaamwoord om een zekere grammaticale rol aan te duiden _____ verchromen verchromen /vərxrˈoːmən/ kromata 1. met een laagje chroom bedekken _____ verdachte verdachte /vərdˈɑxtə/ epäilty 1. iemand die verdacht wordt _____ verdampen verdampen /vərdˈɑmpən/ haihtua 1. overgaan van een gecondenseerde fase, vast of vloeibaar, naar de gasfase _____ verdedigen verdedigen /vərdˈeːdəɣən/ puolustaa 1. beschermen tegen een aanval _____ verdelen verdelen /vərdˈeːlən/ jakaa 1. in kleinere stukken uiteendoen _____ verdenken verdenken //vɛrdɛŋkə(n)// epäillä 1. het vermoeden hebben van iets slechts _____ verdenking verdenking //vər.ˈdɛŋ.kɪŋ// epäily 1. het vermoeden van het uitvoeren van een (strafbaar) feit _____ verdienen verdienen /vərdˈinən/ ansaita 2. 2. geld verkrijgen door arbeid of een andere prestatie 3. 1. het recht op een beloning of bestraffing verwerven _____ verdienste verdienste /vərdˈinstə/ ansio 2. goede, opbouwende daad _____ verdiepen verdiepen //vɛr.ˈdi.pə(n)// syventää 1. dieper maken _____ verdieping verdieping //vər.ˈdi.pɪŋ// kerros 3. alle ruimten op één hoogte in een gebouw _____ verdoven verdoven /vərdˈoːvən/ nukuttaa 1. de pijnprikkel onderdrukken, bijvoorbeeld door het toedienen van een medicijn _____ verdragen verdragen /vərdrˈaːɣən/ kestää 1. bestand zijn tegen _____ verdrietig verdrietig /vərdrˈitəx/ surullinen 1. in sombere stemming _____ verdrinking verdrinking /vərdrˈɪŋkɪŋ/ hukkuminen _____ verduisteren verduisteren /vərdˈœystərən/ kavaltaa 2. een misdrijf waarbij geld ontvreemd wordt _____ verduistering verduistering //vər.ˈdœʏ̯.stə.rɪŋ// //vər.ˈdœː.stə.rɪŋ// //vɛr.ˈdœːs.tə.rɪŋ(g)// pimennys _____ verdunnen verdunnen /vərdˈɵnən/ laimentaa 2. door toevoeging van oplosmiddel de concentratie verlagen _____ verdwijnen verdwijnen //vərˈdʋɛɪnə(n)// 1. kadota, hävitä 1. wegraken 2. hävitä, kadota 3. uit het zicht gaan _____ verdwijning verdwijning /vərdʋˈɛɪnɪŋ/ katoaminen 1. het verdwijnen _____ vereisen vereisen //vɛrɛɪsə(n)// vaatia, tarvita 1. nodig hebben _____ verenigen verenigen /vərˈeːnəɣən/ liittyä yhteen 1. afzonderlijke delen tot één geheel maken _____ vereniging vereniging //və.ˈre.nə.ɣɪŋ// //və.ˈre.nə.χɪŋ// //vər.ˈe.ni.ɣɪŋ(g)// yhdistys 1. groepering van mensen die op een bepaald doel gericht is _____ verergeren verergeren /vərˈɛrɣərən/ pahentaa 1. erger worden of maken _____ verf verf //vɛrf// maali 1. de algemene benaming voor een product dat bedoeld is om voorwerpen te beschermen tegen de weersomstandigheden of te kleuren door ze van een pigmenthoudende laag te voorzien _____ verfraaien verfraaien /vərfrˈaːjən/ kaunistaa 1. mooier maken _____ verfrissen verfrissen /vərfrˈɪsən/ piristää _____ vergadering vergadering //vərˈɣadəˌrɪŋ// //vərˈχadəˌrɪŋ// kokous 1. een georganiseerde bijeenkomst voor bespreking en overleg _____ vergelding vergelding /vərɣˈɛldɪŋ/ kosto _____ vergelen vergelen /vərɣˈeːlən/ kellastua 1. geel worden door veroudering of invloed van de omgeving _____ vergelijkbaar vergelijkbaar /vərɣəlˈɛɪkbaːr/ verrattavissa oleva 1. goed te vergelijken _____ vergelijken vergelijken /vərɣəlˈɛɪkən/ verrata 1. de overeenkomsten en verschillen van twee zaken in beschouwing nemen _____ vergelijking vergelijking //vɛrɣə'lɛɪkɪŋ// 1. vertailu 1. relatie tussen twee zaken 2. yhtälö 2. wiskundige uitdrukking _____ vergeling vergeling /vərɣəlˈɪŋ/ kellastuminen 1. het geel worden, m.n. door veroudering _____ vergeten vergeten //vər'ɣetə(n)// unohtaa 1. uit het geheugen verloren gaan _____ vergeven vergeven /vərɣˈeːvən/ antaa anteeksi 1. vergiffenis schenken _____ vergevorderd vergevorderd //'vɛrxəvɔrdərt// myöhäinen 1. _____ vergieten vergieten /vərɣˈitən/ valaa _____ vergif vergif //vərˈɣɪf// myrkky 1. iets dat levende wezens schaadt _____ vergiftigen vergiftigen /vərɣˈɪftəɣən/ myrkyttää 1. blootstellen aan een voor het lichaam schadelijke vreemde stof _____ vergiftiging vergiftiging /vərɣˈɪftiɣˌɪŋ/ myrkyttäminen de toestand van vergiftigd worden _____ vergrootglas vergrootglas /vərɣrˈoːtɣlɑs/ suurennuslasi 1. een bolle lens waardoor de voorwerpen die men bekijkt groter lijken _____ vergroten vergroten /vərɣrˈoːtən/ suurentaa 1. groter doen worden _____ vergrotende trap vergrotende trap //vərˈɣrotəndə trɑp// komparatiivi 1. de vorm die het bijvoeglijk naamwoord aanneemt in vergelijkingen _____ vergroting vergroting /vərɣrˈoːtɪŋ/ suurennus 1. een toename in grootte _____ vergulden vergulden /vərɣˈɵldən/ kullata 1. een voorwerp bedekken met een dun laagje goud _____ vergunning vergunning /vərɣˈɵnɪŋ/ ajokortti 1. een officiële (noodzakelijke) toestemming om een bepaalde activiteit uit te voeren _____ verhaal verhaal //vər'ɦal// tarina 1. een verslag van een waargebeurde of verzonnen gebeurtenis _____ verhinderen verhinderen /vərhˈɪndərən/ estää 1. voorkomen, ervoor zorgen dat iets niet gebeurt _____ verhuizen verhuizen /vərhˈœyzən/ muuttaa 2. 1. van woonplaats veranderen 3. 2. de inboedel van een ander overbrengen _____ verhuizing verhuizing //vərˈhœʏzɪŋ// //vərˈhœːzɪŋ// muutto 1. de verwisseling van één (semi-) permanente woonplaats voor een andere _____ verjaardag verjaardag //vər'jardɑx// syntymäpäivä 1. de dag waarop iemand viert dat hij of zij geboren werd _____ verjaardagstaart verjaardagstaart /vərjˈaːrdˌɑxstaːrt/ syntymäpäiväkakku 1. _____ verjongen verjongen /vərjˈɔŋən/ nuorentaa 1. jonger maken _____ verjonging verjonging //vər'jɔŋɪŋ// nuorentuminen 2. vernieuwen van de (levens)krachten _____ verkeer verkeer /vərkˈɪːr/ liikenne 1. het geheel van verplaatsingen waarbij goederen of personen vervoerd worden _____ verkeerslicht verkeerslicht /vərkˈɪːrslˌɪxt/ liikennevalo 1. een installatie die middels gekleurde lichten het verkeer op een kruispunt regelt _____ verkiezen verkiezen /vərkˈizən/ valita 1. iemand door een stemming een ambt doen toekomen _____ verkiezing verkiezing //vər.ˈki.zɪŋ// //vɛr.ˈki.zɪŋ(g)// vaali, vaalit 1. het kiezen door middel van stemming _____ verklaren verklaren //vɛrˈklarə(n)// selittää 1. duidelijk maken _____ verklaring verklaring //vər.ˈkla.rɪŋ// //vɛr.ˈkla.rɪŋ(g)// selitys 2. 1 het verklaren 3. 3. opheldering _____ verkleinwoord verkleinwoord //vərˈklɛɪ̯nʋɔːrt// deminutiivi, diminutiivi 1. een woord met een verkleiningsuitgang waardoor iemand of iets als klein of weinig wordt voorgesteld _____ verkoop verkoop //ˈvɛrkop// myynti 1. het verkopen (voor geld aan een ander geven) _____ verkopen verkopen //vərˈkopə(n)// myydä 1. goederen tegen betaling aan een nieuwe eigenaar geven _____ verkoper verkoper //vər'kopər// myyjä 1. iemand die goederen of diensten verkoopt _____ verkoudheid verkoudheid /vərkˈʌʊdhɛɪt/ nuha 1. een virusinfectie aan keel of neus _____ verkrachten verkrachten //vər'krɑxtə(n)// raiskata 1. iemand met geweld tot seksueel verkeer dwingen _____ verkrachting verkrachting /vərkrˈɑxtɪŋ/ raiskaus 1. een seksuele daad onder dwang _____ verkrijgen verkrijgen /vərkrˈɛɪɣən/ hankkia 1. in bezit krijgen, verwerven _____ verlamming verlamming //vərˈlɑmɪŋ// halvaus 1. toestand waarin men niet is staat is zich te bewegen _____ verlaten verlaten /vərlˈaːtən/ lähteä 1. weggaan _____ verleden verleden /vərlˈeːdən/ menneisyys 1. de voorafgaande tijd _____ verleden tijd verleden tijd /vərlˈeːdən tˈɛɪt/ imperfekti _____ verleiden verleiden /vərlˈɛɪdən/ viekoitella 1. tot kwaad brengen _____ verleiding verleiding //vər.ˈlɛɪ̯.dɪŋ// //vər.ˈlɛː.dɪŋ// //vɛr.ˈlɛɪ̯.dɪŋ// houkuttelu 1. het verleiden van iets of iemand _____ verlenen verlenen //vərlenə(n)// myöntää 1. iemand begunstigen met iets, iemand iets toestaan _____ verlenging verlenging //vər.ˈlɛ.ŋɪŋ// //vɛr.ˈlɛ.ŋɪŋ// 1. pidennys 1. dat waarmee iets verlengd is 2. jatkoaika 3. extra speeltijd _____ verlichten verlichten /vərlˈɪxtən/ keventää 2. minder zwaar maken _____ verlies verlies //vər'lis// tappio 1. het teloorgaan, kwijtraken _____ verliezen verliezen /vərlˈizən/ 1. menettää 1. iets kwijt raken 2. hävitä 2. niet winnen _____ verlokking verlokking /vərlˈɔkɪŋ/ houkuttelu 1. iets wat heel aantrekkelijk is, maar verkeerd en zondig is _____ verloofd verloofd /vərlˈoːft/ kihloihin _____ verloofde verloofde /vərlˈoːvdə/ kihlattu 1. iemand die toegezegd heeft met een partner in het huwelijk te willen treden _____ verlossing verlossing //vər.ˈlɔ.sɪŋ// //vɛr.ˈlɔ.sɪŋ// pelastaminen 1. de bevrijding van de gevolgen van de zonden van de mens door het geloof in Jesus _____ verloten verloten /vərlˈoːtən/ jaella _____ verloven verloven /vərlˈoːvən/ kihlata 1. iemand een (informele) belofte om te trouwen geven _____ vermaken vermaken //vərˈmakən// 1. huvittaa 1. iemand prettig en leuk bezighouden 2. testamentata 3. iets in een testament toebedelen _____ vermelden vermelden /vərmˈɛldən/ viitata 1. een feit noemen in een verhaal of tekst _____ vermelding vermelding /vərmˈɛldɪŋ/ maininta _____ vermengen vermengen /vərmˈɛŋən/ sekoittaa _____ vermenigvuldigen vermenigvuldigen /vərmˌeːnɪɣvˈɵldəɣən/ kertoa 1. het herhaald optellen van een getal; een rekenkundige bewerking waarvan de uitkomst het product wordt genoemd _____ vermenigvuldiging vermenigvuldiging //vər.ˌme.nəx.ˈvʏɫ.də.ɣɪŋ// //vər.ˌme.nəχ.ˈvʏɫ.də.χɪŋ// //vɛr.ˌme.nɪx.ˈvʏl.di.ɣɪŋ(g)// kertolasku 1 .een vermeerdering tot een veelvoud van het oorspronkelijke aantal _____ vermijden vermijden //vərˈmɛi̯də(n)// välttää 1. trachten te ontwijken _____ vermiljoen vermiljoen /vərmɪljˈun/ kirkkaanpunainen 1. kleur _____ verminderen verminderen //vərˈmɪndərə(n)// vähentää 2. 1. afnemen in aantal, kleiner worden 3. 2. doen afnemen in aantal, kleiner maken _____ verminken verminken /vərmˈɪŋkən/ pahoinpidellä 1. iemands lichaam blijvend en misvormend letsel toebrengen _____ vermoeden vermoeden //vərˈmudə(n)// konjektuuri 1. een waarschijnlijke waarheid _____ vermoeden vermoeden //vərˈmudə(n)// olettaa 1. een gedachte koesteren waarvan men niet zeker is maar die een zekere waarschijnlijkheid inhoudt _____ vermogen vermogen //vərˈmoχə(n)// teho 2. de kwaliteiten om iets te kunnen doen _____ vermoorden vermoorden /vərmˈɔːrdən/ murhata 1. gewelddadig van het leven beroven _____ vermout vermout /vərmˈʌʊt/ vermutti 1. versterkte wijn, op smaak gebracht met aromatische planten en kruiden _____ vernietiging vernietiging /vərnˈitiɣˌɪŋ/ tuhoaminen 1. einde maken aan het bestaan van iets _____ veronderstellen veronderstellen /vərˈɔndərstˌɛlən/ olettaa 1. een bepaalde aanname maken _____ veronderstelling veronderstelling /vərˈɔndərstˌɛlɪŋ/ oletus _____ verontreiniging verontreiniging /vərɔntrˈɛɪniɣˌɪŋ/ pilaantuminen _____ verontwaardiging verontwaardiging //və.rɔn.ˈtʋar.də.χɪŋ// //və.rɔn.ˈtβ̞ar.də.ɣɪŋ// //vɛr.ɔnt.ˈwar.di.ɣɪŋ(g)// närkästys 1. boosheid _____ veroordelen veroordelen //vərˈordelə(n)// paheksua 1. in een rechtszaak een oordeel uitspreken _____ veroorloven veroorloven /vərɔːrlˈoːvən/ sallia 1. zichzelf iets toestaan, gewoonlijk een financiële uitgave _____ veroorzaken veroorzaken /vərɔːrzˈaːkən/ aiheuttaa 1. de oorzaak zijn van _____ verordening verordening /vərˈɔrdənˌɪŋ/ asetus _____ veroveren veroveren //vərovərə(n)// voittaa, vallata, valloittaa 1. een gebied door een militaire operatie in zijn macht nemen _____ verplegen verplegen //vər'pleɣə(n)// hoitaa 1. een zieke verzorgen _____ verpletterend verpletterend /vərplˈɛtərənt/ murskaava 1. vernietigend _____ verplicht verplicht //vər'plɪxt// pakollinen 1. door iets of iemand gedwongen _____ verplichting verplichting //vər.ˈplɪx.tɪŋ// //vər.ˈplɪχ.tɪŋ// //vɛr.ˈplɪx.tɪŋ(g)// velvollisuus 1. iets dat moet _____ verraad verraad //vəˈraːt// petos 1. het schenden van trouw _____ verraden verraden /vərrˈaːdən/ pettää 2. een geheim prijsgeven _____ verraderlijk verraderlijk /vərrˈaːdərlək/ petollinen _____ verrassen verrassen /vərrˈɑsən/ yllättää 2. 1. iemand onverwachts met iets confronteren 3. 2. iemand onverwachts verblijden _____ verrassing verrassing //və.ˈra.sɪŋ// //və.ˈrɑ.sɪŋ// //vɛ.ˈrɑ.sɪŋ(g)// yllätys 1. een geheel onverwachte gebeurtenis _____ verrekijker verrekijker //ˈvɛrəˌkɛːkər// //ˈvɛrəˌkɛːɪkər// kiikari 1. een optisch instrument om voorwerpen op grote afstand te kunnen waarnemen door het vergrotend effect van het instrument _____ verrijken verrijken /vərrˈɛɪkən/ lannoittaa 1. rijker maken _____ vers vers //vɛrs// tuore 2. niet ingeblikt, niet diepgevroren _____ vers vers //vɛrs// jae 2. 1. gedicht 3. 2. dichtregel 4. 3. couplet _____ verschansing verschansing /vərsxˈɑnsɪŋ/ lisälaita 2. 1. militaire versterking 3. 2. reling van een schip _____ verscheuren verscheuren /vərsxˈøːrən/ repiä 1. aan stukken rijten _____ verschijnen verschijnen //vər'sxɛɪnə(n)// ilmestyä 2. 1. aan het licht treden, zichtbaar worden 3. 3. voor het gerecht verschijnen _____ verschijning verschijning /vərsxˈɛɪnɪŋ/ ilmaantuminen _____ verschijnsel verschijnsel //vɛrsxɛɪnsəɫ// ilmiö 1. iets dat zich voordoet _____ verschil verschil //vərˈsxɪl// erotus 1. een aspect dat bij vergelijking anders is _____ verschillend verschillend /vərsxˈɪlənt/ erilainen 1. niet op elkaar lijkend _____ versieren versieren //vɛrˈsi:rə(n)/ ihailla, koristaa, koristella 1. iets meer aantrekkelijk of mooier maken _____ verslaafde verslaafde /vərslˈaːvdə/ -himoinen 1.iemand die verslaafd is aan iets _____ verslaggever verslaggever /vərslˈɑɣəvər/ reportteri _____ verslechteren verslechteren /vərslˈɛxtərən/ heiketä 1. slechter worden _____ verslijten verslijten /vərslˈɛɪtən/ rasittaa 1. door veelvuldig gebruik onbruikbaar worden of maken _____ versnellen versnellen /vərsnˈɛlən/ kiihdyttää 1. een grotere snelheid (doen) bereiken _____ versnelling versnelling /vərsnˈɛlɪŋ/ 1. kiihdytys, kiihtyvyys 1. toename van het tempo 2. kiihtyvyys 2. tweede tijdsafgeleide van de positie _____ versnellingsbak versnellingsbak /vərsnˈɛlɪŋzbˌɑk/ vaihdelaatikko 1. een schakelinrichting aan een motorvoertuig om van de ene naar de andere versnelling te gaan _____ versplinteren versplinteren /vərsplˈɪntərən/ lyödä säpäleiksi 1. tot splinters maken _____ verstaan verstaan //vər.ˈstaːn// ymmärtää 1. begrijpen van een uiting _____ verstenen verstenen /vərstˈeːnən/ kivettää 1. _____ versterken versterken //vɛrstɛrkə(n)// vahvistaa 2. het aantal vergroten _____ versterking versterking //vər.ˈstɛr.kɪŋ// //vɛr.ˈstɛr.kɪŋ(g)// lujike 2. 1. het versterken 3. 2. extra hulp in probleemsituaties _____ verstikking verstikking /vərstˈɪkɪŋ/ asfyksia 1. _____ verstoppen verstoppen //vər'stɔpə(n)// piilottaa 1. iets stoppen waar het niet gemakkelijk gevonden zal worden _____ verstoren verstoren //vərˈstorə(n)// häiritä 1. uit de concentratie brengen, onderbreken wat men aan het doen is _____ verstrooidheid verstrooidheid /vərstrˈoːjdhɛɪt/ hajamielisyys 1. _____ verstrooien verstrooien /vərstrˈoːjən/ sirottaa 1. spreiden _____ verstuiking verstuiking /vərstˈœykɪŋ/ nyrjähdys 1. _____ versvoet versvoet /vərsfˈut/ poljento 1. _____ vertalen vertalen //vərˈtalə(n)// kääntää 1. het omzetten van geschreven of gesproken informatie naar een andere taal _____ vertaler vertaler /vərtˈaːlər/ kääntäjä _____ vertaling vertaling //vərˈtalɪŋ// käännös 1. iets dat vertaald is _____ vertederend vertederend //vərˈtedərənt// hellyttävä 1. _____ vertegenwoordigen vertegenwoordigen /vərtˈeːɣənʋˌɔːrdəɣən/ edustaa 1. _____ vertegenwoordiger vertegenwoordiger /vərtˈeːɣənʋˌɔːrdəɣər/ edustaja 1. iemand die de plaats van een ander inneemt _____ vertelling vertelling /vərtˈɛlɪŋ/ kertomus 1. een verhaal dat bedoeld is om verteld te worden _____ verteren verteren /vərtˈɪːrən/ sulattaa 1. voedsel afbreken _____ verticaal verticaal /vərtikˈaːl/ pystysuora _____ vertinnen vertinnen /vərtˈɪnən/ tinata 1. een voorwerp bedekken met een dun laagje tin _____ vertragen vertragen /vərtrˈaːɣən/ hidastaa 1. langzamer doen worden _____ vertraging vertraging //vər.ˈtra.ɣɪŋ// //vər.ˈtra.χɪŋ// //vɛr.ˈtra.ɣɪŋ(g)// viivästys 1. het langzamer gaan _____ vertrek vertrek /vərtrˈɛk/ lähtö 2. de actie van het vertrekken of weggaan _____ vertrektijd vertrektijd /vərtrˈɛktɛɪt/ lähtöaika _____ vertroetelen vertroetelen /vərtrˈutələn/ hemmotella 1. _____ vertrouwen vertrouwen /vərtrˈʌʊən/ luottamus 1. het geloof in betrouwbaarheid van een persoon _____ vervagen vervagen /vərvˈaːɣən/ hämärtyä _____ verval verval /vərvˈɑl/ laho _____ vervalsen vervalsen /vərvˈɑlsən/ väärentää 1. een bedrieglijke kopie maken van een waardevol voorwerp _____ vervalsing vervalsing //vər.ˈvɑɫ.sɪŋ// //vɛr.ˈvɑl.sɪŋ(g)// jäljitelmä 1. een artefact opzettelijk nagemaakt om mensen in de waan te brengen dat het echt is _____ vervangen vervangen //vər'vɑŋə(n)// korvata 1. het ene de plaats doen innemen van het andere _____ verven verven /vərvˈɛn/ maalata 1. met verf bestrijken _____ vervoegen vervoegen /vərvˈuɣən/ taivuttaa 1. omvormen van een werkwoord om wijze, tijd en persoon uit te drukken _____ vervoeging vervoeging //vər.ˈvu.ɣɪŋ// //vər.ˈvu.χɪŋ// //vɛr.ˈvu.ɣɪŋ(g)// konjugaatio 1. verbuiging van een werkwoord _____ vervoer vervoer //vərˈvuːr// kuljettaminen 2. 1. overbrenging van zaken van één plaats naar de andere 3. 2. middel waarmee overbrenging van zaken plaatsvindt _____ vervoermiddel vervoermiddel /vərvˌurmɪdˈɛl/ ajoneuvo, kulkuväline 1. een object dat bedoeld is om personen of goederen te vervoeren _____ vervolgen vervolgen //vər'vɔlɣən// vainota 2. niet rusten voor iemand bestraft of geweld aangedaan is _____ vervolging vervolging /vərvˈɔlɣɪŋ/ vaino 2. het vervolgen of vervolgd worden _____ vervreemden vervreemden /vərvrˈeːmdən/ vieraannuttaa 1. vreemd maken, van eigenaar doen wisselen _____ vervullen vervullen /vərvˈɵlən/ täyttää 1. het (doen) uitkomen van een voorspelling of belofte _____ verwaand verwaand /vərʋˈaːnt/ itsekäs 1. zich boven anderen verheven voelend _____ verwaardigen verwaardigen /vərʋˈaːrdəɣən/ suvaita 1. _____ verwaarloosbaar verwaarloosbaar /vərʋaːrlˈoːsbaːr/ merkityksetön, mitätön, vähäpätöinen 1. niet de moeite om zich met iets bezig te houden _____ verwachten verwachten /vərʋˈɑxtən/ odotella 1. ergens van uitgaan _____ verwachting verwachting //vər.ˈʋɑχ.tɪŋ// //vər.ˈβ̞ɑx.tɪŋ// //vɛr.ˈwɑx.tɪŋ(g)// odotus datgene wat verwacht wordt _____ verwantschap verwantschap /vərʋˈɑntsxˌɑp/ suhde 2. overeenkomst, affiniteit _____ verwarming verwarming //vər.ˈʋɑr.mɪŋ// //vər.ˈβ̞ɑr.mɪŋ// //vɛr.ˈwɑr.mɪŋ(g)// lämmitys 2. een installatie die voor het verwarmen zorgt _____ verwarren verwarren //vɛrˈʋɑrən// sekoittaa, erehtyä 2. door elkaar halen _____ verweer verweer /vərʋˈɪːr/ puolustelu _____ verwekken verwekken /vərʋˈɛkən/ astua 1. door het deponeren van zijn sperma doen ontstaan _____ verwend verwend /vərʋˈɛnt/ hemmoteltu _____ verwerken verwerken //vərˈʋɛrkə(n)// käsitellä 1. een grondstof of halffabrikaat gebruiken om een eindproduct te vervaardigen _____ verwerving verwerving /vərʋˈɛrvɪŋ/ hankinta 1. het verkrijgen van iets _____ verwijdering verwijdering /vərʋˈɛɪdərˌɪŋ/ poistaminen 1. het verwijderen _____ verwijfd verwijfd //vər'wɛift// epämiehekäs 1. _____ verwijzen verwijzen //vər'ʋɛɪzə(n)// neuvoa 1. naar iets of iemand anders wijzen of sturen _____ verwittiging verwittiging /vərʋˈɪtiɣˌɪŋ/ huomautus 1. _____ verzamelaar verzamelaar /vərzˈaːməlˌaːr/ kerääjä _____ verzameling verzameling //vər.ˈza.mə.lɪŋ// //vɛr.ˈza.mə.lɪŋ(g)// joukko 2. wiskundige verzameling _____ verzekeren verzekeren /vərzˈeːkərən/ vakuuttaa 2. 2. tegen betaling van een premie ... 3. 1. verklaren dat iets ... _____ verzekering verzekering //vər.ˈze.kə.rɪŋ// //vɛr.ˈze.kə.rɪŋ(g)// vakuutus 1. overeenkomst waarmee men zorgt voor vergoeding van schade, diefstal e.d. door het betalen van een premie aan degene die verzekert _____ verzet verzet /vərzˈɛt/ vastarintaliike 1. handelingen gericht tegen de heersende macht of de aanvallende vijand _____ verzetsbeweging verzetsbeweging /vərzˈɛtzbəʋˌeːɣɪŋ/ vastarintaliike 1. beweging van het verzet, de gezamenlijke mensen die zich verzetten tegen een overheerser _____ verzinken verzinken /vərzˈɪŋkən/ galvanoida 4. met een laag zink afdekken _____ verzoek verzoek /vərzˈuk/ pyyntö 1. vraag om iets te doen of te laten _____ verzoeken verzoeken //vɛrˈzukə(n)// pyytää, anoa 1. aan iemand vragen iets al dan niet te doen _____ verzoenen verzoenen /vərzˈunən/ täsmäyttää 1. vrede laten sluiten _____ verzuren verzuren /vərzˈyrən/ hapottaa 1. zuur (doen) worden _____ verzuring verzuring /vərzˈyrɪŋ/ happamoittaminen 1.zuur worden van het milieu _____ verzwakken verzwakken //vɛrzʋɑkə(n)// heikentyä 2. 1. zwakker maken 3. 1. zwakker worden _____ vesting vesting /vˈɛstɪŋ/ linnoitus _____ vet vet //vɛt// lihava, läski, paksu 1. dik, vet inhoudend _____ vet vet //vɛt// rasva 2. 1. gladde, zeer vette vloeistoffen, smeermiddelen 3. 2. gespecialiseerd dierlijk weefsel _____ vetblad vetblad //vɛtblɑt// siniyökönlehti 1. een vleesetende plant uit de blaasjeskruidfamilie Lentibulariaceae _____ veteraan veteraan /vˌeːtɪːrˈaːn/ konkari 2. 1. een voormalig militair die gevochten heeft, een uitgediend krijgsman 3. 2. een ervaren en oud persoon in een bepaald onderwerpgebied, zoals een sporter, geleerde, etc. _____ veto veto /vˈeːtoː/ veto 1. veto _____ vetweefsel vetweefsel /vɛtʋˈeːfsəl/ rasvakudos _____ vetzuur vetzuur //ˈvɛtzyr// rasvahappo 1. een keten van ten minste twee koolstofatomen en een carboxylgroep _____ veulen veulen /vˈøːlən/ varsa 1. een jong van bepaalde hoefdieren als het paard, de ezel, de kameel en de zebra _____ vezel vezel /vˈeːzəl/ kuitu 1. een vezel is een lang, dun filament waarvan de lengte ten minste drie keer groter is dan de doorsnede _____ vibrafoon vibrafoon /vˌɪbraːfˈoːn/ vibrafoni 1. marimba met metalen toetsen en vibratosysteem _____ vier vier //viːr// neljä, nelonen 1. het getal tussen de drie en de vijf _____ vierde vierde //ˈviːrdə// neljäs 1. nummer vier in een rij _____ vieren vieren //'virə(n)// juhlia 1. een feest vieren _____ vierendertig vierendertig /vˌirəndˈɛrtəx/ kolmekymmentäneljä 1. het getal 34 _____ vierentachtig vierentachtig /virˈɛntɑxtəx/ kahdeksankymmentäneljä 1. het getal 84 _____ vierentwintig vierentwintig /vˌirəntʋˈɪntəx/ kaksikymmentäneljä 1. het getal 24 _____ vierenveertig vierenveertig /vˌirənvˈɪːrtəx/ neljäkymmentäneljä 1. het getal 44 _____ vierenvijftig vierenvijftig /vˌirənvˈɛɪftəx/ viisikymmentäneljä 1. het getal 54 _____ vierenzestig vierenzestig /vˌirənzˈɛstəx/ kuusikymmentäneljä 1. het getal 64 _____ vierenzeventig vierenzeventig //ˈvirənˌzøvəntəx// seitsemänkymmentäneljä 1. het getal 74 _____ vierhoek vierhoek /virhˈuk/ nelikulmio 1. een geometrische tweedimensionale vorm, bestaande uit vier hoeken en derhalve ook vier zijden _____ vierhonderd vierhonderd //ˈviːrˌɦɔndərt// neljäsataa 1. het getal 400 _____ viering viering //ˈviː.rɪŋ(g)// //ˈviː.rɪŋ// juhla 1. het vieren _____ vierkant vierkant /virkˈɑnt/ neliö 1. met de vorm van een vierkant _____ vierkant vierkant /virkˈɑnt/ neliö 1. geometrische tweedimensionale vorm, bestaande uit 4 gelijke hoeken van 90 graden en 4 zijden met gelijke lengte _____ vierkantswortel vierkantswortel /vˌirkɑntsʋɔrtˈɛl/ neliöjuuri 1. dat getal dat met zichzelf vermenigvuldigd een gegeven getal oplevert _____ vijand vijand /vˈɛɪɑnt/ vihollinen 1. iemand met wie men op voet van oorlog leeft _____ vijandelijk vijandelijk /vˈɛɪɑndələk/ vihollis- 1. van de vijand _____ vijandig vijandig /vɛɪˈɑndəx/ vihamielinen 1. zich als een vijand gedragend _____ vijf vijf //vɛi̯f// viisi 1. het getal 5 _____ vijfde vijfde //ˈvɛɪ̯f.də// //ˈvɛɪ̯v.də// //ˈvɛːv.də// viides 1. nummer vijf in een rij _____ vijfendertig vijfendertig /vˌɛɪfəndˈɛrtəx/ kolmekymmentäviisi 1. het getal 35 _____ vijfennegentig vijfennegentig /vˌɛɪfənˈeːɣəntəx/ yhdeksänkymmentäviisi 1. het getal 95 _____ vijfentachtig vijfentachtig /vɛɪfˈɛntɑxtəx/ kahdeksankymmentäviisi 1. het getal 85 _____ vijfentwintig vijfentwintig /vˌɛɪfəntʋˈɪntəx/ kaksikymmentäviisi 1. het getal 25 _____ vijfenveertig vijfenveertig /vˌɛɪfənvˈɪːrtəx/ neljäkymmentäviisi 1. het getal 45 _____ vijfenvijftig vijfenvijftig /vˌɛɪfənvˈɛɪftəx/ viisikymmentäviisi 1. het getal 55 _____ vijfenzestig vijfenzestig /vˌɛɪfənzˈɛstəx/ kuusikymmentäviisi 1. het getal 65 _____ vijfenzeventig vijfenzeventig //ˈvɛifənˌzøvəntəx// seitsemänkymmentäviisi 1. het getal 75 _____ vijfhoek vijfhoek /vɛɪfhˈuk/ viisikulmio 1. een geometrische tweedimensionale vorm, bestaande uit vijf hoeken en derhalve ook vijf zijden _____ vijfhonderd vijfhonderd //ˈvɛi̯fˌɦɔndərt// viisisataa 1. het getal 500 _____ vijftien vijftien //ˈvɛi ̯ftin// viisitoista 15 _____ vijftiende vijftiende /vˈɛɪftində/ viidestoista _____ vijftig vijftig //ˈfɛi̯ftəx// viisikymmentä 1. het getal 50 _____ vijg vijg /vˈɛɪx/ taateli, viikuna 1. vrucht van de vijgenboom _____ vijgenblad vijgenblad /vˈɛɪɣənblˌɑt/ viikunanlehti _____ vijgenboom vijgenboom /vˌɛɪɣənbˈoːm/ aitoviikuna 1. tropische boom _____ vijl vijl /vˈɛɪl/ viila 1. een werktuig met een ruw, gegroefd of gekerfd oppervlak dat het mogelijk maakt dunne lagen van een voorwerp te verwijderen _____ vijver vijver /vˈɛɪvər/ lampi 1. een tamelijk klein door de mens aangelegd water _____ vijzel vijzel /vˈɛɪzəl/ huhmar 1. een vat waarin met een stamper stoffen fijngestampt kunnen worden _____ vijzen vijzen /vˈɛɪzən/ ruuvata 1. het in- of uitdraaien van een schroef _____ villa villa //vila// huvila 1. een groot en vrijstaand huis _____ vilt vilt /vˈɪlt/ huopa door langdurig bewerken verdichte wol _____ vilten vilten //ˈvɪltə(n)// huovuttaa 1. van vilt gemaakt _____ vilten vilten //ˈvɪltə(n)// huovuttaa 1. tot vilt maken _____ vin vin //vɪn// evä 1. uitstekend lichaamsdeel van vissen en andere aquatische dieren die zij gebruiken voor de voortbeweging _____ vinden vinden //'vɪndə(n)// löytää 1. iets aantreffen nadat ernaar gezocht is _____ vinger vinger /vˈɪŋər/ sormi 1. extremiteiten van de hand _____ vingerafdruk vingerafdruk //ˈvɪ.ŋər.ˌɑf.drʏk// //ˈvɪ.ŋər.ˌɑv.drʏk// sormenjälki 1. een afdruk op een oppervlak van een vinger met meestal de unieke, persoonsgebonden figuur die de lijnen op de vinger vormen _____ vingeren vingeren //'vɪŋərə(n)// sormettaa 1. met de hand bevredigen van een vrouw _____ vingerhoed vingerhoed //'vɪŋərˌɦut// sormustin 1. hard dopje dat het eerste kootje van de vinger beschermt bij het naaien _____ vingerhoedskruid vingerhoedskruid /vˈɪŋərhˌudskrœyt/ sormustinkukka _____ vingertop vingertop /vˈɪŋərtˌɔp/ sormenpää topje van een vinger _____ vink vink /vˈɪŋk/ peippo _____ viola da gamba viola da gamba /viˈoːlaː dˈaː ɣˈɑmbaː/ viola da gamba 1. viola da gamba _____ violet violet /vˌioːlˈɛt/ violetti 1. (kleur) een kleur tussen blauw en ultraviolet, met een golflengte tussen de 430 en 380 nm _____ violist violist /vˌioːlˈɪst/ viulisti 1. musicus die een viool bespeelt _____ viool viool /viˈoːl/ viulu 1. strijkinstrument _____ viooltje viooltje /vˈioːltʲə/ orvokki 1. Viola, een plantengeslacht met aardige bloemen _____ virginaal virginaal /vˌɪrɣinˈaːl/ virginaali 1. toetsinstrument _____ virologie virologie /vˌiroːloːɣˈi/ virologia 1. _____ virtual reality virtual reality //ˈvʏːrcuwəlriˌjɛləti// virtuaalitodellisuus _____ virtueel virtueel /vˌɪrtyˈeːl/ virtuaalinen, näennäinen 1. _____ virus virus //virəs// virus 2. 1. 3. 2. _____ vis vis /vˈɪs/ kala 2. 1. Pisces, gewerveld dier met kieuwen, levend in water 3. 2. het vlees van een vis _____ visarend visarend /vˈizaːrənt/ kalasääski, sääksi 1. Pandion haliaetus, een vooral visetende roofvogel die de enige soort uit de familie Pandionidae is _____ viscose viscose /vɪskˈoːsə/ viskoosi 1. _____ viscositeit viscositeit /vˌɪskoːzitˈɛɪt/ viskoosisuus 1. stroperigheid van een vloeistof of gas _____ visioen visioen /viʒˈun/ ilmestys 1. een droombeeld _____ visionair visionair /vˌiʒoːnˈɛr/ näkemyksellinen _____ vissaus vissaus /vˈɪsʌʊs/ kalakastike 1. _____ vissen vissen /vˈɪsən/ 1. kalastaa, kaivaa esille 1. proberen te vangen 2. kalastaa, onkia 2. proberen te weten te komen _____ visser visser /vˈɪsər/ kalastaja 1. iemand die beroepsmatig vist _____ vissersboot vissersboot /vˌɪsərzbˈoːt/ kalastajavene _____ visstick visstick /vˈɪstɪk/ kalapuikko _____ visueel visueel //vizyʋel// visuaalinen 1. betreffende het zicht, betreffende het zienbare _____ visum visum /vˈizɵm/ viisumi _____ vitamine vitamine /vˌitaːmˈinə/ vitamiini 1. een stof die het lichaam in kleine hoeveelheden nodig heeft, maar niet of bijna niet door het lichaam zelf aangemaakt kan worden en derhalve in voldoende mate via voedsel of supplement ingenomen moet worden _____ vizier vizier /vizˈir/ tähtäin 1. een richttoestel op de loop van een vuurwapen _____ vlag vlag //vlɑχ// lippu 1. een lap stof met op vaste wijze geschikte kleuren die gevoerd wordt als symbool van een partij of natie _____ vlaggenlijn vlaggenlijn /vlˌɑɣənlˈɛɪn/ falli 1. een slinger van vlaggen _____ vlaggenschip vlaggenschip //ˈvlɑɣəˌsxɪp// lippulaiva 1. schip waarop zich de bevelvoerder over een vloot of eskader bevindt _____ vlagzalm vlagzalm /vlˈɑxzɑlm/ harjus _____ vlak vlak //vlɑk// vaakasuora 1. zonder bergen of dalen _____ vlaktaks vlaktaks /vlˈɑktɑks/ tasavero 1. een belastingsvorm waarbij ieder inkomen met eenzelfde percentage wordt belast _____ vlakte vlakte //vlɑktə// tasanko 1. gebied met weinig of geen hoogteverschillen _____ vlam vlam //vlɑm// liekki 1. kleinste vorm van vuur _____ vlamboogoven vlamboogoven /vlˌɑmboːɣˈoːvən/ valokaariuuni _____ vlas vlas /vlˈɑs/ pellava _____ vlecht vlecht /vlˈɛxt/ letti 1. een gebonden pluk haar _____ vlechten vlechten //ˈvlɛx.tə(n)// //ˈvlɛχ.tə(n)// letittää 1. in elkaar strengelen _____ vleermuis vleermuis /vlˈɪːrmœys/ lepakko 1. een klein vliegend nachtzoogdiertje _____ vlees vlees /vlˈeːs/ liha 2. 1. spierweefsel van bepaalde organen 3. 2. spierweefsel van dieren dat opgegeten kan worden als onderdeel van de voeding _____ vlegel vlegel /vlˈeːɣəl/ varsta 1. een dorswerktuig _____ vleiend vleiend /vlˈɛɪənt/ imarteleva 1. te vriendelijk _____ vlek vlek /vlˈɛk/ tahra 1. een vieze plek _____ vleug vleug /vlˈøːx/ tuoksahdus 1. een hoeveelheid gasvormige substantie die men ruikend waarneemt _____ vleugel vleugel /vlˈøːɣəl/ siipi 2. 1. lichaamsdeel van een vogel 3. 5. een deel van een leger _____ vleugelspeler vleugelspeler //'vløxəlspelər// laitahyökkääjä 1. _____ vlieg vlieg //vlix// //vliχ// kärpänen 1. tweevleugelig insect _____ vliegbasis vliegbasis /vlˈixbaːzˌɪs/ lentotukikohta 1. een militair vliegveld _____ vliegdekschip vliegdekschip /vlˈixdɛksxˌɪp/ lentotukialus 1. een vaartuig dat is ingericht voor het vervoer, onderhoud en gebruik van vliegtuigen _____ vliegen vliegen //ˈvli.ɣə(n)// //ˈvli.χə(n)// lentää 1. zich door de lucht voortbewegen _____ vliegende vis vliegende vis /vlˈiɣəndə vˈɪs/ lentokala 1. Exocoetidae, een vis waarvan de borstvinnen ongewoon groot zijn en hem in de gelegenheid stellen korte vluchten te maken om te ontsnappen aan roofdieren _____ vliegenzwam vliegenzwam /vlˈiɣənzʋˌɑm/ punakärpässieni _____ vlieger vlieger /vlˈiɣər/ leija 1. een voorwerp dat door de wind aan een draad in de lucht opgelaten kan worden _____ vliegtuig vliegtuig //ˈvlixtœːx// //ˈvliχtœʏχ// lentokone 1. een vervoermiddel dat speciaal ontworpen is voor het reizen door de lucht _____ vliegtuigmodus vliegtuigmodus /vlˈixtœyɣmˌoːdɵs/ modo avião _____ vliegveld vliegveld //ˈvlixfɛɫt// lentoasema, lentokenttä 1. een terrein waar vliegtuigen kunnen landen en opstijgen _____ vliegwiel vliegwiel /vliɣʋˈil/ tasauspyörä 1. sneldraaiend wiel met grote massa _____ vlier vlier /vlˈir/ saksanheisi _____ vlierbes vlierbes //'vlirbɛs// seljanmarja 1. _____ vlies vlies /vlˈis/ kelmu 1. dunne laag op een oppervlak _____ vlinder vlinder //ˈvlɪndər// perhonen 1. een schubvleugelig insect, meestal met gekleurde vleugels _____ vlinderdas vlinderdas /vlˈɪndərdˌɑs/ rusetti _____ vlindernet vlindernet /vlˈɪndərnˌɛt/ perhoshaavi 1. _____ vlo vlo /vlˈoː/ kirppu 1. vleugelloze bloedzuigende huidparasiet _____ vloed vloed //vlut// vuoksi 1. verhoging van de waterstand _____ vloedgolf vloedgolf /vlˈudɣɔlf/ hyöky 1. _____ vloeibaar vloeibaar //ˈvluɪbar// nestemäinen 1. in staat te vloeien, gezegd van de aggregatietoestand van stoffen die niet vast en niet gasvormig zijn _____ vloeien vloeien //ˈvlujə(n)// virrata 1. zacht stromen _____ vloeiend vloeiend /vlˈujənt/ sujuva 2. zonder haperingen een taal kunnen spreken _____ vloeipapier vloeipapier /vlˌujpaːpˈir/ imupaperi 2. _____ vloeistof vloeistof /vlˈujstɔf/ neste 1. een stof in die aggregatietoestand waarin het geen eigen vorm heeft, maar wel een eigen volume _____ vloek vloek /vlˈuk/ kirous 1. bewust uitgesproken wens om iemand kwaad of leed aan te doen _____ vloeken vloeken /vlˈukən/ kiroilla 1. uitroepen van vloekwoorden, beledigende taal gebruiken _____ vloer vloer //vlur// lattia _____ vlokkig vlokkig /vlˈɔkəx/ hilseilevä 1. _____ vlooienmarkt vlooienmarkt /vlˈoːjənmˌɑrkt/ kirpputori _____ vloot vloot //vloːt// ajokalusto 1. bij elkaar horende schepen _____ vlot vlot /vlˈɔt/ kitkaton 1. gemakkelijk, eenvoudig, zonder veel problemen _____ vlot vlot /vlˈɔt/ lautta 1. een drijvende constructie _____ vlucht vlucht //vlʏxt// lento 1. het zich door luchtruim bewegen _____ vluchteling vluchteling //'vlɵxtəlɪŋ// pakolainen 1. _____ vluchten vluchten //vlɵxtə(n)// paeta 1. (onovergankelijk) trachten te ontkomen aan dreigend gevaar _____ vluchtnummer vluchtnummer /vlˈɵxtnɵmər/ lennon numero 1. _____ vluggertje vluggertje /vlˈɵɣɛrtʲə/ pikapano 1. snel en oppervlakkig seksueel contact _____ vocatief vocatief /vˌoːkaːtˈif/ vokatiivi 1. de vijfde naamval waarin een naamwoord staat dat aanduidt tot wie het woord wordt gericht _____ vochtig vochtig /vˈɔxtəx/ kostea _____ voeden voeden /vˈudən/ ravita 1. van voedsel voorzien _____ voeding voeding //ˈvu.dɪŋ(g)// //ˈvu.dɪŋ// ravinto 1. voedsel _____ voedsel voedsel //'vutsəl// ravinto 1. alles wat een organisme tot zich neemt om het metabolisme in werking te houden _____ voedzaam voedzaam /vˈudzaːm/ ravitseva 1. _____ voegwoord voegwoord //ˈvuxʋoːrt// konjunktio, sidesana _____ voelen voelen //ˈvulə(n)// tuntea 1. gewaarworden door aanraking, meestal met betrekking tot temperatuur of druk _____ voering voering //ˈvuː.rɪŋ(g)// //ˈvuː.rɪŋ// vuori 1. de binnenbekleding van een voorwerp _____ voertuig voertuig //ˈvuːrtœx// /ˈvuːrtœyx// ajoneuvo, kulkuneuvo 1. door de mens gemaakt voorwerp, gewoonlijk op wielen, met als doel het verplaatsen van mensen of goederen _____ voet voet //vut// 1. jalkaterä, jalka 1. voortzetting van het been beneden de enkel 2. jalka 3. oude lengtemaat _____ voetbal voetbal //ˈvut.bɑɫ// jalkapallo 1. een balsport waarbij twee teams van 11 spelers met hun voeten (of hoofd) een bal in het doel van de tegenstander proberen te krijgen _____ voetballer voetballer /vˈutbɑlər/ jalkapalloilija 1. een persoon die de sport voetbal beoefent _____ voetganger voetganger /vˈutɣɑŋər/ jalankulkija 1. iemand die zich te voet door het verkeer verplaatst _____ voetpad voetpad //'vutpɑt// polku 1. een pad voor voetgangers _____ voetspoor voetspoor /vutspˈoːr/ jalanjälki _____ voetstap voetstap /vˈutstɑp/ askel _____ voetveeg voetveeg /vutvˈeːx/ kynnysmatto 1. deurmat _____ vogel vogel //ˈvoːɣəl// //ˈvoχɔɫ// lintu 1. een gewerveld dier (Aves) met twee vleugels, twee poten, een snavel en een met veren bedekt lichaam dat zich voortplant door het leggen van eieren _____ vogelbekdier vogelbekdier /vˌoːɣɛlbɛɡdˈir/ vesinokkaeläin Ornithorhynchus anatinus _____ vogelmuur vogelmuur /vˌoːɣɛlmˈyr/ pihatähtimö _____ vogelspin vogelspin /vˈoːɣɛlspˌɪn/ tarenteli, tarentella 1. grote behaarde spin die leeft in de tropische streken _____ vogelverschrikker vogelverschrikker /vˈoːɣɛlvˌɛrsxrɪkər/ linnunpelätin 1. een mansgrote pop opgesteld in een akker met als doel vraat door vogels te beperken _____ vol vol //vɔl// //vɔɫ// täysi 1. geheel gevuld _____ volbrengen volbrengen /vˈɔlbrɛŋən/ saada aikaan 1. geheel uitvoeren _____ voldoende voldoende /vˈɔldundə/ riittävä 1. toereikend, genoeg _____ volgen volgen //'vɔlxə(n)// seurata 1. achterna gaan _____ volgend volgend /vˈɔlɣənt/ seuraava 1. dat later komt _____ volgens volgens /vˈɔlɣəns/ mukaan 1. geeft een bron aan voor de gegeven redenering _____ volgzaam volgzaam /vˈɔlxzaːm/ kuuliainen 1. _____ volk volk //vɔlk// 1. kansa, väestö 2. 1. een groep mensen die een aantal dingen gemeenschappelijk hebben, zoals afstamming, taal, gewoontes of overlevering 3. 2. de inwoners van een land 2. ihmiset 4. een aantal mensen _____ volkenrecht volkenrecht /vˈɔlkɛnrˌɛxt/ kansainvälinen oikeus 1. internationaal privaat- en publiekrecht _____ volkerenmoord volkerenmoord /vˈɔlkɪːrˌɛnmɔːrt/ joukkotuhonta _____ volkorenbrood volkorenbrood /vˌɔlkoːrənbrˈoːt/ kokojyväleipä 1. brood van meel met zemelen _____ volkslied volkslied /vɔlkslˈit/ kansallislaulu 1. een lied dat dienst doet als symbool voor een volk of een natie _____ volksrepubliek volksrepubliek /vˌɔlksrəpɵblˈik/ kansantasavalta _____ volkstelling volkstelling //'vɔlkstɛlɪŋ// väestönlaskenta 1. _____ volle maan volle maan /vˈɔlə mˈaːn/ täysikuu 1. de fase of schijngestalte van de maan, waarbij de naar de aarde gekeerde zijde, geheel door de zon wordt verlicht en daardoor zichtbaar is _____ volleybal volleybal /vˈɔləˌibɑl/ lentopallo 2. 1. spel 3. 2. bal _____ volmaakt volmaakt //vɔlˈmaːkt// täydellinen 1. zonder enig gebrek _____ volmacht volmacht /vˈɔlmɑxt/ valtuutus 1. rechtsbevoegdheid om namens een ander te handelen _____ volproppen volproppen /vˈɔlprɔpən/ ahtaa 1. overvol maken door er nog iets bij te duwen _____ volt volt //vɔlt// voltti _____ voltijds voltijds /vˈɔltɛɪts/ kokopäivä- 1. _____ voltooid tegenwoordige tijd voltooid tegenwoordige tijd /vˈɔltoːj tˈeːɣənʋˌɔːrdəɣə tˈɛɪt/ passato prossimo _____ voltooid verleden tijd voltooid verleden tijd /vˈɔltoːjt vərlˈeːdən tˈɛɪt/ pluskvamperfekti _____ voltooien voltooien /vˈɔltoːjən/ saada valmiiksi, suorittaa loppuun 1. ten einde brengen _____ voltooiing voltooiing /vˈɔltoːjˌɪŋ/ aikaansaanti _____ volume volume /vˈoːlymə/ äänenvoimakkuus 3. fysieke informatiedrager _____ volwassen volwassen /vˈɔlʋɑsən/ aikuinen 1. een leeftijd bereikt hebbend waarop men volgroeid en onafhankelijk kan zijn _____ volwassene volwassene /vɔlʋˈɑsənə/ aikuinen 1. een persoon die de volwassen leeftijd heeft bereikt waarop men normaal fysiek volgroeid is en normaal en verantwoordelijk kan functioneren in de samenleving _____ vonk vonk /vˈɔŋk/ kipinä 1. een gloeiend korreltje of brokstukje _____ vonnis vonnis /vˈɔnɪs/ tuomio 1. een beslissing van een rechter in dagvaardingsprocedures _____ voodoo voodoo /voːdˈoː/ voodoo 1. Haïtiaanse religie _____ voogd voogd /vˈoːxt/ huoltaja, edunvalvoja 1. Iemand die als vervanger het ouderlijk gezag uitoefent _____ voor voor //vor// 1. ennen, aikaisemmin 4. eerder in tijd 2. -lle, varten 7. ten behoeve van, ten gunste van _____ vooral vooral //vo:ɾ.ɑl// etenkin 2. 1. voornamelijk 3. 2. als het voornaamste of als zeer gewichtig _____ voorbeeld voorbeeld /vˈɔːrbeːlt/ esimerkki 1. iets ter navolging _____ voorbereiden voorbereiden /vˈɔːrbɪːrˌɛɪdən/ valmistaa 1. handelingen verrichten die een latere gebeurtenis mogelijk moeten maken _____ voorbereiding voorbereiding //ˈvor.bə.rɛɪ̯.dɪŋ(g)// //ˈvor.bə.rɛː.dɪŋ// //ˈvo̝r.bə.rɛɪ̯.dɪŋ// esikäsittely 1. het voorbereiden _____ voorbij voorbij /vˈɔːrbˌɛɪ/ ohi 1. _____ voorbijgaan voorbijgaan //vorˈbɛɪ̯ɣan// //vorˈbɛːɣan// //vo̝rˈbɛɪ̯χan// kulkea 2. 1. langs een bepaald punt gaan. 3. 2. tot verleden gaan behoren _____ voorbode voorbode //ˈvorbodə// airut 1. vooruitgestuurde bode (letterlijk) _____ voord voord /vˈɔːrt/ kahlaamo 1. een doorwaadbare plaats in een beek of rivier _____ voordeel voordeel //ˈvordel// etu 2. 1. profijt 3. 3. (tennis) 4. 2. aangename eigenschap _____ voordek voordek /vˈɔːrdɛk/ etukansi 1. _____ voorgevoel voorgevoel /vˈɔːrɣəvˌul/ ennakkoaavistus _____ voorgoed voorgoed /vˈɔːrɣˌut/ lopullisesti _____ voorhamer voorhamer /vˈɔːrhaːmər/ leka _____ voorhoofd voorhoofd /vˈɔːrhˌoːft/ otsa 1. het deel van het gezicht tussen de wenkbrauwen, de normale haarlijn en de slapen _____ voorhuid voorhuid /vˈɔːrhœyt/ esinahka 1. voorhuid van penis _____ vooringenomen vooringenomen //vorɪ'nxənomə(n)// ennakkoluuloinen 1. _____ voorjaar voorjaar /vˈɔːrjaːr/ kevät 1. de lente _____ voorkeur voorkeur //ˈvoːrkør// preferenssi 1. de neiging tot kiezen van het één boven het ander _____ voorkomen voorkomen //'vɔːr.ko.mə(n)// //vɔːr.'ko.mə(n)// esiintyä 1. met regelmaat ergens te vinden zijn _____ voorlezen voorlezen /vˈɔːrlˌeːzən/ lukea 1. hardop een tekst lezen ten aanhoren van anderen _____ voornaam voornaam /vˈɔːrnˌaːm/ etunimi 1. naam die bij de geboorte aan een persoon wordt gegeven, en die aan de familienaam voorafgaat. _____ voornaamwoord voornaamwoord //ˈvɔːr.nam.ˌʋɔːrt// pronomini, asemo _____ voornaamwoordelijk bijwoord voornaamwoordelijk bijwoord /vˈɔːrnaːmʋˌɔːrdələk bˈɛɪʋˌɔːrt/ pronominaaliadverbi 1. een bijwoord ter vervanging van de combinatie voorzetsel met voornaamwoord, bestaande uit een overeenkomstig bijwoord van plaats en het voorzetsel in bijwoordelijke vorm _____ voornamelijk voornamelijk /vˈɔːrnaːmələk/ enimmäkseen 1. in hogere mate _____ vooronderstellen vooronderstellen /vˈɔːrɔndərstˌɛlən/ olettaa 1. vooraf voor waar aannemen van een stelling om hiermee tot een conclusie te komen _____ vooroordeel vooroordeel /vˈɔːrɔːrdˌeːl/ ennakkokäsitys _____ voorouder voorouder /vˈɔːrʌʊdər/ esi-isä 1. iemand van wie afgestammen wordt _____ voorpagina voorpagina /vˌɔːrpaːɣˈinaː/ etusivu _____ voorraad voorraad //ˈvɔːrˌraːt// varasto 1. wat voor later gebruik wordt opgeslagen _____ voorrang voorrang /vˈɔːrrɑŋ/ arvojärjestys _____ voorruit voorruit /vˈɔːrrœyt/ tuulilasi 1. ruit aan de voorkant van een voertuig die zorgt voor zicht op de weg en bescherming tegen weer en wind _____ voorschrijven voorschrijven //'vɔːrsxrɛɪvə(n)// kirjoittaa resepti 1. een schriftelijke opdracht geven _____ voorspel voorspel /vˈɔːrspˌɛl/ esileikki 3. het liefdesspel _____ voorspelbaar voorspelbaar /vˈɔːrspˌɛlbaːr/ ennalta arvattava 1. van tevoren te verwachten _____ voorspellen voorspellen /vˈɔːrspˌɛlən/ arvata 1. een uitspraak doen over toekomstige gebeurtenissen _____ voorspoed voorspoed /vˈɔːrspˌut/ vauraus _____ voorsprong voorsprong //'vorsprɔŋ// etumatka 1. de mate waarin men verder gevorderd is dan anderen _____ voorstel voorstel /vˈɔːrstˌɛl/ ehdotus 1. hetgeen dat voorgesteld wordt _____ voorstellen voorstellen /vˈɔːrstˌɛlən/ ehdottaa 1. een plan voorleggen _____ voorsteven voorsteven /vˈɔːrstˌeːvən/ keula _____ voorteken voorteken /vˈɔːrtˌeːkən/ enne 1. signaal dat aan een gebeurtenis voorafgaat _____ vooruitgang vooruitgang /vˈɔːrœytɣˌɑŋ/ edistys 1. het proces van technologische en economische groei van een samenleving _____ voorvader voorvader /vˈɔːrvaːdər/ esi-isä 1. _____ voorvechter voorvechter /vˈɔːrvɛxtər/ puolestapuhuja 1. _____ voorverkiezing voorverkiezing /vˈɔːrvərkˌizɪŋ/ esivaali 1. _____ voorverwarmen voorverwarmen /vˈɔːrvərʋˌɑrmən/ esilämmittää 1. _____ voorvocht voorvocht /vˈɔːrvɔxt/ touhutippa 1. _____ voorvoegsel voorvoegsel //ˈvoːrvuxsəɫ// etuliite 1. een gebonden morfeem dat voor een ander woord geplaatst wordt om iets aan de betekenis toe te voegen _____ voorwaarde voorwaarde /vˈɔːrʋaːrdə/ ehto 1. omstandigheid die noodzakelijk is of gemaakt wordt wil iets anders plaats of geldigheid hebben _____ voorwerp voorwerp //ˈvorwɛrəp// objekti, esine 1. een object, iets dat fysiek bestaat _____ voorzetsel voorzetsel /vˌɔːrzˈɛtsəl/ prepositio 1. een onverbuigbaar woord dat de aard van de relatie tussen verschillende elementen in de zin aangeeft _____ voorzichtig voorzichtig //vɔːrˈzɪxtəx// varovainen 1. op een oplettende manier _____ voorzien voorzien //vɔːr.'zin// 1. aavistaa 1. een profetische blik hebben 2. tarjota 2. voorzorgen treffen _____ voorzitter voorzitter /vˈɔːrzɪtər/ puheenjohtaja 1. hoofd van een bestuur, leider van een vergadering _____ vordering vordering //vɔɾ.dǝ.ɾɪŋ// edistys 1. vooruitgang, progressie _____ vorig vorig /vˈoːrəx/ aiempi 1. degene die of datgene dat eerder een positie innam _____ vork vork /vˈɔrk/ haarukka 2. 2. voorwerp bestaande uit een greep en (meestal 3 of 4) tanden, waarmee vast voedsel wordt gegeten 3. 1. aftakking van een boomtak of van een weg _____ vorm vorm //vɔrm// muoto 1. ruimtelijke begrenzing van een voorwerp _____ vorst vorst //vɔrst// 1. ruhtinas 1. heerser 2. halla 2. weersomstandigheden _____ vorstendom vorstendom /vˈɔrstəndˌɔm/ ruhtinaskunta 1. _____ vorstig vorstig /vˈɔrstəx/ jääkylmä 1. van het weer dat het koud en vriezend is _____ vos vos //vɔs// kettu 1. _____ vossenbes vossenbes /vˌɔsənbˈɛs/ puolukka _____ vouwen vouwen /vˈʌʊən/ taittaa _____ vraag vraag //vra:x// //vra:χ// kysymys, kysymyslause 1. een verzoek om inlichting _____ vraagteken vraagteken //vraxtekə// kysymysmerkki 1. een leesteken (?) dat men aan het eind van een zin plaatst om deze vragend te maken _____ vraatzucht vraatzucht /vrˈaːtzɵxt/ mässäily _____ vracht vracht //vrɑxt// //vrɑχt// lasti 1. de lading van een vervoermiddel _____ vrachtbrief vrachtbrief /vrɑxtbrˈif/ rahtikirja 1. _____ vrachtschip vrachtschip /vrˈɑxtsxɪp/ rahtilaiva 1. een schip dat uitsluitend bedoeld is voor het vervoer van goederen _____ vrachtwagen vrachtwagen /vrɑxtʋˈaːɣən/ kuorma-auto 1. een wagen voor goederenvervoer _____ vragen vragen //ˈvraɣə(n)// //ˈvraχə(n)// 1. kysyä 1. mondeling of schriftelijk informatie verzoeken 2. pyytää 2. mondeling of schriftelijk actie verzoeken _____ vrede vrede //ˈvredə// rauha 1. het ontbreken van oorlog _____ vredestijd vredestijd /vrˈeːdɛstˌɛɪt/ rauhanaika 1. _____ vredig vredig //ˈvre.dəx// //ˈvre.dəχ// rauhallinen 1. onverstoord door geschil of onrust _____ vreemd vreemd /vrˈeːmt/ vieras 1. van buiten, niet van hier _____ vreemdeling vreemdeling /vrˈeːmdəlˌɪŋ/ ulkomaalainen 1. iemand die uit een ander gebied of land afkomstig is dan het onderhavige _____ vreemdgaan vreemdgaan //'vremtxan// käydä vieraissa 1. met een andere partner dan de echtgenoot verkeren _____ vrek vrek /vrˈɛk/ kitupiikki, saituri _____ vreten vreten /vrˈeːtən/ mässätä 1. het nuttigen van voedsel op een meestal onbeleefde wijze _____ vreugde vreugde /vrˈøːxdə/ ilo 1. een blij gevoel _____ vreugdevuur vreugdevuur //ˈvrøx.də.ˌvyːr// //ˈvrøɣ.də.ˌvyːr// //ˈvrøχ.də.ˌvyːr// kokko 1. een groots door mensen opgebouwd en gecontroleerd vuur om iets te vieren _____ vrezen vrezen //ˈvrezə(n)// pelätä 1. bang zijn, angst hebben _____ vriend vriend //vriːnt// ystävä 1. een persoon met wie je een speciale persoonlijke band hebt _____ vriendelijk vriendelijk //ˈvrɪndələk// ystävällinen 1. met het nodige respect _____ vriendin vriendin //vrinˈdɪn// 1. ystävätär 1. een vrouwelijk persoon met wie je een speciale persoonlijke band hebt 2. tyttöystävä 2. de vrouwelijke persoon met wie je verkering hebt _____ vriendschap vriendschap /vrˈindsxɑp/ ystävyys 1. de relatie van personen tot elkaar als vrienden _____ vriesbrand vriesbrand /vrˈizbrɑnt/ jääpolte 1. schade aangebracht aan smaak zowel als structuur van bevroren voedsel _____ vriespunt vriespunt //vrispʌnt// jähmettymispiste _____ vriezen vriezen /vrˈizən/ olla pakkasta _____ vriezer vriezer /vrˈizər/ pakastin 1. een toestel bedoeld om voedingsmiddelen in bevroren toestand gebracht, te bewaren _____ vrij vrij //vrɛɪ// //ˈvrɛidɑx// vapaa 1. ongebonden, niet in beweging beperkt _____ vrijdag vrijdag /vrˈɛɪdɑx/ perjantai 1. een dag van de week die na donderdag en voor zaterdag komt _____ vrijgezel vrijgezel /vrˌɛɪɣəzˈɛl/ poikamies 1. een ongehuwde man of vrouw _____ vrijgezel vrijgezel /vrˌɛɪɣəzˈɛl/ poikamies 1. een ongehuwde man of vrouw _____ vrijhandel vrijhandel /vrˌɛɪhɑndˈɛl/ vapaakauppa _____ vrijheid vrijheid //ˈvrɛi̯ɦɛi̯t// vapaus 1. het vrij zijn _____ vrijheidsstrijder vrijheidsstrijder /vrˈɛɪhɛɪdstrˌɛɪdər/ vapaustaistelija 1. krijger, rebel of activist die zich inzet voor de vrijheid van zijn of haar onderdrukte volk, en door de vijand vaak gezien als terrorist of militant _____ vrijspraak vrijspraak /vrɛɪsprˈaːk/ vapauttava tuomio _____ vrijspreken vrijspreken //'vrɛisprekə(n)// todeta syyttömäksi 1. onschuldig verklaren _____ vrijstaat vrijstaat /vrɛɪstˈaːt/ vapaavaltio _____ vrijwillig vrijwillig /vrɛɪʋˈɪləx/ halukas 1. niet gedwongen _____ vroedvrouw vroedvrouw /vrˈudvrʌʊ/ kätilö 1. een vrouw die een bevalling begeleidt _____ vroeg vroeg //vrux// aikainen 2. 1. aan het begin 3. 2. eerder dan verwacht _____ vroeg Latijn vroeg Latijn //ˈvruxlaˌtɛin// arkaainen latina, varhaislatina 1. de voorganger van het klassiek Latijn _____ vroeger vroeger //ˈvruxər// //ˈvruɣər// ennen vanhaan 1. (zoals) in het verleden _____ vrolijk vrolijk /vrˈoːlək/ hauska 1. in goede stemming _____ vroomheid vroomheid /vrˈoːmhɛɪt/ hurskaus 1. _____ vrouw vrouw //vrɑu// 1. nainen 1. een volwassen vrouwelijke mens 2. rouva, nainen 2. de vrouwelijke partner in een huwelijk _____ vrouwelijk vrouwelijk /vrˈʌʊələk/ feminiini _____ vrouwenschoentje vrouwenschoentje /vrˈʌʊənsxˌuntʲə/ tikankontti _____ vrouwenversierder vrouwenversierder /vrˈʌʊənvˌɛrsirdər/ auervaara 1. een man die veel vrouwen verleidt _____ vrucht vrucht //vrʏxt// hedelmä 1. volgroeid vruchtbeginsel _____ vruchtbaar vruchtbaar //'vrɵɣbar// 1. hedelmällinen 1. in staat vrucht af te werpen 2. antoisa 2. tot resultaat leidend _____ vruchtbaarheid vruchtbaarheid //'vrʏxt.bar.ɦɛɪ̯t// //'vrʏxt.bar.ɦɛːt// //'vrʏɣ.ba.rɛɪ̯d// hedelmällisyys 1. het vermogen vrucht te dragen _____ vruchtensap vruchtensap //ˈvrʏxtə(n)ˌsɑp// //ˈvrʏχtə(n)ˌsɑp// hedelmämehu 1. sap gewonnen uit fruit _____ vruchtenwijn vruchtenwijn /vrˌɵxtɛnʋˈɛɪn/ hedelmäviini 1. wijn van vergist sap van andere vruchten dan druiven _____ vuil vuil //vœy̯l// likainen 1. niet schoon _____ vuil vuil //vœy̯l// lika viezigheid, onreine materie _____ vuilnisbak vuilnisbak //'vœylnɪsbɑk// roskakori 1. een bak waarin men huisvuil verzamelt _____ vuist vuist /vˈœyst/ nyrkki, koura 1. gebalde hand _____ vuistbijl vuistbijl //ˈvœʏ̯sbɛːɫ// //ˈvœːstbɛːɫ// //ˈvœːzbɛɪ̯l// käsikirves 1. een kerngereedschap uit het paleolithicum, het Acheuléen en het Moustérien _____ vulkaan vulkaan /vɵlkˈaːn/ tulivuori _____ vulkaanuitbarsting vulkaanuitbarsting /vˈɵlkaːnˌœytbɑrstˌɪŋ/ tulivuorenpurkaus 1. de vaak explosieve activiteit waarmee in een vulkaan opgebouwde spanningen zich ontladen _____ vulkanisme vulkanisme /vˌɵlkaːnˈɪsmə/ vulkanismi 1. natuurlijke processen _____ vullen vullen //ˈvʏlə(n)// täyttää 1. vol maken _____ vulpen vulpen //ˈvʏl.pɛn// //ˈvʏɫ.pɛn// täytekynä 1. een schrijfpen met holle houder waarin zich een inktreservoir bevindt _____ vulva vulva /vˈɵlvaː/ häpy, vulva 1. de schaamspleet, de ingang tot de vagina _____ vuur vuur //vyːr// tuli 1. een lichtend verschijnsel dat onstaat wanneer iets verbrandt _____ vuursteen vuursteen /vyrstˈeːn/ piikivi 1. _____ vuurtoren vuurtoren /vyrtˈoːrən/ majakka 1. een hoog lichtbaken aan de kust _____ vuurwapen vuurwapen //vyrwapə// tuliase 1. een wapen dat een kogel schiet met behulp van een chemische ontploffing _____ vuurwerk vuurwerk /vˈyrʋɛrk/ ilotulitus 1. één of meerdere voorwerpen die gevuld zijn met ontploffende, brandbare en lichtgevende stofmengsels _____ vuvuzela vuvuzela /vˌyvyzˈeːlaː/ vuvuzela 1. een Zuid-Afrikaans blaasinstrument _____ waaien waaien //'ʋajə(n)// puhaltaa 1. plaatsvinden van een sterke luchtstroming _____ waaier waaier /ʋˈaːjər/ viuhka 1. scherm in halve schijfvorm _____ waakhond waakhond //ˈʋakɦɔnt// vahtikoira 1. een hond die het huis of een erf bewaakt _____ waakvlam waakvlam /ʋˈaːkvlɑm/ sytyke 1. een klein vlammetje dat continu brandt in een geiser, gaskachel, gasfornuis of cv-ketel, dat ervoor zorgt dat het gas vrijwel direct ontbrandt wanneer de gaskraan van een brander wordt geopend _____ waanzin waanzin /ʋˈaːnzɪn/ hulluus 1. het lijden aan een geestesstoornis _____ waar waar //ʋar// missä 1. op welke plaats _____ waard waard //ʋaːrt// majatalon isäntä 1. de baas van een herberg of van een taveerne _____ waarde waarde /ʋˈaːrdə/ arvo _____ waardeloos waardeloos //ˈʋardəˌlos// arvoton 1. geen waarde hebbend _____ waardepapier waardepapier /ʋˌaːrdəpaːpˈir/ arvopaperi 1. papier met geldswaarde, zoals bankbiljetten, cheques, fondsen etc. _____ waardevol waardevol //'ʋardəˌvɔl// arvokas 1. een grote waarde hebbend _____ waardig waardig //'ʋar.dəx// arvokas, kunnioitus 1. op een wijze die in overeenstemming met het eergevoel is _____ waarheid waarheid /ʋˈaːrhɛɪt/ totuus 1. dat wat waar is _____ waarnemen waarnemen /ʋaːrnˈeːmən/ hahmottaa 1. iets via de zintuigen in zich opnemen. _____ waarnemer waarnemer /ʋˈaːrneːmər/ tarkkailija 2. 1. iemand die iets waarneemt 3. 3. een persoon die aanwezig is bij een gebeurtenis om de gang van zake in de gaten te houden _____ waarneming waarneming /ʋˈaːrneːmˌɪŋ/ havainnointi 1. iets via de zintuigen registreren _____ waarom waarom //ʋaːˈrɔm// miksi 1. Vanwege welke oorzaak _____ waaromtrent waaromtrent /ʋˌaːrɔmtrˈɛnt/ missä päin _____ waarschijnlijk waarschijnlijk /ʋaːrsxˈɛɪnlək/ todennäköinen, luultava 1. aannemelijk, iets dat vermoedelijk zo is _____ waarschijnlijk waarschijnlijk /ʋaːrsxˈɛɪnlək/ luultavasti, todennäköisesti 1. aannemelijk, iets dat vermoedelijk zo is _____ waarschuwen waarschuwen //ˈʋaːrsxyu̯ə(n)// varoittaa 1. iemand verwittigen dat er mogelijke gevaren, problemen of gevolgen zijn _____ waarschuwing waarschuwing //'ʋaːr.sχy.ʋɪŋ// varoitus 1. een mededeling dat er onaangename gevolgen op til zijn _____ waas waas /ʋˈaːs/ sekavuus 1. nevelsluier _____ wachten wachten //ˈʋɑx.tə(n)// //ˈβɑx.tə(n)// odottaa 1. op dezelfde plaats of in dezelfde situatie blijven tot iemand komt of iets gebeurt _____ wachtkamer wachtkamer /ʋˈɑxtkaːmər/ odotushuone 1. een ruimte of vertrek voor wachtenden, bijvoorbeeld bij een arts of op een station _____ wachtlijst wachtlijst //ˈʋɑxtlɛɪst// jonotuslista 1. een lijst met wachtenden _____ wachtrij wachtrij /ʋɑxtrˈɛɪ/ jono 1. een aantal elementen die in een bepaalde volgorde op een gebeurtenis wachten _____ wachtwoord wachtwoord //wɑxtwort// salasana 1. een geheim woord dat men moet produceren om ergens toegelaten te worden _____ waden waden /ʋˈaːdən/ kahlata 1. door ondiep water lopen _____ waf waf /ʋˈɑf/ hau, vuh 1. krachtig geluid met korte tussenpozen, zoals een hond dat kan uitstoten _____ wafel wafel /ʋˈaːfəl/ vohveli 1. plat gebak dat vervaardigd wordt in een wafelijzer _____ wafelijzer wafelijzer /ʋˈaːfəlˌɛɪzər/ vohvelirauta 1. een toestel waarin wafels gebakken worden _____ wagenziekte wagenziekte /ʋˈaːɣənzˌiktə/ matkapahoinvointi 1. reisziekte _____ wagon wagon //ʋa'ɣɔn// vaunu 1. een voertuig dat deel uitmaakt van een trein _____ waken waken //ˈwa.kə(n)// //ˈʋa.kə(n)// //ˈβ̞a.kə(n)// olla hereillä 2. wakker zijn _____ wakvlakte wakvlakte //'ʋɑkflɑktə// polinja 1. groot ijsvrij gebied temidden van pakijs _____ walkman walkman /ʋˈɑlkmɑn/ korvalappustereot 1. een draagbare radio en/of CD-speler met koptelefoon _____ walnoot walnoot //not// saksanpähkinä de vrucht van de gewone walnoten- of okkernotenboom _____ walrus walrus //wɑlrʌs// mursu 1. Odobenus rosmarus, een lang en vinpotig zoogdier met twee sterke en naar beneden gerichte hoektanden _____ walvis walvis /ʋˈɑlvɪs/ valas 1. orde van Cetacea, de gemeenschappelijke naam voor een groep van circa 80 soorten in het water levende zoogdieren _____ wandaad wandaad /ʋˈɑndˌaːt/ hirmuteko 1. een misdaad, een slechte of gruwelijke handeling _____ wandelaar wandelaar //ˈʋɑn.də.ˌlar// //ˈβ̞ɑn.də.ˌlar// kävelijä 1. iemand die buitenshuis een stuk loopt _____ wandelen wandelen //ˈʋɑn.də.lə(n)// //ˈβ̞ɑn.də.lə(n)// kävellä 1. een wandeling maken _____ wandeling wandeling //ˈʋɑn.də.lɪŋ// kävely 1. het lopend afleggen van een bepaalde afstand _____ wandelstraat wandelstraat //ˈʋɑn.dəɫ.ˌstrat// //ˈβ̞ɑn.dəɫ.ˌstrat// kävelykatu 1. een straat die alleen voor voetgangers en bestemmingsverkeer toegankelijk is _____ wang wang /ʋˈɑŋ/ poski 1. zijkant van het gezicht onder het oog _____ wangedrocht wangedrocht /ʋˈɑŋɣədrˌɔxt/ hirvitys 1. een slecht en lelijk mens of dier _____ wanhoop wanhoop //ˈʋɑnɦop// epätoivo 1. een ellendige toestand waarin men geen uitkomst meer ziet _____ wanhopen wanhopen /ʋˈɑnhˌoːpən/ luopua _____ wanneer wanneer //ʋɑ.ˈneːr// kun, koska 1. vraagwoord dat naar een tijdstip vraagt _____ wannen wannen /ʋˈɑnən/ tuultaa 1. graan zuiveren van kaf door het in de wind op te werpen of te laten vallen _____ want want //ʋɑnt// vantti 2. scheepvaart _____ wapen wapen //ˈʋaːpən// 1. ase 1. een werktuig van geweld 2. vaakuna 2. een wapenschild _____ wapenschild wapenschild /ʋˈaːpənsxˌɪlt/ vaakuna _____ wapenspreuk wapenspreuk /ʋˈaːpənsprˌøːk/ motto 1. een korte tekst die de bedoeling van iets weergeeft _____ wapenwedloop wapenwedloop /ʋˌaːpɛnʋɛdlˈoːp/ kilpavarustelu _____ warm warm //ʋɑrṃ// lämmin Na te kijken en uit te splitsen vertalingen _____ warmte warmte /ʋˈɑrmtə/ lämpö 2. de hoeveelheid thermische energie. _____ warmtepomp warmtepomp /ʋˈɑrmtəpˌɔmp/ lämpöpumppu 1. een verwarmingsinstallatie die via mechanische arbeid warmte onttrekt aan een koude omgeving en deze toevoert aan een warmere omgeving _____ was was //ʋɑs// 1. vaha 1. product van de bij 2. pesu 2. het schoonmaken met water 3. pyykkäys 3. wasgoed _____ wasbeer wasbeer /ʋɑzbˈɪr/ pesukarhu 1. klein Noord-Amerikaans roofdier met zwart-wit gezichtsmasker en goed ontwikkelde staart (Procyon lotor) _____ wasbeerhond wasbeerhond /ʋˈɑzbɪːrhˌɔnt/ supikoira 1. Nycterentes procyonoides, een zoogdier en roofdier uit de familie Canidae _____ wasbord wasbord /ʋˈɑzbɔrt/ 1. pyykkilauta 2. geribbeld bord waarop men de was kan doen 3. muziekinstrument 4. onverharde weg met veel overdwarse ribbels 2. sikspäkki sterk gespierde buik _____ wasdroger wasdroger /ʋˈɑzdroːɣər/ kuivausrumpu 1. een toestel om de kleding die uit de wasmachine komt te drogen _____ wasmachine wasmachine /ʋˌɑsmaːʃˈinə/ pesukone, pyykinpesukone 1. een apparaat dat op automatische wijze wasgoed reinigt _____ wassen wassen //'ʋɑsə(n)// 1. puhdistaa 2. 1. iets schoonmaken 3. 2. zichzelf schoonmaken 2. kasvaa 2. 3. groeien 3. 4. in de was zetten _____ wastafel wastafel /ʋˌɑstaːfˈɛl/ pesuallas 1. een bak waarin men zich of iets wast _____ wat wat //ʋɑt// //βɑt// mikä, mitä 2. vragend voornaamwoord _____ waterbed waterbed //watərbɛt// vesisänky 1. een bed waarvan het matras gevuld is met water _____ waterbouwkunde waterbouwkunde /ʋˈaːtərbˌʌʊkɵndə/ vesitekniikka 1. wetenschap die zich richt op ontwerp en beheer van waterbouwkundige werken _____ waterdamp waterdamp /ʋˈaːtərdˌɑmp/ vesihöyry _____ waterdicht waterdicht /ʋˈaːtərdˌɪxt/ vedenkestävä 1. ondoordringbaar voor water _____ waterdrieblad waterdrieblad /ʋˈaːtərdrˌiblɑt/ raate _____ wateren wateren //ˈʋaːtərən// virtsata, pissata 1. urine uitscheiden _____ waterfiets waterfiets /ʋˈaːtərfˌits/ polkuvene 1. een vaartuig met een aandrijving zoals op fietsen waarmee men zich over het water kan voortbewegen door middel van het trappen op pedalen _____ watergladheid watergladheid //ˈwatərˌɣlɑtɦɛɪ̯t// //ˈʋatərˌχlɑtɦɛɪ̯t// //ˈβ̞atərˌɣlɑtɦɛːt// vesiliirto 1. verschijnsel waarbij een dunne waterfilm ontstaat. _____ waterhoen waterhoen /ʋˈaːtərhˌun/ liejukana 1. Gallinula chloropus _____ waterig waterig /ʋˈaːtərəx/ läpimärkä 2. uitziend alsof men tranen in de ogen heeft _____ waterkastanje waterkastanje /ʋˈaːtərkˌɑstɑɲə/ vesikastanja _____ waterkracht waterkracht /ʋˈaːtərkrˌɑxt/ vesivoima _____ waterkringloop waterkringloop /ʋˈaːtərkrɪŋlˌoːp/ veden kiertokulku _____ waterleiding waterleiding /ʋˈaːtərlˌɛɪdɪŋ/ vesilaitos 1. een leidingnetwerk om drinkwater vanuit een waterreservoir naar de verbruiker te vervoeren _____ waterlijn waterlijn //ˈwatərˌlɛin// vesilinja 2. de grens tussen onderwaterschip en bovenwaterschip _____ watermeloen watermeloen //ˈʋaːtərməˌlun// vesimeloni, arbuusi 1. Citrullus vulgaris, een grote vrucht met vochtig en rood vruchtvlees _____ watermerk watermerk /ʋˈaːtərmˌɛrk/ vesileima _____ watermolen watermolen /ʋˈaːtərmˌoːlən/ vesimylly 2. een molen die door stromend water aangedreven wordt _____ watermunt watermunt /ʋˈaːtərmˌɵnt/ vesiminttu _____ waternoot waternoot /ʋˈaːtərnˌoːt/ vesipähkinä _____ waterpas waterpas /ʋˈaːtərpˌɑs/ vatupassi 1. een werktuig dat gebruikt wordt om zeker te stellen dat iets loodrecht op de richting van de zwaartekracht komt te staan _____ waterpeper waterpeper /ʋˈaːtərpˌeːpər/ katkeratatar _____ waterpijp waterpijp /ʋˈaːtərpˌɛɪp/ hooka _____ waterpistool waterpistool /ʋˈaːtərpɪstˌoːl/ vesipyssy 1. pistool waaruit een straal water kan spuiten _____ waterpolo waterpolo /ʋˈaːtərpˌoːloː/ vesipallo 1. een balsport waarbij twee ploegen van zeven spelers elkaar in het water bestrijden _____ waterpomptang waterpomptang /ʋˈaːtərpˌɔmptɑŋ/ putkipihdit 1. een platte verstelbare tang (in alle formaten) voor het monteren van buisleidingen _____ waterral waterral /ʋˈaːtərrˌɑl/ luhtakana _____ waterski waterski /ʋˈaːtərskˌi/ vesihiihto 1. ski voor het waterskiën _____ waterspuwer waterspuwer /ʋˈaːtərspˌywər/ gargoili _____ waterstof waterstof //ˈʋatərˌstɔf// vety 1. een chemisch element en een kleurloos niet-metaal _____ waterstofatoom waterstofatoom /ʋˈaːtərstˌoːfaːtˌoːm/ vetyatomi 1. een atoom van het chemisch element waterstof. _____ waterstofbrug waterstofbrug /ʋˈaːtərstˌɔvbrɵx/ vetysidos _____ watertoren watertoren /ʋˈaːtərtˌoːrən/ vesitorni 1. een toren die zorgt voor een gelijkmatige waterdruk in het waterleidingnet _____ wateruurwerk wateruurwerk /ʋˈaːtərˌyrʋɛrk/ vesikello _____ waterval waterval /ʋˈaːtərvˌɑl/ vesiputous 1. plaats waar stromend water bij een hoogteverschil zijn weg al vallend voortzet _____ watervervuiling watervervuiling /ʋˈaːtərvərvˌœylɪŋ/ veden saastuminen _____ waterviolier waterviolier /ʋˈaːtərvˌioːlˌir/ vesisulka _____ watervliegtuig watervliegtuig /ʋˈaːtərvlˌixtœyx/ vesitaso 1. een vliegtuig dat kan opstijgen en landen op het water _____ watervrees watervrees /ʋˈaːtərvrˌeːs/ hydrofobia _____ wattenstaafje wattenstaafje /ʋˈɑtənstˌaːfjə/ korvapuikko 1. plukje watten bevestigd op een houten of plastic stokje, gebruikt voor bepaalde medische doeleinden... _____ wc wc //ʋese// WC 1. toilet _____ webdesign webdesign /ʋˈɛbdəzˌɪɣn/ verkkosivujen suunnittelu 1. _____ webmaster webmaster /ʋˈɛbmɑstər/ sivustovastaava 1. iemand die een website ontwerpt en/of beheert _____ webserver webserver /ʋˈɛbsɛrvər/ verkkopalvelin 2. 1. computerprogramma 3. 2. server waarop de _____ website website //ˈwɛpsajt// verkkosivu 1. een plaats waar zich informatie bevindt op het internet, aangeduid met een URL _____ wedden wedden /ʋˈɛdən/ lyödä vetoa 1. geld wagen op een toekomstige gebeurtenis _____ weddenschap weddenschap /ʋˈɛdənsxˌɑp/ vedonlyönti _____ wedergeboorte wedergeboorte /ʋˈeːdərɣˌeːbɔːrtə/ renessanssi 1. _____ wederkerend voornaamwoord wederkerend voornaamwoord /ʋˌeːdərkˈɪːrənt vˈɔːrnaːmʋˌɔːrt/ refleksiivipronomini _____ wederkerend werkwoord wederkerend werkwoord /ʋˌeːdərkˈɪːrənt ʋˈɛrkʋˌɔːrt/ refleksiiviverbi 1. een werkwoord waarbij de handelende persoon tevens het voorwerp van de handeling is _____ wederzijds wederzijds //wedərˈzɛits// keskinäinen _____ wedijveren wedijveren /ʋˈɛtɛɪvərən/ kilpailla _____ wedloop wedloop /ʋɛdlˈoːp/ kilpa _____ wedstrijd wedstrijd /ʋˈɛtstrɛɪt/ kilpailu 1. een strijd van twee of meer personen om uit te maken wie op een bepaald gebied de beste is _____ weduwe weduwe //ˈʋeːdyʋə// leski vrouw _____ weduwnaar weduwnaar //'ʋedyʋnar// leski, leskimies man _____ wee wee //ʋeː// supistus 1. samentrekking bij geboorte _____ weefgetouw weefgetouw /ʋˈeːfɣətˌʌʊ/ kangaspuut _____ weefsel weefsel /ʋˈeːfsəl/ 1. kudos 1. een dunne geweven stof of textiel 2. kudos, solukko 2. een groep van gelijkaardige lichaamscellen die dezelfde functie in een levend organisme vervullen _____ weegbree weegbree /ʋeːxbrˈeː/ ratamo _____ weegschaal weegschaal /ʋeːxsxˈaːl/ vaaka 1. een meetinstrument waarmee het gewicht kan worden bepaald _____ week week //wek// //ʋek// //β̞ek// heikko 1. slap _____ week week //wek// //ʋek// //β̞ek// viikko 1. tijdseenheid van 7 dagen _____ weekblad weekblad //'ʋekblɑt// viikkolehti 1. een publicatie die wekelijks verschijnt _____ weekdier weekdier /ʋeːɡdˈir/ nilviäinen _____ weekeinde weekeinde /ʋˈeːkɛɪndə/ viikonloppu 1. periode van vrijdagavond tot en met zondagnacht _____ weekend weekend //ˈʋikɛnt// viikonloppu 1. de periode van vrijdagavond tot en met zondagnacht _____ weer weer //weːr// //ʋɪːr// //β̞eːr// 1. sää, ilma 1. atmosferische gesteldheid 2. oinas 1. hamel, gesneden ram 3. salvupukki 2. gecastreerde bok 4. kalapato 1. visweer _____ weerhaak weerhaak /ʋɪːrhˈaːk/ väkänen _____ weerkaart weerkaart /ʋˈɪːrkaːrt/ sääkartta 1. kaart van een bepaald gebied waarop de weerssituatie is weergegeven _____ weerkaatsing weerkaatsing /ʋˈɪːrkaːtsˌɪŋ/ heijastus 2. 1. het weerkaatsen 3. 2. datgene wat weerkaatst wordt (licht, beeld, warmte of geluid) _____ weerkunde weerkunde /ʋˈɪːrkɵndə/ ilmatiede _____ weerstaan weerstaan /ʋˈɪːrstˌaːn/ kestää 1. stand houden, weerstand bieden aan _____ weerstand weerstand /ʋˈɪːrstˌɑnt/ vastus 3. een elektronica-onderdeel _____ weerwolf weerwolf /ʋˈɪːrʋɔlf/ ihmissusi . een mythisch wezen dat bij volle maan van mens in wolf verandert _____ wees wees //ʋes// orpo _____ weeshuis weeshuis //ˈʋeshœʏs// orpokoti 1. een opvanghuis voor wezen _____ weg weg //ʋɛχ// //β̞ɛx// tie 1. een smalle strook grond voor het verkeer _____ wegdek wegdek /ʋˈɛxdˌɛk/ päällyste _____ wegen wegen //ˈʋeχə(n)// //β̞eɣə(n)// punnita 2. 1. het gewicht/de massa bepalen 3. 2. een bepaald gewicht/massa als eigenschap hebben _____ wegenkaart wegenkaart /ʋˈeːɣəŋkˌaːrt/ tiekartta _____ weggeven weggeven /ʋˈɛɣɣˌeːvən/ antaa 1. afstand nemen van iets door het aan iemand te geven _____ weglaten weglaten /ʋˈɛɣlˌaːtən/ jättää pois 1. te midden van andere informatie iets niet insluiten _____ wei wei //ʋɛɪ// 1. laidun, laidunmaa 1. een stuk grasland voor begrazing door vee 2. hera 2. een vloeistof die ontstaat als restproduct bij het kaasmaken _____ weide weide /ʋˈɛɪdə/ heinämaa _____ weigeren weigeren /ʋˈɛɪɣərən/ kieltää 1. niet voldoen aan een verzoek of opdracht _____ weigering weigering /ʋˈɛɪɣərˌɪŋ/ kieltäytyminen 1. het niet voldoen aan een verzoek of opdracht _____ weiland weiland //'ʋɛɪlɑnt// laidun 1. een stuk grasland in gebruik voor de begrazing door vee _____ weinig weinig //ˈwɛɪ̯nɪx// //ˈʋɛɪ̯nəχ// //ˈβ̞ɛːnəx// 1. vähän 1. in een kleine hoeveelheid, niet veel 2. harva 2. in een klein aantal _____ weken weken //ˈwe.kə(n)// //ˈʋe.kə(n)// //ˈβ̞e.kə(n)// liottaa 1. door langdurig in een vloeistof te leggen zacht, plooibaar of beter wasbaar maken _____ wekker wekker //ˈʋɛkər// herätyskello 1. een apparaat dat gebruikt wordt om de tijd bij te houden en een functie heeft die veel geluid produceert op een ingestelde tijd _____ welbespraaktheid welbespraaktheid /ʋˈɛlbɛsprˌaːktɛɪt/ kaunopuheisuus 1. de kunst om iets goed te kunnen verwoorden _____ welgesteld welgesteld /ʋˈɛlɣɛstəlt/ varakas 1. financieel goed gesitueerd _____ welk welk //ʋɛlk// mikä _____ welkom welkom //ˈʋɛɫkɔm// vastaanotto 1. gewenst zijn te blijven _____ welkom welkom //ˈʋɛɫkɔm// tervetuloa, tervetullut 1. begroeting _____ wellicht wellicht //ʋɛˈlɪxt// ehkä 1. mogelijk, misschien _____ welp welp //wɛlp// pentu 1. jong van hond, wolf, leeuw e.d. _____ welvaren welvaren /ʋˈɛlvaːrən/ menestyä _____ wendbaarheid wendbaarheid /ʋˈɛndbaːrhˌɛɪt/ ketteryys 1. het gemak waarin iets of iemand van richting kan veranderen _____ wenkbrauw wenkbrauw // ˈwɛŋɡbrɑu // kulmakarva 1. knokige rand boven het oog, meestal begroeid met haar _____ wens wens //ʋεns// toive _____ wenselijk wenselijk /ʋˈɛnsələk/ haluttava 1. wat men zou wensen _____ wensen wensen //'ʋɛnsən// toivoa _____ wereld wereld //ˈweː.ʁəlt// //ˈʋɪː.rɔɫt// //ˈβ̞eː.rəɫt// maailma 1. de aarde _____ wereldbol wereldbol /ʋˈɪːrəltbˌɔl/ karttapallo 1. een kaart van het oppervlak van de aarde in de vorm van een bol _____ werelddeel werelddeel //ˈweːrəlˌdeːl// //ˈʋɪːrəɫˌdeːɫ// //ˈβ̞eːrəlˌdel// maanosa 1. een groot boven de zee uitstekend stuk droog land en de omringende eilanden die op hetzelfde continentale plat liggen _____ wereldkampioen wereldkampioen /ʋˈɪːrəltkˌɑmpiˌun/ maailmanmestari 1. persoon die of team dat tijdens een toernooi of competitie om de wereldtitel in een bepaalde tak van sport winnaar is _____ wereldoorlog wereldoorlog /ʋˈɪːrəltˌɔːrlɔx/ maailmansota 1. een gewapende strijd tussen een zeer groot aantal landen, met name gebruikt voor de Eerste en de Tweede Wereldoorlog. _____ wereldtaal wereldtaal //'werəltal// maailmankieli 1. _____ wereldtentoonstelling wereldtentoonstelling /ʋˈɪːrəlttɛntˌoːnstɛlˌɪŋ/ maailmannäyttely 1. een tentoonstelling waaraan landen uit de wereld aan kunnen deelnemen _____ wereldvreemd wereldvreemd /ʋˈɪːrəltvrˌeːmt/ irrallaan todellisuudesta 1. onbekend buiten de eigen leefruimte _____ werf werf //wɛr(ə)f// telakka 1. een scheepswerf _____ werk werk //ʋɛrk// työ 1. dat wat gedaan moet worden _____ werkbank werkbank /ʋˈɛrkbˌɑŋk/ höyläpenkki 1. werkbank _____ werkdag werkdag /ʋˈɛrkdˌɑx/ työpäivä 1 een dag waarop gewerkt wordt _____ werkelijk werkelijk /ʋˈɛrkələk/ todella 1. niet verbeeld _____ werkelijkheid werkelijkheid //'ʋɛrkələkɦɛɪt// todellisuus 1. de omstandigheden zoals deze daadwerkelijk bestaan _____ werken werken //ʋɛrkən// työskennellä, tehdä työtä 1. arbeid verrichten, lichte vorm van zwoegen _____ werkgever werkgever /ʋˈɛrkɣˌeːvər/ työnantaja 1. persoon die of bedrijf dat werk verschaft aan anderen _____ werkhond werkhond /ʋˈɛrkhˌɔnt/ käyttökoira 1. een hond die men gebruikt bij de jacht, het hoeden van een kudde, het speuren naar mensen of drugs etc. _____ werkkracht werkkracht //ˈʋɛrkrɑxt// työvoima 1. een persoon die gewoonlijk tegen betaling werk verricht _____ werkloos werkloos /ʋˈɛrkloːs/ työtön _____ werkloosheid werkloosheid //wɛrkˈloshɛit// työttömyys 2. 1. het werkloos zijn 3. 2. het aandeel van de beroepsbevolking zonder betaalde baan _____ werkloosheidsuitkering werkloosheidsuitkering /ʋˈɛrklˌoːshɛɪdsœytkˌɪːrɪŋ/ työttömyysetuus 1. uitkering voor iemand die buiten zijn of haar schuld om werkloos is _____ werktitel werktitel /ʋˈɛrktˌitəl/ työnimi 1. _____ werktuig werktuig /ʋˈɛrktˌœyx/ työkalu 1. een stuk gereedschap om een taak eenvoudiger en/of lichter te maken _____ werktuigmachine werktuigmachine /ʋˈɛrktˌœyɣmaːʃˌinə/ työstökone 1. _____ werkweek werkweek /ʋˈɛrkʋˌeːk/ työviikko 2. 1.dagen per week waarop er gewerkt wordt 3. 2.het totaal aantal arbeidsuren per week _____ werkwoord werkwoord /ʋˈɛrkʋˌɔːrt/ verbi, teonsana 1. woordsoort die in de eerste plaats een handeling of toestand uitdrukt _____ werkwoordelijk werkwoordelijk /ʋˈɛrkʋˌɔːrdələk/ verbaalinen 1. _____ werpen werpen /ʋˈɛrpən/ heittää 1. met een krachtige zwaai van de arm iets uit de hand naar iets of iemand heen laten gaan _____ werper werper /ʋˈɛrpər/ syöttäjä 3. bij honkbal _____ wervel wervel /ʋˈɛrvəl/ nikama 1. bot van de wervelkolom _____ wervelkolom wervelkolom /ʋˈɛrvɛlkˌoːlɔm/ selkäranka _____ wesp wesp /ʋˈɛsp/ ampiainen 1. een zwart-geel gestreept vliesvleugelig insect _____ wespendief wespendief /ʋˌɛspəndˈif/ mehiläishaukka 1. _____ wespenorchis wespenorchis /ʋˈɛspənˌɔrxɪs/ neidonvaippa _____ wespentaille wespentaille /ʋˌɛspəntˈɑjə/ ampiaisvyötärö 1. een zeer smalle taille _____ westen westen /ʋˈɛstən/ länsi _____ wet wet //wɛt// laki 1. een door de overheid opgestelde regel _____ wet van Murphy wet van Murphy /ʋˈɛt vɑn mˈɵrphi/ Murphyn laki _____ weten weten //ˈʋeː.tə(n)// tietää 1. ergens kennis van hebben _____ wetenschap wetenschap //'ʋetənsxɑp// tiede 2. 2. georganiseerde activiteit 3. 1. het weten van de mens _____ wetenschappelijk wetenschappelijk //,ʋetən'sxapələk// tieteellinen _____ wetenschapper wetenschapper //ˈʋetəˌsxɑpər// tiedemies 1. iemand die de wetenschap beoefent _____ wetenschapsfilosofie wetenschapsfilosofie /ʋˌeːtənsxˌɑpsfilˌoːzoːfˈi/ tieteenfilosofia _____ wetgeving wetgeving /ʋˈɛtɣeːvˌɪŋ/ lainsäädäntö 1. het geheel aan wetten die in een land gelden _____ wetsontwerp wetsontwerp /ʋˈɛtsɔntʋˌɛrp/ lakiehdotus 1. een voorstel gedaan in een wetgevende vergadering dat bij aanneming een wet wordt _____ wettelijk wettelijk //ˈwɛtələk// laillinen 2. 2. tot de wet behorend 3. 1. in overeenstemming met de wet _____ wettigheid wettigheid //'ʋɛtəxhɛɪt// laillisuus 1. het in overeenkomst met de wet zijn _____ weven weven //ˈweː.və(n)// //ˈʋe.və(n)// kutoa 1. (textiel) vervaardigen uit draden _____ wezel wezel /ʋeːzˈɛl/ lumikko _____ wezen wezen //ˈʋeː.zə(n)// 1. olento 1. individu 2. perusolemus 2. aard _____ whisky whisky /ʋhˈɪski/ viski 1. een sterke drank die uit gerst of uit maïs en rogge gestookt is _____ wie wie //wiː// //ʋiː// //β̞iː// kuka 1. vragend voornaamwoord _____ wie het laatst lacht, lacht het best wie het laatst lacht, lacht het best /ʋˈi hət lˈaːtst lˈɑxt lˈɑxt hət bˈɛst/ joka viimeksi nauraa, se parhaiten nauraa degene die aan het eind het beste uit de strijd komt is de daadwerkelijke winnaar _____ wieg wieg /ʋˈix/ kehto 1. een bedje voor een pasgeboren zuigeling, vaak met een hemel van fijn gaas en soms met de mogelijkheid het kind zachtjes heen en weer te bewegen _____ wiegen wiegen //ˈwiɣə(n)// keinua 1. zachtjes heen en weer bewegen, gewoonlijk om een zuigeling in slaap te brengen _____ wiegendood wiegendood /ʋˌiɣəndˈoːt/ kätkytkuolema 1. het plotseling zonder duidelijke oorzaak overlijden van een zuigeling _____ wiel wiel /ʋˈil/ pyörä, ratas 1. ronddraaiende schijf _____ wierook wierook /ʋirˈoːk/ suitsuke 1. een mengsel van aromatische organische stoffen, dat aangestoken kan worden en dan een als aangenaam beoordeelde geur verspreidt, oorspronkelijk met name de hars (olibanum) van de wierookboom Boswellia _____ wiet wiet //ʋit// ruoho 1. een softdrug die bestaat uit gedroogde hennep _____ wig wig /ʋˈɪx/ kiila 1. een metalen of houten voorwerp in de vorm van een driehoekig blok met een scherpe hoek van 5 to 20 graden _____ wigwam wigwam /ʋˈɪɣʋɑm/ wigwam 1. koepelvormig huis gebruikt door de Noord-Amerikaanse indianen _____ wij wij //wɛɪ̯// //ʋɛɪ̯// //β̞ɛː// me 1. 1e persoon meervoud nominatief _____ wijden wijden /ʋˈɛɪdən/ omistautua 1. geheel voor een bepaald doel bestemmen _____ wijdverspreid wijdverspreid /ʋˈɛɪdvərsprˌɛɪt/ laaja 1. overal aanwezig, vindbaar _____ wijk wijk //ʋɛi̯k// kortteli 1. een bewoond deel van een stad of een gemeente _____ wijn wijn //wɛɪ̯n// //ʋɛɪ̯n// //β̞ɛːn// viini 1. alcoholhoudende drank _____ wijnazijn wijnazijn /ʋˌɛɪnaːzˈɛɪn/ viinietikka 1. azijn uit wijn bereid _____ wijnbouw wijnbouw /ʋˈɛɪnbʌʊ/ viininviljely het verbouwen van druiven voor de productie van wijn _____ wijndruif wijndruif /ʋˈɛɪndrœyf/ viinirypäle 1. een druif die wordt gebruikt om wijn van te maken _____ wijnglas wijnglas /ʋˈɛɪŋlɑs/ viinilasi 1. een glas dat speciaal ontworpen is om wijn uit te drinken _____ wijnjaar wijnjaar /ʋˈɛɪɲaːr/ vuosikerta 1. _____ wijnrood wijnrood /ʋɛɪnrˈoːt/ punaviini _____ wijnruit wijnruit /ʋˈɛɪnrœyt/ ruuta _____ wijs wijs //wɛɪ̯s// //ʋɛɪ̯s// //β̞ɛːs// viisas 1. van groot inzicht getuigend _____ wijselijk wijselijk /ʋˈɛɪsələk/ viisaasti _____ wijsheid wijsheid /ʋˈɛɪshɛɪt/ viisaus 1. gerijpt inzicht _____ wijsvinger wijsvinger /ʋˈɛɪsfɪŋər/ etusormi 1. tweede vinger, gelegen tussen de middelvinger en de duim _____ wijwater wijwater /ʋˈɛɪʋaːtər/ vihkivesi 1. gewijd water _____ wijze wijze /ʋˈɛɪzə/ tapa 1. manier _____ wijzen wijzen /ʋˈɛɪzən/ osoittaa _____ wijzerplaat wijzerplaat /ʋˌɛɪzərplˈaːt/ kellotaulu 1. de plaat van een klok waarop de wijzers de tijd aangeven _____ wiki wiki /ʋˈiki/ wiki 1. een constructiesysteem voor internetpagina's waar, in het algemeen, iedereen alle pagina's kan wijzigen _____ wikificeren wikificeren //ʋɪkifiˈsɪːrə(n)// wikittää 1. een tekst aanpassen aan het wikisysteem _____ wil wil //ʋɪl// tahto 1. de bereidheid of zin om iets te doen _____ wild wild /ʋˈɪlt/ kesytön 1. onbeschaafd, bruusk _____ wild wild /ʋˈɪlt/ riista 2. 1. dieren die niet onder menselijke beheersing zijn opgegroeid 3. 2. vlees van een wild dier _____ wild zwijn wild zwijn /ʋˈɪlt zʋˈɛɪn/ villisika 1. Sus scrofa, de voorouder van het varken _____ wildernis wildernis /ʋˈɪldərnˌɪs/ erämaa 1. een gebied dat weinig door de mens geregeld is _____ wilg wilg /ʋˈɪlx/ paju 1. Salix sp. _____ willekeurig willekeurig //wɪləˈkørəx// mielivaltainen _____ willen willen //ˈʋɪ.lən// tahtoa, haluta 1. iets als verlangen of voorkeur hebben _____ wimber wimber //wɪmbər// vimpa _____ wimper wimper /ʋˈɪmpər/ silmäripsi _____ wimperkruller wimperkruller //xxxx// ripsientaivutin 1. klein, tangachtig voorwerp om de bovenste wimpers mee om te buigen zodat ze gaan krullen _____ wind wind //ʋɪnt// tuuli 1. stroming van lucht veroorzaakt door luchtdrukverschillen _____ windas windas /ʋˈɪndɑs/ vintturi 1. windas _____ winde winde /ʋˈɪndə/ 1. kiertokasvi 2. säyne 2. zoetwatervis _____ windmolen windmolen /ʋɪndmˈoːlən/ tuulimylly 1. molen die door de wind gedreven wordt _____ windwijzer windwijzer /ʋˈɪndʋɛɪzər/ tuuliviiri 1. _____ windzak windzak /ʋˈɪndzɑk/ tuulipussi 1. ronde open zak die de richting en de sterkte van de wind aangeeft, meestal is de zak in het rood en wit _____ winkel winkel //ˈwɪŋkəl// kauppa, myymälä 1. plaats waar koopwaar wordt verkocht _____ winkelcentrum winkelcentrum /ʋˈɪŋkɛlsˌɛntrɵm/ ostoskeskus 1. gebied of overdekte galerij waar meerdere winkels en horecazaken zijn gevestigd _____ winkeldief winkeldief /ʋˌɪŋkɛldˈif/ myymälävaras 1. iemand die iets steelt in een winkel _____ winkelwagen winkelwagen /ʋˌɪŋkɛlʋˈaːɣən/ Ostoskärryt 1. een wagentje dat in winkels wordt gebruikt om tijdens het winkelen producten in te verzamelen _____ winnaar winnaar /ʋˈɪnaːr/ voittaja 1. degene die een strijd of wedstrijd in zijn voordeel beslist _____ winnen winnen //ˈwɪnə(n)// //ˈʋɪnə(n)// //ˈβ̞ɪnə(n)// voittaa 2. 1. als beste partij uit een wedstrijd komen 3. 2. iets verkrijgen voor een goede prestatie bij een wedstrijd 4. 4. iemand bereid vinden zich ergens voor in te zetten _____ winst winst //ʋɪnst// voitto 1. datgene wat men meer heeft dan voordat men investeerde _____ winter winter //ʋɪntər// talvi 1. seizoen _____ wintereik wintereik /ʋˈɪntərˌɛɪk/ talvitammi 1. _____ winterkoning winterkoning /ʋˈɪntərkˌoːnɪŋ/ peukaloinen _____ winterkoninkje winterkoninkje /ʋˈɪntərkˌoːnɪŋkjə/ peukaloinen _____ winters winters /ʋˈɪntərs/ talvinen 1. typerend voor de winter _____ wisent wisent /ʋizˈɛnt/ visentti 1. _____ wiskunde wiskunde /ʋˈɪskɵndə/ matematiikka 1. de formele studie van patronen en structuren. _____ wiskundig wiskundig //ʋɪsˈkʏndəx// matemaattinen 1. op wiskunde betrekking hebbend of er gebruik van makend _____ wispelturigheid wispelturigheid /ʋˌɪspɛltˈyrəxhˌɛɪt/ päähänpisto 1. het op een onvoorspelbare manier steeds weer veranderen _____ wissel wissel //ʋɪsəl// vaihde 1. speciale constructie in een spoorweg om een voertuig naar een ander spoor te leiden _____ wisselgeld wisselgeld /ʋˈɪsɛlɣəlt/ vaihtoraha _____ wisselkoers wisselkoers /ʋˌɪsɛlkˈurs/ vaihtokurssi wisselkoers _____ wisselstroom wisselstroom /ʋˌɪsɛlstrˈoːm/ vaihtovirta 1. wisselstroom _____ wit wit //ʋɪt// valkoinen 1. kleur _____ wit wit //ʋɪt// valkoinen, valkea 1. kleur _____ witboek witboek /ʋɪtbˈuk/ valkoinen kirja 1. een document dat beschrijft hoe overheidsbeleid, een technologie, en/of product een specifiek probleem oplost _____ witgoud witgoud /ʋˈɪtɣʌʊt/ valkokulta 1. een legering van goud en palladium _____ witkalk witkalk /ʋˈɪtkɑlk/ kalkkivelli 1. _____ witte haai witte haai /ʋˈɪtə hˈaːj/ valkohai 1. Carcharodon carcharias, de bekendste en de meest gevreesde haai _____ witte wijn witte wijn /ʋˈɪtə ʋˈɛɪn/ valkoviini 1. een alcoholhoudende drank die verkregen wordt door de gisting van voornamelijk witte druiven _____ wittekool wittekool /ʋˌɪtəkˈoːl/ keräkaali 1. een sluitkoolgewas dat lichtgroen tot wit van kleur is _____ wodka wodka /ʋˈɔdkaː/ vodka, votka 1. een heldere, kleurloze en nagenoeg geurloze sterkedrank _____ woede woede //ˈʋudə// viha 1. een gevoel van erge kwaadheid _____ woeden woeden /ʋˈudən/ raivota 1. met veel geweld gaande zijn van een natuurverschijnsel _____ woedend woedend //'ʋudənt// raivoisa 1. bijzonder boos _____ woef woef /ʋˈuf/ hau, vuh 1. krachtig geluid met korte tussenpozen, zoals een hond dat kan uitstoten _____ woekerrente woekerrente /ʋˌukərrˈɛntə/ kiskurikorko _____ woensdag woensdag //ˈwunzdɑx// //ˈʋunzdɑx// keskiviikko 1. een dag van de week die na dinsdag en voor donderdag komt _____ woerd woerd /ʋˈurt/ ankka 1.mannetjeseend _____ woestenij woestenij /ʋˌustənˈɛɪ/ autiomaa 1. een onherbergzaam gebied dat door niemand verzorgd wordt _____ woestijn woestijn /ʋustˈɛɪn/ aavikko, autiomaa 1. grote dorre vlakte, met weinig neerslag en weinig vegetatie _____ wok wok /ʋˈɔk/ wokkipannu 1. ronde pan die wordt gebruikt in de oosterse keuken, vooral om te roerbakken _____ wol wol //ʋɔl// villa 1. weefsel van wollen garens _____ wolf wolf //wɔlf// //ʋɔlf// susi, hukka 1. Canis lupus, een roofdier uit de familie van de hondachtigen _____ wolfraam wolfraam /ʋɔlfrˈaːm/ volframi 1. scheikundig element met symbool W en atoomnummer 74 _____ wolfskers wolfskers /ʋˈɔlfskərs/ belladonna _____ wolk wolk /ʋˈɔlk/ pilvi, sumu 1. een samenhangende verzameling van merendeels zwevende waterdruppeltjes _____ wolkenkrabber wolkenkrabber //ˈwɔlkə(n)ˌkrɑbər// //ˈʋɔɫkə(ŋ)ˌkrɑbər// //ˈβ̞ɔɫkə(ŋ)ˌkrɑbər// pilvenpiirtäjä 1. een zeer hoog gebouw dat met bewolkt weer zichtbaar in de wolken kan steken _____ wollen wollen //wɔlə(n)// villainen 1. gemaakt van wol _____ wombat wombat /ʋˈɔmbɑt/ vompatti _____ wond wond //wɔnd// //ʋɔnt// //β̞ɔnt// haava 1. een beschadiging in of aan het lichaam _____ wonder wonder /ʋˈɔndər/ ihme 1. een gebeurtenis waaraan een bovennatuurlijke oorsprong toegeschreven wordt _____ wonen wonen //ˈwo.nə(n)// //ˈʋo.nə(n)// //ˈβ̞o.nə(n)// asua 1. een permanente behuizing hebben _____ woonkamer woonkamer /ʋˈoːnkˌaːmər/ olohuone 1. een kamer ingericht om in te wonen _____ woord woord //ʋoːrt// 1. sorsa 1. mannetjeseend 2. sana 2. 1. spraakklank of betekeniseenheid die bestaat uit minimaal één vrij morfeem en minimaal nul gebonden morfemen 3. 2. belofte 4. 3. het woord van god of de inhoud van de bijbel 5. 4. de natuurlijke eenheid van informatie voor een bepaalde computerarchitectuur _____ woordenboek woordenboek //ˈʋɔːrdə(n)ˌbuk// sanakirja 1. een boek waarin de woorden en uitdrukkingen van een taal zijn gerangschikt met hun... _____ woordenlijst woordenlijst //ˈʋɔːrdə(n)ˌlɛɪst// sanasto 1. een lijst bestaande uit woorden _____ woordenschat woordenschat /ʋˈɔːrdənsxˌɑt/ sanavarasto _____ woordsoort woordsoort /ʋˈɔːrdsɔːrt/ sanaluokka 1. categorie waarin bepaalde woorden naar gelang het grammaticale gebruik in onderverdeeld worden _____ woordvoerder woordvoerder /ʋˈɔːrdvurdər/ edustaja 1. persoon _____ worden worden //ˈwɔrdə(n)// //ˈʋɔrdə(n)// //ˈβ̞ɔrdə(n)// tulla _____ worm worm //ʋɔrm// mato 1. een betrekkelijk klein, lang, ongewerveld dier met een zacht lichaam _____ worstelen worstelen /ʋˈɔrstələn/ painia _____ wortel wortel //ˈʋɔrtəl// 1. porkkana 1. Groente peen 2. juuri 2. 2. Ondergrondse gedeelte van een plant 3. 3. Getal _____ wortelstok wortelstok //'wɔrtəlstɔk// maavarsi 1. _____ woud woud //ʋʌːt// //ʋʌːut// metsä 1. groot bos _____ woudaap woudaap /ʋʌʊdˈaːp/ pikkuhaikara 1. kleinste reigersoort die in Nederland voorkomt _____ wouw wouw //ʋʌʊ̯// //β̞ʌːβ̞// 1. haukka 1. roofvogel van het geslacht Milvus 2. värireseda 2. plant waaruit gele verfstof wordt gewonnen _____ wraak wraak /vrˈaːk/ kosto 1. het vergelden van doorgemaakt lijden _____ wrak wrak /vrˈɑk/ hylky _____ wrat wrat /vrˈɑt/ syylä 1. knobbeltje _____ wreef wreef /vrˈeːf/ jalkapöytä 1. bovenkant van de voet tussen tenen en enkel _____ wreken wreken /vrˈeːkən/ kostaa 1. iemand straffen om het onrecht dat hij of zij je heeft aangedaan _____ wrijven wrijven /vrˈɛɪvən/ hangata 1. handeling _____ wrijving wrijving /vrˈɛɪvɪŋ/ hankaus _____ wrong wrong /vrˈɔŋ/ lakipunos 1. oorspronkelijk een rol van twee ineengedraaide repen stof, gevuld met haar of wol, aangebracht bovenop de helm om vijandelijke slagen te breken _____ wulk wulk /ʋˈɵlk/ kuningaskotilo 1. Buccinum undatum _____ wulp wulp /ʋˈɵlp/ kuovi 1. Numenius arquata, een vogel uit de familie van de snipachtigen (Scolopacidae) _____ wurgen wurgen /ʋˈɵrɣən/ kuristaa 1. iets of iemand vermoorden door het dichtknijpen van de keel _____ xanthine xanthine //ksɑnˈtinə// dioksipuriini, ksantiini 1. een organische stof die in vlees, urine en andere dierlijke stoffen voorkomt _____ xenofobie xenofobie //ksenofoˈbi// ksenofobia 1. een afkeer van alles wat vreemd of buitenlands is _____ xenofoob xenofoob /ksˌeːnoːfˈoːp/ muukalaisvihaaja 1. iemand die een sterke afkeer van vreemdelingen heeft _____ xenon xenon //ˈksenɔn// ksenon 1. een scheikundig element en kleurloos edelgas met het symbool Xe en het atoomnummer 54 _____ xenotransplantatie xenotransplantatie //ˈksenotrɑnsplɑnˌtatsi// ksenotransplantaatio 1. een transplantatie van dierlijke organen bij de mens _____ xyleem xyleem //ksiˈlem// ksyleemi 1. _____ xylitol xylitol //ˌksiliˈtɔl// ksylitoli 1. een zoetstof die bereid is door hydrogenatie van xylose _____ xylofoon xylofoon //ˌksiloˈfon// ksylofoni 1. een slaginstrument dat bestaat uit een reeks op toon gestemde hardhouten staafjes waar met kleine hamertjes op geslagen wordt _____ xylografie xylografie //ˌksiloɣraˈfi// ksylografia 2. 1. houtsnijkunst 3. 2. houtsnede of houtgravure _____ yard yard /jˈɑrt/ jaardi 2. 1. een Angelsaksische lengtemaat (3 voet is 0,9144 m) 3. 2. een Engelse vlaktemaat (12,14 ha) _____ yen yen /jˈɛn/ jeni 1. de munteenheid van Japan _____ yeti yeti //ˈjeti// jeti, lumimies 1. een legendarisch monster met de bijnaam 'de verschrikkelijke sneeuwman' die voor zou komen in de Himalaya _____ yoga yoga //ˈjoxa// jooga 1. het streven om door lichamelijke en geestelijke methoden van concentratie tot hogere bewustzijnstoestanden te geraken _____ yoghurt yoghurt //ˈjɔxərt// //ˈjɔχərt// jugurtti, jogurtti 1. lichtzuur, lobbig zuivelproduct _____ yogi yogi /jˈoːɣi/ joogi 1. een beoefenaar van de yoga _____ ytterbium ytterbium /ˈɪtərbˌiɵm/ ytterbium 1. scheikundig element met symbool Yb en atoomnummer 70 _____ yttrium yttrium /ˈɪtriˌɵm/ yttrium 1. _____ yurt yurt /jˈɵrt/ jurtta 1. een ronde nomadentent _____ zaad zaad //zaːt// siemen 1. een bevruchte kiem waaruit een nieuwe plant van dezelfde soort groeit _____ zaadleider zaadleider //'zadlɛɪdər// siemenjohdin _____ zaag zaag //zax// saha 1. een gereedschap met een scherp getand metalen blad om voorwerpen in stukken te verdelen _____ zaagmeel zaagmeel /zaːɣmˈeːl/ sahanpuru 1. een uit houtvezels bestaande stof die ontstaat bij het zagen van hout _____ zaagsel zaagsel //'zaxsəl// sahanpuru 1. een uit houtvezels bestaande stof die ontstaat bij het zagen van hout _____ zaagvis zaagvis /zˈaːɣvɪs/ saharausku 1. een haaiachtige vis met aan de kop een zaagvormig uitsteeksel _____ zaaien zaaien /zˈaːjən/ kylvää 1. zaad strooien _____ zaal zaal //zal// salonki _____ zacht zacht //zɑxt// pehmeä 1. gemakkelijk samen te drukken en/of te buigen _____ zadel zadel /zˈaːdəl/ satula zitplaats op dier of fiets _____ zadelen zadelen /zˈaːdələn/ satuloida 1. een zadel plaatsen op _____ zadelmaker zadelmaker /zˈaːdɛlmˌaːkər/ satulaseppä 1. een persoon die zadels maakt _____ zadenbank zadenbank //ˈzadənbɑŋk// siemenholvi 1.bewaarplaats voor zaden van veel verschillende planten _____ zagen zagen //ˈza.ɣə(n)// //ˈza.χə(n)// sahata 1. in stukken delen door middel van een zaag _____ zak zak //zɑk// 1. säkki 1. slappe, vormeloze tas 2. tasku 2. een plek in kleding waarin kleine spullen kunnen worden meegedragen _____ zakdoek zakdoek //ˈzɑgduk// nenäliina 1. een doek om de neus in te snuiten _____ zaken zaken //zaːkən// asia 2. commerciële activiteiten _____ zakenman zakenman //'zakəmɑn// bisnesmies, liikemies 1. iemand die met zakendoen zijn brood verdient _____ zakenreis zakenreis /zˈaːkɛnrˌɛɪs/ liikematka _____ zakgeld zakgeld /zˈɑkɣəlt/ taskuraha _____ zakkenroller zakkenroller /zˈɑkɛnrˌɔlər/ taskuvaras 1. iemand die ongemerkt waardevolle zaken steelt _____ zaklamp zaklamp //ˈzɑklɑmp// taskulamppu 1. lamp op zakformaat _____ zakmes zakmes //ˈzɑkmɛs// linkkuveitsi, taskuveitsi 1. een klein invouwbaar mes, vaak met extra gereedschappen _____ zalf zalf /zˈɑlf/ balsami smeerbare massa om op de huid aan te brengen _____ zaling zaling /zˈaːlɪŋ/ saalinki 1. dwarshout dat het want spreidt _____ zalm zalm //zɑlm// //zɑɫm// lohikala, lohi 1. een verzamelnaam voor een aantal vissoorten van de Salmonidae-familie _____ zalmforel zalmforel /zˌɑlmfoːrˈɛl/ taimen 1. een forel en consumptievis met zalmkleurig vlees _____ zalven zalven //zɑlvə(n)// voidella 2. het aanbrengen van een welriekende olie, meestal als inhuldiging in een politieke of religieuze hoedanigheid _____ zand zand //zɑnt// hiekka 1. een losse massa die bestaant uit miljoenen stukjes steen en schelpen _____ zandbak zandbak /zˈɑndbɑk/ hiekkalaatikko 1. een bak gevuld met zand om in te spelen _____ zander zander /zˈɑndər/ kuha _____ zandhaver zandhaver /zˈɑndhaːvər/ rantavehnä _____ zandkasteel zandkasteel /zˌɑndkɑstˈeːl/ hiekkalinna 1. een van zand gebouwd miniatuurkasteel _____ zandloper zandloper //ˈzɑntlopər// tiimalasi 1. toestel waarmee de tijd wordt gemeten door zand uit het bovenste reservoir via een smalle doorgang naar het onderste reservoir te laten lopen _____ zandsteen zandsteen /zɑntstˈeːn/ hiekkakivi _____ zang zang /zˈɑŋ/ laulaminen _____ zanger zanger //ˈzɑŋər// laulaja 1. een mannelijk iemand die zingt _____ zangeres zangeres /zˌɑŋərˈɛs/ laulajatar 1. een vrouwelijk iemand die zingt _____ zanglijster zanglijster /zˈɑŋlɛɪstər/ laulurastas 1. Turdus philomelos, een lijstersoort die algemeen is in Nederland en Vlaanderen _____ zaterdag zaterdag //ˈzatərˌdɑx// lauantai 1. een dag van de week die na vrijdag en voor zondag komt _____ zeboe zeboe /zˈeːbu/ seebu 1. Bos taurus indicus een rund dat in het Indische subcontinent en Afrika wordt gedomesticeerd, en voornamelijk in tropische en subtropische klimaten gehouden wordt _____ zebra zebra /zˈɛbraː/ seepra 1. paardachtig hoefdier _____ zebrapad zebrapad /zˈɛbraːpˌɑt/ suojatie 1. een patroon van witte strepen aangebracht op het wegdek ter aanduiding van een beschermde voetgangersoversteekplaats _____ zedelijk zedelijk /zˈeːdələk/ moraalinen 1. zoals het volgens normen en waarden behoort _____ zee zee //ze// //zeː// meri 1. uitgestrektheid zoutwater _____ zee-egel zee-egel /zˈeːeːɣˈɛl/ merisiili 1. een op de zeebodem levend bolvormig stekelig ongewerveld diertje _____ zee-engte zee-engte /zˈeːˈɛŋtə/ salmi 1. _____ zeeanemoon zeeanemoon /zˈeːˌaːnəmˌoːn/ merivuokko 1. in het water levend bloemdier _____ zeearend zeearend /zˈeːˌaːrənt/ merikotka 1. grootste Europese arend, een roofvogel die in kustgebieden leeft _____ zeebeving zeebeving /zˈeːbəvˌɪŋ/ vedenalainen maanjäristys 1. aardbeving waarvan het epicentrum op de bodem van de zee ligt _____ zeebodem zeebodem /zˈeːbˌoːdəm/ merenpohja 1. het grondvlak van een zee _____ zeef zeef /zˈeːf/ siivilä 1. werktuig om grovere van fijnere bestanddelen te scheiden _____ zeegang zeegang /zˈeːɣˌɑŋ/ merenkäynti 1. de deining van de zee _____ zeekoet zeekoet //ˈzekut// etelänkiisla 1. Uria aalge, een zwartwitte zeevogel uit de familie van de Alcidae _____ zeekomkommer zeekomkommer /zˈeːkˌɔmkɔmər/ merimakkara 1. zeedier _____ zeekreeft zeekreeft /zˈeːkrˌeːft/ hummeri 1. in zee levende kreeft _____ zeeleeuw zeeleeuw /zˈeːlˌeʊ/ merileijona 1. grote oorrob _____ zeelt zeelt /zˈeːlt/ suutari 1. Tinca tinca _____ zeeman zeeman /zˈeːmˌɑn/ merimies _____ zeemeermin zeemeermin //ˈzemermɪn// merenneito 1. (mythologie) wezen uit de zee, half vrouw en half vis _____ zeemijl zeemijl /zˈeːmˌɛɪl/ meripeninkulma 1. afstandsmaat, in gebruik op zee, 1852m _____ zeeolifant zeeolifant /zˈeːˌoːlifˌɑnt/ merinorsu 1. soort rob _____ zeep zeep /zˈeːp/ saippua 1. schuimverwerkend reinigingsmiddel _____ zeepaardje zeepaardje //ˈzepaːrtʲə// merihevoset 1. zeevisje waarvan de kop op een paardenkop lijkt _____ zeepbel zeepbel /zˈeːpbˌɛl/ saippuakupla 1. bolvormig vlies van water en zeep dat een hoeveelheid gas (meestal lucht) omringt _____ zeeslag zeeslag /zˈeːslˌɑx/ laivanupotus 2. bordspel _____ zeester zeester //ˈzestɛr// meritähti 1. een schijfvormig stekelhuidig diertje met 5 armen dat in de zee leeft _____ zeevaarder zeevaarder /zˈeːvˌaːrdər/ merenkulkija 1. iemand die voor zijn beroep de zee bevaart _____ zeevogel zeevogel //ˈzeˌvoχɔɫ// //ˈzeːˌvoːɣəl// merilintu 1. een vogel die vooral in de directe omgeving van de zee leeft _____ zeewater zeewater //ˈzeʋatər// merivesi 1. water waarin diverse zouten zijn opgelost en waarmee de zeeën gevuld zijn _____ zeewier zeewier /zˈeːʋˌir/ merilevä 1. in zee levend wier _____ zeezout zeezout /zˈeːzˌʌʊt/ merisuola 1. zout, uit zeewater gewonnen _____ zege zege //'zeɣə// voitto 1. _____ zegel zegel //ˈzexəl// leimasin 1. een middel om een voorwerp zodanig af te sluiten dat er later nagegaan kan worden of het geopend is _____ zegen zegen //ˈzeːɣə(n)// //ˈzeːχə(n)// nuotta 4. soort visnet _____ zegenen zegenen /zˈeːɣənən/ siunata 1. de zegen geven _____ zegge zegge /zˈɛɣə/ sara 1. Carex een geslacht van zowel bladverliezende als groenblijvende kruidachtige planten, behorend tot de cypergrassenfamilie _____ zeggen zeggen /zˈɛɣən/ sanoa 1. mondeling mededelen, spreken, betuigen _____ zeggenschap zeggenschap //ˈzεɣә(n)ˌsxɑp// //ˈzεχә(n)ˌsχɑp// määräysvalta, sananvalta 1. het recht om over iets te beslissen _____ zeil zeil /zˈɛɪl/ purje 1. doek dat in een mast gehesen is met als doel wind te vangen _____ zeilboot zeilboot /zɛɪlbˈoːt/ purjevene 1. een boot waarmee gezeild kan worden _____ zeilen zeilen //ˈzɛɪlə(n)// liitää 1. wedstrijdsport met zeilvaartuigen _____ zeilen zeilen //ˈzɛɪlə(n)// liitää 1. voortgestuwd worden door de druk van de wind tegen een opgehouden zeil _____ zeiler zeiler /zˈɛɪlər/ purjehtija 1. iemand die het zeilen beoefent _____ zeilschip zeilschip /zˈɛɪlsxɪp/ purjealus 1. een schip waarmee gezeild kan worden _____ zeilsteen zeilsteen /zɛɪlstˈeːn/ luonnonmagneetti _____ zeis zeis /zˈɛɪs/ viikate 1. maaiwerktuig met gebogen snijblad en lange stok _____ zeker zeker //ˈze.kər// varma 1. waaraan niet getwijfeld hoeft te worden _____ zekerheid zekerheid //'zekərɦɛɪt// varmuus _____ zekering zekering /zˈeːkərˌɪŋ/ sulake 1. elektronisch element ter voorkoming van een te grote stroom _____ zelden zelden /zˈɛldən/ harvoin 1. bijzonder weinig voorkomend _____ zeldzaam zeldzaam //'zɛltsam// harvinainen 1. naar verhouding gering in aantal _____ zelf zelf //zɛlf// //zɛɫf// itse 2. 1. in eigen persoon 3. 2. in tegenstelling met iets anders _____ zelfgenoegzaamheid zelfgenoegzaamheid /zˈɛlfɣənˌuxzaːmhˌɛɪt/ itseriittoisuus _____ zelfkant zelfkant /zɛlfkˈɑnt/ hulpio 1. elk van de meestal versterkt geweven zijkanten van een weefsel in de lengterichting van het doek _____ zelfkritisch zelfkritisch /zɛlfkrˈitis/ itsekriittinen 1. zichzelf beoordelend, meestal gericht op dat wat verbeterd zou moeten worden _____ zelfmoord zelfmoord //ˈzɛɫfmoːrt// itsemurha 1. handeling waarbij men een einde maakt aan zijn eigen leven. _____ zelfmoordbrief zelfmoordbrief /zˌɛlfmɔːrdbrˈif/ itsemurhaviesti 1. brief die als verklaring of afscheid achtergelaten wordt door iemand die zelfmoord pleegt _____ zelfportret zelfportret //'zɛlfpɔrtrɛt// omakuva 1. een kunstwerk gebaseerd op de afbeelding van het eigen gezicht _____ zelfs zelfs /zˈɛlfs/ jopa _____ zelfstandig naamwoord zelfstandig naamwoord /zɛlfstˈɑndəx nˈaːmʋɔːrt/ substantiivi 1. woordsoort die een zekere mate van zelfstandigheid van het genoemde uitdrukt, in veel talen standaard gecombineerd met een lidwoord _____ zelfverbranding zelfverbranding /zˈɛlfvərbrˌɑndɪŋ/ polttoitsemurha 1. verbranding van zichzelf _____ zelfverdediging zelfverdediging /zˈɛlfvərdˌeːdiɣˌɪŋ/ itsepuolustus 1. verdediging van zichzelf _____ zendtijd zendtijd /zˈɛntɛɪt/ lähetysaika 1. _____ zenit zenit //zenɪt// zeniitti 1. het denkbeeldige punt loodrecht omhoog aan de hemelkoepel _____ zenuw zenuw /zˈeːnyʊ/ hermo 1. een onderdeel van het perifeer zenuwstelsel, bestaande uit gebundelde uitlopers van zenuwcellen _____ zenuwoorlog zenuwoorlog /zˈeːnywˌɔːrlɔx/ hermosota 1. _____ zenuwstelsel zenuwstelsel /zˌeːnyʊstˈɛlsəl/ hermojärjestelmä 1. het gehele zenuwsysteem _____ zepen zepen /zˈeːpən/ saippuoida _____ zes zes /zˈɛs/ kuusi 1. het getal 6 _____ zesde zesde //ˈzɛs.də// //ˈzɛz.də// kuudes nummer zes in een rij _____ zesendertig zesendertig /zˌeːzəndˈɛrtəx/ kolmekymmentäkuusi 1. het getal 36 _____ zesentachtig zesentachtig /zeːzˈɛntɑxtəx/ kahdeksankymmentäkuusi 1. het getal 86 _____ zesentwintig zesentwintig /zˌeːzəntʋˈɪntəx/ kaksikymmentäkuusi 1. het getal 26 _____ zesenveertig zesenveertig /zˌeːzənvˈɪːrtəx/ neljäkymmentäkuusi 1. het getal 46 _____ zesenvijftig zesenvijftig /zˌeːzənvˈɛɪftəx/ viisikymmentäkuusi 1. het getal 56 _____ zesenzestig zesenzestig /zˌeːzənzˈɛstəx/ kuusikymmentäkuusi 1. het getal 66 _____ zesenzeventig zesenzeventig //ˈzɛsənˌzøvəntəx// seitsemänkymmentäkuusi 1. het getal 76 _____ zeshoek zeshoek //zɛsɦuk// kuusikulmio 1. een geometrische tweedimensionale vorm, bestaande uit zes hoeken en derhalve ook zes zijden _____ zestien zestien /zɛstˈin/ kuusitoista 1. het getal 16 _____ zestiende zestiende /zˈɛstində/ kuudestoista _____ zestienmetergebied zestienmetergebied /zˌɛstinmˌeːtərɣəbˈit/ rangaistusalue 1. gedeelte van het voetbalveld _____ zestig zestig /zˈɛstəx/ kuusikymmentä 1. het getal 60 _____ zestigste zestigste /zˈɛstəxstə/ kuudeskymmenes _____ zet zet //zɛt// siirto handeling gedurende een spelbeurt _____ zetel zetel //zetəl// istuinosa 2. 1. zitplaats, meestal in een verheven zin van dat woord 3. 2. lidmaatschap van een raad of vergadering, meestal met een beperkt aantal leden 4. 3. plaats waar een organisatie gevestigd is _____ zetmeel zetmeel /zɛtmˈeːl/ tärkkelys _____ zetpil zetpil /zˈɛtpɪl/ peräpuikko 1. een medicament in de vorm van een pil die via de anus toegediend wordt _____ zetsel zetsel /zˈɛtsəl/ ladonta _____ zeug zeug /zˈøːx/ emakko, emäsika 1. vrouwtjesvarken _____ zeuren zeuren //ˈzøː.rə(n)// //ˈzʏː.rə(n)// kitistä 1. veelvuldig en langdurig klagen over weinig belangrijke zaken _____ zeven zeven //ˈzøvən// seitsemän 1. het getal 7 _____ zevende zevende //ˈze.vən.də// seitsemäs _____ zevenendertig zevenendertig //ˈzøvənənˌdɛrtəx// kolmekymmentäseitsemän 1. het getal 37 _____ zevenennegentig zevenennegentig //ˈzøvənəˌneɣəntəx// yhdeksänkymmentäseitsemän 1. het getal 97 _____ zevenentachtig zevenentachtig //ˈzøvənənˌtɑxtəx// kahdeksankymmentäseitsemän 1. het getal 87 _____ zevenentwintig zevenentwintig //ˈzøvənənˌtwɪntəx// kaksikymmentäseitsemän 1. het getal 27 _____ zevenenveertig zevenenveertig //ˈzøvənənˌfertəx// neljäkymmentäseitsemän 1. het getal 47 _____ zevenenvijftig zevenenvijftig //ˈzøvənənˌfɛiftəx// viisikymmentäseitsemän 1. het getal 57 _____ zevenenzestig zevenenzestig //ˈzøvənənˌsɛstəx// kuusikymmentäseitsemän 1. het getal 67 _____ zeventien zeventien //ˈzøvənˌtin// seitsemäntoista 1. het getal 17 _____ zeventiende zeventiende /zˈeːvəntˌində/ seitsemästoista _____ zeventig zeventig //ˈzøvəntəx// seitsemänkymmentä 1. het getal 70 _____ zevenvoudig zevenvoudig /zˌeːvənvˈʌʊdəx/ seitsemänkertainen 1. voor de zevende keer _____ zicht zicht //zɪxt// näköala 1. wat gezien kan worden _____ zichtbaar zichtbaar /zˈɪxtbaːr/ näkyvä _____ zichzelf zichzelf /zɪxsˈɛlf/ itsensä _____ ziek ziek //zik// sairas 1. lichamelijke toestand _____ ziekelijk ziekelijk /zˈikələk/ sairaalloinen 1. geneigd om vaak ziek te zijn _____ ziekenhuis ziekenhuis //ˈzi.kǝn.ˌɦœʏs// sairaala 1. instelling voor onderzoek, behandeling en verpleging van zieken _____ ziekte ziekte /zˈiktə/ sairaus _____ ziekte van Parkinson ziekte van Parkinson /zˈiktə vɑn pˌɑrkɪnsˈɔn/ Parkinsonin tauti 1. een progressieve ziekte die het centrale zenuwstelsel aantast _____ ziel ziel //zil// sielu 1. het wezen van het niet-stoffelijke van de mens _____ zielig zielig //'ziləx// säälittävä _____ zien zien /zˈin/ nähdä, katsoa 1. waarnemen met het oog _____ ziften ziften //ˈzɪftə(n)// seuloa 1. de grote van de kleine deeltjes scheiden met behulp van een zeef _____ zij zij //zɛɪ̯// //zɛː// 1. hän, se 1. 3e persoon enkelvoud vrouwelijk 2. he 2. 3e persoon meervoud _____ zijde zijde //ˈzεidә// silkki 2. vezel van de cocon van de zijdevlinder _____ zijkant zijkant //zɛɪkɑnt// puoli 1. datgene dat de zijde vormt _____ zijn zijn /zˈɛɪn/ olla 2. 3. zich bevinden. 3. 5. gelijk zijn aan. 4. 6. tot de groep behoren van 5. 11. zijn + voltooid deelwoord: hulpwerkwoord van de voltooide tijd van de lijdende vorm 6. 7. de eigenschap hebben. 7. 1. bestaan 8. 10. zijn + voltooid deelwoord: hulpwerkwoord van de voltooide tijd van ergatieven _____ zijrivier zijrivier /zˌɛɪrivˈir/ sivujoki 1. een rivier die niet in zee maar in een andere rivier uitmondt _____ zilver zilver /zˈɪlvər/ hopea _____ zilveren zilveren /zˈɪlvərən/ hopeinen _____ zilverspar zilverspar /zˈɪlvərspˌɑr/ pihdat 1. Abies _____ zilvervisje zilvervisje /zˈɪlvərvˌɪsjə/ sokeritoukka 1. Lepisma saccharina _____ zin zin //zɪn// lause, virke 1. een serie woorden die gezamenlijk in syntactisch verband een afgerond geheel vormen _____ zingen zingen //ˈzɪŋə(n)// laulaa 1. het musiceren met de menselijke stem _____ zink zink /zˈɪŋk/ sinkki 1. , een scheikundig element met symbool Zn en atoomnummer 30. Het is een blauw/wit overgangsmetaal _____ zinken zinken //zɪŋkə(n)// upota 1. in een vloeistof, meestal water, traag naar beneden zakken _____ zintuig zintuig //ˈzɪntœx// //ˈzɪntœyx// aisti 1. orgaan _____ zionisme zionisme //zijoˈnɪsmə// sionismi _____ zipfile zipfile /zˈɪpfilə/ ZIP-pakkaus 1. een compuberbestand waarin één of meerdere gecomprimeerde bestanden verpakt zitten _____ zirkonium zirkonium /zˈɪrkoːnˌiɵm/ zirkonium 1. scheikundig element met symbool Zr en atoomnummer 40 _____ zirkoon zirkoon //zɪr'koːn// zirkoni 1. een mineraal _____ zitplaats zitplaats /zɪtplˈaːts/ istumapaikka 1. een plaats waar men kan zitten _____ zitten zitten //ˈzɪ.tə(n)// istua 1. op het zitvlak rusten _____ zitting zitting //zɪtɪŋ// istunto 2. de tijd dat een raad of ander lichaam werkzaam bijeen is _____ zitzak zitzak /zˈɪtzɑk/ säkkituoli 1. zitmeubel _____ zoeken zoeken //ˈzukə(n)// etsiä 1. proberen te vinden _____ zoeklicht zoeklicht /zˈuklɪxt/ valonheitin _____ zoekmachineoptimalisatie zoekmachineoptimalisatie /zˌukmaːʃˌinəˌɔptimˌaːlizˈaːtsi/ hakukoneoptimointi 1. _____ zoekmaken zoekmaken /zukmˈaːkən/ menettää 1. zo behandelen dat iets niet meer terug te vinden is _____ zoemen zoemen /zˈumən/ humista 1. een vrij zacht continu geluid voortbrengen dat op de z-klank lijkt _____ zoenen zoenen /zˈunən/ suudella 1. met de mond liefkozen _____ zoet zoet //ˈzut// makea 1. ter omschrijving van een vaak als aangename ervaren smaak zoals die van suiker _____ zoete aardappel zoete aardappel /zˈutə ˈaːrdɑpəl/ bataatti 1. Ipomola batatas, een zetmeel houdende knol behorend tot de zelfde orde van planten als de aardappel _____ zoetheid zoetheid /zˈutɛɪt/ herttaisuus _____ zoethout zoethout //ˈzuthʌʊt// lakritsikasvi 1. Glycyrrhiza glabra, een plant die tot de vlinderbloemigen behoort _____ zoetzuur zoetzuur /zutzˈyr/ hapanimelä _____ zogen zogen /zˈoːɣən/ imettää 1. het te drinken geven van moedermelk _____ zolder zolder //ˈzɔldər// ullakko, vintti 3. ruimte onder een (schuin) dak _____ zolen zolen //zolə(n)// anturoida 1. _____ zombie zombie /zɔmbˈi/ zombi 1. door magie uit de dood teruggebracht persoon _____ zomen zomen /zˈoːmən/ paltata 1. van zomen voorzien _____ zomer zomer /zˈoːmər/ kesä, suvi _____ zomereik zomereik /zˈoːmərˌɛɪk/ metsätammi, tammi 1. Quercus robur, een soort eik _____ zomers zomers //ˈzomərs// kesäinen 1. typerend voor de zomer _____ zomertaling zomertaling /zˈoːmərtˌaːlɪŋ/ heinätavi 1. Anas querquedula _____ zomertijd zomertijd /zˈoːmərtˌɛɪt/ kesäaika _____ zon zon //zɔn// aurinko, Aurinko 1. de ster waar de planeet aarde omheen draait, hemellichaam dat de aarde overdag verlicht _____ zondaar zondaar /zˈɔndaːr/ syntinen 1. _____ zondag zondag //'zɔndɑx// sunnuntai 1. een dag van de week die na zaterdag en voor maandag komt _____ zonde zonde /zˈɔndə/ synti 1. een overtreding van een goddelijke wet of regel _____ zonder zonder /zˈɔndər/ ilman 1. In afwezigheid van _____ zondig zondig /zˈɔndəx/ syntinen _____ zondigen zondigen //zɔndəɣə(n)// tehdä syntiä 1. het overtreden van een religieuze wet _____ zondvloed zondvloed /zɔndvlˈut/ vedenpaisumus 1. een catostrofale Bijbelse vloed _____ zone zone //ˈzɔ:nə// alue 1. een bepaald afgebakend gebied _____ zonlicht zonlicht /zˈɔnlɪxt/ auringonvalo 1. de zichtbare elektromagnetische straling van de ster waarrond onze aarde draait _____ zonne-energie zonne-energie //'zɔnəʔenɛr'ɣi// aurinkoenergia 1. energie die gewonnen wordt uit de straling van de zon _____ zonnebloem zonnebloem //ˈzɔnəˌblum// auringonkukka 1. Helianthus annuus, een tot 3 meter hoge plant met een grote gele bloem _____ zonnebloemolie zonnebloemolie /zˌɔnɛblˌumoːlˈi/ auringonkukkaöljy 1. _____ zonnebloempit zonnebloempit /zˈɔnɛblˌumpɪt/ auringonkukansiemen 1. de pit van een zonnebloem _____ zonnebrandcrème zonnebrandcrème /zˈɔnɛbrˌɑndkrəmə/ aurinkosuoja 1. substantie tegen verbranding van de huid _____ zonnebril zonnebril /zˈɔnɛbrˌɪl/ aurinkolasit 1. een bril met speciale glazen (dikwijls polaroid) om de ogen tegen het zonlicht te beschermen _____ zonnecel zonnecel /zˌɔnəsˈɛl/ aurinkokenno _____ zonnedag zonnedag /zˈɔnədˌɑx/ aurinkovuorokausi 3. de tijd tussen het weer even hoog aan de hemel staan van de zon _____ zonnejaar zonnejaar //ˈzɔ.nə.ˌjar// aurinkovuosi 1. de tijd die het de aarde kost één keer rond de zon te draaien _____ zonneschijn zonneschijn /zˌɔnɛsxˈɛɪn/ auringonpaiste 1. het licht dat van de zon afkomstig is _____ zonnestelsel zonnestelsel /zˌɔnɛstˈɛlsəl/ Aurinkokunta, aurinkokunta 1. het stelsel van onze zon en alle planeten die eromheen draaien _____ zonnetoren zonnetoren /zˌɔnətˈoːrən/ aurinkotorni _____ zonnevis zonnevis /zˈɔnəvˌɪs/ pietarinkala 1. eetbare vis _____ zonnevlek zonnevlek //'zɔnəvlɛk// auringonpilkku 1. een magnetische anomalie aan de oppervlakte van de zon die vanaf de aarde te zien is als een wat donkere vlek _____ zonnewagen zonnewagen /zˌɔnəʋˈaːɣən/ aurinkoauto 2. auto _____ zonnewende zonnewende //ˈzɔnəˌwɛndə// //ˈzɔnəˌʋɛndə// //ˈzɔnəˌβ̞ɛndə// päivänseisaus 1. de gebeurtenis waarbij de zon, vanuit de aarde gezien, de meest noordelijke of zuidelijke positie (de keerkringen) bereikt _____ zonnewijzer zonnewijzer /zˈɔnəʋˌɛɪzər/ aurinkokello _____ zonnewind zonnewind /zˈɔnəʋˌɪnt/ aurinkotuuli 1. de stroom deeltjes die de zon uitstraalt _____ zonnig zonnig //ˈzɔnəx// aurinkoinen 1. zonovergoten, met zonneschijn _____ zonsondergang zonsondergang //zɔn'zɔndərχɑŋ// auringonlasku, illansuu 1. het ondergaan van de zon _____ zonsopgang zonsopgang /zˈɔnsɔpɣˌɑŋ/ aamurusko 1. het opkomen van de zon _____ zonsverduistering zonsverduistering //ˈzɔnsvərˌdœʏ̯stərɪŋ// //ˈzɔnsvərˌdœːstərɪŋ// auringonpimennys 1. het verschijnsel dat de maan voor de zon langstrekt, waardoor het zonlicht geblokkeerd wordt _____ zoo zoo //zo// eläintarha 1. een verzameling levende, oorspronkelijk wilde dieren. _____ zoogdier zoogdier //ˈzox.diːr// //ˈzoːɣ.diːr// //ˈzoχ.diːr// nisäkäs 1. een warmbloedig, gewerveld en viervoetig dier waarvan de jongen gezoogd worden, behorend tot de mammalia _____ zoon zoon //zoːn// poika 1. een mannelijk kind _____ zorg zorg /zˈɔrx/ huoli 1. behoedzame overweging _____ zorgeloos zorgeloos /zˈɔrɣəlˌoːs/ huoleton 1. onbekommerd, zonder zorgen _____ zorgen zorgen //'zɔrɣən// huolehtia 1. zorg dragen _____ zout zout //zɑu̯t// suolainen 1. zout bevattend of zout smakend _____ zout zout //zɑu̯t// suola 1. alledaagse naam voor keukenzout _____ zouten zouten /zˈʌʊtən/ suolata 1. eerste betekenisomschrijving _____ zoutzuur zoutzuur /zʌʊtzˈyr/ suolahappo 1. een oplossing _____ zoöfilie zoöfilie /zˌoːoːfilˈi/ eläimiin sekaantuminen _____ zoögeografie zoögeografie /zˌoːoːɣˌeːɔɣraːfˈi/ eläinmaantiede _____ zoölogie zoölogie /zˌoːoːloːɣˈi/ eläintiede 1. de wetenschap die de dieren bestudeert. _____ zoöloog zoöloog //zoʔo'lox// eläintieteilijä 1. een wetenschapper die zich bezig houdt met de studie van dieren. _____ zucht zucht //zʏxt// huokaus 1. hoorbare uitademing _____ zuchten zuchten //ˈzʏxtə(n)// huoata 1. hoorbaar diep uitademen, meestal als uiting van frustratie _____ zuid zuid //zœʏ̯t// //zœːd// //zœːt// etelä _____ zuiden zuiden //ˈzœy̯.də(n)// etelä _____ zuidpool zuidpool /zœytpˈoːl/ etelänapa 1,2,3. zuidpool _____ zuidwest zuidwest /zœytʋˈɛst/ lounas _____ zuidwester zuidwester /zˈœytʋɛstˌər/ sydvesti 1. hoofddeksel _____ zuigen zuigen //ˈzœy̯.ɣə(n)// imeä 1. een verlaagde druk aanleggen met de mond of met een apparaat _____ zuiger zuiger /zˈœyɣər/ mäntä _____ zuigworm zuigworm /zˈœyɣʋɔrm/ lampaan maksamato 1. platworm met zuignappen waarmee hij zich aan zijn gastheer kan vastzuigen _____ zuivelproduct zuivelproduct /zˈœyvɛlprˌoːdɵkt/ maitotuote 1. voedingsmiddel op basis van melk _____ zuiveren zuiveren /zˈœyvərən/ puhdistaa 1. van verontreinigingen ontdoen _____ zullen zullen //ˈzʏ.lə(n)// tulla _____ zuring zuring //'zyrɪŋ// suolaheinä, suolaheinät 1. een geslacht van meest overblijvende, kruidachtige planten uit de duizendknoopfamilie... _____ zus zus //zʏs// sisko 1. een ander kind van dezelfde ouders van het vrouwelijk geslacht _____ zuster zuster //ˈzʏs.tər// sisar, sisko 1. vrouwelijk kind van dezelfde ouders _____ zusterschap zusterschap /zˈɵstərsxˌɑp/ sisaruus 2. de gemeenschap van vrouwen in algemene of meer beperkte zin _____ zuur zuur //zyːr// hapan 1. een smaak hebbend zoals citroensap of azijn _____ zuur zuur //zyːr// happo, hapan 1. zure vloeistof _____ zuurkool zuurkool /zyrkˈoːl/ hapankaali 1. fijngesneden en licht gezouten kool die enige tijd gefermenteerd is _____ zuurstof zuurstof //ˈzyːrstɔf// happi 1. een scheikundig element en een bij kamertemperatuur kleurloos twee-atomig gas O₂ en bij lage temperaturen een blauwige vloeistof _____ zuurstok zuurstok /zˈyrstɔk/ piparminttukaramelli 1. snoep in de vorm van een stok _____ zwaan zwaan //zʋan// joutsen 1. Cygnus sp. tot de eendvogels behorende watervogel met lange sierlijke hals _____ zwaar zwaar /zʋˈaːr/ painava, raskas van groot gewicht _____ zwaar water zwaar water /zʋˈaːr ʋˈaːtər/ raskasvesi 1. water waarin de waterstofatomen vervangen zijn door de waterstofisotoop deuterium _____ zwaard zwaard /zʋˈaːrt/ miekka 1. een lang, scherp wapen _____ zwaardvis zwaardvis /zʋˈaːrdvɪs/ miekkakala 1. Xiphias gladius. _____ zwaardwalvis zwaardwalvis /zʋˈaːrdʋɑlvˌɪs/ tapajavalas 1. Orcinus orca, een soort van walvis, vrij gedrongen van bouw en een opvallende rugvin _____ zwaartekracht zwaartekracht /zʋˈaːrtɛkrˌɑxt/ painovoima 1. de kracht die de wederzijdse aantrekking van massa veroorzaakt _____ zwager zwager /zʋˈaːɣər/ lanko _____ zwak zwak //zʋɑk// säännöllinen _____ zwaluw zwaluw /zʋˈaːlyʊ/ pääskynen, pääsky _____ zwanger zwanger /zʋˈɑŋər/ raskaana 1. de toestand waarin een vrouw verkeert wanneer er in de baarmoeder een bevruchting heeft plaatsgevonden _____ zwangerschap zwangerschap //ˈzwɑŋərsxɑp// raskaus 1. de tijd dat een vrouw een ongeboren kind met zich draagt _____ zwart zwart /zʋˈɑrt/ musta 1. achromatische kleur die wordt waargenomen als een voorwerp helemaal geen licht weerkaatst of uitstraalt _____ zwart gat zwart gat /zʋˈɑrt ɣˈɑt/ musta aukko 1. een gebied van de ruimte-tijd waaruit niets, zelfs geen licht kan ontsnappen omdat de zwaartekracht te sterk is _____ zwarte doos zwarte doos /zʋˈɑrtə dˈoːs/ musta laatikko 2. 1. systeem, apparaat of voorwerp waarvan bekend is wat het doet maar niet hoe het werkt 3. 2. crashbestendig apparaat met vluchtgegevens _____ zwarte zee-eend zwarte zee-eend /zʋˈɑrtə zˈeːˈeːnt/ mustalintu 1. Melanitta nigra, één van de soorten van de zee-eend _____ zwavel zwavel //zʋavəl// rikki 1. scheikundig element met symbool S en atoomnummer 16 _____ zwaveldioxide zwaveldioxide /zʋˈaːvɛldˌiɔksˌidə/ rikkidioksidi _____ zwavelzuur zwavelzuur /zʋˌaːvɛlzˈyr/ rikkihappo, vihtrilliöljy 1. een sterk zuur bestaande uit zwavel, waterstof en zuurstof met een wateronttrekende en bijtende werking _____ zweefvliegtuig zweefvliegtuig /zʋˈeːfvlixtˌœyx/ purjelentokone, liitokone 1. een vliegtuig dat zich ongemotoriseerd door de lucht verplaatst _____ zweep zweep /zʋˈeːp/ piiska 1. een handwapen in de vorm van een lang ineengedraaid stuk leer dat met een zwiepende beweging pijnlijke slagen uit kan delen _____ zweer zweer /zʋˈɪːr/ haava 1. _____ zweet zweet /zʋˈeːt/ hiki 1. transpiratie _____ zweetklier zweetklier /zʋeːtklˈir/ hikirauhanen 1.een klier in het lichaam dat zweet produceert _____ zwellen zwellen /zʋˈɛlən/ turvota, paisua 1. in volume toenemen _____ zwembad zwembad //ˈzwɛmbɑd// //ˈzʋɛmbɑt// //ˈzβ̞ɛmbɑt// uima-allas 1. een bassin om in te zwemmen _____ zwembroek zwembroek /zʋɛmbrˈuk/ uimahousut 1. kledingstuk voor mannen dat gebruikt wordt om in te zwemmen _____ zwemkleding zwemkleding /zʋˈɛmklədˌɪŋ/ uimapuku 1. kledij bedoeld voor het baden en zwemmen _____ zwemmen zwemmen /zʋˈɛmən/ uida 1. zich gecoördineerd door het water voortbewegen _____ zweren zweren //'zʋɪːrə(n)// vannoa 1. een eed afleggen _____ zwerm zwerm //zʋɛrm// parvi 1. een grote groep gezamenlijk op- en rondtrekkende personen, dieren of zaken, gewoonlijk vogels of insecten _____ zweving zweving //'zʋevɪŋ// huojunta 1. een geluidsverschijnsel dat veroorzaakt wordt door de interferentie van twee tonen met een gering verschil in toonhoogte _____ zwezerik zwezerik /zʋˈeːzɪːrˌɪk/ kateenkorva 1. klierachtig, hormoonvormend orgaan _____ zwijgen zwijgen /zʋˈɛɪɣən/ olla hiljaa 1. ervan afzien te spreken _____ zwijggeld zwijggeld //'zʋɛɪxɛlt// vaitioloraha _____ zwijgzaam zwijgzaam /zʋˈɛɪxzaːm/ hiljainen 1. weinig sprekend _____ zwijn zwijn //zwɛin// sika 1. een varken _____ zygote zygote /ziɣˈoːtə/ tsygootti _____ één één //eːn// yksi 1. de inhoud van de kleinste niet-lege verzameling _____ één één //eːn// ykkönen 1. het getal 1